Achtergrond Markten voor vlas en hennep Vlas en hennep hebben slechts een klein aandeel in de wereldproductie van natuurlijke vezels (respectievelijk 2,4% en 0,3% van het totale volume in 2004). Voor deze twee gewassen is echter sprake van een oude traditie in Europa, waar in enkele lidstaten en door enkele fabrikanten geleidelijk de specifieke kennis en vaardigheden zijn ontwikkeld voor elke fase van het productieproces. Vanaf het begin van de jaren zeventig, toen de GMO voor vlas en hennep (Verordening (EEG) nr. 1308/70 van de Raad van 4.7.1970) werd ingesteld, heeft de Europese Unie in ruime mate bijgedragen tot de instandhouding van het concurrentievermogen van vlas- en hennepvezels ten opzichte van concurrerende vezels (hoofdzakelijk katoen en synthetische vezels), zulks in een context van mondialisering. De marktdeelnemers voor vlas en hennep behoren tot sectoren die geleidelijk op nationaal en EU-niveau gestructureerd zijn geraakt en beschikken over een gemoderniseerd productie- en verwerkingsapparaat. Zij zien zich nu voor twee belangrijke uitdagingen geplaatst: Wat lange vlasvezels betreft, moet de capaciteit van de Europese textielindustrie worden aangepast aan de gevolgen van de liberalisering van de handel door het verdwijnen van het Multivezelakkoord, waarbij het met name gaat om de concurrentie uit China. Wat hennepvezels betreft, moet de sector ervoor zorgen dat projecten voor de ontwikkeling van nieuwe industriële toepassingen economisch haalbaar zijn. De hervorming van de GMO in 2000 Om de uitgaven van de EU te stabiliseren heeft de Raad in juli 2000 de regeling voor de toekenning van EU-steun in de sectoren vlas en hennep gewijzigd door een hervorming in twee delen: De opneming van de vlas- en hennepproducenten in de steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (Verordening (EG) nr. 1672/2000 van de Raad van 27.7.2000). De instelling van een steunregeling voor de verwerking van vlas en hennep (Verordening (EG) nr. 1673/2000 van de Raad van 27.7.2000 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep). Belangrijke veranderingen zijn dat de steunbedragen veeleer van de lengte van de vezels (lang of kort) afhangen dan van de gewassoort (vlas of hennep), dat de steun aan producenten en verwerkers is beperkt door de vaststelling van maximumarealen voor akkerbouwgewassen en van gegarandeerde nationale hoeveelheden en dat milieuoverwegingen een rol hebben gekregen wat de steun op grond van de verordening inzake akkerbouwgewassen betreft.
Sommige beginselen die aan de nieuwe verordeningen ten grondslag liggen, kunnen echter worden beschouwd als de bevestiging of het resultaat van ontwikkelingen die aan het einde van de jaren negentig zijn begonnen door de aanneming van de Verordeningen (EG) nr. 154/97 en nr. 1420/98: Steun evenredig aan de hoeveelheid producten. Algemene verplichting tot het sluiten van contracten. Instelling van een specifieke steunregeling voor verwerkers ter bevestiging van het belang dat aan de betrokken industrie wordt gehecht. Bevestiging van de regeling voor de controle tetrahydrocannabinol (THC) in hennepgewassen.
op
het
gehalte
aan
Bevordering van de kwaliteit van de verkregen vezels door de invoering van maximumgehalten aan onzuiverheden voor korte vlasvezels en hennepvezels. Volgens Verordening (EG) nr. 1673/2000 worden de steun voor de verwerking tot korte vlasvezels en tot hennepvezels en de steun voor in traditionele productiegebieden geteeld vlas na het verkoopseizoen 2005/2006 beëindigd.
