‘Activiteitenplan Flora- en faunawet t.b.v. de dijkversterking Eemdijk en Zuidelijke randmeerdijken’
Colofon Titel: ‘Activiteitenplan Flora- en faunawet t.b.v. de dijkversterking Eemdijk en Zuidelijke
randmeerdijken’ Projectcode: 10377 Status: Definitief Datum: 24 maart 2011 Auteur: ing. M. (Marco) van der Sluis Eindredactie: ing. P.M. (Peter) van den Brandhof Opdrachtgever: Waterschap Vallei en Eem Contactpersoon: Mevr. J. van der Meer ................................................................................................ EcoGroen Advies BV Postbus 625 8000 AP Zwolle T: 038 423 64 64 F: 038 423 64 65 I: www.ecogroen.nl
© EcoGroen Advies BV (2011) Alles uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt mits onder vermelding van de bron: M. van der Sluis (2011). Activiteitenplan Flora- en faunawet t.b.v. de dijkversterking Eemdijk en Zuidelijke randmeerdijken. Rapport 10-377. EcoGroen Advies BV, Zwolle.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
Inhoud Ecologisch Werkprotocol (T) 1
Inleiding ............................................................................................................................................... 1 1.1 Aanleiding en doel ....................................................................................................................... 1 1.2 Leeswijzer.................................................................................................................................... 1
2
Onderzoeksgebied en beoogde plannen .............................................................................................. 2 2.1 Beschrijving onderzoeksgebied (A, C, K, L en M) ........................................................................ 2 2.2 Omschrijving van activiteiten en werkzaamheden (B en D) ......................................................... 2 2.3 Planning en werkwijze (F) ............................................................................................................ 4 2.4 Doel en belang van het project (E, S en U) .................................................................................. 4
3
Uitvoering en methodiek ....................................................................................................................... 5 3.1 Uitvoering (G) .............................................................................................................................. 5 3.2 Onderzoeksmethodiek (O) ........................................................................................................... 6
4
Flora en fauna (N) .............................................................................................................................. 12 4.1 Flora .......................................................................................................................................... 12 4.2 Zoogdieren ................................................................................................................................ 13 4.3 Broedvogels ............................................................................................................................... 15 4.4 Amfibieën................................................................................................................................... 17 4.5 Reptielen ................................................................................................................................... 18 4.6 Vissen ........................................................................................................................................ 19 4.7 Dagvlinders................................................................................................................................ 20 4.8 Libellen ...................................................................................................................................... 20 4.9 Kevers ....................................................................................................................................... 20 4.10 Weekdieren ............................................................................................................................... 21 4.11 Conclusies aanwezige beschermde soorten ............................................................................. 21
5
Effecten en beoordeling ...................................................................................................................... 22 5.1 Inleiding (J) ................................................................................................................................ 22 5.2 Effectbeschrijving (H en I) .......................................................................................................... 22 5.3 Mitigerende maatregelen (P, Q en R) ........................................................................................ 28
6
Geraadpleegde bronnen ..................................................................................................................... 32
Bijlagen I ...................................................................................................................................... Topografische kaart II .......................................................................................... Ligging transportroutes en aanlandingsplaatsen III ..................................................................................................................................... Principetekeningen IVI 1-9 ........................................................................................................................... Verspreidingskaarten V ...................................................................................................................................... Maatregelenkaarten
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
Ecologisch werkprotocol (T) I n le i d i n g In voorliggend ecologisch werkprotocol zijn puntsgewijs de maatregelen beschreven die worden genomen om schadelijke effecten op beschermde plant- en diersoorten te voorkomen. Daarnaast zijn vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid enkele kwetsbare soorten van de Rode Lijst in het protocol opgenomen. Door naleving van het werkprotocol wordt er voor gezorgd dat zorgvuldig gehandeld wordt tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
A l ge me en •
• •
De ecologisch toezichthouder houdt een logboek bij waarin de toegepaste mitigerende maatregelen worden beschreven (onder andere datum, locatie werkzaamheden, aantal overgezette dieren en terugplaatslocatie). Ook dient op de plaats van uitvoering altijd een exemplaar van het werkprotocol aanwezig te zijn en dient het werkprotocol onder betrokken werknemers bekend te zijn; Werkzaamheden worden zo veel mogelijk uitgevoerd buiten de meest kwetsbare voortplantingsperiode (en overwinteringsperiode) van Rugstreeppad, Poelkikker, Bittervoorn, Rivierdonderpad, Kleine en Grote modderkruiper en verschillende broedvogels; Het (vangen en) overzetten van flora en fauna vindt plaats onder begeleiding van een ecologisch toezichthouder.
S l oo p s c h u ren , k a p b om en e n v er w i jd e ren r u ig te •
•
•
•
In april van het jaar voorafgaand aan de sloop van schuren wordt nagegaan of en hoeveel Huismussen de betreffende schuren als broedplek gebruiken. Het aantal broedlocaties dat verloren gaat, wordt in drievoud vervangen in de vorm van mussenflats. De mussenflats worden op aanwijzing van de ecologisch toezichthouder opgehangen aan door Huismussen nog onbewoonde gebouwen binnen een zone van 500 meter vanaf de broedlocaties; Voorafgaand aan het verwijderen van beplanting (Sleedoorns) op de Grebbeliniedijk langs het toekomstige ziekenhuis/De Schans zal in de periode november tot en met maart een inventarisatie plaatsvinden van Sleedoornpage, waarbij gericht wordt gezocht naar eitjes van de soort op Sleedoornstruweel. Mochten eitjes op Sleedoorns worden aangetroffen dan worden de betreffende struiken verplaatst naar een geschikte plek in de omgeving van het onderzoeksgebied op aanwijzing van de ecologisch toezichthouder; Schuren, bomen en overstaande ruigtestroken worden verwijderd in de periode 15 november tot en met 15 februari, buiten het broedseizoen van vogels. Dit geldt ook voor de bomen aan de zuidoostzijde van de gracht bij de Schans in Amersfoort, die gekapt worden ten gunste van Grote modderkruiper; Werkzaamheden binnen een straal van 100 meter van nestlocaties van Steenuil, Kerkuil en Buizerd worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van deze soorten (globaal 15 maart – 15 juli).
W e rkza am he de n b i nn en - en b u it en d ijk s lan gs en in gr ote w at er en •
•
•
•
In de bloeiperiode van Rietorchis en Moeraswespenorchis (juni) in het jaar voorafgaand aan de werkzaamheden worden groeiplaatsen van Rietorchis en Moeraswespenorchis gemarkeerd met linten. Indien Rietorchis en/of Moeraswespenorchis worden aangetroffen, vindt een inventarisatie van deze soorten plaats in een ruim gebied rondom het onderzoeksgebied. Op deze wijze kunnen geschikte locaties geselecteerd worden om aangetroffen groeiplaatsen van Rietorchis en of Moeraswespenorchis naar toe te verplaatsen. Planten worden eind augustus- 1 november uitgestoken met een ruime hoeveelheid grond om schade aan het wortelsysteem te voorkomen en symbiotische schimmels mee te transporteren. Het verplaatsen van Rietorchis en Moeraswespenorchis wordt uitgevoerd door, of onder toezicht van de ecologisch toezichthouder; Groeiplaatsen van bijzondere korstmossen en mossen worden voorafgaand aan de werkzaamheden geïnventariseerd door een deskundige op het gebied van deze soorten (zoals André Aptroot), waarbij stenen gemarkeerd worden met bijvoorbeeld rode verf. Omdat (korst)mossen het gehele jaar te herkennen zijn is, het markeren van stenen niet gebonden aan een specifieke periode. Gemarkeerde stenen worden tijdens de werkzaamheden voorzichtig verwijderd en naderhand weer teruggeplaatst op dezelfde plek of plek met vergelijkbare leefomstandigheden op aanwijzing van een deskundige op het gebied van (korst)mossen; Groeiplaatsen van Tongvaren in de haven van Bunschoten worden voorafgaand aan de werkzaamheden (Tongvaren is het gehele jaar te inventariseren) gemarkeerd door de ecologisch toezichthouder. Planten op de gemarkeerde plekken worden door middel van het plaatsen van stootbalken veilig gesteld; Buitendijkse rietlanden en ruigtestroken worden buiten het broedseizoen kort afgemaaid (maximaal 10 centimeter), in de periode 1 november tot 1 februari. Het kort afmaaien van het riet wordt half april en begin juni herhaald als de jonge rietscheuten weer opschieten. Voorafgaand aan beide maaibeurten wordt een broedvogelinspectie uitgevoerd door de ecologisch toezichthouder om na te gaan of inmiddels (vroeg) broedende soorten als Meerkoet, Waterhoen en Fuut zijn gaan broeden. Indien broedende vogels worden aangetroffen wordt een zone van 50 meter rondom de nestplaats gespaard en wordt met maaien gewacht totdat de jongen het nest hebben verlaten;
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
• •
•
•
•
Schadelijke werkzaamheden in grote wateren met Rivierdonderpad, Kleine modderkruiper en of Bittervoorn worden buiten de meest kwetsbare (voortplantings- en overwinterings) periode van deze soorten uitgevoerd in de periode 15 juli tot 15 maart, mits vorstvrij; Rivierdonderpad, Kleine modderkruiper en Bittervoorn worden voorafgaand aan de werkzaamheden met een elektrisch visapparaat weggevangen. Hierdoor blijven trajecten circa een week vrij van weinig mobiele beschermde vissoorten (minder van toepassing voor Bittervoorn omdat deze soort minder plaatstrouw en vrij mobiel is). Indien de werkzaamheden op het betreffende traject niet binnen een week zijn afgerond, wordt de wegvangactie herhaald; Slib- en zandbodem in de te dempen zone wordt voorafgaand aan de demping richting open water gedrukt. Hierdoor kunnen mosselen (essentieel voor voortplanting van Bittervoorn) worden ontzien. De gedeeltelijke demping ten behoeve van taludverflauwing en aanberming wordt vervolgens vanaf de kant richting het open water uitgevoerd. Eventueel nog aanwezige vissen of teruggekeerde vissen (naar verwachting vooral Bittervoorn) krijgen daardoor de mogelijkheid om uit te wijken; Grondwerkzaamheden aan dijken binnen een zone van 500 meter – zonder tussenliggende wegen en erven - van voortplantingslocaties van Rugstreeppad worden uitgevoerd buiten de overwinteringsperiode van deze soort in de periode 15 maart tot en met 1 november; Na afronding van de werkzaamheden wordt buitendijks in de randmeren opnieuw riet aangebracht, zodat hier weer snel geschikte schuilgelegenheid en opgroeigebied voor Kleine modderkruiper en Bittervoorn ontstaat.
W e rk z a am he de n b i nn en - en b u it en d ijk s i n s lo te n e n o ndi e pe p las s en •
• •
•
•
•
In april/mei van het jaar waarin de werkzaamheden starten, wordt een Rugstreeppaddeninventarisatie uitgevoerd. Alleen op locaties waar de voortplantingsplaatsen in of dichtbij (< 500 meter) het onderzoeksgebied liggen - zonder tussenliggende wegen en erven wordt rekening gehouden met Rugstreeppad; Schadelijke werkzaamheden in sloten met Rugstreeppad, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Poelkikker worden buiten de meest kwetsbare voortplantingsperiode uitgevoerd in de periode 15 juli tot en met 1 april, mits vorstvrij; Voorafgaand aan het dempen van ondiepe sloten en plassen– waarin roepende Rugstreeppadden zijn waargenomen - wordt door de ecologisch toezichthouder nagegaan of nog eisnoeren/ larven/juvenielen van de soort aanwezig zijn. Eisnoeren/larven/juvenielen worden vervolgens weggevangen met een schepnet en verplaatst naar een locatie in de omgeving waar tijdens de Rugstreeppaddeninventarisatie ook roepende Rugstreeppadden zijn waargenomen. Ondiepe plassen worden vervolgens vanaf de kant gedempt. Ondiepe sloten zonder beschermde vissoorten worden in de richting van het open water gedempt; Te dempen sloten met Rugstreeppad, Poelkikker, Grote modderkruiper, Bittervoorn en/of Kleine modderkruiper worden middels dammen/schotten verdeeld in compartimenten van maximaal 200 meter. Indien gebruik wordt gemaakt van een pomp om water uit de sloten weg te pompen, dan dient dit een type vijzelpomp te zijn. Hiermee kan slib en water op de meest diervriendelijke wijze worden weggepompt. Op de plaats van de pomp wordt de watergang voorafgaand aan het pompen plaatselijk verdiept, waardoor een kuil ontstaat waarin vis en amfibieën zich bij waterstandverlaging kunnen verzamelen. Het afgedamde deel dient vervolgens leeggepompt en -gevist te worden onder begeleiding van een deskundige op het gebied van vissen en amfibieën. Alle hierbij gevangen Rugstreeppadden en Poelkikkers worden vervolgens verplaatst naar een locatie in de omgeving waar tijdens de eerdere inventarisatie roepende Rugstreeppadden en Poelkikkers zijn waargenomen. Gevangen Grote modderkruipers, Kleine modderkruipers, Bittervoorns, mosselen (essentieel voor Bittervoorn) en andere vissen en amfibieën worden verplaatst naar geschikte watergangen in de omgeving van het onderzoeksgebied waar geen werkzaamheden plaatsvinden; In het geval er een nieuwe sloot wordt gegraven evenwijdig aan de te dempen sloot, dan wordt het slib uit de oude sloot overgeheveld naar de nieuwe sloot. Specifiek voor Grote modderkruiper bij locatie de Schans worden op de kale oevers van de nieuwe sloot, begroeide oeverdelen van de te dempen sloot geplaatst. Hierdoor zullen de nieuw gegraven sloten sneller geschikt zijn als leefgebied van Poelkikker, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper en Bittervoorn; Grondwerkzaamheden aan dijken binnen een zone van 500 meter – zonder tussenliggende wegen en erven - van voortplantingslocaties van Rugstreeppad worden uitgevoerd buiten de overwinteringsperiode van deze soort in de periode 15 maart tot en met 1 november.
T r a ns p o rt ro ute s •
Op delen van transportroutes die dichtbij nestlocaties van Kerkuil en Steenuil liggen, zal tussen zonsondergang en zonsopkomst een snelheidsbeperking gelden van 30 km/h in een zone van resp. 500 en 200 meter rond de nestlocaties.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
1 Inleiding 1.1
Aanleiding en doel Waterschap Vallei & Eem is voornemens de dijken langs een deel van de Zuidelijke Randmeren en de rivier De Eem te verbeteren. Het waterschap wil ervoor zorgen dat de dijken in 2015 voldoen aan de nieuwe wettelijke veiligheidseisen. In april 2002 is de Wet op de waterkering gewijzigd. Destijds is vastgesteld dat de Randmeren en De Eem hetzelfde gevaar opleveren voor overstroming als het IJsselmeer. Daarom moeten de dijken langs deze wateren voldoen aan strengere normen dan voorheen. Met de dijkverbetering wil het waterschap goed voorbereid zijn op de toekomstige peilverhoging van het Markermeer en de Randmeren, onder druk van het veranderend klimaat. Bij de uitvoering van de dijkverbetering kunnen (tijdelijke) schadelijke effecten optreden op juridisch zwaarder beschermde soorten van tabel 2 en 3. Voorliggend activiteitenplan heeft als doel te komen tot de benodigde ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet.
1.2
Leeswijzer De ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet verplicht een zogenaamd activiteitenplan op te stellen. In het activiteitenplan dient een nadere toelichting te worden gegeven op diverse onderdelen die juridisch of procedureel noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de ontheffingsaanvraag. Deze onderdelen – aangeduid met A t/m U - worden in dit document afzonderlijk besproken. De onderdelen staan echter niet in alfabetische volgorde, maar zijn ten behoeve van de leesbaarheid op logische wijze geordend naar thema: -
-
-
in hoofdstuk 2 is ingegaan op de begrenzing van het onderzoeksgebied en is een beschrijving gegeven van het onderzoeksgebied en de directe omgeving. Verder is aangegeven hoe en wanneer de werkzaamheden uitgevoerd worden, voor zover dit al bekend is. Tenslotte is ook beschreven welk doel en belang de ingreep heeft; in hoofdstuk 3 is beschreven welke personen bij EcoGroen Advies BV betrokken zijn bij het project en is de onderzoeksmethode nader uitgewerkt; de binnen de invloedssfeer van de plannen aanwezige tabel 2/3 soorten zijn beschreven in hoofdstuk 4; hoofdstuk 5 bestaat uit een beschrijving en beoordeling van effecten op aanwezige tabel 2/3 soorten. Tevens zijn mitigerende maatregelen opgesomd, die genomen worden om de functionaliteit van voortplantingsen/of vaste rust- en verblijfplaatsen te bewaken; in hoofdstuk 6 worden alle geraadpleegde bronnen beschreven.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
1
2 Onderzoeksgebied en beoogde plannen 2.1
Beschrijving onderzoeksgebied (A, C, K, L en M) A C K L M
Adres, postcode, gemeente en provincie van de locatie(s) waar de activiteiten worden uitgevoerd Ingetekende topografische kaart Overheidsinstantie die eventueel al toestemming heeft verleend voor uw activiteiten vanuit andere wet- en regelgeving Beschrijving huidige situatie van het gebied Positie van de uitvoeringslocatie ten opzichte van natuurgebieden
Het onderzoeksgebied bevindt zich langs de zuidelijke randmeren en de Eem in de Provincies Gelderland en Utrecht. Het onderzoeksgebied bestaat uit meerdere dijktrajecten langs het Nuldernauw, Nijkerkernauw en Eemmeer in het gebied tussen Strand Nulde en het gebied ten westen van Bunschoten-Spakenburg. Daarnaast zal de oostelijke dijk langs de Eem in het gebied tussen Eemdijk en de bebouwde kom van Amersfoort worden versterkt. Een topografische kaart met de ligging van het onderzoeksgebied is opgenomen in bijlage I. Verder vallen ook een aantal aanlandingsplaatsen en transportroutes onder het onderzoeksgebied (zie Bijlage II). Het onderzoeksgebied is verdeeld in een achttal dijktrajecten (zie ook paragraaf 2.2). Het onderzoeksgebied maakt onderdeel uit van de Natura 2000-gebieden ‘Eemmeer & Gooimeer Zuidoever’, ‘Arkemheen’ en ‘Veluwerandmeren’. Voor het bepalen van de gevolgen van het dijkverbeteringproject is op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 een Passende Beoordeling opgesteld (Goutbeek & de Vries 2010). In voorliggende activiteitenplan wordt niet nader op dit thema ingegaan. Uit de Passende beoordeling blijkt overigens dat significante negatieve effecten op instandhoudingsdoelen niet zullen optreden, mits de werkzaamheden aan bepaalde randvoorwaarden voldoen. Bij het opstellen van de planning van dit activiteitenplan is rekening gehouden met deze randvoorwaarden, waardoor geen tegenstrijdigheden ten aanzien van de juridische kaders zullen optreden.
