Aan: Gedeputeerde Staten van Utrecht en Provinciale Staten van Utrecht Archimedeslaan 6 3508 TH Utrecht Datum: 31 augustus 2015 Ons kenmerk: PCL 2015/02 Onderwerp: Van Boer naar Burger, over de toekomst van vrijkomend agrarisch vastgoed
Samenvatting Als gevolg van de schaalvergroting in de landbouw komt de komende 15 jaar een grote hoeveelheid agrarische bedrijfsbebouwing vrij. Een deel hiervan zal leeg komen te staan. Hierbij gaat het vooral om stallen en schuren uit de periode 1970-2000 met weinig architectonische en cultuurhistorische waarde, vaak voorzien van asbest daken. Strategische kans Dit kan als een probleem gezien worden, maar ook als strategische kans. In het landelijk gebied spelen veel vraagstukken die om een aanpak vragen, zoals de ontwikkeling en het beheer van een aantrekkelijk en gevarieerd landschap, omschakeling naar een duurzame energievoorziening, het tegengaan van bodemdaling in de veenweidegebieden, het creëren van een robuust watersysteem, het tegemoet komen aan de toenemende behoefte aan recreatie en het bevorderen van economische en sociale vitaliteit. Het vrijkomen van agrarische bedrijfsgebouwen kan ruimte en mogelijkheden bieden voor nieuwe functies die het landelijk gebied toekomstbestendig maken. In de eerste plaats is het goed als de Provincie inventariseert welke agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is in de verschillende regio’s van de Provincie en welke gebouwen naar verwachting de komende 15 jaar vrijkomen en waar leegstand dreigt. Vervolgens kan de Provincie samen met alle betrokken partijen gebiedsgerichte visies ontwikkelen op de regionale situatie en pilotprojecten ontwikkelen. Vernieuwende aanpak nodig De aard van de vrijkomende agrarische bebouwing maakt dat deze niet geschikt is voor bewoning door een gezin. Een vernieuwende aanpak is nodig. Voor veel stallen zal sloop de meest logische oplossing zijn. Slopen is primair de verantwoordelijkheid van de ondernemer. Als de ondernemer onvermogend is zijn er verschillende mogelijkheden. De bestemming wordt omgezet in een bestemming die meer oplevert: van agrarisch naar andere bedrijvigheid of wonen. Een andere mogelijkheid is een sloopsubsidie. Een optie is ook om een bouwvergunning voor een nieuwe stal te verbinden aan de plicht de oude op te ruimen! De volgende nieuwe functies zijn denkbaar: - Verzamelgebouwen voor groene bedrijven of kantoren, die de omgeving niet belasten. - Betaalbare meergezinswoningen voor burgers met een kleine beurs. - Duurzame energieprojecten. Het aanbrengen van een nieuwe “schil” op de bestaande constructie van een stal kan mogelijkheden bieden voor het opwekken van energie. - Recreatieve bedrijven. Een combinatie van duurzame energie met bijvoorbeeld huisvesting, nieuwe agrarische ontwikkelingen, recreatie en/of opslag zou potentie kunnen hebben. Via pilotprojecten kan onderzocht worden welke opties kansrijk zijn. Om sloop te stimuleren waar dat nodig is en transformatie van vrijkomende stallen in andere gewenste functies mogelijk te maken lijkt enige aanpassing van beleid, regelgeving en instrumenten wenselijk.
1
Onderscheid in subregio’s In het beleid is onderscheid in subregio’s noodzakelijk. Er zijn sterke regionale verschillen in landschap, bebouwing en marktomstandigheden, bijvoorbeeld tussen de Gelderse Vallei en de Veenweiden. Verbinding tussen boer, burger en bedrijf Het landelijk gebied wordt multifunctioneler en dat vraagt om samenwerking tussen de verschillende partijen die er gevestigd zijn. Overleg en samenwerking in het landelijk gebied is voor alle betrokken partijen een belangrijk aandachtspunt, dat niet alleen bijdraagt aan sociale kwaliteit, maar daarnaast zeker ook aan ruimtelijke kwaliteit. Sociaal-maatschappelijke barrières leiden immers vaak tot fysieke barrières die een goede kwaliteit van de leefomgeving in de weg kunnen staan.