Methodologie en verzamelen van de gegevens Verzamelen van de gegevens Naast bestaande studies, databases en binnen de Europese Commissie afgenomen interviews zijn voor het verzamelen van gegevens twee belangrijke instrumenten gebruikt: Interviews in de landen waar het hoofdzakelijk om gaat: In 10 lidstaten (Frankrijk, Nederland, België, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Polen, Hongarije, Litouwen en Duitsland) zijn meer dan 90 interviews gehouden met de belangrijkste spelers op de markten voor vlas en hennep. Een enquête onder de belangrijkste Franse, Belgische en Nederlandse verwerkers van vlas: Er zijn 115 vragenlijsten verzonden en de respons bedroeg 50%; een analyse van de financiële verslagen 1999-2004 van de geënquêteerde ondernemingen heeft representatieve resultaten opgeleverd wat de verzamelde gegevens betreft.
Ondervonden moeilijkheden Sommige structurele elementen hebben het verzamelen van gegevens in sommige lidstaten en/of de verwerking van kwantitatieve gegevens bemoeilijkt. In sommige landen was het moeilijk om de juiste contactpersonen op te sporen (Spanje) of om kwantitatieve gegevens te verkrijgen die dateerden van vóór 2001 (Verenigd Koninkrijk) of 2002 (België). De ondernemingen in Duitsland hebben in het geheel geen boekhoudkundige of financiële gegevens meegedeeld. Discrepanties tussen de gegevens uit verschillende bronnen (Commissie, nationale autoriteiten en organisaties van het bedrijfsleven). Er waren weinig statistische gegevens voor de aan de betrokken sectoren voorafgaande stadia (geen reeksen voor de periode 2001-2004) en de erna komende stadia (geen kwantitatieve gegevens over afzetmarkten of industriële toepassingen). Traceerbaarheid van de stromen buiten de Gemeenschap. Structuur van de na de betrokken sectoren komende stadia: Lange vezels – doordat de afzetmarkt voor lange vlasvezels is geconcentreerd in China, is elke betrouwbare economische analyse betreffende onder meer prijzen, kosten en marges onmogelijk voor alle stadia na het braken en zwingelen. Korte vezels - terwijl sommige industriële markten behoorlijk doorzichtig en relatief eenvoudig zijn dankzij een sterke concentratie (verwerking tot papier), zijn andere industriële markten (ongeweven materialen, bouwmaterialen, textiel) complexer
doordat zij diffuser zijn met een groot aantal diverse tussenpersonen (schoningsbedrijven, bedrijven voor de verwerking van “werk”, toeleveranciers van bv. autofabrieken).
Belang dat de steun heeft vezelverwerkende industrieën
voor
de
Onze conclusies over het nut van de steun voor de ontwikkeling van de afzetmogelijkheden en van de vezelverwerkende industrieën zijn ingedeeld volgens de vier belangrijkste afzetmarkten voor vlas- en hennepvezels in Europa. Tabel 1: Verkopen aan elk van de vier afzetmarken voor vlas- en hennepvezels Afzetmarkt Textiel - lange vlasvezels - korte vlasvezels Bijzonder en technisch papier - korte vlasvezels - hennepvezels Ongeweven materialen - korte vlasvezels - hennepvezels Composietmaterialen - korte vlasvezels - hennepvezels TOTAAL Schatting EY / AND – Jaar 2003
Volume (t)
Prijs (€/t)
115.321 29.500
1.593 345
25.000 20.706
170 371
1.850 Niet bepaald
400 500
17.000 6.400
500 500
Verkopen (miljoen €) 193,8 183,7 10,1 11,9 4,2 7,7 0,7 0,7 Niet bepaald 11,7 8,5 3,2 218,1
NB: Vezels zijn goed voor circa 85% van de verkopen van de eerste verwerkers. De verkopen van scheven en van (zaai)zaden zijn goed voor de resterende 15%. Textiel Sinds de tenuitvoerlegging van de in 2000 goedgekeurde hervorming is de afzetmarkt “textiel” sterk gegroeid, vooral dankzij de grotere vraag van Chinese textielondernemingen. De groei van deze Chinese afzetmarkt, die momenteel goed is voor het grootste deel van de Europese verkopen van vlasvezels voor verwerking tot textiel, heeft op zijn beurt geleid tot een aanzienlijke toeneming van de door landbouwers en eerste verwerkers in Europa geproduceerde hoeveelheid. De steun, die overeenkomt met iets minder dan 10% van de verkoopprijs van vlasvezels, komt neer op niet meer dan 1,5% van de kosten voor de vervaardiging van een linnen overhemd in China en op minder dan 0,3% van de verkoopprijs voor de Europese of Amerikaanse consument. De GMO-steun is niet van invloed op de algemene concurrentiepositie van het eindproduct. Bijgevolg levert die steun slechts een marginale bijdrage aan de groei van de economisch levensvatbare afzetmarkt “textiel” voor Europese vlasvezels.