2.2
Omschrijving van activiteiten en werkzaamheden (B en D) B D
Omschrijving activiteiten en werkzaamheden Manier waarop u de activiteiten wilt uitvoeren
Onderstaand is per dijktraject aangegeven welke activiteiten en werkzaamheden gepland zijn en op welke wijze deze activiteiten uitgevoerd worden. Daarnaast worden de volgende algemene uitgangspunten gehanteerd: -
-
Grond wordt per schip aangevoerd, waarbij aanlanding plaats vindt nabij de Nijkerkersluis, nabij Spakenburg, in Eemdijk, nabij Eembrugge en in Amersfoort. De te rijden afstand langs de dijk wordt hierdoor beperkt; Verwerking van de grond ter plaatse gebeurt met hydraulische kranen; Damwanden worden ingebracht door drukken, om trillingen zo veel mogelijk te voorkomen; Grondtransport in de polders langs de zeedijken wordt zoveel mogelijk gemeden; De werkstrook wordt zoveel mogelijk ook gebruikt voor vervoer.
De dijktrajecten worden op verschillende manieren versterkt. In onderstaande tekst zijn de voorgenomen activiteiten op de verschillende dijktrajecten beschreven. Voor principe-tekeningen van de geplande maatregelen voor de dijkversterking (onder andere aanberming en taludverflauwing) wordt verwezen naar Bijlage III. In Bijlage VI is op kaarten aangeven welke maatregelen op de verschillende dijktrajecten worden
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
2
uitgevoerd. Putter zeedijk De Putter zeedijk bestaat uit twee dijktrajecten waar problemen zijn met de stabiliteit van het buitentalud van de dijk. Het meest westelijke dijktraject zal worden aangebermd. Op het meest oostelijke dijktraject (dp 30,2-32,3) bij gemaal Arkenheem zal een buitendijkse taludverflauwing plaatsvinden. Arkemheensedijk De Arkemheensedijk bestaat uit drie dijktrajecten, waarbij problemen zijn met de stabiliteit van het buitentalud van de dijk. Langs het meest oostelijke traject ligt buitendijks een sloot, die gedempt zal worden om de buitendijkse aanberming te kunnen realiseren. Achter de sloot ligt het recreatieterrein Hulckestein, De twee andere dijktrajecten zullen worden aangebermd. Hierbij zal een nieuw oeverdeel van stortsteen in het Nijkerkernauw geplaatst worden, waardoor de oeverzone opschuift richting het open water. Oostdijk Een deel van de Oostdijk kampt met knelpunten ten aanzien van piping. Daarnaast is de stabiliteit van de dijk, zowel binnen- en buitendijks, onvoldoende. De ondergrond is van slechte kwaliteit door de aanwezigheid van een veenpakket bovenin de grondlaag. Als dijkversterkingsmaatregel worden zware aanbermingen (tot ±15 meter) tegen de dijk aangelegd. Ter hoogte van de voormalige vuilstort zal binnendijks een damwand worden geplaatst, zodat zo min mogelijk in de grond wordt geroerd. Ten behoeve van de aanberming zullen binnendijks een aantal sloten verlegd worden. Westdijk De voorgenomen dijkverbetermaatregelen bestaan uit het verleggen van een binnendijks gelegen sloot en een lichte verhoging van de dijk. Ter hoogte van Poldermaten heeft de Westdijk een zeer slechte ondergrond, waardoor zware aanbermingen van ±15 meter nodig zijn aan beide zijden van de dijk. De aanberming wordt uitgevoerd met lichte klei. Ten behoeve van de aanberming is het nodig om een aantal buitendijks gelegen sloten te verleggen. Eemdijk De knelpunten ten aanzien van de waterkerende functie van de Eemdijk hebben betrekking op de stabiliteit van het binnen en/of buitentalud en de hoogte van de dijk. Om dit probleem te verhelpen is op verschillende delen buitendijkse en/of binnendijkse aanberming voorzien. Daarnaast zal een deel van de zowel binnendijks als buitendijks gelegen sloten worden verlegd ten behoeve van deze aanberming. Eemlandse dijk Enkele delen van de Eemlandsedijk kampen met een te beperkte kruinhoogte, stabiliteitsproblemen en/of piping. Om deze problemen te verhelpen is op verschillende delen buitendijkse en/of binnendijkse aanberming voorzien. Daarnaast zal een deel van de zowel binnendijks als buitendijks gelegen sloten worden verlegd ten behoeve van deze aanberming. Slaagsedijk Enkele delen van de Slaagsedijk kampen met een te beperkte kruinhoogte, stabiliteitsproblemen en/of piping. Om deze problemen te verhelpen is op verschillende delen binnendijkse aanberming en aanvulling van het dijkprofiel voorzien. Daarnaast zal een deel van de binnendijks gelegen sloten worden verlegd ten behoeve van deze aanberming. Grebbeliniedijk Enkele delen van de Grebbeliniedijk kampen met een te beperkte kruinhoogte, stabiliteitsproblemen en/of piping. Om deze problemen te verhelpen is op verschillende delen buitendijkse en/of binnendijkse aanberming en aanvulling van het dijkprofiel voorzien. Daarnaast zal langs het dijktraject een Grebbelinieprofiel worden aangelegd, bestaande uit tussenbermen waarop de schutters vroeger lagen. Ten behoeve van deze genoemde maatregelen is het noodzakelijk om de binnendijks gelegen Coelhorsterwetering, die over een groot deel van de Grebbeliniedijk parallel ligt aan de Eem, te verleggen. De binnenwaartse stabiliteit van dit dijkvak voldoet over een groot benedenstrooms deel van het dijkvak niet aan de eisen.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
3
2.3
Planning en werkwijze (F) F
Planning en onderbouwing van de activiteiten
Gepland is om in 2011 te starten met de werkzaamheden. Op dit moment is nog niet exact duidelijk waar gestart wordt en in welk jaar de werkzaamheden plaats gaan vinden. Dit is ondermeer afhankelijk van de lopende bestemmingsplan- en bezwaarprocedures. Wel staat al grotendeels vast in welke periode van het jaar de werkzaamheden gaan plaatsvinden. Dit is zoveel mogelijk afgestemd op de kwetsbare perioden van voorkomende beschermde soorten. De werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode 15 juli 2011 tot en met 14 juli 2016. Omdat de werkzaamheden plaatsvinden aan dijken met een waterkerende functie mogen niet alle werkzaamheden uitgevoerd worden in de periode van 1 oktober tot en met 1 april, in het zogenaamde stormseizoen. Werken in het stormseizoen levert een groot risico op, dat tot gevolg kan hebben dat dijken doorbreken met overstromingen van het achterland tot gevolg. Op dergelijke plekken worden de werkzaamheden binnen de periode 1 april tot en met 1 oktober daar waar mogelijk uitgevoerd in de minst kwetsbare perioden van de aangetroffen soorten (15 juli tot en met 1 oktober). Werkzaamheden waarbij geen beperkingen gelden vanuit het oogpunt van veiligheid worden in de minst kwetsbare periode uitgevoerd van de aanwezige of te verwachten soorten, globaal in de periode 15 juli tot met 1 april of de periode 15 juli tot 1 oktober. Laatstgenoemde korte periode wordt vooral bepaald door aanwezigheid van beschermde natuurwaarden (met name overwinterende vogels) vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 en overwinteringsgebied van Rugstreeppad.
2.4
Doel en belang van het project (E, S en U) E S U
Doel en belang van uw activiteiten Beschrijving alternatieven en reden waarom u die alternatieven niet gebruikt Omschrijving dwingende reden van groot openbaar belang
De Wet op de Waterkering vereist dat waterkeringbeheerders van primaire waterkeringen iedere vijf jaar toetsen of dijken, duinen en kunstwerken voldoen aan de wettelijke normen voor veiligheid. Waterschap Vallei & Eem heeft deze toetsing uitgevoerd voor waterkeringen langs de Randmeren en Eem. Deze toetsing is uitgevoerd op basis van de (concept) Hydraulische Randvoorwaarden 2006 (Concept HR2006). Uit de toetsing is gebleken dat 24 kilometer primaire waterkering in dijkkring 45 niet voldoet aan de wettelijke norm van 1/1.250 per jaar en onvoldoende bescherming biedt aan het achterland. Waterschap Vallei & Eem wil daarom verbeteringsmaatregelen nemen, zodat de dijken van dijkkringgegebied 45 wel aan de wettelijke veiligheidsnorm voldoen (Witteveen+Bos 2010). In het kader van het dijkverbeteringsproject is een MER-procedure opgestart. Alle realistisch denkbare maatregelen die een alternatief zouden kunnen zijn voor dijkverbetering zijn in de periode 2001- 2007 onderzocht en beschreven in het MER fase 1. Gedacht moet worden aan aanleg van eilanden in de randmeren en de aanleg van een beweegbare kering. Het blijkt dat deze maatregelen de belasting op de dijken onvoldoende verminderen, waardoor er nog steeds en bijna net zoveel dijkverbetering nodig is. Ze lossen de problemen dus niet op. Daarom is uiteindelijk gekozen voor dijkverbetering. Voor de verschillende dijktrajecten zijn oplossingsrichtingen uitgedacht, die de bestaande problemen (o.a. instabiliteit aan de buiten- en of binnenzijde van de dijk) kunnen oplossen. De oplossingsrichtingen zijn locatiegebonden en kunnen niet op een andere locatie opgelost worden. Zo kan bijvoorbeeld instabiliteit aan de buitenzijde van de dijk alleen oplost worden door buitendijkse maatregelen te nemen als aanberming en verflauwing van het talud van de dijk. Uit de oplossingsrichtingen voor de verschillende dijktrajecten zijn voorkeursalternatieven gekozen, die onder andere vanuit het oogpunt van flora en fauna het meest gunstig zijn. Dijkversterking vormt een duurzame maatregel om de bestaande veiligheidsproblemen op te lossen. In juridische context wordt de ontheffing aangevraagd in het kader van
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
4
het in de wet bedoelde belang d; volksgezondheid en openbare veiligheid.
3 Uitvoering en methodiek 3.1
Uitvoering (G) G
Deskundige die betrokken is bij uw activiteiten en zijn/haar kwalificaties
Het voorliggende activiteitenplan is opgesteld door EcoGroen Advies BV en is geschreven door dhr. M. van der Sluis en dhr. P.M. van den Brandhof (beide adviseur ecologie). Het veldonderzoek is uitgevoerd door dhr. M. van der Sluis, dhr. G. Snaak, dhr. E. Goutbeek, dhr. M. Poolman, mevr. L. Kruit en dhr. A. van Triest. Onderstaand zijn de kwalificaties van betreffende personen weergegeven. Ing. M. (Marco) van der Sluis Functie: Adviseur ecologie Opleiding: Milieutechnologie, Saxion Hogeschool Deventer, afstudeerrichting Natuur, Milieu en Landschap.
Werkervaring: Werkzaam bij EcoGroen Advies BV sinds 2003. Ruim 800 inventarisatieopdrachten bij EcoGroen Advies BV en divers vrijwilligerswerk voor Landschap Overijssel. Specialiteit: flora en fauna (vleermuizen, broedvogels, dagvlinders, vissen, reptielen en amfibieën). Ing. P. (Peter) van den Brandhof Functie: Adviseur ecologie Opleiding: Bos en Natuurbeheer Hogeschool Larenstein, afstudeerrichting Natuur- en Landschaptechniek.
Werkervaring: Na werkzaam te zijn geweest bij Grontmij Nederland B.V. nu circa 5 jaar werkzaam als projectleider/adviseur ecologie bij EcoGroen Advies. Specialiteit: fauna (broedvogels, vissen, reptielen en amfibieën). E. Goutbeek
Functie: Opleiding:
Veldmedewerker Bos en Natuurbeheer Hogeschool Larenstein, afstudeerrichting Natuur- en Landschaptechniek.
Werkervaring: Circa 100 inventarisatieopdrachten bij eigen adviesbureau en sinds 2009 werkzaam bij EcoGroen Advies BV. Actief vrijwilliger voor SOVON, Vlinderstichting en RAVON. Specialiteit: broedvogels, insecten, vissen, amfibieën en reptielen. M. Poolman
Functie: Opleiding:
Veldmedewerker AOC de Groene Welle, Bos en natuurbeheer.
Werkervaring: Sinds 2008 werkzaam bij EcoGroen Advies BV (ca. 100 inventarisatieopdrachten). Actief vrijwilliger voor Staatsbosbeheer, Vlinderstichting en RAVON. Specialiteit: flora en fauna (muizen, dagvlinders, vissen, amfibieën en reptielen). L. Kruit
Functie: Opleiding:
Veldmedewerker Rijks Hogere Tuinbouwschool te Utrecht, afstudeerrichting Techniek.
Werkervaring: Sinds 2009 werkzaam bij EcoGroen Advies BV (ca. 50 inventarisatieopdrachten).
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
5
Daarvoor inventarisatiemedewerker bij o.a. Staatsbosbeheer, Provincie Noord Brabant en Bureau Natuurbalans-Limes Divergens BV. Specialiteit: flora en vegetatie. A. van Triest
Functie: Opleiding:
Veldmedewerker Geen relevante opleiding.
Werkervaring: Sinds 1980 werkzaam voor eigen adviesbureau. Vaste inhuurkracht EcoGroen Advies bij elektrisch visonderzoek. Zeer ruime ervaring met visonderzoek. Actief vrijwilliger voor RAVON en Viswerkgroep de Prik. Specialiteit: vissen. EcoGroen Advies BV is lid van het Netwerk Groene Bureaus (www.netwerkgroenebureaus.nl), de brancheorganisatie voor groene adviesbureaus en conformeert zich aan de door het netwerk opgestelde gedragscode. EcoGroen Advies BV heeft tevens van het ministerie van LNV een volledige ontheffing in gevolge artikel 75A van de Flora- en faunawet, voor de inventarisatie van beschermde planten en dieren in Nederland en het bezit en gebruik van diverse vangmiddelen (registratienummer FF/75A/2006/017).
3.2
Onderzoeksmethodiek (O) O
Verantwoording verspreidingsinformatie
Algemene werkwijze In 2010 is in het onderzoeksgebied naar diverse soortgroepen veldonderzoek uitgevoerd door ervaren ecologen van EcoGroen Advies. Daarnaast is gebruik gemaakt van verspreidingsgegevens die door derden zijn verzameld, zoals lokale natuurorganisaties (IVN Natuurwerkgroep Bunschoten en Uilenwerkgroep Hoogland en Achterhoek), FLORON, BLWG, Waterschap Vallei en Eem, gemeente Amersfoort en de Provincies Gelderland en Utrecht. In deze paragraaf wordt de toegepaste onderzoeksmethodiek beschreven.
Bruikbaarheid van bestaande gegevens en noodzaak voor veldonderzoek De noodzaak voor veldonderzoek tegen de juridische achtergrond van natuurwetgeving wordt mede bepaald door de beschikbaarheid, compleetheid en actualiteit van al eerder verzamelde gegevens. In de regel worden faunagegevens van tabel 2 soorten van maximaal 5 jaar oud gezien als voldoende betrouwbaar. Verspreidingsgegevens van soorten van tabel 3 mogen maximaal 3 jaar oud zijn, hoewel voor hoogdynamische tabel 3 soorten (zoals vleermuizen en Rugstreeppad) actuele informatie wenselijk is die niet ouder is dan maximaal 2 jaar. Voor flora worden gegevens tot circa 6 jaar oud geaccepteerd (Ministerie van LNV 2005 & 2006). Het uitgangspunt bij het verzamelen van flora- en faunagegevens is dat de veldonderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd, door ter zake kundige personen en volgens een door de PGO’s erkende methodiek.
Onderzochte soorten en soortgroepen In totaal zijn voor het ecologisch onderzoek tussen maart en oktober 2010 ruim 20 veldbezoeken uitgevoerd, zowel overdag als tijdens de avondschemering. Op sommige dagen zijn meerdere locaties door verschillende personen bezocht. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van alle data van de velddagen met vermelding van tijdstip, weersomstandigheden en de soortgroepen waarop het betreffende veldbezoek zich met name gericht heeft.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
6
Tabel 1: Overzicht veldbezoeken 2010 Nummer veldbezoek 1.