Inleiding Het landelijk gebied is sterk aan het veranderen. Door de schaalvergroting in de landbouw komt een steeds groter deel van de landbouwgrond in handen van een steeds kleiner aantal bedrijven. Omdat de bedrijven die uitbreiden vooral interesse hebben in de grond en de milieurechten van de stoppende bedrijven, gaat dit proces gepaard met het vrijkomen van agrarische bedrijfsbebouwing. Hierbij gaat het zowel om woningen als stallen. Deze ontwikkeling is al decennialang gaande, sinds het begin van de schaalvergroting in de landbouw in de jaren ’50. Een belangrijk verschil met het verleden is echter dat ongeveer de helft van de bebouwing die de komende jaren vrijkomt, stamt uit de periode 19702000, een tijd waarin grote gestandaardiseerde stallen met weinig architectonische en cultuurhistorische waarde werden gebouwd en asbest op grote schaal werd toegepast. Deze gebouwen zijn niet geschikt voor bewoning door één gezin of als schuur bij een woonhuis. De in het verleden gebruikelijke omvorming van agrarisch bedrijf tot woonboerderij ligt bij deze gebouwen dus niet voor de hand. De huidige economische omstandigheden zijn ook niet gunstig voor rood-voorgroen constructies. Het InnovatieNetwerk heeft in 2014 een uitgebreid rapport over vrijkomende agrarische bebouwing gepubliceerd dat voor velen een eyeopener is geweest. In reactie hierop heeft het College van Rijksadviseurs in 2015 twee rapporten uitgebracht waarin de te verwachten leegstand ruimtelijk wordt verkend en de kansen voor energietransitie worden onderzocht. De gesignaleerde ontwikkelingen en de hieruit voortkomende beleidsvragen waren voor de PCL aanleiding om op 16 juni 2015 de Themabijeenkomst Van Boer naar Burger, over de toekomst van vrijkomend agrarisch vastgoed, te organiseren (zie het programma in de bijlage). De inbreng van de sprekers, panelleden en deelnemers is verwerkt in dit PCL advies.
PCL bijeenkomst in de Foyer van het Provinciehuis
Nico Beun (InnovatieNetwerk) aan het woord
2
Presentatie door Nancy Arkema (Nancy Arkema | Ontwerp + Advies)
Achtergrond: Van Boer naar Burger Schaalvergroting De schaalvergroting in de landbouw gaat gestaag door. Het aantal agrarische bedrijven in Nederland is tussen 1950 en 2012 met meer dan 80% afgenomen, terwijl het areaal landbouwgrond slechts met circa 20% is afgenomen (InnovatieNetwerk, 2014). Terwijl de grond veelal een landbouwfunctie houdt, krijgen de erven een andere woon- en of werkfunctie. In het landelijk gebied is hierdoor een multifunctioneel landschap aan het ontstaan, waar meer mensen in de dienstensector of handel werken dan in de landbouw. Uit analyse van het InnovatieNetwerk blijkt dat in 2012 in Nederland gemiddeld 1 op de 10 erven in het landelijk gebied nog in agrarisch gebruik was (InnovatieNetwerk 2014). De verwachting is dat door de liberalisering van de landbouwsector, het wegvallen van het melkquotum en de voortschrijdende technische ontwikkelingen de schaalvergroting een doorlopend proces zal zijn. Dit betekent dat ook in de komende jaren veel agrarische gronden van stoppende agrariërs samengevoegd zullen worden en boerderijen en stallen zullen vrijkomen. Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen Het InnovatieNetwerk heeft ingeschat dat landelijk circa 24 miljoen m2 aan oppervlakte agrarische bedrijfsgebouwen tussen nu en 2030 vrijkomt. Hierbij hoort circa 8 miljoen m2 oppervlakte gebouwen met een woonfunctie. De verwachting is dat er dus in totaal circa 32 miljoen m2 agrarische bebouwing vrijkomt. De inschatting van het InnovatieNetwerk is dat in 2030 landelijk de leegstand van agrarische bedrijfsgebouwen 15 miljoen m2 is, dat is 47% van de totale agrarische bebouwing die vrijkomt in die periode. Mogelijk wordt de leegstand in de agrarische sector in de toekomst groter dan die in andere sectoren. Er zijn wel grote regionale verschillen. In de Randstad komt minder oppervlak agrarische bebouwing vrij dan in regio’s in Gelderland, Overijssel, Oost Brabant/Noord-Limburg, Noordoostpolder en Zuidwest-Friesland. Situatie provincie Utrecht In de Provincie Utrecht had in 2012 38% van de agrarische bedrijven een bedrijfshoofd ouder dan 50 jaar zonder opvolger. De verwachting is dat deze bedrijven stoppen tussen nu en 2030. Het gaat hierbij om 1.090 bedrijven met 1,4 miljoen m2 agrarisch vastgoed (bron: InnovatieNetwerk). Het grootste deel van de woonhuizen zal naar verwachting in gebruik blijven als woning. Recent gebouwde bedrijfsgebouwen zullen naar verwachting hergebruikt worden en een klein deel van de bedrijfsgebouwen zal gebruikt worden voor niet-agrarische doeleinden. De verwachting is echter dat een deel van de agrarische bedrijfsgebouwen echt leeg zal komen te staan. De landelijke inschatting van het InnovatieNetwerk is, zoals hierboven aangegeven, dat 47% van de totale agrarische bebouwing die tussen nu en 2030 vrijkomt leeg komt te staan. De PCL beschikt niet over een inschatting van de leegstand voor de Provincie Utrecht. Gewijzigde omstandigheden In de afgelopen decennia vestigden vermogende burgers zich vaak in vrijkomende boerderijen op het platteland. Hierbij ging het meestal om uit architectonisch oogpunt aantrekkelijke historische boerderijen. De situatie in de komende jaren is echter in verschillende opzichten anders: In de komende jaren komen vooral grote (lig)stallen uit de periode tussen 1970 en 2000 vrij. Dit zijn uit architectonisch oogpunt onaantrekkelijke gebouwen, vaak met asbest daken. Deze gebouwen zijn niet geschikt voor bewoning door één gezin.
3
-
Door de economische crisis is de doelgroep voor luxe wonen op het platteland flink afgenomen. Er zijn ook krimpgebieden ontstaan waar überhaupt weinig vraag is naar woningen. Bovendien lijkt er een culturele verandering gaande, waardoor wonen in de periferie bij jonge gezinnen minder populair wordt.
Het is belangrijk om als provincie met het beleid in te spelen op deze veranderende omstandigheden. Het beleid en de instrumenten die zijn ontwikkeld in de afgelopen periode zijn naar verwachting niet toereikend voor de nieuwe situatie. De Ruimte voor Ruimte regeling, waarbij een woning gebouwd kan worden in ruil voor sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing, werkt in het huidige economische klimaat niet optimaal. Ook is niet iedereen tevreden over de kwaliteit die onder deze regeling is gerealiseerd. In sommige gevallen zijn er villa’s met tuin gebouwd, waarbij qua vormgeving en inpassing geen goede relatie met de omgeving is gelegd.
Historische boerderij te koop
BELEID PROVINCIE UTRECHT Het beleid van de Provincie Utrecht voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en Verordening (PRV) en uitgewerkt in de Handreiking “Nieuwe functies op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen”. Om de kwaliteit en de vitaliteit van het landelijk gebied te waarborgen, voert de provincie een terughoudend beleid voor functies die niet aan het landelijk gebied gebonden zijn. Voor vrijkomende agrarische bedrijfspercelen richt de provincie zich op sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing. Om dit te stimuleren biedt de provincie in ruil ruimte voor één of meer extra woningen (Ruimte voor ruimte) of voor een passende bedrijfsfunctie. In artikel 4.7 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening staat beschreven welke functies wel en niet mogelijk zijn na algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of verplaatsing. Deze regels zijn hieronder iets verkort weergegeven. In artikel 4.7 staat dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die bij algehele agrarische bedrijfsbeëindiging of bedrijfsverplaatsing: Toestaan dat de bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen een andere bedrijfsmatige functie krijgen, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden: - Het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor grondgebonden landbouw. - Met uitzondering van de historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning wordt ten minste 50% van de overige bedrijfsgebouwen gesloopt, tenzij het gaat om: o Kleinschalige woonzorgvoorziening en er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht anders dan ter vervanging van bestaande bebouwing. Nieuwe bebouwing is alleen
4
-