% 89%
5%
1%
5%
100%
De GMO-steun sorteert ook weinig effect voor de bedrijven binnen de Europese textielsector die na de eerste verwerking komen, namelijk de bedrijven die vlasvezels spinnen en weven, aangezien die Europese bedrijven door het verschil in kostprijs ten opzichte van Chinese concurrenten in groot gevaar verkeren, zelfs met de GMO-steun. In feite is de steun vooral van belang voor de landbouwers: - de steun maakt de productie van vlas en hennep aantrekkelijker ondanks de speciale machines en de aanzienlijke mankracht die ervoor nodig zijn en het hogere risico dat eraan is verbonden; - de steun heeft een stabiliserend effect op de branche in het geval van problemen door ongunstige weersomstandigheden en slechte oogsten; - de steun helpt onderzoek en ontwikkeling te financieren, waardoor technische vooruitgang in de Europese vlassector wordt bevorderd.
Papier De betrekkingen met de papierindustrie zijn bijzonder sterk en goed gestructureerd: •
•
•
Voor zowel de landbouwers als de verwerkende industrie gaat het om aanzienlijke hoeveelheden: o De verwerking tot bijzonder en technisch papier is een zeer belangrijke afzetmarkt voor Europese hennepvezels (86% naar volume en 73% naar waarde van de in 2003 verkochte Europese hennepvezels) en een niet onbelangrijke afzetmarkt voor korte vlasvezels (18% naar waarde en 34% naar volume van de in 2003 verkochte korte vlasvezels). o Mede dankzij de steun zijn hennepvezels goed voor meer dan 50% van de grondstoffenvoorziening van de fabrikanten van sigarettenpapier. Terwijl lange vlasvezels hoofdzakelijk worden geleverd aan bedrijven buiten de EU25, is de productie van hennepvezels en korte vlasvezels bestemd voor Europese tweede verwerkers die voor het grootste deel zijn gevestigd in de nabijheid van de productiegebieden en de eerste verwerkers. Contractuele betrekkingen (in sommige gevallen hebben eerste verwerkers van hennep exclusieve contracten gesloten met papierfabrikanten, die soms bereid zijn om in ruil voor die exclusiviteit de hele productie te kopen) of zelfs kapitalistische betrekkingen (eerste verwerkers van hennep kunnen ook papierfabrikanten zijn) zijn wijdverbreid.
Binnen deze gedeeltelijk geïntegreerde bedrijfskolom heeft de verlaging van de eenheidswaarde van de GMO-steun als gevolg van de hervorming van 2000 geen grote schade toegebracht aan de concurrentiepositie van hennepvezels in vergelijking met die van belangrijke concurrerende producten, wat te danken is aan het feit dat: • hennepvezels voldoen aan een specifieke, stabiele vraag van fabrikanten van tabakswaren; • de verlaging van de steun gedeeltelijk is opgevangen door de papierfabrikanten, die erin hebben toegestemd een hogere aankoopprijs te betalen. In aanmerking genomen dat de invloed van de steun op de verkoopprijs van hennepvezels aan verwerkende bedrijven verre van onbelangrijk is ( 20% à 25%), is moeilijk te zeggen welk effect de afschaffing van de steun zal hebben op de verkoopprijs aan de papierindustrie, ook al is deze prijs reeds veel elastischer geworden.