Datum veldbezoek 16 maart 2010 (dag)
2.
23 maart 2010 (dag)
3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
4 juni 2010 (dag) 7 juli 2010 (avond) 8 juli 2010 (avond) 28 juli 2010 (dag) 29 juli 2010 (dag) 3 augustus 2010 (dag) 5 oktober 2010 (dag) 12 oktober 2010 (dag 19 oktober 2010 (dag) 28 oktober 2010 (dag) 1 november 2010 (dag + avond) 2 november 2010 (dag + avond) 3 november 2010 (dag + avond) 4 november 2010 (dag)
Accent inventarisatie Oriënterend veldbezoek, biotoopbeoordeling alle soortgroepen Oriënterend veldbezoek, biotoopbeoordeling alle soortgroepen Vissen (elektrisch vissen dijktraject Putter Zeedijk) Poelkikker (Rugstreeppad en uilen) Poelkikker (Rugstreeppad en uilen) Flora/Vegetatie Flora/Vegetatie Flora/Vegetatie Vissen Vissen + inspectie gebouwen Vissen Muizen (uitzetten vallen) Muizen (scherp stellen en 1e controle) Muizen (2e en 3e controle) Muizen (4e en 5e controle) Muizen (6e controle en ruimen vallen) + inspectie bomen + inschatting terreingebruik uilen
Van alle relevante waarnemingen zijn verspreidingskaarten in GIS gemaakt. Deze zijn opgenomen in bijlage IV van deze rapportage. Onderstaand wordt de onderzoeksmethodiek per soortgroep verder toegelicht.
Flora Vaatplanten Op basis van terreinkenmerken en bekende verspreidinggegevens (Waterschap Vallei en Eem, Provincie Utrecht, Provincie Gelderland en gemeente Amersfoort) waren op voorhand geen strikter beschermde plantensoorten bekend in het onderzoeksgebied. Wel waren in verschillende kilometerhokken langs het Nuldernauw diverse tabel 2/3 soorten bekend (Natuurloket). Floragegevens van deze kilometerhokken zijn opgevraagd bij FLORON. Verder zijn beschermde en bedreigde flora in 2009 meegenomen tijdens veldbezoeken op 16 en 23 maart, 28 en 29 juli, 3 augustus en 5, 12 en 19 oktober 2010. Korstmossen Van de soortgroep korstmossen zijn geen soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. Op basis vooronderzoek is gebleken dat verschillende dijktrajecten langs de randmeren en de Eem van groot belang zijn voor verschillende bedreigde en zeer zeldzame korstmossen (Sparrius et al. 2007). Uit navraag bij de BLWG is gebleken dat alle voor korstmossen waardevolle dijktrajecten vijfjaarlijks worden gemonitoord. De laatste monitoring heeft in 2006 plaatsgevonden. Daarom is geen gericht onderzoek uitgevoerd, maar zijn verspreidingsgegevens opgevraagd bij de BLWG (Aptroot 2010). Mossen Van de soortgroep mossen zijn eveneens geen soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. Wel zijn enkele mossen van de Rode Lijst bekend in het onderzoeksgebied (Natuurloket). Verspreidinggegevens van deze soorten zijn eveneens opgevraagd bij de BLWG (Aptroot 2010).
Zoogdieren Waterspitsmuis Het voorkomen van Waterspitsmuis (FFW tabel 3, RL ‘kwetsbaar’) was op basis van braakbalgegevens uit 1989 niet op voorhand uit te sluiten (Provincie Utrecht 2010). Op 16 en 23 maart is een biotoopbeoordeling voor Waterspitsmuis uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat op verschillende dijktrajecten (met name rietzones langs de randmeren
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
7
en moerasvegetaties bij Krachtwijk en Coelhorst) geschikt leefgebied voor Waterspitsmuis aanwezig is. Onderzoek naar Waterspitsmuis heeft plaatsgevonden met inloopvallen (lifetraps), die in rijen langs potentieel geschikte habitats geplaatst zijn. Wanneer de vallen zijn geplaatst duurt het enige tijd voordat de spitsmuizen aan het vreemde voorwerp in hun leefgebied zijn gewend. Om te voorkomen dat de eerste controles weinig resultaat opleveren, zijn de vallen drie dagen tevoren in het veld geplaatst om te ‘prebaiten’. De vallen zijn voorzien van aas (maden) en hooi. Er zijn 120 lifetraps in het veld geplaatst (zie bijlage IV-2 voor vangstlocaties): 70 op locaties die vooraf beoordeeld zijn als optimaal leefgebied en 50 op locaties die zijn beoordeeld als suboptimaal. Het onderzoek is van 28 oktober t/m 4 november 2010 uitgevoerd. In deze periode is de populaties groot (veel jongen en volwassen dieren) en de kans op sterfte door onderkoeling minimaal. Een regelmatige controle van de lifetraps is belangrijk. Wanneer de muizen te lang in de val zitten, neemt de kans op sterfte toe. Om de kans op sterfte zo klein mogelijk te houden zijn de vallen tweemaal per dag gecontroleerd. Onderstaand is de gehanteerde controleschema weergegeven. Hierbij is rekening gehouden met de activiteitsperiode van muizen. 28 oktober: 29, 30 en 31 oktober: 1 november: 2 november: 3 november: 4 november:
- Neerzetten vallen; prebaiten zodat muizen wennen; - Prebaiten; - ‘s Ochtends de val op scherp zetten; - ’s Avonds controleren van de vallen; - ’s Ochtends controleren van de vallen; - ’s Avonds controleren van de vallen; - ’s Ochtends controleren van de vallen; - ’s Avonds controleren van de vallen; - ’s Ochtends controleren en opruimen vallen.
Vleermuizen Alle vleermuizen zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en tabel 3 van de Flora- en faunawet en daardoor strikt beschermd. De meeste bescherming gaat uit naar individuele dieren en hun vaste verblijfplaatsen, maar ook voor het voortbestaan van de populatie onmisbare vliegroutes en foerageergebieden zijn beschermd. In het onderzoeksgebied is de aanwezigheid te verwachten of bekend van Gewone grootoorvleermuis, Watervleermuis, Meervleermuis, Rosse vleermuis, Laatvlieger, Gewone dwergvleermuis en Ruige dwergvleermuis (Koopmans 2006). Gericht nachtelijk onderzoek naar vleermuizen heeft niet plaatsgevonden. Wel zijn potentiële verblijfplaatsen in het plangebied (bomen en gebouwen als bunkers en schuren) visueel geïnspecteerd. De bomeninspectie heeft plaatsgevonden op 16 en 23 maart 2010. In maart was echter nog niet exact bekend welke bomen zouden verdwijnen. Vervolgens is door Cobra boomverzorging in oktober 2010 een bomeninventarisatie uitgevoerd, waarbij bomen met holten apart zijn aangegeven. Al deze bomen met holten zijn op 4 november nogmaals onderzocht door een ecoloog van EcoGroen advies om specifiek de geschiktheid van de holten voor vleermuizen te beoordelen. Alle bunkers zijn op 23 maart 2010 geïnspecteerd. Alle te slopen schuren zijn op 12 oktober en 4 november 2010 geïnspecteerd aan de buiten- en binnenzijde. In de schuren en bunkers is gekeken of geschikte ruimten voor vleermuizen en of sporen (b.v. uitwerpselen en vraatsporen als afgebeten vlindervleugels) of zelfs vleermuizen aanwezig zijn. Daarnaast is gebruik gemaakt van diverse bekende verspreidinggegevens (zie Geraadplaagde bronnen, H6). Als gevolg van de geplande maatregelen verdwijnen overigens geen opgaande lijnvormige elementen, die belangrijke, onmisbare vliegroutes of foerageergebieden vormen voor vleermuizen. Gericht onderzoek naar foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen werd dan ook niet noodzakelijk geacht.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
8
Overige zoogdieren Het vaststellen van de aanwezigheid van overige zoogdieren als Das (FFW tabel 3), Steenmarter (FFW tabel 2) en Eekhoorn (FFW tabel 2) heeft plaatsgevonden op basis van sporen (uitwerpselen, pootafdrukken, knaag- en krabsporen en eventueel nesten/burchten) en zichtwaarnemingen tijdens bezoekronden ten behoeve van overige soortgroepen. Tevens is beschikbare informatie uit verschillende databases gebruikt (zie Geraadplaagde bronnen, H6).
Broedvogels Er is geen systematische broedvogelinventarisatie uitgevoerd. Het broedvogelonderzoek heeft zich specifiek gericht op soorten met een jaarrond beschermde verblijfplaats. De lijst met vogelsoorten waarvan nesten het hele jaar door beschermd zijn, is op 26 augustus 2009 gewijzigd. Vanaf deze datum zijn nesten van Boomvalk, Buizerd, Gierzwaluw, Grote gele kwikstraat, Havik, Huismus, Kerkuil, Oehoe, Ooievaar, Ransuil, Roek, Slechtvalk, Sperwer, Steenuil, Wespendief en Zwarte wouw jaarrond beschermd. Op basis van verkennend veldonderzoek op 16 en 23 maart 2010 is vastgesteld dat lokaal potentiële jaarrond beschermde nestplaatsen van broedvogels (b.v. schuren en boselementen) aanwezig zijn in het onderzoeksgebied. In de periode juli-oktober 2010 is precies duidelijk geworden welke gebouwen en bomen verdwijnen als gevolg van de dijkversterking. Op 12 oktober 2010 zijn alle te verwijderen schuren aan de binnen- en buitenzijde geïnspecteerd. Hierbij is specifiek gelet op de aanwezigheid van (oude) nesten van Huismus, geschikte broedlocaties voor uilen als Kerkuil en Steenuil en sporen van uilen (b.v. uitwerpselen en braakballen). Door Cobra boomverzorging is in oktober 2010 een bomeninventarisatie uitgevoerd, waarbij bomen met holten apart zijn aangegeven. Op 4 november zijn betreffende bomen nogmaals onderzocht door een ecoloog van EcoGroen advies om specifiek de geschiktheid van de holten als broedplek voor uilen te beoordelen. Overigens zijn tijdens gerichte onderzoeken voor Poelkikker op 7 en 8 juli 2010 ook waarnemingen van uilen meegenomen. Verder zijn verspreidingsgegevens van uilen en roofvogels opgevraagd bij lokale werkgroepen (Uilenwerkgroep Hoogland en Achterhoek 2010 & IVN Natuurwerkgroep Bunschoten 2010). Naar overige broedvogels heeft geen gericht onderzoek plaatsgevonden. Gegevens over weidevogels (en dan met name soorten van de Rode Lijst) zijn opgevraagd bij de Provincie Gelderland en zijn afkomstig uit 2009 (Provincie Gelderland 2010). Ook is informatie over broedvogels verzameld tijdens eerder onderzoek op 14 mei, 15 mei, 16 mei, 21 mei en 6 juni 2007 (van Maanen 2007) en veldonderzoek dat in 2010 is uitgevoerd. De verschillende onderzoeken geven een goede indruk van de broedvogelsamenstelling in en in de directe omgeving van het onderzoeksgebied. In mei/begin juni zijn vrijwel alle vogels aanwezig in hun broedgebied en is een goede indruk verkregen van de aanwezige broedvogels (waaronder Rode Lijstsoorten). Het onderzoek geeft echter geen vlakdekkend beeld.
Amfibieën Op basis van bekende verspreidingsgegevens van RAVON en Natuurloket waren op voorhand twee strikt beschermde amfibieënsoorten (Poelkikker en Rugstreeppad) bekend in het onderzoeksgebied. Poelkikker Poelkikker is een vrij laat-actieve soort met een piek vanaf mei tot 15 juli. De soort is lastig te determineren vanwege de verwarring met andere groene kikkers. De beste onderscheidende kenmerken zijn geluid, gecombineerd met zichtwaarnemingen. Voorliggend onderzoek heeft zich met name gericht op geluidswaarnemingen (roepende mannetjes). Op 7 en 8 juli 2010 is gericht onderzoek naar Poelkikker uitgevoerd, waarbij langs het gehele dijktraject is geluisterd naar kooractiviteiten van de soort. De onderzoeken zijn
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
9
in de nachtelijke uren uitgevoerd, bij gunstige weersomstandigheden (warm, weinig wind en droog). Rugstreeppad Rugstreeppad (tabel 3, Habitatrichtlijn Bijlage IV en RL ‘gevoelig’) is eveneens een vrij laat-actieve soort met een activiteitsperiode vanaf eind april tot en met augustus met een piek in de maanden mei en juni. Rugstreeppad is het beste op geluid te inventariseren, waarbij op locaties met roepende dieren gezocht kan worden naar aanwijzingen voor voortplanting. Rugstreeppad staat bekend als een mobiele soort, die snel op (tijdelijk) geschikte voortplantingsplekken als snel opwarmende schaars begroeide wateren kan opduiken binnen haar verspreidingsgebied. Verzamelde verspreidingsgegevens verouderen dan ook snel. Om deze reden is in overleg met DLG in 2010 geen gericht onderzoek uitgevoerd naar Rugstreeppad. Wel zijn waarnemingen van Rugstreeppad meegenomen tijdens de nachtelijke inventarisatie van Poelkikker op 7 en 8 juli 2010. Verder zijn bekende verspreidinggegevens opgevraagd bij de Provincie Utrecht en Gelderland (Provincie Utrecht 2010 & Provincie Gelderland 2010).
Reptielen In het onderzoeksgebied zijn geen recente waarnemingen bekend van reptielen (Natuurloket 2010 en Database flora en fauna Amersfoort 2010). Er is dan ook geen gericht onderzoek uitgevoerd naar de soortgroep. Wel is tijdens alle uitgevoerde onderzoeken gericht gezocht naar potentiële voortplantingsplekken van Ringslang als broeihopen en dergelijke.
Vissen Op voorhand was in deze soortgroep het voorkomen van beschermde soorten zoals Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Grote modderkruiper en Rivierdonderpad te verwachten in het onderzoeksgebied (de Jong, Geerink en Schoutens 2006). Alle binnendijkse watergangen en alle buitendijks gelegen sloten in het onderzoeksgebied zijn om de 5 à 10 meter bemonsterd met een steeknet, waarbij op de meest kansrijke locaties – duikers, mondingen en plekken met rijke water- en oeverbegroeiingen – extra is bemonsterd. Bij het bepalen van de inventarisatiemethode is specifiek rekening gehouden met Grote modderkruiper, omdat deze soort moeilijk te inventariseren is. De soort kent behalve een winterrust ook een zomerrust, waarbij de vissen diep (tot wel 50 cm) ingegraven in de bodem doorbrengen. De periode met de hoogste trefkans is van april-mei en augustus-september/oktober (Spikmans et al. 2008). Voor Bittervoorn en Kleine modderkruiper is de periode april-oktober het meest geschikt. De visinventarisaties zijn op 5, 12 en 19 oktober 2010 uitgevoerd. De buitendijkse grote wateren (randmeren en Eem) zijn op 4 november 2010 steekproefsgewijs bemonsterd. Buitendijks is langs de Putterzeedijk op 4 juni 2010 overigens ook op vier trajecten elektrisch gevist vanuit een boot. Verder is gebruik gemaakt van een groot aantal beschikbare verspreidingsgegevens uit eerdere onderzoeken (zie Geraadpleegde bronnen).
Dagvlinders In het onderzoeksgebied is geen gericht onderzoek uitgevoerd naar dagvlinders, aangezien geen beschermde soorten in het onderzoeksgebied te verwachten zijn op basis van bekende verspreidingsgegevens (Natuurloket) en terreinkenmerken. Wel zijn Rode Lijstsoorten meegenomen tijdens het veldonderzoek naar andere soortgroepen. Om een beeld te krijgen van de dagvlinders binnen en in de omgeving van het onderzoeksgebied is daarnaast onder andere gebruik gemaakt van waarnemingen uit de gemeentelijke natuurdatabase van de gemeente Amersfoort (Gemeente Amersfoort 2010) en waarnemingswebsite waarneming.nl.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
10
Libellen In het onderzoeksgebied is geen gericht onderzoek uitgevoerd naar libellen, aangezien geen beschermde soorten in het onderzoeksgebied te verwachten zijn op basis van bekende verspreidingsgegevens (Natuurloket) en terreinkenmerken. Wel zijn Rode Lijstsoorten meegenomen tijdens het veldonderzoek naar andere soortgroepen. Om een beeld te krijgen van de libellen in en in de omgeving van het plangebied is daarnaast onder andere gebruik gemaakt van de waarnemingswebsite waarneming.nl.
Sprinkhanen In de soortgroep sprinkhanen zijn geen soorten opgenomen, die zijn beschermd in de Flora- en faunawet. Daarom is ook geen gericht onderzoek uitgevoerd naar sprinkhanen. Wel zijn soorten van de Rode Lijst meegenomen tijdens de inventarisaties van overige soorten. Ook is gebruik gemaakt van waarnemingen van de website waarneming.nl.
Mieren Er zijn geen mierensoorten opgenomen op tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet en er is eveneens geen Rode Lijst met mieren opgesteld. Daarom is geen gericht onderzoek uitgevoerd naar mieren. Wel zijn mierensoorten van tabel 1 meegenomen tijdens de inventarisaties van overige soorten.