mogelijk indien ruimtelijk aanvaardbaar en noodzakelijk voor een goede zorgverlening. o Nieuwe functie die bijdraagt aan recreatieve belevingsmogelijkheden waaraan in het gebied behoefte bestaat. o Hervestiging van één of enkele bedrijven die op hun oorspronkelijke locatie een ruimtelijk obstakel vormen of de kwaliteit van de leefomgeving ernstig aantasten, maar op de nieuwe locatie, nabij de kern, goed inpasbaar zijn. o Vestiging van bedrijven die vanwege hun werkzaamheden met zwaar rijdend materieel zich voornamelijk richten op het landelijk gebied o Extra natuur wordt gerealiseerd binnen de Groene Contour. Afwijking van deze maatvoering is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. De bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden of versterkt. De bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen liggen niet in een landbouwontwikkelingsgebied. De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Toestaan dat een woonbestemming wordt gegeven aan de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden: - Het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor grondgebonden landbouw. - De bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of versterkt. - De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. - Een kantoor of bedrijf aan huis is mogelijk indien de omvang van die activiteiten ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. De bouw van één of meer nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden: - Het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor grondgebonden landbouw. - Alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. Afhankelijk van de hoeveelheid m2 bebouwing die wordt gesloopt zijn 1, 2 of 3 nieuwe woningen toegestaan. Afwijking van deze maatvoering is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. - De nieuwe woning wordt gesitueerd binnen de voormalige bouwkavel in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning en wordt landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. - De omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan genoemde voorwaarden is voldaan (Provincie Utrecht, 2013). In het Coalitieakkoord “In Verbinding” besteedt de provincie ook aandacht aan het vraagstuk van vrijkomend agrarisch vastgoed, met de volgende tekst: “Blijvende leegstand van vrijgekomen agrarische opstallen moet worden voorkomen. Nieuwe functies mogen niet leiden tot minder ruimtelijke kwaliteit en mogen het (agrarische) ondernemerschap niet beperken. We gaan de aard en omvang van het probleem onderzoeken en op basis daarvan een aanpak en strategie formuleren. Daarbij onderzoeken we ook de haalbaarheid van een sloopverplichting. Om de omvang van het leegstandsprobleem niet verder te vergroten, stimuleren wij circulaire bouw van nieuwe agrarische opstallen (Provincie Utrecht, 2015).“ Reactie van PCL op het provinciale beleid: In het provinciale beleid ligt de nadruk op het beschermen van de landbouw, openhouden van het landelijk gebied en behoud van het bestaande landschap. De PCL onderschrijft de zorgvuldigheid waarmee de Provincie beleidsmatig omgaat met het landelijk gebied. Het is echter de vraag of de omschrijvingen in de PRV voldoende ruimte laten om op innovatieve wijze in te spelen op strategische vraagstukken als de energietransitie. Voor wonen en zorg, recreatie en natuurontwikkeling kan een uitzondering gemaakt worden op de regel dat bij vestiging van een niet5
agrarisch bedrijf ten minste 50% van de bestaande bebouwing gesloopt moet worden. Mogelijk zijn er echter ook heel andere functies denkbaar die een goede invulling kunnen geven aan de vrijkomende agrarische bebouwing en waarvoor deze uitzondering zou kunnen gelden. Als het gaat om de bouw van woningen wordt in de regelgeving uitgegaan van de bouw van 1, 2 of 3 eengezinswoningen in ruil voor sloop van alle bedrijfsbebouwing. Dit is ook een regel die weinig ruimte laat voor flexibiliteit. Op sommige plekken zou het misschien meer voor de hand liggen om te stimuleren dat er gesloopt wordt zonder bouw van nieuwe woningen of om slechts een deel van de bedrijfsbebouwing te slopen. Op andere plekken zouden stallen getransformeerd kunnen worden tot meergezinswoningen in plaats van eengezinswoningen. Kortom: Om sloop te stimuleren waar dat nodig is en transformatie van vrijkomende stallen in andere gewenste functies mogelijk te maken lijkt enige aanpassing van beleid, regelgeving en instrumenten wenselijk. De PCL onderschrijft het belang van onderzoek naar de aard en omvang van het probleem in de provincie Utrecht en wil graag meedenken over de aanpak en strategie. Hieronder formuleert de PCL vier invalshoeken die van belang zijn bij het inspelen op de nieuwe omstandigheden.