In het licht van de belangrijke rol die de afzetmarkt “papier” blijft spelen, valt niet te verwachten dat deze afzetmarkt, die het de ontluikende hennepsector mogelijk heeft gemaakt zich te structureren, op korte termijn een nadelige invloed zal ondervinden van de afschaffing van de steun, ook al zou die afschaffing: • een tamelijk negatief signaal betekenen voor de vezelverwerkende bedrijven, die misschien bezorgd zullen zijn over de stabiliteit op middellange termijn van hun grondstoffenvoorziening en daarom naar andere grondstoffenbronnen zullen zoeken (in dat geval kan het risico van verplaatsing naar de markten van de eindverbruikers in Azië niet worden uitgesloten); • een destabiliserende factor zijn voor de hennepsector, die zijn plannen voor de ontwikkeling van nieuwe industriële toepassingen zou moeten terugschroeven om zijn belangrijkste afzetmarkt te kunnen behouden. In feite zijn het de andere afzetmarkten voor hennepvezels, ongeweven materialen en vooral composietmaterialen, die zeer snel in gevaar zouden kunnen komen door het verdwijnen van de steun. Naar volume en waarde zijn deze afzetmarkten nu nog klein, maar zij zijn veelbelovend voor de toekomstige ontwikkeling. Ongeweven materialen Ongeweven materialen vormen een kleine afzetmarkt voor hennepvezels (11%) en korte vlasvezels (3%). Het belangrijkste product van deze afzetmarkt, isolatieplaten, wordt vooral in Duitsland en Frankrijk en in mindere mate ook in het Verenigd Koninkrijk vervaardigd. Bij de ontwikkeling van producten op basis van natuurlijke vezels zijn er twee handicaps die doorslaggevend kunnen zijn: een groot prijsnadeel (tweemaal duurder dan concurrerende vezels) en minder gunstige technische eigenschappen dan die van de concurrenten (glaswol- en rotswolvezels). De huidige en toekomstige ontwikkeling van deze afzetmarkt is daarom niet afhankelijk van de huidige GMO-steun. Het antwoord op de vraag of men optimistisch mag zijn over de toekomst van hennepvezels hangt veel sterker af van stimulerende regelingen (belastingstimulansen voor de consument zoals in Duitsland) of van wijzigingen van de regelgeving die het gebruik van kunstmatige minerale vezels beperken. Gegevens over het gebruik van hennepvezels en korte vlasvezels in andere ongeweven materialen (geotextiel en matten) zijn vooralsnog vertrouwelijk. Composietmaterialen Bij de afzetmarkt “composietmaterialen” gaat het hoofdzakelijk om samengeperste vezels aangezien het injectieprocédé nog in de eerste ontwikkelingsstadia verkeert. Naar waarde of volume heeft deze afzetmarkt slechts een bescheiden plaats in de Europese vlas- en hennepsectoren, maar sinds 2000 is zij sterk gegroeid, vooral wat korte vlasvezels betreft. De uitbreiding van bestaande afzetmogelijkheden, vooral in de automobielindustrie, gecombineerd met innovatieve projecten die concrete vormen beginnen aan te nemen, kan op korte termijn leiden tot een hogere productie en een uitbreiding van de productiegebieden. Nieuwe voorschriften die het energieverbruik beperken en strenger zijn wat recycling betreft, kunnen die groei eveneens bevorderen.
De opkomst van deze nieuwe bedrijfstakken is hoofdzakelijk te danken aan de innovatiedynamiek die op gang is gebracht door MKB-bedrijven. De GMO-steun heeft deze bedrijven op twee manieren geholpen: • Onderzoek en ontwikkeling voor deze bedrijven zijn medegefinancierd door de GMO, wat heeft bijgedragen tot de uitvoering van proefprojecten. • De GMO heeft meer geloofwaardigheid gegeven aan innovatieve initiatieven in de sectoren hennep en vlas in kringen niet alleen van afnemers (bv. toeleveranciers in de automobielindustrie) maar ook van industriële partners bij bepaalde projecten. De GMO heeft echter in mindere mate bijgedragen tot de ontwikkeling van afzetmarkten voor korte vlasvezels aangezien die ontwikkeling allereerst afhangt van het vermogen van ondernemingen om gebruik te maken van de toegenomen beschikbaarheid van dergelijke vezels dankzij de toenemende productie van lange vezels voor de Chinese textielmarkt. Er zijn structurele factoren die de ontwikkeling van de afzetmarkt “composietmaterialen” bemoeilijken (in de automobielindustrie is dat bv. de grote prijsdruk en het beperkte ontwikkelingspotentieel in het licht van het reeds verworven marktaandeel). Afschaffing van de huidige steunregeling zou echter op dit moment het voortbestaan in gevaar kunnen brengen van de afzetmarkt die momenteel het belangrijkste ontwikkelingspotentieel biedt voor de sectoren vlas en hennep in Europa.