Kevers Er zijn geen waarnemingen bekend van in de Flora- en faunawet beschermde kevers, in en in de omgeving van onderzoeksgebied (Het Natuurloket, Piscaria/ Limnodata Neerlandica, Huijbrechts 2003 & 2004 en Cuppen & Koese 2005). Waarnemingen van beschermde keversoorten zijn meegenomen tijdens de inventarisaties van overige soorten.
Weekdieren Er zijn geen waarnemingen bekend van in de Flora- en faunawet beschermde weekdieren, in en in de omgeving van onderzoeksgebied (Het Natuurloket, Piscaria/ Limnodata Neerlandica). Mogelijk is alleen Platte schijfhoren in het onderzoeksgebied te verwachten. Onderzoek naar Platte schijfhoren is gecombineerd met het visonderzoek op 5, 12 en 19 oktober 2010. De watergangen zijn om de 5 à 10 meter bemonsterd, waarbij op de meest kansrijke locaties – plekken met rijke water- en oevervegetatie – extra is bemonsterd.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
11
4 Flora en fauna (N) N
4.1
Verspreiding van beschermde soorten op en nabij de uitvoeringslocatie
Flora Inleiding In de onderstaande tekst wordt ingegaan op beschermde vaatplanten die in of in de omgeving van het onderzoeksgebied zijn aangetroffen met de nadruk op soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet. Verder worden voorkomende vaatplanten, korstmossen en mossen van de Rode Lijst kort beschreven. In Bijlage IV kaart 1 zijn aangetroffen vaatplanten van tabel 2 weergegeven.
Vaatplanten Tongvaren In het onderzoeksgebied zijn twee dichtbijgelegen groeiplaatsen van Tongvaren aangetroffen op een kademuur in de haven van Bunschoten-Spakenburg met in totaal 9 exemplaren. Op overige kademuren (o.a. ter hoogte van landingsplaatsen) zijn geen groeiplaatsen van Tongvaren aangetroffen. Waterdrieblad Waterdrieblad is in 2008 vastgesteld net buiten het onderzoeksgebied in één van de wateren rondom de Schans bij Amersfoort (Provincie Utrecht 2010). Moeraswespenorchis, Rietorchis en Gevlekte orchis In enkele kilometerhokken langs de Arkemheensedijk en de Putter zeedijk zijn na 2000 waarnemingen bekend van Moeraswespenorchis en Rietorchis (Natuurloket 2010). Ondanks het kopen van gegevens bij het Natuurloket, navraag bij Staatsbosbeheer en vrijwilligers van KNNV Noordwest Veluwe en IVN Nijkerk is echter onduidelijk gebleven of en waar in deze kilometerhokken nog steeds orchideeën voorkomen.
In juni van het jaar voorafgaand aan de werkzaamheden zal gericht onderzoek plaatsvinden naar Moeraswespenorchis en Rietorchis in het werkgebied binnen de dijktrajecten, waarbij eventuele groeiplaatsen worden gemarkeerd. Tevens zal een omgevingscheck worden uitgevoerd, zodat locaties in beeld gebracht worden waarheen Moeraswespenorchis en Rietorchis verplaatst kunnen worden. Klein glaskruid Van Klein glaskruid zijn waarnemingen bekend uit 2004 langs de Eem net buiten het onderzoeksgebied (Gemeente Amersfoort 2010). Klein glaskruid komt hier voor langs de Kleine en Grote Koppel op kademuren (mondelinge mededeling stadsecoloog gemeente Amersfoort R. van Assema). Overige soorten Op basis van het uitgevoerde veldonderzoek in 2010 en bekende verspreidingsgegevens zijn geen overige tabel 2 of 3 soorten in het onderzoeksgebied aangetroffen of te verwachten. Wel zijn enkele tabel 1 soorten als Zwanenbloem, Gewone dotterbloem, Gewone vogelmelk en Koningsvaren aangetroffen/ bekend in het onderzoeksgebied (Provincie Utrecht 2010). Verder zijn diverse Rode Lijstsoorten aangetroffen/ bekend in het onderzoeksgebied als Goudhaver, Kamgras, Veldgerst en Knolvossenstaart, die vooral op begraasde dijktrajecten aanwezig zijn.
Korstmossen In het onderzoeksgebied zijn in totaal 33 korstmossen van de Rode Lijst aangetroffen.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
12
Verder zijn twee soorten aangetroffen die zeer zeldzaam zijn, maar desondanks niet zijn opgenomen op de Rode Lijst (zie onderstaande tabel). Tabel 2: Overzicht bijzondere soorten en soorten van de Rode Lijst
Vooral trajecten met een lokaal zeer oude beschoeiing met veldkeien zijn zeer rijk aan korstmossen (zie Bijlage IV-10) . Delen van het onderzoeksgebied op de Putterzeedijk, Arkemheense zeedijk en de Eemdijk hebben de hoogste waarde voor korstmossen met resp. 20, 12 en 7 soorten van de Rode Lijst. Ook de Westdijk heeft waarde voor korstmossen met 1 soort van de Rode Lijst. Overige dijktrajecten hebben geen of een beperkte waarde voor korstmossen.
Mossen In het onderzoeksgebied zijn twee mossoorten van de Rode Lijst aangetroffen in of in de nabijheid van het onderzoeksgebied: Hunebedbisschopsmuts en Hunebedmuisjesmos (beide RL ‘kwetsbaar’). Hunebedbisschopsmuts en Hunebedmuisjesmos komen respectievelijk voor op stenen aan de buitenzijde van het talud van de Putter zeedijk en de Arkemheense dijk (zie Bijlage IV-10).
4.2
Zoogdieren Waterspitsmuis Waterspitsmuis (tabel 3 en RL 3) komt voor in en langs poelen, natuurlijke vijvers, rivieren, snelstromende (bos)beekjes, moerassen en moerasbossen, rietlanden,
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
13
elzenbroekbossen en kruidenrijke oevervegetaties (www.minlnv.nederlandsesoorten.nl). Oude waarnemingen van Waterspitsmuis in en in de nabijheid van het onderzoeksgebied stammen uit 1989 (Provincie Utrecht 2010). Het betreft twee (braakbal)waarnemingen ten noorden van Eemdijk en ten westen van de Arkervaart langs het Nijkerkernauw. Tijdens de biotoopscan in maart 2010 zijn voor Waterspitsmuis geschikte leefgebieden in kaart gebracht. Daarbij is vastgesteld dat met name de rietlanden langs het Nijkerkernauw (Putterzeedijk, Arkemheensedijk en Oostdijk) en moeraszone rondom verdedigingswerk Krachtwijk (Slaagse dijk) geschikt leefgebied vormen voor Waterspitsmuis. Op deze locaties is met lifetraps onderzoek uitgevoerd naar Waterspitsmuis (zie voor locaties Bijlage IV-2). Daarbij is de soort niet aangetroffen, waardoor het niet aannemelijk is dat Waterspitsmuis in het onderzoeksgebied voorkomt.
Vleermuizen Verblijfplaatsen Verblijfplaatsen van vleermuizen (alle tabel 3 en HRL Bijlage IV) bevinden zich in donkere en voor vleermuizen bereikbare ruimten in bomen, huizen, kelders etc. Gedurende het veldonderzoek is specifiek gelet op dergelijke ruimten. In de te verwijderen bebouwing (schuren) worden verblijfplaatsen van vleermuizen niet verwacht, vanwege het ontbreken van geschikte ruimten, geschikte invliegopeningen en of het ontbreken van sporen als uitwerpselen en prooiresten. Verder is in het gehele onderzoeksgebied slechts één boom met een geschikte holte aangetroffen. In de overige bomen ontbreken geschikte holten voor vleermuizen. In de betreffende boom (Canadese populier) bevindt zich een naar boven lopende holte op ca. 3 meter hoogte. Mogelijk wordt de boom als verblijfplaats van Gewone grootoorvleermuis, Watervleermuis, Rosse vleermuis (ook RL ‘kwetsbaar’) of Ruige dwergvleermuis gebruikt. Uit gericht vleermuisonderzoek in 2006 is echter gebleken dat de bomen op dit dijktraject niet gebruikt worden als verblijfplaats door vleermuizen (Koopmans 2006). Omdat vleermuizen regelmatig van verblijfplaats wisselen, is het echter niet uitgesloten dat de boom in de huidige situatie toch wel als verblijfplaats wordt gebruikt. Vliegroutes De lijnvormige structuren als dijken worden mogelijk als (belangrijke) vliegroute gebruikt door vleermuizen als Gewone grootoorvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Meervleermuis en Watervleermuis. Rosse vleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis en Tweekleurige vleermuis zijn goede vliegers en zijn daardoor minder afhankelijk van dergelijke structuren als vliegroute. Verder is een aantal bekende vliegroutes langs de dijktrajecten aanwezig die de dijktrajecten kruisen in de richting van het open water (Eem of randmeren). Dit geldt onder andere voor de Coelhorsterlaan (Watervleermuis) en brede waterlopen in Arkemheen als de Arkervaart, Wiel en Laak (Meervleermuis). Foerageergebieden Het onderzoeksgebied wordt door verschillende vleermuizen als foerageergebied gebruikt waaronder Gewone dwergvleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Meervleermuis, Watervleermuis, Rosse vleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis en Tweekleurige vleermuis (de Jong, Calle, Fortuin & van Gooswilligen 2010). Op dagen met geringe windkracht zijn in het gehele onderzoeksgebied foeragerende vleermuizen te verwachten. Ruig begroeide dijken en erfbeplanting vormen voor Gewone dwergvleermuis belangrijke foerageergebieden. Rosse vleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis en Tweekleurige vleermuis zijn goede vliegers en jagen ook boven allerlei open gebieden waaronder open wateren en open dijktrajecten. Deze soorten zijn minder afhankelijk van bepaalde geleidende elementen en laten de locatie van hun jachtgebied vooral afhangen van de beschikbaarheid van voldoende voedsel (vooral open water met rijk begroeide oevers). Watervleermuis en Meervleermuizen jagen veel in de oeverzone van grote wateren in het onderzoeksgebied (o.a. randmeren en de Eem).
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
14
Overige zoogdieren Vanwege het ontbreken van bekende verspreidingsgegevens, geschikt leefgebied en of sporen (bijvoorbeeld burchten, nesten, vraatsporen en uitwerpselen) zijn overige tabel 2 en 3 zoogdiersoorten niet in het onderzoeksgebied te verwachten. Met name in ruigte en erfbeplanting is een aantal vaste verblijfplaatsen van tabel 1 zoogdiersoorten aangetroffen of te verwachten, namelijk Wezel (RL ‘gevoelig’), Bunzing, Hermelijn (RL 1 1 1 ‘gevoelig’), Haas, Konijn, Egel, Rosse woelmuis , Bosmuis , Aardmuis , Gewone 1 bosspitsmuis, Tweekleurige bosspitsmuis, Dwergspitsmuis, Veldmuis, Dwergmuis , Huisspitsmuis en Mol.
4.3
Broedvogels Inleiding In de onderstaande tekst wordt specifiek ingegaan op alle (aanwezige) broedvogels met jaarrond beschermde nestplaatsen. In Bijlage IV kaart 3 zijn bekende jaarrond beschermde nestlocaties weergegeven. Verder is een korte beschrijving gegeven van overige broedvogels in het onderzoeksgebied.
Broedvogels met jaarrond beschermde nestplaatsen Steenuil De favoriete habitat van Steenuil (RL ‘kwetsbaar’) bestaat uit kleinschalig cultuurlandschap, met een veelheid aan holle bomen, oude schuren en ruige graslanden, vaak in de randen van oude dorpen of steden. Als standvogel is de soort het gehele jaar in het territorium aanwezig. Steenuil foerageert voornamelijk binnen 200 meter rond de nestlocatie en de gemiddelde grootte van een steenuilterritorium bedraagt circa 12 hectare (Bloem et al. 2001). Optimale foerageergebieden bestaan uit paarden- en schapenweiden. In de nabijheid van de onderzochte dijktrajecten zijn 7 broedlocaties/territoria van Steenuil bekend (Uilenwerkgroep Hoogland en Achterhoek 2010 & IVN Natuurwerkgroep Bunschoten 2010). Eén paartje bij Eemdijk broedt in het onderzoeksgebied op ca. 10 meter afstand van de kruin van de dijk (binnendijks). Als broedplek wordt een nestkast in een rij Elzen gebruikt. Daarnaast bevindt zich buitendijks een oude knotwilg die regelmatig als rustplek door Steenuil wordt gebruikt (mondelinge mededeling W. Smeets, IVN Bunschoten Spakenburg). Dit paartje gebruikt binnendijks gelegen schapenweides, paardenweides en de begraasde delen van de dijk als foerageergebied. Twee paartjes (in Nekkeveld en Coelhorst) broeden op resp. 300 en 200 meter afstand van de dijktrajecten en gebruiken de dijken naar verwachting slechts in beperkte mate als foerageergebied, aangezien dichterbij de nestlocatie ruim voldoende optimaal foerageergebied aanwezig is. De overige paartjes broeden op ruimere afstand en zullen de dijktrajecten hoogstens incidenteel als foerageergebied gebruiken. Eén locatie ligt op 20 meter afstand van een transportroute in Coelhorst en om foerageergebieden te bereiken is passage van de transportroutes noodzakelijk. Overige nestlocaties van Steenuil liggen alle op meer dan 200 meter afstand van transportroutes en passages van de transportroutes zijn op basis van het verwachte terreingebruik van Steenuil niet noodzakelijk. Kerkuil Kerkuilen (RL ‘kwetsbaar’) komen voor in open tot half open landschappen en broeden bij voorkeur op donkere plaatsen zoals schuren, graansilo’s, ruïnes, torens, et cetera. De grootte van het leefgebied van kerkuil wordt hoofdzakelijk bepaald door het voedselaanbod. Bij een groot aanbod aan voedsel hebben kerkuilen voldoende aan een oppervlakte van 40‐60 hectare of aan een gebied van 800 ‐ 1500 meter rond de broedplaats (Kerkuilen werkgroep Nederland). Kerkuil is wat betreft de keuze van het foerageergebied duidelijk minder kritisch dan Steenuil. Kerkuilen foerageren vooral langs lijnvormige elementen zoals bermen, perceels-, sloot- en bosranden. In de nabijheid van de onderzochte dijktrajecten zijn drie broedlocaties/territoria van Kerkuil bekend (Uilenwerkgroep Hoogland en Achterhoek 2010 & IVN 1
Aangetroffen tijdens lifetraponderzoek.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
15
Natuurwerkgroep Bunschoten 2010). In het onderzoeksgebied zelf zijn geen broedlocaties aanwezig. Slechts één paartje in Coelhorst broedt op een afstand van 200 meter van het dijktraject. Het dijktraject vormt hier weliswaar optimaal foerageergebied, maar in de omgeving van de nestlocatie resteert ruim voldoende optimaal foerageergebied. De overige paartjes broeden op minimaal 500 meter afstand en zullen de dijktrajecten hoogstens incidenteel als foerageergebied gebruiken. Deze twee paartjes Kerkuilen broeden echter wel op erven op 25-50 meter afstand van transportroutes (bij Bunschoten en Coelhorst) en het is aannemelijk dat de transportroutes gepasseerd worden om foerageergebieden te bereiken. Buizerd In en in de directe nabijheid van het onderzoeksgebied is Buizerd op slechts één locatie broedend te verwachten. In een bosje langs de Slaagsedijk is een horst van Buizerd aangetroffen. Onduidelijk is of hier ook in 2010 ook daadwerkelijk gebroed is. Omdat Buizerd regelmatig een andere nestlocatie zoekt binnen haar territorium en in staat is om nieuwe nesten te bouwen (Bijlsma 2006) bestaat er een grote kans dat de nestlocatie weer bewoond wordt in de nabije toekomst of dat op een andere locatie in de bosschages langs de Grebbeliniedijk of Slaagsedijk gebroed gaat worden. Huismus Huismussen (RL ‘gevoelig’) broeden in steden, dorpen en bij boerderijen. Vooral huizen met pannendaken (broedlocaties) in combinatie met tuinen met enkele bomen en struiken, heggen en klimop (voor beschutting) vormen een optimaal milieu. De soort mijdt bossen en ontbreekt in grote natuurgebieden zonder bebouwing. In het onderzoeksgebied is geen gericht onderzoek in de broedtijd van Huismus uitgevoerd. Op basis van de terreinkenmerken en de uitgevoerde visuele inspectie van alle te slopen schuren worden naar schatting echter 6 tot maximaal 22 paartjes Huismussen verwacht in het onderzoeksgebied. Overigens liggen alle schuren in of in de omgeving van Eemdijk. Slechts in twee van de onderzochte gebouwen zijn ook daadwerkelijk Huismussen en/of oude nesten aangetroffen. In de overige geschikt geachte gebouwen zijn broedende Huismussen op basis van de constructie van de gebouwen echter niet uit te sluiten. Op basis van de uitgevoerde omgevingscheck op 12 oktober en 4 november is vastgesteld dat de lokale populatie Huismussen in Eemdijk bestaat uit enkele honderden paartjes. Huismussen werden hoofdzakelijk vastgesteld bij bestaande woonhuizen en grote veestallen: deze plekken zijn afzonderlijk naar schatting al goed voor 10-20 paartjes broedende Huismussen. De te verwijderen schuren worden dan ook niet gezien als essentiële broedplekken voor de instandhouding van de lokale populatie.