ADVIES Invalshoek 1: Vrijkomend agrarisch vastgoed als strategische kans Momenteel ligt bij de aanpak van vrijkomend agrarisch vastgoed de focus vooral op de individuele opgave. Er komt een erf of gebouw vrij en er komt een initiatief voor de invulling dat wordt getoetst aan de regelgeving. Er kan echter nog meer worden ingespeeld op regionale opgaven op middellange en lange termijn. In het landelijk gebied spelen veel strategische vraagstukken die om een aanpak vragen. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling en het beheer van een aantrekkelijk en gevarieerd landschap, omschakeling naar een duurzame energievoorziening, het tegengaan van bodemdaling in de veenweidegebieden, het creëren van een robuust watersysteem, het tegemoet komen aan de toenemende behoefte aan recreatie en het bevorderen van economische en sociale vitaliteit. Het vrijkomen van agrarische bedrijfsgebouwen kan mogelijkheden bieden om het landelijk gebied toekomstbestendig te maken. In de eerste plaats is het goed als de Provincie inventariseert welke agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is in de verschillende regio’s van de Provincie, welke gebouwen naar verwachting de komende 15 jaar vrijkomen en waar leegstand dreigt. Vervolgens kan de Provincie samen met alle betrokken partijen gebiedsgerichte visies ontwikkelen op de regionale situatie en pilotprojecten ontwikkelen. Onderzocht zou kunnen worden of de vrijkomende gebouwen zich lenen voor: - Duurzame energieopwekking, bijvoorbeeld zonne-energie, kleinschalige windenergie of biomassa. - Bedrijven die zich bezighouden met alternatieve natte teelten (riet, eendenkroos, algen etc.) - Musea of informatiecentra - Nieuwe woonvormen Deze nieuwe bedrijven en organisaties kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van het landschap door rechtstreekse investeringen of via een fonds. Hiervoor is een bredere visie op een toekomstbestendig landelijk gebied noodzakelijk. Welke ontwikkelingen komen er aan in de komende 25 jaar en welke richting wil de provincie samen met haar partners inslaan? Het vrijkomen van agrarisch vastgoed zou een element in deze bredere visie moeten zijn. De herijking van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie biedt hiervoor een goede gelegenheid. Via pilotprojecten kan onderzocht worden welke opties potentie hebben. Invalshoek 2: Veranderende aard vrijkomende bebouwing vraagt om een vernieuwende aanpak De aard van de vrijkomende bebouwing maakt dat deze niet geschikt is voor bewoning door een gezin. Voor veel stallen zal sloop de meest logische oplossing zijn. Slopen is primair de 6
verantwoordelijkheid van de ondernemer. Als de ondernemer onvermogend is zijn er verschillende mogelijkheden. De bestemming wordt omgezet in een bestemming die meer oplevert: van agrarisch naar andere bedrijvigheid of wonen. Voor een stoppende boer is het financieren van sloop van een stal met asbest dak echter vaak financieel niet aantrekkelijk of haalbaar. Het is te overwegen om hier een beleidsinstrument voor te ontwikkelen, zoals een sloopfonds of sloopsubsidie. De gemeente Bronckhorst is in het voorjaar van 2015 met een pilot gestart om door instelling van een Sloopfonds het slopen van overbodig geworden agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied bij stoppende agrariërs financieel te ondersteunen. Een dergelijk fonds zou ook op provinciaal niveau overwogen kunnen worden. Een optie is ook om een bouwvergunning voor een nieuwe stal te verbinden aan de plicht de oude op te ruimen! Nieuwe concepten Er zijn echter ook nieuwe concepten denkbaar, zoals: - Verzamelgebouwen voor groene bedrijven of kantoren, bijvoorbeeld in de ICT sector, die de omgeving niet belasten. - Betaalbare meergezinswoningen voor burgers met een kleine beurs (bijvoorbeeld starters of ouderen). - Duurzame energieprojecten. Dit sluit goed aan bij het accent op energietransitie in het Coalitieakkoord In Verbinding. - Recreatieve bedrijven zoals vakantiewoningen, volkstuincomplexen, visvijver of duikschool. Het voordeel van het toestaan van een nieuwe ontwikkeling is dat de kans dan groter is dat er middelen zijn voor asbestsanering. Hierbij is het belangrijk om als provincie wat los te komen van het traditionele beeld dat vooral transformatie van een agrarisch bedrijf naar één of enkele eengezinswoningen een goede optie is. Naar de mening van de PCL kunnen binnen randvoorwaarden ook meergezinswoningen, duurzame bedrijven of opwekking van duurzame energie goede functies zijn. De vormgeving, inpassing in het landschap, verbinding met de omgeving en ontsluiting voor verkeer