Analyse van de algemene effecten van het beleid Sterke daling van de communautaire uitgaven (voorheen 45 miljoen euro/jaar) Het belangrijkste gevolg van de invoering van de steun voor de verwerking van vezels was het einde van de speculatieve productie. In de landen waar een dergelijke productie was ontstaan (bv. Verenigd Koninkrijk, Spanje, Portugal, Zweden), schrompelde de hoeveelheid daadwerkelijk verwerkte vezels ineen tot nul. Dankzij de beëindiging van dat opportunistische gedrag na de hervorming werd vanaf 2001 circa 23 miljoen euro per jaar bespaard, wat overeenkomt met bijna de helft van de gemiddelde jaarlijkse kosten van de GMO-steun in de periode 2001-2002. De bij de hervorming van de GMO ingevoerde nieuwe steunregeling maakte niet alleen een einde aan frauduleuze praktijken, maar verlaagde de communautaire uitgaven ook in vergelijking met wat die zouden zijn geweest als de vroegere regeling in stand was gehouden. De nieuwe steunregeling heeft ertoe bijgedragen dat sinds 2001-2002 naar schatting in totaal 44 miljoen euro is bespaard dankzij de volgende stabilisatiemechanismen: • Verlaging van de eenheidswaarde van de steun (goed voor circa 70% van het bespaarde bedrag). • Vaststelling van maximumhoeveelheden: gegarandeerde maximumhoeveelheden en gegarandeerde nationale hoeveelheden (20%). • Verschuiving van areaalsteun naar steun op basis van hoeveelheden (10%). De hervorming heeft het doel van kostenverlaging dus doeltreffend verwezenlijkt en heeft daarbij de GMO doelmatiger gemaakt doordat tegelijkertijd: • de economisch levensvatbare afzetmarkten van de sectoren vlas en hennep zijn gegroeid; • de producenteninkomens in dezelfde periode over het geheel genomen op peil bleven of in sommige gevallen (vlasproducenten) zelfs stegen.
Positieve effecten uit het oogpunt van gezondheid en milieu De GMO-steun voor vlas en hennep, waarvan de productie sinds 2000 sterk is gestegen, heeft ook in de hele keten van productie-verwerking-verbruik positieve effecten gehad uit het oogpunt van gezondheid en milieu. • In het productiestadium: voor vlas en in nog sterkere mate voor hennep zijn minder productiemiddelen (bv. meststoffen, bestrijdingsmiddelen) en minder energie nodig dan voor gewassen zoals tarwe of aardappelen. Steun voor de productie van vlas en hennep draagt dus ook bij tot de instandhouding van de diversiteit en het erfgoed op landschappelijk gebied en van de biodiversiteit. • Eerste verwerking: o De GMO-steun heeft indirect investeringen in de eerste verwerking bevorderd, waarbij de eerste verwerkers hebben gekozen voor verwerkingsmethoden die minder schadelijk zijn voor het milieu: deze milieuvriendelijke investeringen
o
•
hebben geleid tot een vermindering van de hoeveelheid afval, van de stofemissies, enz. Bovendien heeft een analyse van de productlevenscyclus voor hennep (voor vlas zijn momenteel geen studies beschikbaar) uitgewezen dat de eerste verwerking betrekkelijk weinig schade toebrengt aan het milieu.
Verdere verwerking en verbruik: o Volgens recente studies zijn de milieueffecten van vlas en hennep bij industriële toepassingen (composietmaterialen) positiever dan die van glaswolvezels (gewacht wordt echter nog op de resultaten van tegenonderzoek dat momenteel wordt verricht). o Aan vlas- en hennepvezels zijn dezelfde gezondheidsrisico’s verbonden als aan alle soorten vezels; voorzover tot nu toe bekend is, zijn die risico’s echter kleiner dan bij polyestervezels en kunstvezels van minerale oorsprong.