In april 2011 zal een Huismusinventarisatie plaatsvinden, die zich richt op alle te slopen schuren met potentiële broedplekken voor Huismus. Dan zal bepaald worden hoeveel paartjes Huismussen in het onderzoeksgebied broeden. Tevens zal een omgevingscheck worden uitgevoerd, waarbij verspreiding en aantallen in omliggende gebouwen worden vastgesteld. Overige broedvogels met jaarrond beschermd nestplaatsen zijn niet in het onderzoeksgebied aangetroffen of te verwachten op basis van de terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens.
Overige broedvogels In het onderzoeksgebied komen veel broedvogels voor. Grofweg kunnen de aangetroffen soorten in vier verschillende biotopen worden aangetroffen: oevers randmeren/rietvelden, uiterwaarden/akkers/graslanden, erven en bosgebieden. Oevers randmeren en rietvelden De oeverzone van de randmeren met rietvelden wordt gebruikt als broedplek van soorten als Knobbelzwaan, Wilde eend, Bergeend, Kuifeend, Krakeend, Meerkoet, Waterral, Fuut, Dodaars, Rietzanger, Bosrietzanger, Rietgors en Kleine karekiet. Hoger op de oever heeft zich op veel plekken een ruigtebegroeiing ontwikkelt waar soorten als Kneu (RL ‘Gevoelig’), Braamsluiper, Sprinkhaanzanger en Grasmus broeden. Binnendijks in de rietvelden broedt Bruine kiekendief en verschillende eerder
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
16
genoemde rietvogels. Uiterwaarden, akkers en graslanden Delen van de binnendijkse graslanden zijn van groot belang voor diverse weidevogels als Tureluur (RL ‘gevoelig’), Grutto (RL ‘gevoelig’), Gele kwikstaart (RL ‘gevoelig’), Graspieper (‘gevoelig’), Veldleeuwerik (RL ‘gevoelig’), Slobeend (RL ‘kwetsbaar’), Scholekster, Kievit, Wilde eend, Knobbelzwaan en Waterhoen. Verder is ook een aantal buitendijkse graslanden langs de Westdijk en Eemdijk van groot belang voor eerder genoemde weidevogels en meerdere watervogels en steltlopers als Bontbekplevier (RL ‘kwetsbaar’), Kleine plevier, Grauwe gans, Kluut, Zomertaling (RL ‘kwetsbaar’) en Bergeend. Erven In gebouwen en bomen in bebouwde gebieden in en in de omgeving van het onderzoeksgebied broeden naar verwachting verschillende broedvogels waaronder Zwarte roodstaart, Witte kwikstaart, Ringmus (RL ‘gevoelig’), Boerenzwaluw (RL ‘gevoelig’), Steenuil (‘kwetsbaar’), Huismus (RL ‘gevoelig’), Spotvogel (RL ‘gevoelig’), Merel, Houtduif, Turkse tortel, Heggenmus, Winterkoning, Zwartkop, Tuinfluiter, Tjiftjaf, Groenling en Kneu (RL ‘Gevoelig’). Dit geldt met name voor de bomen en bebouwing in Eemdijk en Eembrugge. Bos In bosschages (vooral elzenhakhout) in en langs het onderzoeksgebied zijn verschillende broedvogels te verwachten als Vink, Zwartkop, Fitis, Koolmees, Pimpelmees, Tjiftjaf, Houtduif, Putter, Staartmees, Koekoek (RL ‘kwetsbaar’) en Spotvogel (RL ‘gevoelig’). Deze vogels komen met name tot broeden in de bosschages op en langs de Grebbeliniedijk.
4.4
Amfibieën Inleiding In de onderstaande tekst wordt specifiek ingegaan op bekende waarnemingen van amfibieën van tabel 2 en 3 in het onderzoeksgebied. In Bijlage IV kaart 4 en 5 zijn bekende waarnemingen van respectievelijk Poelkikker en Rugstreeppad weergegeven.
Poelkikker De strikt beschermde Poelkikker (tabel 3 en HRL IV) is gebonden aan kleine, vaak geïsoleerde wateren met een rijke watervegetatie (www.minlnv.nl). Meestal zijn betreffende wateren niet al te zuur. Overwintering vindt doorgaans plaats in bosjes en ruigte, maar soms overwinteren Poelkikkers onder water. Van Poelkikker zijn oudere waarnemingen bekend in veenweidegebieden langs de Eem en in polder Arkemheen (www.natuurloket.nl & de Jong 2005). Uit het in 2010 door EcoGroen Advies uitgevoerde aanvullende onderzoek blijkt dat de soort verspreid langs het gehele dijktraject in lage dichtheden aanwezig is, veelal in gemengde populaties met Bastaardkikker. In de sloten binnen het plangebied zelf zijn echter geen roepende Poelkikkers waargenomen. Het plangebied heeft naar verwachting geen of slechts een beperkte functie als voortplantingsgebied. Ook de waarde van het onderzoeksgebied als overwinteringsgebied en foerageergebied wordt beperkt geacht.
Rugstreeppad De strikt beschermde Rugstreeppad (tabel 3, HRL IV en RL ‘gevoelig’) gebruikt met name ondiepe, schaars begroeide, vrij snel opwarmende wateren als voortplantingsplaats. Dit kunnen bijvoorbeeld tijdelijke poeltjes zijn, maar ook ondiepe slootjes en plassen. Overwintering vindt voornamelijk plaats in zandige plekken en bosjes in nabijheid van water, soms wel een meter diep onder de grond (www.minlnv.nederlandsesoorten.nl). In Eemland plant de soort zich met name voort in jaarlijks geschoonde, ondiepe sloten (de Jong 2005). Overwintering vindt voornamelijk plaats op nabijgelegen erven (onder en tussen allerlei bouwmaterialen, in schuren en
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
17
zelfs in woningen) en naar verwachting in mindere mate in hooggelegen, droge dijken en kaden. Tijdens het onderzoek naar Poelkikker zijn in 2010 op twee locaties roepende Rugstreeppadden waargenomen, namelijk buitendijks langs de Westdijk (ondiepe plassen) en op een binnendijkse locatie langs de Eemdijk (sloot). In het onderzoeksgebied zijn daarnaast recente waarnemingen bekend in sloten in Polder Zeldert (Provincie Utrecht 2010), maar ook in de omgeving van de Arkervaart ten noorden van Nijkerk en ten zuiden van Eemdijk is de soort in het verleden waargenomen. Naar verwachting vindt voortplanting van Rugstreeppad onder andere plaats in ondiepe dijksloten en plassen. Overwintering vindt waarschijnlijk vooral plaats op erven en wanneer deze ontbreken ook op dijken (o.a. onder basaltkeien en in muizenholletjes), mits in de nabijheid voortplanting plaatsvindt van Rugstreeppad.
Conform het overleg met DLG zal in het jaar voorafgaand aan de werkzaamheden op een dijktraject gericht onderzoek uitgevoerd worden naar Rugstreeppad. Op deze wijze kan tijdens de werkzaamheden rekening gehouden worden met de meest actuele verspreiding van Rugstreeppad. Overige amfibieënsoorten Op basis van bekende verspreidingsgegevens van RAVON, Natuurloket en www.waarneming.nl en aanwezige terreinkenmerken is het voorkomen van overige tabel 2 en 3 amfibieënsoorten niet te verwachten in het onderzoeksgebied. Wel zijn tijdens de uitgevoerde veldbezoeken algemeen voorkomende, laag beschermde soorten als Meerkikker, Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander (alle tabel 1) aangetroffen in het onderzoeksgebied. Naar verwachting fungeert het onderzoeksgebied dan ook als voortplantings- en overwinteringsgebied van deze soorten.
4.5
Reptielen Hazelworm In de omgeving van Amersfoort is het voorkomen bekend van de strikt beschermde Hazelworm (tabel 3), met name aan de zuid- en westkant van Amersfoort (www.waarneming.nl). Op basis van de terreinkenmerken en de afstand/tussenliggende barrières ten opzichte van bekende leefgebieden wordt Hazelworm echter niet verwacht in het onderzoeksgebied.
Ringslang Ringslang komt eveneens voor in de omgeving van Amersfoort. De meest nabijgelegen populatie populaties zijn aanwezig aan de westzijde van de Eem bij Soest en Baarn en ten westen van Amersfoort (www.waarneming.nl). Inmiddels komt Ringslang niet meer voor op landgoed Schothorst in Amersfoort (Hille Ris Lambers et al. 2009). In het onderzoeksgebied zelf zijn geen locaties aanwezig met regelmatige waarnemingen van de soort en bovendien ontbreken geschikte voortplantingslocaties als broeihopen. Verwacht wordt dat Ringslang hooguit incidenteel zwervend in het onderzoeksgebied te verwachten is vanuit populaties in Amersfoort, Soest en Baarn.
Overige reptielen Binnen kilometerhok X162 / Y475, waarbinnen een deel van de Putterzeedijk ligt, is een oude waarneming bekend van Levendbarende hagedis uit 1998. De locatie ligt ver buiten het bekende verspreidingsgebied van Levendbarende hagedis in Gelderland (RAVON). Daarnaast vormt de locatie geen typisch habitat van Levendbarende hagedis (geen heide, hoogveen, open bos of bosranden). Om deze redenen wordt het niet aannemelijk geacht dat een populatie van Levendbarende hagedis in het onderzoeksgebied aanwezig is. Van Adder, Gladde slang, Zandhagedis en Muurhagedis zijn geen recente waarnemingen bekend uit het onderzoeksgebied en directe omgeving (Natuurloket en RAVON). Bovendien ontbreekt geschikt leefgebied voor Adder, Gladde slang, Zandhagedis en Muurhagedis, waardoor deze soorten niet in het onderzoeksgebied te verwachten zijn.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
18
4.6
Vissen Inleiding In de onderstaande tekst wordt specifiek ingegaan op bekende waarnemingen van vissen van tabel 2 en 3 in het onderzoeksgebied. In Bijlage IV kaart 7 tot en met 10 zijn bekende waarnemingen van Kleine modderkruiper, Bittervoorn, Rivierdonderpad en Grote modderkruiper weergegeven.
Kleine modderkruiper Kleine modderkruiper (tabel 2) is een vrij algemeen voorkomende soort in poldergebieden en uiterwaarden. In het onderzoeksgebied is de soort zowel binnenals buitendijks aanwezig. Zo is de soort in 2010 buitendijks langs de Putterzeedijk en in 2008 in de haven van Bunschoten-Spakenburg aangetroffen (de Vries & Wallink 2008). Binnendijks is de soort aangetroffen langs de Westdijk en de Slaagse dijk, maar in alle poldergebieden langs het onderzoeksgebied zijn waarnemingen bekend van Kleine modderkruiper (Provincie Utrecht 2010). Naar verwachting worden de met riet begroeide oeverzone en de ondiepe, met watervegetatie begroeide delen van de randmeren en ondiepe delen van de Eem gebruikt als voortplantings-, foerageer- en overwinteringsgebied door Kleine modderkruiper. Specifiek geldt voor de binnendijkse wateren langs de Westdijk, Slaagse dijk en de Grebbeliniedijk (Coelhorsterwetering) dat deze naar verwachting ook als voortplantings-, foerageer- en overwinteringsgebied door Kleine modderkruiper worden gebruikt. De sloten staan overigens in open verbinding met een uitgebreid systeem van sloten in grote poldergebieden.
Grote modderkruiper Grote modderkruiper (tabel 3 en RL ‘kwetsbaar’) is een vrij zeldzame soort, die leeft in ondiep, stilstaand of zeer langzaam stromend water waarin veel planten aanwezig zijn en waar op de bodem een dikke modderlaag aanwezig is. De soort wordt het meest aangetroffen in kleine wateren, vooral in poldersloten met een goede waterkwaliteit (www.minlnv.nl). Grote modderkruiper is in 2010 alleen aangetroffen in een sloot nabij de Schans bij Amersfoort. De sloot staat in natte perioden in open verbinding met de gracht, die samen een geïsoleerd watersysteem vormen. Op basis van de terreinkenmerken wordt verwacht dat vooral de gracht gebruikt wordt als belangrijk voortplantings- en overwinteringsgebied door Grote modderkruiper en de sloot alleen suboptimaal leefgebied vormt. In de rest van het onderzoeksgebied is de soort – ondanks intensief onderzoek - niet aangetroffen. Naar verwachting vormt dit deel van het onderzoeksgebied dan ook geen belangrijk leefgebied voor Grote modderkruiper. Recent is de soort in rijk begroeide slootjes bij de Malesluis (Grebbeliniedijk) aangetroffen (de Jong, Calle, Fortuin & van Gooswilligen 2010), buiten het plangebied zelf. Daarnaast zijn in de poldergebieden oude waarnemingen bekend (Provincie Utrecht 2010). De mogelijkheid bestaat wel dat trekkende Grote modderkruipers vanuit het poldersysteem incidenteel in het onderzoeksgebied terecht komen. Dit geldt ook voor de randmeren waar ook waarnemingen van Grote modderkruiper bekend zijn (de Jong, Beenen & Heuts 2003).
Bittervoorn Bittervoorn (tabel 3 en RL ‘kwetsbaar’) is een vrij algemeen voorkomende soort in poldergebieden en uiterwaarden. In het onderzoeksgebied is de soort zowel binnenals buitendijks aangetroffen. Zo is de soort in 2010 buitendijks langs de Putterzeedijk en in de Eem aangetoond. Binnendijks is de soort alleen aangetroffen langs de Westdijk en in de nabijheid van de Slaagse dijk, maar in alle poldergebieden langs het onderzoeksgebied zijn waarnemingen bekend van Bittervoorn (Provincie Utrecht 2010). Naar verwachting worden de met riet begroeide oeverzone van de randmeren en ondiepe delen van de Eem (vooral op plekken waar paaiplaatsen voor vissen zijn
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
19
aangelegd) gebruikt als voortplantings-, foerageer- en overwinteringsgebied door Bittervoorn. Specifiek geldt voor de binnendijkse wateren langs de Westdijk, Slaagse dijk en de Grebbeliniedijk (Coelhorsterwetering) dat deze naar verwachting ook als voortplantings-, foerageer- en overwinteringsgebied door Bittervoorn worden gebruikt. De sloten staan overigens in open verbinding met een uitgebreid systeem van sloten in grote poldergebieden.
Rivierdonderpad Rivierdonderpad komt in stilstaande wateren vooral voor in de stenige, verharde oeverzones (www.minlnv.nederlandsesoorten.nl). In het onderzoeksgebied is de soort te verwachten langs het Nijkerkerkernauw, Nuldernauw, Eemmeer en lokaal langs de Eem op locaties waar een beschoeiing van stortsteen aanwezig is. In 2008 is Rivierdonderpad aangetroffen in het Nijkerkernauw langs de Arkemheensedijk (Nederpel & den Boer 2008). In de oeverzone van de Putterzeedijk is de soort tijdens het onderzoek in 2010 niet aangetroffen, wel blijkt uit vangstwaarnemingen van palingvissers dat de soort aanwezig in de steenbestorting van de vooroever die hier ligt (mondelinge mededeling A. van Triest AOB Nederland). Ook langs de Arkemheense zeedijk en de Oostdijk zijn geschikte leefgebieden aanwezig, maar mogelijk komt de soort lokaal ook voor langs de Eemdijk en Grebbeliniedijk. Naar verwachting vormen alle wateren met stenige beschoeiingen voortplantings-, foerageer- en overwinteringsgebied voor Rivierdonderpad.
Overige vissoorten Ondanks intensief onderzoek in 2010 zijn geen overige beschermde vissoorten aangetroffen. Binnen het onderzoeksgebied zijn wel waarnemingen bekend van Rivierprik (de Jong, Beenen & Heuts 2003), maar wordt op basis van de terreinkenmerken geen belangrijk leefgebied van deze beschermde vissoort (FFW tabel 3) verwacht. In de poldergebieden zijn niet beschermde soorten van de Rode Lijst te verwachten als Vetje en Kroeskarper (beide RL ‘kwetsbaar’) en in de Eem en Randmeren ook soorten als Kopvoorn (’kwetsbaar’), Kwabaal (‘bedreigd’) en Winde (‘gevoelig’).
4.7
Dagvlinders Beschermde vlindersoorten zijn voor hun voortplanting gebonden aan zeer specifieke habitats. Op basis van bekende verspreidingsgegevens, terreinkenmerken en het ontbreken van waarnemingen tijdens het veldonderzoek zijn geen voortplantende beschermde dagvlinders in of in de omgeving van het onderzoeksgebied te verwachten. Wel vormt de Grebbeliniedijk leefgebied voor Sleedoornpage en Groot dikkopje, twee dagvlinders van de Rode Lijst (resp. RL ‘bedreigd’ en ‘gevoelig’). In ruig begroeide, weinig gemaaide delen van de Grebbeliniedijk komt Groot Dikkopje voor en mogelijk plant Sleedoornpage zich voort op Sleedoorns ter hoogte van De Schans/locatie nieuwe ziekenhuis (zie Bijlage IV-10). Sleedoornpage is namelijk bekend in de nabijgelegen Amersfoortse woonwijk Soesterkwartier (Gemeente Amersfoort 2010).
4.8
Libellen Beschermde libellensoorten zijn op basis van bekende verspreidingsgegevens, biotoopkenmerken en het ontbreken van waarnemingen tijdens het veldonderzoek niet voortplantend in en in de directe omgeving van het onderzoeksgebied te verwachten. Het voorkomen van verschillende soorten van de Rode Lijst is wel bekend in de omgeving van het onderzoeksgebied, waaronder Glassnijder en Vroege glazenmaker (beide RL ‘kwetsbaar’) (Gemeente Amersfoort 2010 en www.waarneming.nl). Deze soorten zijn met name te verwachten langs de Grebbeliniedijk, in de gracht rond de Schans.