zijn naar de mening van de PCL belangrijker dan de aard van de functie zelf. Zie bijvoorbeeld het instrument “Boerenladder” van DORPenLANDadvies, waar niet de functie centraal wordt gesteld, maar de plek en het idee. Nancy Arkema die in opdracht van het College van rijksadviseurs inspirerende voorbeelden zocht van hergebruik of transformatie van stallen en schuren uit de periode 1970-2000 ontdekte dat die er nauwelijks zijn (College van Rijksadviseurs, 2014). Bij de weinige voorbeelden die er zijn staat de schuur op het erf van een monumentale boerderij en vaak wordt de schuur volledig nieuw opgebouwd of worden alleen de vloer en constructie gebruikt. Arkema concludeert dat er naar nieuwe innovatieve functies gezocht moet worden die ruimte vragen, waar financiering voor te vinden is en die in het landelijk gebied passen. Bovendien is het vooral voor de bebouwing uit deze periode van belang om deze te kwantificeren en te lokaliseren. Een enkel leeg gebouw zal weinig problemen, maar ook weinig kansen bieden. Als dit op grotere schaal voorkomt in een bepaald gebied is dit enerzijds een probleem, maar biedt dit ook grotere kansen voor herontwikkeling. Kansen voor duurzame energie In een studiegebied bij Boxtel, Noord-Brabant onderzocht Arkema welke kansen er zijn voor duurzame energieopwekking wanneer agrarische bedrijfsgebouwen vrijkomen (College van Rijksadviseurs, 2015). Zij ziet in dit gebied mogelijkheden voor: - Zonne-energie (zonneboiler, zonnepanelen en zonne-akker) - Kleine windmolens, windturbines en RidgeBlade (nieuwe techniek om kleinschalig windenergie op te wekken op daken) - Natte en droge biomassa - Aardwarmte Het aanbrengen van een nieuwe “schil” op de bestaande constructie van een stal kan mogelijkheden bieden voor het opwekken van energie. Zo kan via het dak windenergie opgewekt worden en zou de stal kunnen worden bekleed met buizen met algen, waaruit biodiesel geproduceerd kan worden. De ruimte in de gebouwen kan gebruikt worden voor de opslag van brandstoffen of hout of voor het plaatsen van installaties. Ook kan in de stal een geheel andere functie uitgeoefend worden.
7
Arkema concludeert echter dat het opwekken van duurzame energie onvoldoende kansen lijkt te bieden om een boerenbedrijf in een kleinschalig landschap weer volledig levensvatbaar te maken. Een combinatie met bijvoorbeeld huisvesting, nieuwe agrarische ontwikkelingen, recreatie en opslag komt dan in beeld. Zij beschrijft in het rapport 6 fictieve toekomsten voor hergebruik van stallen, erven en gebied, die de boerenerven weer toekomstgericht zouden kunnen maken: - De energieboer - De huisvestingsboer - De opslagboer - De nieuwe boer (kweekt bijvoorbeeld insecten, slakken of paddenstoelen) - De recreatieboer - De tussenboer Ook de ruimtelijke consequenties van deze toekomsten zijn beschreven. Op basis van dit onderzoek trekt zij de volgende conclusies: - De mogelijkheden van energietransitie als oplossing van de leegstand van agrarische bebouwing is afhankelijk van de lokale of regionale energiemarkt en de schaal en fysieke eigenschappen van het landschap en daardoor een gebiedsspecifieke opgave. - Een combinatie van energieproductie met nieuwe functies als huisvesting, innovatieve teelten, recreatie en opslag biedt veel mogelijkheden voor transformatie in het bestudeerde gebied. - Winning van duurzame energie levert in een kleinschalig landschap energiebesparing en neveninkomsten op, maar is geen hoofdinkomstenbron. - Een gebiedsgerichte aanpak, waarbij de transformatie van een gebied wordt opgepakt door een collectief, heeft meer kans van slagen omdat de aanpassingen van het gebied dan op elkaar afgestemd worden en investeringen en opbrengsten gedeeld worden. Inventarisatie en toekomstgerichte blik De PCL adviseert de provincie om te inventariseren waar in de komende jaren bebouwing uit de periode 1970-2000 zal vrijkomen en om in pilotprojecten de markt uit te dagen om met geheel nieuwe concepten te komen. Het is tijd om met een frisse, toekomstgerichte blik naar de invulling van het landelijk gebied te kijken. De Provincie kan een belangrijke rol spelen in het bouwen aan een nieuwe streekeigenheid. De PCL vindt dat het er niet alleen om gaat het landschap uit het verleden te behouden, maar ook om “kwaliteiten toe te voegen die evenaren wat vorige generaties hebben gepresteerd”, zoals de VROM-raad in haar rapport Buiten Bouwen uit 2004 opmerkt. Om sloop te stimuleren waar dat nodig is en transformatie van vrijkomende stallen in andere gewenste functies mogelijk te maken lijkt enige aanpassing van beleid, regelgeving en instrumenten wenselijk.