In elk stadium is dus sprake van positieve effecten uit het oogpunt van gezondheid en milieu. De prakische betekenis van die effecten is echter betrekkelijk gering aangezien sinds 2000 nauwelijks sprake is geweest van een overschakeling op vlas- en hennepvezels ter vervanging van concurrerende, minder milieuvriendelijke producten (bv. polyestervezels, kunstvezels van minerale oorsprong). Behoud en schepping van werkgelegenheid De GMO-steun ondersteunt de productie van vlas en hennep in Europa en heeft daardoor ook bijgedragen tot het behoud en de schepping van werkgelegenheid in de traditionele productiegebieden en andere gebieden. Het bruto-effect op het punt van de schepping van werkgelegenheid in de periode 2000-2004 wordt geschat op circa 700 voltijdbanen in de productie en de eerste verwerking van vlas en hennep in Europa (wat een groei met circa 30% betekent); ook het netto-effect is positief, aangezien na aftrek van de nieuwe banen die de hypothetische vervanging van vlas en hennep door tarwe zou opleveren, nog steeds een duidelijk positief resultaat resteert. Deze extra banen in de landbouw en de eerste verwerking zijn hoofdzakelijk geschapen in plattelandsgebieden waar de productie en de eerste verwerking in economisch en maatschappelijk opzicht een belangrijke structurerende rol spelen. De GMO-steun helpt de werkgelegenheid te behouden en uit te breiden in de braak- en zwingelbedrijven, die in sommige Europese plattelandsgebieden stevig gevestigd zijn, en draagt daardoor bij tot de plattelandsontwikkeling. Een “communautaire methode” voor de THC-controle De invoering van de nieuwe regeling voor de controle van de hennepproductie heeft ertoe geleid dat in de lidstaten daadwerkelijk striktere en coherentere systemen worden toegepast. Volgens de regeling voor akkerbouwgewassen kon de steun slechts worden toegekend als aan een aantal nieuwe verplichtingen werd voldaan door de producenten (gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde rassen, instandhouding van het gewas tot een bepaalde datum) en door de lidstaten (toepassing van de “communautaire methode” voor de bemonstering, minimumpercentages voor het aantal te verrichten controles, de verplichting een activiteitenverslag in te dienen bij de Commissie). Sinds 2001 is de illegale hennepteelt daadwerkelijk met harde hand aangepakt, waarbij bv. in de landen met de grootste productie
de gecontroleerde hoeveelheden zijn verhoogd en ook meer financiële en personele middelen zijn ingezet voor de controles. Het feit dat de verschillende spelers op de markt het eens zijn met het politieke doel van de controles, dat de nationale autoriteiten de communautaire methode hebben overgenomen, dat het onderzoek voor de ontwikkeling van rassen met een laag THC-gehalte wordt voortgezet en dat in 2003 en 2004 geen of slechts zeer weinig tests positief waren, bewijst de algehele doeltreffendheid van de regeling. Discussie is echter mogelijk over de relevantie van de drempel van 0,2% en over de doelmatigheid van een methode die zo kostbaar is en waarvan de resultaten in de tijd variëren.