4.9
Kevers In Nederland komen/ kwamen vijf beschermde keversoorten voor. Juchtleerkever en Heldenbok zijn al sinds de jaren ‘70 niet meer in Nederland waargenomen. Drie
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
20
beschermde keversoorten komen nog wel voor in Nederland (Vliegend hert, Gestreepte waterroofkever en Brede geelgerande waterroofkever). Voor deze soorten ontbreekt geschikt leefgebied en er zijn ook geen waarnemingen bekend in het onderzoeksgebied (www.naturalis.nl).
4.10
Weekdieren Twee soorten weekdieren zijn in Nederland beschermd onder de Flora- en faunawet, namelijk Bataafse stroommossel en Platte schijfhoren (beide tabel 3 en Habitatrichtlijn Bijlage IV). Bataafse stroommossel is sinds 1968 niet meer levend aangetroffen in Nederland en is op basis van de habitateisen van de soort (grote, zuurstofrijke rivieren) niet in het onderzoeksgebied te verwachten. Platte schijfhoren komt vooral voor in noordwest Overijssel, de Vechtstreek en Zuid-Holland. Platte schijfhoren heeft een voorkeur voor helder, stilstaand of zeer zwakstromend water met een rijke plantengroei (www.minlnv.nl). In de groeiperiode van planten is de soort hoofdzakelijk aanwezig in de watervegetatie, maar na het afsterven van de waterplanten is de soort aanwezig in of op de waterbodem. In het onderzoeksgebied zijn geen waarnemingen gedaan van Platte schijfhoorn, hoewel lokaal wel geschikt leefgebied aanwezig leek te zijn. Het voorkomen van Platte schijfhoren is dan ook niet aannemelijk gezien het uitgevoerde intensieve onderzoek, waarbij alle sloten in het onderzoeksgebied bemonsterd zijn. Mogelijk speelt de voormalige zoute invloed van de voormalige Zuiderzee hierbij een rol, aangezien de soort in meerdere gebieden rond het IJssel- en Markermeer ontbreekt (mondelinge mededeling A. Gmelig-Meyling, Stichting Anemoon).
4.11
Conclusies aanwezige beschermde soorten Op basis van voorgaande paragrafen wordt geconcludeerd dat de in tabel 3 weergegeven tabel 2 en 3 soorten binnen de invloedssfeer van de plannen (potentieel) aanwezig zijn. Ten aanzien van deze soorten is een effectbeoordeling uitgevoerd (hoofdstuk 5). Tabel 2. Tabel 2 en 3 soorten binnen de invloedssfeer van de plannen Flora
Zoogdieren
Broedvogels
Amfibieën
Vissen
Tongvaren
Gewone dwergvleermuis
Steenuil
Rugstreeppad
Kleine modderkruiper
Moeraswespenorchis
Gewone grootoorvleermuis
Kerkuil
Poelkikker
Grote modderkruiper
Rietorchis
Meervleermuis
Buizerd
Rivierdonderpad
Waterdrieblad
Watervleermuis
Huismus
Bittervoorn
Klein glaskruid
Rosse vleermuis
Overige
Tweekleurige vleermuis
vogelsoorten
Ruige dwergvleermuis Laatvlieger
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
21
5 Effecten en beoordeling 5.1
Inleiding (J) J
Verantwoording van uw effectstudie
In hoofdstuk 4 is per soortgroep reeds beschreven welke tabel 2 en 3 soorten in het onderzoeksgebied (kunnen) voorkomen. Voor de betreffende soorten (zie tabel 3 §4.11) wordt in dit hoofdstuk nagegaan of als gevolg van de beoogde werkzaamheden negatieve effecten op deze soorten te verwachten zijn. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen tijdelijke effecten veroorzaakt tijdens de aanlegfase en effecten op de middellange en lange termijn (§5.2). Tevens is aangegeven of en hoe gemitigeerd zal worden (§5.3).
5.2
Effectbeschrijving (H en I) H I
Korte termijn effecten op de beschermde soort(en) per fase/ activiteit Lange termijn effecten op de instandhouding van de soort(en) per fase/ activiteit
Flora Tongvaren In het onderzoeksgebied zijn twee groeiplaatsen van Tongvaren aangetroffen op een kademuur in de haven van Bunschoten-Spakenburg. Het plaatsen van een keermuur bovenop de kademuur heeft geen gevolgen voor groeiplaatsen van Tongvaren. Wel zal het kadetraject ter hoogte van groeiplaatsen van Tongvaren gebruikt worden als aanlandingsplaats voor grondtransport. Door het plaatsen van stootbalken aan de kademuur zullen de groeiplaatsen van Tongvaren echter niet worden aangetast. De functionaliteit van het leefgebied van Tongvaren komt dan ook niet in gevaar. Moeraswespenorchis en Rietorchis In het onderzoeksgebied zijn mogelijk groeiplaatsen van Moeraswespenorchis en Rietorchis aanwezig. Als gevolg van de plannen zullen mogelijk groeiplaatsen van bovenstaande soorten verdwijnen. Door groeiplaatsen van Moeraswespenorchis en Rietorchis voorafgaand aan de werkzaamheden te verplaatsen naar nabijgelegen populaties van deze soorten, zal de functionaliteit van het leefgebied niet in gevaar komen. Overige flora van tabel 2 Groeiplaatsen van Klein glaskruid en Waterdrieblad zijn aanwezig in Amersfoort bij respectievelijk een plas bij De Schans en een kademuur langs de Eem. Doordat geen werkzaamheden plaatsvinden op bovengenoemde plekken zal geen aantasting plaatsvinden van groeiplaatsen van Klein glaskruid en Waterdrieblad.
KADER 1 Mossen en korstmossen van de Rode Lijst Een aantal dijktrajecten is van (groot) belang voor diverse bedreigde mossen en korstmossen van de Rode Lijst. Als gevolg van de werkzaamheden zullen mogelijk groeiplaatsen van mossen en korstmossen van de Rode Lijst verdwijnen. Deze soorten zijn niet beschermd in de Flora- en faunawet en het aanvragen van
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
22
ontheffing is niet noodzakelijk. Wel geldt een zorgplicht voor deze bijzondere soorten en ook vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om maatregelen te nemen om negatieve effecten op deze soorten te beperken. Door stenen met bijzondere korstmossen en mossen tijdelijk in depot te zetten en later terug te plaatsen blijven effecten op de korte en lange termijn tot een minimum beperkt.
Zoogdieren Een boom op de Grebbeliniedijk bij Coelhorst wordt mogelijk gebruikt als verblijfplaats van boombewonende vleermuizen. Op meerdere plekken wordt het onderzoeksgebied gepasseerd door vleermuizen op hun vliegroute van en naar hun foerageergebieden. Verder wordt het onderzoeksgebied als foerageergebied door diverse vleermuissoorten gebruikt. De boom met holte op de Grebbeliniedijk wordt ingepast in het ontwerp, waardoor in het geheel geen effecten te verwachten zijn op verblijfplaatsen van vleermuizen. Ook worden geen effecten verwacht op vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. Rond Eemdijk en Eembrugge bestaan te kappen boselementen met name uit rijen knotwilgen langs dijken (nauwelijks hoger dan de dijk zelf) en verspreide beplanting op erven. Verlies van deze elementen zal niet zorgen voor aantasting van een eventueel aanwezige vliegroute, omdat de dijk zelf, nabijgelegen bebouwing op erven en te handhaven erfbeplanting als vervangend geleidend element aanwezig blijven. Bij de Grebbeliniedijk worden smalle stroken elzenbroekbos en verspreid staande bomen op de dijk verwijderd. Er blijft echter een brede strook elzenbroekbos gehandhaafd en tevens blijft de dijk zelf als geleidend element aanwezig. Ook hier is aantasting van eventueel aanwezige vliegroutes niet aan de orde. Mogelijke effecten op vliegroutes als gevolg van het gebruik van verlichting tijdens de werkzaamheden, zullen nihil zijn. Licht (lampen op rijdend materieel) wordt alleen gebruikt tijdens de ochtenduren in de maanden september tot en met maart en tijdens de avonduren in de maanden november tot en met januari. Het onderzoeksgebied zal zodoende niet permanent verlicht worden tijdens de werkzaamheden. Overigens zijn vleermuizen in de periode november tot met half maart in winterslaap en maken dan geen gebruik van vliegroutes en foerageergebieden. In de ochtenduren van de maanden september, oktober en maart zijn vleermuizen maar weinig actief, vanwege 2 de overwegend lage temperaturen . Tijdelijk verlies van foerageergebied zal eveneens geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding hebben voor vleermuizen, aangezien in de omgeving van het onderzoeksgebied veel alternatieve foerageergebieden aanwezig zijn in de vorm van erfbeplanting, oevers van wateren en randen van boselementen.
Broedvogels Steenuil Eén paartje Steenuil broedt in het onderzoeksgebied bij Eemdijk, daarnaast broedt één paartje vlak bij een transportroute. Als gevolg van de ingrepen zal mogelijk één (nest)locatie tijdelijk ongeschikt worden voor Steenuil, ook omdat de soort jaarrond afhankelijk is van zijn territorium als leefgebied. Er zijn negatieve effecten te verwachten als gevolg van de verstoring door werkzaamheden en verlies van foerageergebied (buitendijkse deel van de dijk dat omgewerkt wordt), die niet alleen voorkomen kunnen worden door buiten het broedseizoen te werken. Er is echter een zeer geschikt alternatief aanwezig op circa 300 meter afstand in noordelijke richting. Hier ligt een zeer geschikt, onbezet Steenuilterritorium met diverse paardenweiden en schapenweiden in een rommelig, kleinschalig landschap, waar tot drie jaar geleden ook daadwerkelijk een paartje Steenuilen heeft gebroed. Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden 2 Vanaf september dalen de temperaturen ’s nachts vrij sterk, waardoor het laatste deel van de nacht nog weinig door vleermuizen gebruikt wordt om te foerageren.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
23
(dood van betreffende mannetje en vrouwtje in twee opeenvolgende jaren) is dit territorium verlaten en is het huidige territorium bezet geraakt (mondelinge mededeling W. Smeets, IVN Bunschoten-Spakenburg). Op deze vervangende locatie zijn geen transportroutes gepland tussen toekomstige nest-/rustlocaties en foerageergebieden. Aangezien geschikt alternatief leefgebied aanwezig is en niet wordt gewerkt tijdens het broedseizoen wordt ingeschat dat de functionaliteit van het leefgebied van Steenuil in Eemdijk niet in gevaar komt. Eén paartje Steenuilen broedt vlak naast een transportroute in Coelhorst. Mogelijk kan wel schade optreden als gevolg van een toename van verkeersbewegingen op de transportroutes (grotere kans op verkeersslachtoffers). Door het instellen van snelheidsbeperking van 30 km/h binnen het desbetreffende territorium van Steenuil (200 meter rondom de nestlocatie) tussen zonsondergang en zonsopkomst en uitvoering van transport ter plekke buiten het broedseizoen in de periode 15 juli tot en met 15 maart wordt verwacht dat de functionaliteit van het leefgebied van Steenuil in Coelhorst niet in gevaar komt. Door de voorgenomen mitigerende maatregelen wordt niet verwacht dat de gunstige staat van instandhouding van Steenuil in gevaar komt. Kerkuil Eén paartje Kerkuilen broedt op 200 meter afstand van de dijktrajecten in Coelhorst. Twee paartjes Kerkuilen broeden langs de transportroutes bij Coelhorst en Bunschoten. Als gevolg van de ingrepen zullen geen nestlocaties van Kerkuil verdwijnen. Daarnaast vindt geen aantasting plaats van onmisbaar foerageergebied. Mogelijk kan wel schade optreden als gevolg van een toename van verkeersbewegingen op de transportroutes (grotere kans op verkeersslachtoffers). Door het instellen van snelheidsbeperking van 30 km/h binnen het desbetreffende territorium van Kerkuil (500 meter rondom de nestlocatie) tijdens de duisternis en uitvoering van transport buiten het broedseizoen in de periode 15 juli tot en met 15 maart wordt verwacht dat de functionaliteit van het leefgebied van Kerkuil in Coelhorst en Bunschoten West niet in gevaar komt. Door de voorgenomen mitigerende maatregelen wordt niet verwacht dat de gunstige staat van instandhouding van Kerkuil in gevaar komt. Buizerd In de directe nabijheid van het onderzoeksgebied is één paartje Buizerds te verwachten. Als gevolg van de ingrepen zal geen nestlocatie van Buizerd verdwijnen. Daarnaast vindt geen aantasting plaats van onmisbaar foerageergebied, omdat het dijktraject slechts een klein deel van het foerageergebied vormt. Omdat de werkzaamheden plaatsvinden buiten het broedseizoen van Buizerd zijn negatieve effecten tijdens de broedtijd niet te verwachten. Door deze maatregel komt de functionaliteit van het leefgebied van Buizerd dan ook niet in het geding. Door de voorgenomen mitigerende maatregelen wordt niet verwacht dat de gunstige staat van instandhouding van Buizerd in gevaar komt. Huismus Op basis van de uitgevoerde visuele inspectie van alle te slopen schuren worden naar schatting 6 tot maximaal 22 paartjes Huismussen broedend verwacht in het onderzoeksgebied. Als gevolg van de ingrepen zullen mogelijk nestlocaties van Huismus verdwijnen. Door de schuren buiten het broedseizoen te slopen, wordt voorkomen dat schade optreedt aan individuele dieren. Voorafgaand aan de sloop van de schuren zal bovendien vervangende nestgelegenheid aangeboden worden voor Huismus. Tijdens een gerichte Huismusinventarisatie en omgevingscheck zal bepaald worden hoeveel vervangende nestgelegenheid noodzakelijk is en waar deze nestgelegenheid wordt
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
24
geplaatst3. Door het nemen van bovenstaande mitigerende maatregelen wordt geen aantasting van de functionaliteit van het leefgebied van Huismus verwacht. Door het plaatsen van vervangende nestgelegenheid en de voorgenomen mitigerende maatregelen wordt niet verwacht dat de gunstige staat van instandhouding van Huismus in gevaar komt.
Amfibieën Poelkikker Het onderzoeksgebied heeft hooguit een beperkte functie als voortplantings-, overwinterings en foerageergebied voor Poelkikker. Als gevolg van het dempen van sloten zal hooguit tijdelijk in zeer beperkte mate voortplantingsgebied van Poelkikker verloren gaan. Daarnaast zullen de dijken tijdens de uitvoering van de werkzaamheden tijdelijk ongeschikt zijn als overwinteringsgebied en foerageergebied. Door het treffen van mitigerende maatregelen wordt voorkomen dat schade optreedt aan individuele dieren tijdens de aanlegfase. Omdat de belangrijkste voortplantingsplekken van Poelkikker net buiten het onderzoeksgebied liggen, blijven voor Poelkikker voldoende uitwijkmogelijkheden aanwezig waar voortplanting kan plaatsvinden. Na het begroeid raken van nieuw gegraven wateren wordt verwacht dat de wateren weer een vergelijkbare functie voor Poelkikker kunnen innemen. Naar verwachting komt de functionaliteit van het leefgebied van Poelkikker niet gevaar, mits mitigerende maatregelen worden genomen. Voor Habitatrichtlijn Bijlage IV- soort Poelkikker dient de gunstige staat van instandhouding op lokaal niveau beoordeeld te worden. Poelkikker komt algemeen en wijd verspreid voor langs de randmeren/Eem en in Nederland (RAVON, www.waarneming.nl en eigen waarnemingen). Door het algemene voorkomen van Poelkikker, de beperkte waarde van het onderzoeksgebied voor Poelkikker en de te treffen mitigerende maatregelen wordt niet verwacht dat de gunstige staat van instandhouding in gevaar komt als gevolg van de geplande werkzaamheden. Rugstreeppad Rugstreeppad is op een aantal plekken voortplantend te verwachten in sloten en ondiepe plassen in de nabijheid van de dijktrajecten. Op een aantal plekken wordt overwintering ook op de dijken verwacht en verder zullen de dijktrajecten ook als foerageergebied gebruikt worden. Als gevolg van het dempen van sloten en het gedeeltelijk dempen van ondiepe plassen zal tijdelijk voortplantingsgebied van Rugstreeppad verloren gaan. Ook zullen de dijken tijdens de uitvoering van de werkzaamheden tijdelijk minder geschikt zijn als overwinteringsgebied en foerageergebied. Door het treffen van mitigerende maatregelen wordt schade aan individuele dieren tijdens de aanlegfase geminimaliseerd. Tijdens de werkzaamheden zullen nieuwe voortplantingsplaatsen worden aangelegd (ondiepe plassen en sloten) in de directe omgeving van de sloten en ondiepe plassen die gaan verdwijnen. De sloten worden aangelegd met vergelijkbare dimensies als in de huidige situatie het geval is en zullen gelijk na aanleg weer geschikt zijn als voortplantingswateren voor Rugstreeppad. De verwachting is dat dijken direct na afronding van de werkzaamheden ook weer geschikt zijn als overwinteringsgebied. Overigens blijven in de directe omgeving van het onderzoeksgebied ook voldoende geschikte voortplantingswateren en overwinteringsgebieden (erven en dijkdelen waar geen werkzaamheden plaatsvinden) aanwezig, die kunnen fungeren als leefgebied van Rugstreeppad. Naar verwachting komt de functionaliteit van het leefgebied van Rugstreeppad niet gevaar, mits mitigerende maatregelen worden genomen. Voor Habitatrichtlijn Bijlage IV- soort Rugstreeppad dient de gunstige staat van instandhouding op lokaal niveau beoordeeld te worden. 3
Per nestlocatie die verdwijnt zullen drie vervangende nestplaatsen gerealiseerd worden (waarschijnlijk één mussenflat met drie nestplaatsen). Deze nestkasten worden in de directe nabijheid van de te verwijderen nestlocatie geplaatst aan gebouwen en eventueel bomen.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
25
Rugstreeppad komt naar verwachting algemeen en wijd verspreid voor in en rondom het onderzoeksgebied en is op landelijke schaal ook algemeen (RAVON en www.minlnv.nederlandsesoorten.nl). Door het algemene voorkomen van Rugstreeppad, de aanwezige uitwijkmogelijkheden en de te treffen mitigerende maatregelen wordt niet verwacht dat de gunstige staat van instandhouding in gevaar komt als gevolg van de geplande werkzaamheden.