Stal uit periode 1970-2000
Invalshoek 3: Onderscheid in subregio’s noodzakelijk Ook al is de provincie Utrecht relatief klein, er zijn toch sterke regionale verschillen in landschap, bebouwing en marktomstandigheden. De Gelderse Vallei met de intensieve veehouderij is een heel ander gebied dan de veenweiden met de melkveehouderij. De verwachting is dat het probleem van leegstand zich vooral zal voordoen in de Gelderse Vallei. De PCL adviseert de provincie om bij de herijking van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie een gebiedsgerichte visie te ontwikkelen op het 8
omgaan met vrijkomend agrarisch vastgoed. In het ene gebied zal voortzetting van de agrarische functie voor de hand liggen, in het andere gebied liggen niet-agrarische functies meer voor de hand. Invalshoek 4: Verbinding tussen boer, burger en bedrijf leidt tot sociale én ruimtelijke kwaliteit Het landelijk gebied wordt multifunctioneler en dat vraagt om samenwerking tussen de verschillende partijen die er gevestigd zijn. Het provinciaal en gemeentelijk beleid stelt de voorwaarde dat de omliggende landbouwbedrijven niet beperkt mogen worden bij functieverandering. In de praktijk blijkt dat toch vaak spanning op te leveren en blijven het gescheiden werelden. Nu gebeurt het nog regelmatig dat de verschillende naast elkaar gehuisveste partijen niet samenwerken bij de inrichting van hun gronden, maar zich van elkaar afkeren. De boer slaagt er niet altijd in om draagvlak te krijgen voor zijn activiteiten bij de nieuwe plattelandsbewoners. De nieuwe plattelandsbewoners bouwen vaak op dezelfde manier als in de stad met voortuin, achtertuin en schuttingen. Zij houden vaak weinig rekening met de omliggende bedrijven en het landschap. Dit komt de sociale structuur, maar ook het open karakter en de natuurlijke verbindingen in het landelijk gebied niet ten goede. Overigens staat niet alleen bij functieverandering de ruimtelijk-functionele relatie tussen boerenerf en omliggend landschap onder druk. Dit gebeurt ook bij schaalvergroting. Er zijn echter veel kansen op het gebied van bijvoorbeeld landschappelijke inrichting, routestructuren en energievoorziening, Overleg en samenwerking in het landelijk gebied zijn voor alle betrokken partijen belangrijk aandachtspunten, die niet alleen bijdragen aan sociale kwaliteit, maar zeker ook aan de ruimtelijke kwaliteit! Het organiseren van keukentafelgesprekken en schetssessies tussen boer en burger ter plaatse geeft vaak nieuwe inzichten voor beide partijen. Daarom is het goed dat de provincie het ervenconsulentschap ondersteunt.
Bronnen: InnovatieNetwerk: Vrijkomende agrarische bebouwing in het landelijk gebied, maart 2014 College van Rijksadviseurs: Leegstand op het platteland, deel 1: Verkenning van de opgave, november 2014 College van Rijksadviseurs: Leegstand op het platteland, deel 2: Ontwerpend onderzoek naar kansen voor energietransitie, april 2015 VROM-raad: Buiten Bouwen, VROM-raad advies 040, mei 2004 Provincie Utrecht: Provinciale Ruimtelijke Verordening, 2013. Provincie Utrecht: Handreiking nieuwe functies op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen, december 2014. Provincie Utrecht: In Verbinding!, coalitieakkoord 2015-2019.
9