Conclusies en algemene aanbevelingen Over het geheel genomen zou het voortbestaan van de Europese sectoren vlas en hennep niet op korte termijn in gevaar komen door afschaffing van de huidige steunregeling van de GMO. Afschaffing van de regeling, waarbij al het overige gelijk blijft, zou echter een vertragend en destabiliserend effect hebben op de huidige activiteiten: • Er zou een inkrimping plaatsvinden waarbij alleen nog de “traditionele” afzetmarkten (textiel voor vlas en papier voor hennep) overblijven, welke afzetmarkten zich op korte termijn wel zouden moeten kunnen handhaven. • De minst rendabele eerste verwerkers, meestal de kleinere bedrijven, zouden dichtgaan. • De productiegebieden waar de rentabiliteit in vergelijking met die van andere gewassen het laagst is, zouden verdwijnen, waarbij vooral de vlasproductie in Nederland en de Belgische polders zou worden getroffen en de Vlaamse productie zou worden overgenomen door Normandië, Luik en Picardië. • De totale uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling zouden dalen en bij het merendeel van de proefprojecten, die nu de mogelijkheden tot ontwikkeling van de betrokken sectoren in Europa verkennen, zouden vraagtekens worden geplaatst (vooral in het geval van hennep). • Bij een slechte oogst of een crisis in de Chinese textielindustrie zouden de betrokken landbouwactiviteit en de eerste verwerking gedestabiliseerd raken. • De afschaffing zou worden opgevat als een negatief signaal voor de vezelverwerkende industrieën, die zich zorgen zouden kunnen gaan maken over hun grondstoffenvoorziening op lange termijn. Wij moeten ons ook afvragen wat de gevolgen zullen zijn als de steun voor korte vlasvezels en voor hennepvezels en de aanvullende overgangssteun voor vlas uit de traditionele productiegebieden gewoon verdwijnen: • Aangezien de sector hennep in dat geval alle steun kwijtraakt, zullen de hierboven beschreven vertragende en destabiliserende effecten zich in die sector in volle omvang voordoen. • De gevolgen voor de sector vlas zullen beperkter zijn: o De vlasproducenten zullen gemiddeld circa 20% van de steun per hectare kwijtraken. o Het vlasareaal zal in Nederland sterk worden ingekrompen, en in de Belgische polders in mindere mate. De teruggang zal niet alleen directe gevolgen hebben voor de producenten en de eerste verwerkers, maar zal daarnaast ook in het algemeen leiden tot een vermindering van de positieve effecten uit het oogpunt van het producenteninkomen, het milieu, de werkgelegenheid en de gezondheid, zij het in geringe mate gezien de sector en de communautaire uitgaven waar het om gaat. Gezien de hierboven beschreven gevolgen van een totale afschaffing van de steun en van de daling (-20%) die de steun per hectare voor 2006 zal ondergaan als gevolg van de reeds
geplande gedeeltelijke afschaffing, lijkt handhaving van het beginsel van steunverlening gerechtvaardigd. Onder welke voorwaarden? 1) Het beginsel dat steun wordt verleend voor de daadwerkelijke verwerking, is gunstig gebleken voor de bestrijding van speculatieve praktijken en moet duidelijk worden gehandhaafd. 2) Het onderscheid tussen lange en korte vezels bij de steunverlening is economisch niet zinvol (vlasproducenten en eerste verwerkers kijken naar het totale resultaat zonder dit onderscheid) en is ook geen goede zaak in die zin dat het verdwijnen van de steun voor korte vezels neerkomt op het bemoeilijken van de ontwikkeling van nieuwe en veelbelovende afzetmarkten (vooral voor hennepvezels). Voorts is op dit onderscheid allerlei gelijkluidende kritiek geuit door Europese deskundigen uit verschillende bedrijfstakken. Tevens maakt dit onderscheid het beheer veel ingewikkelder. Dit alles pleit voor samenvoeging van het steunbedrag voor lange vlasvezels en het steunbedrag voor korte vlasvezels en voor hennepvezels tot een enkel uniform steunbedrag voor de verwerking van vlas en hennep. Een dergelijk steunbedrag zou kunnen worden uitgebreid tot andere vezelgewassen. 3) Tegelijk met de invoering van een uniform steunbedrag zou misschien de korting wegens onzuiverheden kunnen worden afgeschaft. Dit moet nog nader worden besproken. De korting levert heel wat administratieve rompslomp op; daar staat echter tegenover dat zij zorgt voor billijkheid in de steunregeling voor vezels. Hoe dan ook moet worden vastgehouden aan een maximum van 25%. 4) De omvang van de gegarandeerde nationale hoeveelheden en de mechanismen voor de aanpassing ervan moeten worden herzien om de groei te vergemakkelijken van de sectoren waar sprake is van een veelbelovende combinatie van technische mogelijkheden en afzetmarkten. Daarbij moet benadeling of discriminatie die verband houdt met de duur van de aanwezigheid in de branche, de gewassoort of het vezeltype, worden voorkomen. De regeling moet ook flexibiliteit en mobiliteit mogelijk maken door de invoering van een tweejaarlijkse herziening van de gegarandeerde nationale hoeveelheden op basis van de bereikte productieniveaus. Het voorgestelde plan, waarbij de gegarandeerde nationale hoeveelheden in overeenstemming met hun rol een minimale steun garanderen (en zo productie mogelijk maken door de aantrekkelijkheid ervan voor de producenten in stand te houden), waarbij voorts een maximaal hefboomeffect wordt nagestreefd (welke rol de regeling sinds 2001 heeft gespeeld in de sector vlas in België en Frankrijk) en waarbij ten slotte een positief signaal wordt gegeven aan opkomende afzetmarkten, moet ertoe leiden dat het grootste deel van de gegarandeerde nationale hoeveelheden van de landen die er geen of te weinig gebruik van maken (Verenigd Koninkrijk, Spanje), verschuift naar de overschrijdende landen en de landen met een groot ontwikkelingspotentieel (waaronder Frankrijk, België, Duitsland, Polen en Litouwen).