Vissen Kleine modderkruiper Enkele binnendijkse sloten en de randmeren worden gebruikt als voortplantings- en overwinteringsgebied door Kleine modderkruiper. Door het dempen van sloten en weteringen en de aanberming en taludverflauwing in de randmeren gaat tijdelijk leefgebied van Kleine modderkruiper verloren. Door het treffen van mitigerende maatregelen wordt voorkomen dat schade optreedt aan individuele dieren tijdens de aanlegfase. Op nagenoeg alle plekken waar watergangen gedempt worden zal – evenwijdig aan de te dempen watergang - weer een nieuwe watergang gegraven worden. Doordat voor te dempen sloten gekozen wordt om de sliblaag te verplaatsen naar de nieuwe sloten zal zich relatief snel na afronding van de werkzaamheden weer geschikt leefgebied ontwikkelen voor Kleine modderkruiper. Het habitatverlies in de randmeren blijft beperkt tot een smalle oeverstrook (deze is vooral van belang voor Kleine modderkruiper), die feitelijk opschuift door uitvoering van de werkzaamheden. Na afronding van de werkzaamheden wordt weer riet in de oeverzone aangeplant, zodat zich hier weer snel geschikt leefgebied voor Kleine modderkruiper ontwikkelt. Overigens geldt zowel voor de binnen- als buitendijkse wateren dat in de directe omgeving van het onderzoeksgebied voldoende uitwijkmogelijkheden voor Kleine modderkruiper aanwezig zijn in de vorm van poldergebieden met sloten en randmeren (bijvoorbeeld op plekken waar niet gewerkt wordt). Verwacht wordt dat de functionaliteit van het leefgebied van Kleine modderkruiper alleen tijdelijk in het geding is. Voor tabel 2-soort Kleine modderkruiper dient de gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau beoordeeld te worden. Kleine modderkruiper komt algemeen en wijd verspreid voor in Nederland en de omgeving van het onderzoeksgebied (RAVON en Provincie Utrecht 2010). Door het algemene voorkomen van Kleine modderkruiper, de aanwezige uitwijkmogelijkheden en de te treffen mitigerende maatregelen wordt niet verwacht dat de gunstige staat van instandhouding in gevaar komt als gevolg van de geplande werkzaamheden. Bittervoorn Enkele binnendijkse sloten en de randmeren worden gebruikt als voortplantings- en overwinteringsgebied door Bittervoorn. Door het dempen van sloten en weteringen en de aanberming en taludverflauwing in de randmeren gaat tijdelijk leefgebied van Bittervoorn verloren. Door het treffen van mitigerende maatregelen wordt voorkomen dat schade optreedt aan individuele dieren tijdens de aanlegfase. Op nagenoeg alle plekken waar watergangen gedempt worden zal – evenwijdig aan de te dempen watergang - weer een nieuwe watergang gegraven worden. Doordat voor te dempen sloten gekozen wordt om de sliblaag te verplaatsen naar de nieuwe sloten zal zich relatief snel na afronding van de werkzaamheden weer geschikt leefgebied ontwikkelen voor Bittervoorn. Het habitatverlies in de randmeren blijft beperkt tot een smalle oeverstrook (deze is vooral van belang voor Bittervoorn), die feitelijk opschuift door uitvoering van de werkzaamheden. Na afronding van de werkzaamheden wordt weer riet in de oeverzone aangeplant, zodat hier weer snel geschikt leefgebied ontwikkelt voor Bittervoorn. Overigens geldt zowel voor de binnenals buitendijkse wateren dat in de directe omgeving van het onderzoeksgebied voldoende uitwijkmogelijkheden voor Bittervoorn aanwezig zijn in poldergebieden met sloten en randmeren (b.v. op plekken waar niet gewerkt wordt). Verwacht wordt dat de functionaliteit van het leefgebied van Bittervoorn alleen tijdelijk in het geding is. Voor tabel 3-soort Bittervoorn dient de gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau beoordeeld te worden. Bittervoorn komt algemeen en wijd verspreid voor in Nederland en de omgeving van het onderzoeksgebied (RAVON en Provincie Utrecht 2010). Door het algemene
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
26
voorkomen van Bittervoorn, de aanwezige uitwijkmogelijkheden en de te treffen mitigerende maatregelen wordt niet verwacht dat de gunstige staat van instandhouding in gevaar komt als gevolg van de geplande werkzaamheden. Rivierdonderpad De randmeren worden gebruikt als voortplantings- en overwinteringsgebied door Rivierdonderpad. Door de aanberming en taludverflauwing in de randmeren gaat tijdelijk leefgebied van Rivierdonderpad verloren. Door het treffen van mitigerende maatregelen wordt voorkomen dat schade optreedt aan individuele dieren tijdens de aanlegfase. Het habitatverlies in de randmeren blijft beperkt tot een smalle oeverstrook met basaltkeien (deze is vooral van belang voor Rivierdonderpad), die veelal alleen opschuift door uitvoering van de werkzaamheden. Na afronding van de werkzaamheden is gelijk weer geschikt leefgebied aanwezig. Overigens zijn in de directe omgeving van het onderzoeksgebied voldoende uitwijkmogelijkheden voor Rivierdonderpad aanwezig in randmeren (b.v. op plekken waar niet gewerkt wordt). Verwacht wordt dat de functionaliteit van het leefgebied van Rivierdonderpad alleen tijdelijk in het geding is. Voor tabel 2-soort Rivierdonderpad dient de gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau beoordeeld te worden. Rivierdonderpad komt algemeen en wijd verspreid voor in Nederland en de omgeving van het onderzoeksgebied (RAVON en Provincie Utrecht 2010). Door het algemene voorkomen van Rivierdonderpad, de aanwezige uitwijkmogelijkheden en de te treffen mitigerende maatregelen wordt niet verwacht dat de gunstige staat van instandhouding in gevaar komt als gevolg van de geplande werkzaamheden. Grote modderkruiper Grote modderkruiper wordt in lage dichtheden voortplantend en overwinterend verwacht in de gracht rond de Schans bij Amersfoort en een daarmee in verbinding staande sloot. Door het dempen van de sloot gaat tijdelijk suboptimaal leefgebied van Grote modderkruiper verloren, maar het belangrijkste leefgebied (gracht rond de Schans) blijft gehandhaafd en zal zelfs verbeteren. Door het treffen van mitigerende maatregelen wordt voorkomen dat schade optreedt aan individuele dieren tijdens de aanlegfase. Daarnaast zal evenwijdig aan de te dempen watergang een nieuwe watergang worden gegraven. Doordat op de kale oevers van de nieuwe sloot begroeide oeverdelen van de te dempen sloot worden geplaatst zal zich relatief snel na afronding van de werkzaamheden weer geschikt leefgebied ontwikkelen voor Grote modderkruiper. Daarnaast zal tijdens de werkzaamheden bosopslag langs de zuidoostzijde van de gracht verwijderd worden, waardoor de kwaliteit van het 4 belangrijkste leefgebied van Grote modderkruiper sterk verbeterd wordt . Verwacht wordt dat de functionaliteit van het leefgebied van Grote modderkruiper alleen tijdelijk in het geding is. Voor tabel 3-soort Grote modderkruiper dient de gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau beoordeeld te worden. Grote modderkruiper is in Nederland vrij zeldzaam en is in de omgeving van Amersfoort eveneens vrij zeldzaam (RAVON en www.minlnv.nederlandsesoorten.nl). Door de te treffen mitigerende maatregelen en de kap van de bosopslag - waardoor de uitgangssituatie voor Grote modderkruiper in zijn belangrijkste leefgebied verbetert wordt niet verwacht dat de gunstige staat van instandhouding van Grote modderkruiper in gevaar komt als gevolg van de geplande werkzaamheden.
4
Op dit moment is de zuidoostoever van de gracht rond de Schans schaars begroeid door beschaduwing van bosopslag. Het verwijderen van bosopslag langs wateren zorgt er voor dat meer zonlicht het water en de oever bereikt, waardoor een rijke oevervegetatie en meer geschikte voortplantings- en schuilplekken ontstaan voor Grote modderkruiper. Ook zal vermindering van bladinval de biologische waterkwaliteit verbeteren.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
27
KADER 2 Dagvlinder van de Rode Lijst: Sleedoornpage Sleedoornpage komt mogelijk voor op de Grebbeliniedijk ter hoogte van de Schans/nieuwe ziekenhuis. Als gevolg van de werkzaamheden zal mogelijk leefgebied van de soort verdwijnen. De soort is niet opgenomen in de Flora- en faunawet, waardoor het aanvragen van ontheffing en het nemen van mitigerende maatregelen in dit kader niet noodzakelijk is. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en een goede ruimtelijke ordening is het echter wel gewenst om aanvullende maatregelen te nemen voor Sleedoornpage. Door het uitvoeren van mitigerende maatregelen (verplaatsen van struiken met eitjes van Sleedoornpage) kunnen effecten op de korte en lange termijn tot een minimum beperkt blijven.
5.3
Mitigerende maatregelen (P, Q en R) P Q R
Maatregelen om schade aan de soort te voorkomen of te beperken Maatregelen om onvermijdelijke schade aan de soort te herstellen Tijdstip en locatie mitigerende en compenserende maatregelen
Inleiding Uit de effectbeoordeling in §5.2 is gebleken dat negatieve effecten zonder het toepassen van mitigerende maatregelen alleen te verwachten zijn op Rietorchis, Moeraswespenorchis, Tongvaren, Rugstreeppad, Poelkikker, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Grote modderkruiper, Buizerd, Steenuil, Kerkuil, Huismus en broedvogels. Onderstaand wordt per soort beschreven welke maatregelen worden genomen om effecten op te heffen/te voorkomen. In Bijlage V is per dijktraject samengevat welke maatregelen plaatsvinden en welke randvoorwaarden gesteld worden aan de uitvoeringsperiode.
Rietorchis en Moeraswespenorchis Om de functionaliteit van de (mogelijke) groeiplaatsen van Rietorchis en Moeraswespenorchis te waarborgen worden onderstaande mitigerende maatregelen uitgevoerd: •
•
In de bloeiperiode van Rietorchis en Moeraswespenorchis (juni) in het jaar voorafgaand aan de werkzaamheden worden groeiplaatsen van Rietorchis en Moeraswespenorchis gemarkeerd met linten. Indien Rietorchis en of Moeraswespenorchis worden aangetroffen, vindt een inventarisatie van deze soorten plaats in een ruim gebied rondom het onderzoeksgebied door de ecologisch toezichthouder. Op deze wijze kunnen geschikte locaties geselecteerd worden om aangetroffen groeiplaatsen van Rietorchis en of Moeraswespenorchis naar toe te verplaatsen; Planten op de gemarkeerde plekken die niet worden ingepast, worden verplaatst naar een groeiplaats in de omgeving van het onderzoeksgebied in de periode eind augustus-1 november (buiten het groeiseizoen van Rietorchis en Moeraswespenorchis). Planten worden uitgestoken met een ruime hoeveelheid grond om schade aan het wortelsysteem te voorkomen en symbiotische schimmels mee te transporteren. Het verplaatsen van Rietorchis en Moeraswespenorchis wordt uitgevoerd door, of onder toezicht van de ecologisch toezichthouder.
Tongvaren Om de functionaliteit van de groeiplaatsen van Tongvaren te waarborgen worden onderstaande mitigerende maatregelen uitgevoerd: •
Groeiplaatsen van Tongvaren in de haven van Bunschoten worden voorafgaand aan de werkzaamheden (Tongvaren is het gehele jaar te inventariseren)
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
28
•
gemarkeerd door de ecologisch toezichthouder; Planten op de gemarkeerde plekken worden door middel van het plaatsen van stootbalken veilig gesteld.
Broedvogels met jaarrond beschermde nestplaatsen Om de functionaliteit van het leefgebied te bewaren en schade aan individuen te voorkomen worden onderstaande mitigerende maatregelen uitgevoerd: •
• •
In april van het jaar voorafgaand aan de sloop van schuren wordt nagegaan of en hoeveel Huismussen de betreffende schuren als broedplek gebruiken. Het aantal broedlocaties dat verloren gaat, wordt in drievoud vervangen in de vorm van mussenflats. De mussenflats worden op aanwijzing van de ecologisch toezichthouder opgehangen aan door Huismussen nog onbewoonde gebouwen binnen een zone van 500 meter vanaf de broedlocaties; De schuren worden verwijderd in de periode 15 november tot en met 15 februari, buiten het broedseizoen van Huismus en andere in gebouwen broedende soorten; Werkzaamheden binnen een straal van 100 meter van nestlocaties van Steenuil, Kerkuil en Buizerd worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van deze soorten (globaal 15 maart – 15 juli). Op delen van transportroutes die dichtbij nestlocaties van Kerkuil en Steenuil liggen, zal daarnaast tussen zonsondergang en zonsopkomst een snelheidsbeperking gelden van 30 km/h in een zone van resp. 500 en 200 meter rond de nestlocaties.
Overige broedvogels Om de functionaliteit van het leefgebied te bewaren en schade aan individuen te voorkomen worden onderstaande mitigerende maatregelen uitgevoerd: • •
•
Schuren, bomen en overstaande ruigtestroken worden verwijderd in de periode 15 november tot en met 15 februari, buiten het broedseizoen van vogels; Specifiek voor de buitendijkse rietlanden langs de randmeren is het belangrijk om aanvullende maatregelen te nemen voor broedvogels, omdat een aantal soorten tot na 15 juli kan broeden in dergelijke gebieden. De rietlanden worden kort afgemaaid (maximaal 10 centimeter) in de periode 1 november tot en met 1 februari, buiten het broedseizoen. Omstreeks 15 maart wordt het zomerpeil in de zuidelijke Randmeren ingesteld, waardoor het waterpeil omhoog wordt gebracht. Hierdoor ‘verdrinkt’ het riet doordat rietstengels vollopen en het riet het daarop volgende groeiseizoen verzwakt en ijler terugkeert en daardoor een minder geschikte broedplek voor vogels vormt. Het kort afmaaien van het riet wordt half april en begin juni herhaald als de jonge rietscheuten weer opschieten. Voorafgaand aan beide maaibeurten wordt een broedvogelinspectie uitgevoerd door de ecologisch toezichthouder om na te gaan of inmiddels vroeg broedende soorten als Meerkoet, Waterhoen en Fuut zijn gaan broeden. Indien broedende vogels worden aangetroffen wordt een zone van 50 meter rondom de nestplaats gespaard en wordt met maaien gewacht totdat de jongen zijn uitgevlogen; Overige werkzaamheden worden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli) uitgevoerd om schade op broedvogels te voorkomen. Wanneer dit niet mogelijk is wordt door middel van een broedvogelinspectie eerst de afwezigheid van broedgevallen vastgesteld.
Rugstreeppad Om de functionaliteit van het leefgebied te bewaren en schade aan individuen te voorkomen worden onderstaande mitigerende maatregelen uitgevoerd: •
•
In april/mei van het jaar waarin de werkzaamheden starten, wordt een Rugstreeppaddeninventarisatie uitgevoerd door de ecologisch toezichthouder. Alleen op locaties waar de voortplantingsplaatsen in of dichtbij (<500 meter) het onderzoeksgebied liggen - zonder tussenliggende wegen en erven - wordt rekening gehouden met Rugstreeppad; Het dempen van voortplantingswateren van Rugstreeppad wordt uitgevoerd in de periode 15 juli – 15 april, buiten de voortplantingspiek van Rugstreeppad;
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
29
•
•
•
•
Voorafgaand aan het dempen van ondiepe sloten en plassen– waarin roepende Rugstreeppadden zijn waargenomen - wordt door de ecologisch toezichthouder nagegaan of nog eisnoeren/ larven/juvenielen van de soort aanwezig zijn. Eisnoeren/larven/juvenielen worden vervolgens weggevangen met een schepnet en verplaatst naar een locatie in de omgeving waar tijdens de Rugstreeppaddeninventarisatie ook roepende Rugstreeppadden zijn waargenomen. Ondiepe plassen worden vanaf de kant gedempt. Ondiepe sloten zonder beschermde vissoorten worden in de richting van het open water gedempt; Te dempen delen van sloten met naast Rugstreeppad ook beschermde vissoorten worden middels dammen/schotten verdeeld in compartimenten van maximaal 200 meter. Indien gebruikt wordt gemaakt van een pomp om water uit de sloten weg te pompen, dan zal dit een type vijzelpomp zijn. Hiermee kan slib en water op de meest diervriendelijke wijze worden weggepompt. Op de plaats van de pomp wordt de watergang voorafgaand aan het pompen plaatselijk verdiept, waardoor een kuil ontstaat waarin vis en amfibieën zich bij waterstandverlaging kunnen verzamelen. Het afgedamde deel zal vervolgens leeggepompt en -gevist worden door, of onder begeleiding van de ecologisch toezichthouder. Alle hierbij gevangen Rugstreeppadden worden vervolgens verplaatst naar een locatie in de omgeving waar tijdens de Rugstreeppaddeninventarisatie ook roepende Rugstreeppadden zijn waargenomen; In het geval er een nieuwe sloot wordt gegraven evenwijdig aan de te dempen sloot, dan wordt de sloot met vergelijkbare dimensies aangelegd als de te dempen sloot. Op deze wijze kan de nieuwe sloot op termijn weer als voortplantingsplek voor Rugstreeppad fungeren; Grondwerkzaamheden aan dijken binnen een zone van 500 meter – zonder tussenliggende wegen en erven - van voortplantingslocaties van Rugstreeppad worden uitgevoerd buiten de overwinteringsperiode van deze soort in de periode 15 maart tot en met 1 november.
Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Bittervoorn , Rivierdonderpad en Poelkikker Om de functionaliteit van het leefgebied te bewaren en schade aan individuen te voorkomen worden onderstaande mitigerende maatregelen uitgevoerd: Demping binnen- en buitendijkse sloten <6 meter breed (suboptimaal en optimaal leefgebied) • Schadelijke werkzaamheden in sloten met Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Poelkikker worden buiten de meest kwetsbare (voortplantings- en overwinterings)periode van Kleine modderkruiper en Bittervoorn uitgevoerd in de periode van 15 juli tot 1 april, mits vorstvrij; • Te dempen delen van sloten worden middels dammen/schotten verdeeld in compartimenten van maximaal 200 meter. Indien gebruikt wordt gemaakt van een pomp om water uit de sloten weg te pompen, dan zal dit een type vijzelpomp zijn. Hiermee kan slib en water op de meest diervriendelijke wijze worden weggepompt. Op de plaats van de pomp wordt de watergang voorafgaand aan het pompen plaatselijk verdiept, waardoor een kuil ontstaat waarin vis en amfibieën zich bij waterstandverlaging kunnen verzamelen; • Het afgedamde deel zal vervolgens leeggepompt en -gevist worden door, of onder begeleiding van de ecologisch toezichthouder. Daarbij worden voor de voortplanting van Bittervoorn essentiële zoetwatermosselen ook weggevangen. Alle hierbij gevangen vissen, amfibieën (o.a. larven) en mosselen dienen uitgezet te worden in hiervoor geschikte biotoop in sloten waar geen werkzaamheden plaatsvinden; • In het geval er een nieuwe sloot wordt gegraven evenwijdig aan de te dempen sloot, dan wordt het slib uit de oude sloot worden overgeheveld naar de nieuwe sloot. Specifiek voor Grote modderkruiper bij locatie De Schans worden op de kale oevers van de nieuwe sloot, begroeide oeverdelen van de te dempen sloot geplaatst. Hierdoor zullen de nieuw gegraven sloten sneller geschikt zijn als leefgebied van Poelkikker, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper en Bittervoorn.
Gedeeltelijke demping van binnen- en buitendijkse wateren >6 meter breed
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
30
•
•
•
•
Schadelijke werkzaamheden in grote wateren met Rivierdonderpad, Kleine modderkruiper en of Bittervoorn worden uitgevoerd buiten de meest kwetsbare (voortplantings- en overwinterings) periode in de periode 15 juli tot 15 maart, mits vorstvrij; Rivierdonderpad, Kleine modderkruiper en Bittervoorn worden voorafgaand aan de werkzaamheden met elektrisch visapparaat weggevangen door, of onder begeleiding van de ecologisch toezichthouder. Hierdoor blijven trajecten circa een week vrij van beschermde vissoorten (minder van toepassing voor Bittervoorn omdat deze soort minder plaatstrouw is). Indien de werkzaamheden op het betreffende traject niet binnen een week zijn afgerond, wordt de wegvangactie herhaald; Slib- en zandbodem in de te dempen zone wordt voorafgaand aan de demping richting open water gedrukt. Hierdoor kunnen mosselen (essentieel voor voortplanting van Bittervoorn) worden ontzien. De gedeeltelijke demping ten behoeve van taludverflauwing en aanberming wordt vervolgens vanaf de kant richting het open water uitgevoerd. Eventueel nog aanwezige vissen of teruggekeerde vissen (naar verwachting vooral Bittervoorn) krijgen daardoor de mogelijkheid om uit te wijken; Na afronding van de werkzaamheden wordt buitendijks in de randmeren opnieuw riet aangebracht, zodat weer snel geschikte schuilgelegenheid en opgroeigebied voor Kleine modderkruiper en Bittervoorn ontstaat.
Aanvullende mitigerende maatregelen korstmossen, mossen en Sleedoornpage Om het leefgebied te bewaren en schade aan individuen te voorkomen worden onderstaande mitigerende maatregelen uitgevoerd: Korstmossen en mossen • Groeiplaatsen van bijzondere (korst)mossen worden voorafgaand aan de werkzaamheden geïnventariseerd door een deskundige op het gebied van deze soorten (André Aptroot), waarbij stenen gemarkeerd worden met bijvoorbeeld rode verf. Omdat (korst)mossen het gehele jaar te herkennen zijn is, het markeren van stenen niet gebonden aan een specifieke periode. Gemarkeerde stenen worden tijdens de werkzaamheden voorzichtig verwijderd en naderhand weer teruggeplaatst op dezelfde plek of plek met vergelijkbare leefomstandigheden op aanwijzing van een deskundige op het gebied van (korst)mossen; Sleedoornpage • Voorafgaand aan het verwijderen van beplanting (Sleedoorns) op de Grebbeliniedijk langs het toekomstige ziekenhuis/De Schans zal in de periode november tot en met maart een inventarisatie plaatsvinden van Sleedoornpage, waarbij gericht wordt gezocht naar eitjes van de soort op Sleedoornstruweel. Mochten eitjes op Sleedoorns worden aangetroffen dan worden de betreffende struiken verplaatst naar een geschikte plek in de omgeving van het onderzoeksgebied op aanwijzing van de ecologisch toezichthouder.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
31
6 Geraadpleegde bronnen Aptroot, A. (2010). Gegevens mossen en korstmossen zee- en eemdijken. Adviesbureau voor Bryologie en Lichenologie, Soest. Beintema, A., O. Moedt & D. Ellinger (1995). Ecologische atlas van de Nederlandse weidevogels. Schuyt & Co, Haarlem. Boesveld, A, A.W. Gmelig Meyling & I. van Lente (2009) Inhaalslag Verspreidingsonderzoek Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2008 Platte schijfhoren Anisus vorticulus. Stichting ANEMOON. Bos F.M., D. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay & I. Wynhoff (2006). De Dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea, papilionoidea. – Nederlandse Fauna 7. Lieden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey - Nederland. Broekhuizen, S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen (1992). Atlas van de Nederlandse zoogdieren. KNNV , Utrecht. Bureau Mertens (2003). Rapportage MOB-complex Amersfoort. Bureau Mertens, Wageningen. Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft (Ravon) (redactie) 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. – Nederlandse fauna 9. nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European invertebrate survey – Nederland, Leiden. Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie (2006). De zoetwatervissen van Nederland ecologisch bekeken. Sportvisserij Nederland. Goutbeek, A.B. & E. de Vries (2010). Passende beoordeling Dijkversterking Randmeerdijken. In het kader van de Natuurbeschermingswet. Rapportnr. 10-269. EcoGroen Advies BV, Zwolle. Heusden, W.R.M. van & S.J. Vreugdenhil (2008). Handreiking Flora- en faunawet. Voor werkzaamheden en activiteiten in het kader van bestendig gebruik, bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling. Concept, Versie 1.1. Dienst Landelijk Gebied, Ministerie van LNV. Hille Ris Lambers, I., F.L.A. Brekelmans, K. Krijgsveld & M. van der Valk (2009). Effecten van evenementen in Stadspark Schothorst op beschermde soorten. Oriënterend onderzoek (quickscan) in het kader van de Flora- en faunawet. Projectnummer 09-375. Bureau Waardenburg BV, Culemborg. Huijbregts, H. (2003). Beschermde kevers in Nederland (Coleoptera). Nederlandse faunistische mededelingen 19. Huiskes, R. ( 2009). Vegetatiekundige inventarisatie en erosiebestendigheid van de waterkeringen in het beheersgebied van Waterschap Vallei en Eem. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1885. 136 blz.; 7 tab.; 16 ref. Jong, Th. de, R. Beenen & P. Heuts (2003). Atlas van de Utrechtse vissoorten. De verspreiding van vissoorten in de Provincie Utrecht en het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. PlantijnCasparie, Zwolle. Jong, Th. de (2005). Natuurwaarden van het Buitengebied West. Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg. Jong, Th. de (2006). Vissen en amfibieën in de Nijkerkerpolder. Inventarisaties, beheers- en Inrichtingsmaatregelen. Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg. Jong, Th. de, M. Geerink & A. Schoutens, (2006). Uitwerking Gedragscode Flora- en faunawet voor het Waterschap Vallei & Eem. Werkprotocollen en soortverspreiding. Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg. Jong, Th. de (2007). Effecten werkzaamheden in het kader van de landinrichting Nijkerk – Putten. Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg. Jong, Th. de, P. Calle, R. Fortuin en J. van Gooswilligen (2010). Onderzoek naar flora en fauna in het Buitengebied West te Amersfoort. Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg. Kapteyn, K. (1995). Vleermuizen in het landschap. Schuyt & Co. Haarlem. Koopman, A.D.G. (2006). Inventarisatie vleermuizen Grebbeliniedijk, Amersfoort. Onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet Traject Malesluis – Jachthaven ‘Eemkruisers’. Bureau Waardenburg rapportnr. 06-173, Culemborg. Krijgsveld K.L., R.R. Smits & J. van der Winden (2008). Verstoringsgevoeligheid van vogels. Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. Projectnummer 07-690 Bureau Waardenburg in opdracht van Vogelbescherming Nederland, Culemborg. Ministerie van LNV (2008) Gestreepte waterroofkever (Graphoderus bilineatus) H1082. Profielen Habitatsoorten, versie 1 september 2008.
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
32
Ministerie van LNV (2009a) Ontwerp beheerplan Arkemheen februari 2009. Ministerie van LNV (2009b). Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna. Maanen, E. van (2007). Ecologisch onderzoek MER Fase 2 dijkverbetering Eemdijken en Zuidelijke Randmeren. Inventarisatie van beschermde en bijzondere natuurwaarden. Rapport 07152. EcoGroen Advies, Zwolle. Natuurloket (2010). Levering floragegevens HNL2010-480. Het Natuurloket, Utrecht. Nie, H.W., de (1997). Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie (2002). De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden Nederpel, V. & W. den Boer (2008). Kade Laak. Inventarisatie beschermde fauna 2008. G&Grapport 2008-33. Van de Goes & Groot, Alkmaar. Nöllert A. & C. Nöllert (1992). Amfibieëngids van Europa. Ottburg, F.G.W.A. & D.A. Jonkers (2009). Vissen in de waaien van Eemland; visstandbemonstering in het kader van de Flora- en faunawet voor het baggeren van de waaien in Eemland. Alterra, Wageningen. Ottburg, F.G.W.A. & D.A. Jonkers (2010). Vissen en amfibieën in het beheergebied Eemland van Vereniging Natuurmonumenten; verspreidingatlas van zoetwatervissen en amfibieën in Noordpolder te Veen. Boordpolder te Veld, Zuidpolder te Veld, Maatpolder en Bikkerspolder. Alterra, Wageningen. Provincie Utrecht (2002). Natuurgebiedsplan Eemland. Provincie Utrecht/Dienst Landelijk Gebied, Utrecht. Soes, D.M., S. Vleeming, R. Munts, M. Japink & J.L. Spier (2009). Toestand- en Trendmonitoring in rivier de Eem. Bureau Waardenburg, Culemborg. Sparrius, L.B., A. Aptroot, C.M. van Herk & L.L. Soldaat (2007). Landelijk Meetnet Korstmossen, Inhoudelijke Rapportage 2006. BLWG Rapport nr. 6. Struijk, R.P.J.H., J. Kranenbarg & A. de Bruin (2010). Verspreidingsonderzoek vissen 2009. Stichting RAVON, Nijmegen. Vries, E. de & M. Wallink (2008). Ecologisch onderzoek Kuststrook- Oost fase 1, Bunschoten Spakenburg; Inventarisatie en beoordeling van natuurwaarden in het kader van de Flora- en faunawet. Rapport 06-257B. EcoGroen Advies, Zwolle. Witteveen+Bos (2010). Veiligheid Zuidelijke Randmeren MER Fase 2. Witteveen+Bos, Deventer.
Databases Database flora en fauna Natuurmonumenten (contactpersoon dhr. J. Tomlow ) Database flora en fauna Provincie Utrecht (contactpersoon dhr. E. Lammens) Database flora en fauna Provincie Gelderland (contactpersoon dhr. J. van Diermen & dhr. M. Rijken) Database flora en fauna Gemeente Amersfoort (contactpersoon dhr. E. van Beers) Database flora en fauna Waterschap Vallei & Eem (contactpersoon mevr. D. Roubos) Internet Het Natuurloket (www.natuurloket.nl) RAVON (www.ravon.nl) Ministerie van LNV (www.minlnv.nl/ www.hetlnvloket.nl)) Ministerie van LNV. (www.minlnv.nederlandesoorten.nl). Limnodata/Piscaria (www.limnodata.nl). RAVON (www.ravon.nl) Stichting Anemoon (www.anemoon.org). Waarneming.nl (website met soortenwaarnemingen in Nederland). www.synbiosys.alterra.nl/natura2000 www.telmee.nl
ACTIVITEITENPLAN DIJKVERSTERKING EEMDIJK EN ZUIDELIJKE RANDMEERDIJKEN
33
BIJLAGEN
BIJLAGE I: TOPOGRAFISCHE KAART
BIJLAGE II: LIGGING TRANSPORTROUTES EN AANLANDINGSPLAATSEN
BIJLAGE III: PRINCIPETEKENINGEN DIJKVERSTERKING Om de stabiliteit van de waterkeringen te verbeteren en bezwijkmechanismen te ondervangen zijn globaal vier type maatregelen mogelijk: 1. Verbeteren buitenwaartse/binnenwaartse stabiliteit dijklichaam 2. Verbeteren waterkerende hoogte 3. Voorkomen zandmeevoerende wellen (piping) 4. Combinatie van technieken In onderstaande figuur zijn deze verschillende alternatieven weergeven, waarna deze kort worden toegelicht.
Omleggen/dempen sloot
Figuur 1. Verbeteringsvarianten (Bron: Grontmij).
Ad 1 Verbeteren buitenwaartse/binnenwaartse stabiliteit dijklichaam De stabiliteit van het talud kan worden verbeterd door het talud te verflauwen aan de zijde waar het stabiliteitsprobleem optreedt. Er kan ook voor een aanberming of bestorting (maaiveldverhoging) worden gekozen, bijvoorbeeld als hoge ecologische waarden aanwezig zijn op de dijk. Als er beperkte ruimte beschikbaar is aan de teen van de dijk (bijv. door diep water of door de ligging van een weg of bebouwing), kan een damwandconstructie worden ingebracht in de (buiten of binnen) kruin van de dijk. Ad 2 Verbeteren waterkerende hoogte Bij te grote wateroverslag dient de kruin te worden verhoogd. In sommige gevallen is het voldoende de kruin op te hogen; in andere situaties dient eveneens het buiten- of binnentalud te worden aangevuld. In geval van onvoldoende ruimte (bijvoorbeeld door bebouwing direct langs de dijk) kan de kruin worden verhoogd met een muurtje of - bij grotere verhogingen - met een damwandconstructie. Ad 3 Voorkomen zandmeevoerende wellen (piping) Zandmeevoerende wellen (piping) verzwakken de dijk. Zij stromen onder de dijk door, waarbij ze bodemdeeltjes meenemen. Dit kan worden voorkomen door het aanbrengen van een aanberming aan de binnenteen van de dijk. In geval van onvoldoende ruimte aan de binnenteen van de dijk, kan klei worden ingegraven aan de buitenteen. De breedte is zodanig dat voldoende kwelweglengte aanwezig is tussen intreepunt buitendijks en uittreepunt achter de dijk. Andere oplossingen zijn het leggen van een kwelscherm (verticale belemmering) en het verleggen van de kwelsloot binnendijks. Ad 4 Combinatie van technieken In sommige gevallen zijn meerdere knelpunten aanwezig op één locatie. Dan kunnen alternatieven gecombineerd worden toegepast. Piping en buitenwaartse stabiliteitsproblemen zijn bijvoorbeeld op te lossen door een aanberming over ingegraven klei aan te leggen (kleiberm). Vaak ook wordt een sloot verlegd in combinatie met taludverflauwing (Witteveen+Bos 2009).
BIJLAGE IV: INVENTARISATIEKAARTEN 1. Flora beschermd (FFW tabel 2) 2. Waterspitsmuis 3. Broedvogels met jaarrond beschermde nestplaatsen 4. Poelkikker 5. Rugstreeppad 6. Kleine modderkruiper 7. Bittervoorn 8. Grote modderkruiper 9. Rivierdonderpad 10. Rode Lijst-soorten waarvoor mitigerende maatregelen worden getroffen