In welke mate? Uitgegaan wordt van een uniform steunbedrag voor de verwerking tot vezels (per ton stro of vezels). Als de gegarandeerde maximumhoeveelheden en de gegarandeerde nationale hoeveelheden worden aangepast aan de productieniveaus in 2004, kan het steunbedrag per hectare voor de belangrijkste producerende lidstaten worden gesimuleerd voor de volgende gevallen: • handhaving van het ”theoretische” GMO-budget zoals het nu is (steunbedragen voor lange en korte vezels, gecombineerd met een optimaal gebruik van de gegarandeerde nationale hoeveelheden); • het toekomstige “theoretische” GMO-budget, dat in 2006 moet gaan gelden en uitsluitend op het steunbedrag voor lange vezels is gebaseerd; • een middenhypothese met betrekking tot het budget. De resultaten staan in de onderstaande tabel: Tabel: Geschat steunbedrag per hectare bij verschillende uniforme steunbedragen per ton stro of ton vezels
Huidige regeling
Technische gegevens
Opbrengst lange vezels 2004
Vlas Frankrijk
Opbrengst korte vezels 2004
Berekende maximumhoeveelheid/ha (4) - 2004
Steun per hectare
6,80
159,7
Steun per hectare
138,6
1,37
0,55
Hennep Frankrijk
-
2,23
1,950
6,20
175,5
-
Vlas België (1)
1,08
0,60
0,934
6,20
199,4
139,2
Vlas Nederland (2) Hennep Duitsland
1,00 -
0,68 1,67
1,060 3,000
5,80 5,00
356,2 150,3
200,0 -
Vlas Polen (3)
0,75
0,70
4,500
5,00
183,0
150,0
Vlas Litouwen
0,46
0,68
0,412
4,00
123,1
92,0
Hypothese uniform steunbedrag verlaagd budget (16 mln €)
Vlas Frankrijk Hennep Frankrijk Vlas België (1) Vlas Nederland (2) Hennep Duitsland Vlas Polen (3) Vlas Litouwen Opmerkingen
0,998
Stroopbrengst 2004
Toepassing van de verordening
Hypothese uniform steunbedrag huidig budget (26 mln €)
Hypothese uniform steunbedrag middenbudget (21 mln €)
Per ton stro (19 €)
Per ton vezels (63,9 €)
Per ton stro (30 €)
Per ton vezels (102 €)
Per ton stro (24 €)
Per ton vezels (82 €)
Steun per hectare
Steun per hectare
Steun per hectare
Steun per hectare
Steun per hectare
Steun per hectare
129,2 117,8 117,8 110,2 95,0 95,0 76,0
122,7 142,5 107,4 107,4 106,7 92,7 72,9
204,0 186,0 186,0 174,0 150,0 150,0 120,0
195,8 227,5 171,4 171,4 170,3 147,9 116,3
163,2 148,8 148,8 139,2 120,0 120,0 96,0
157,4 182,9 137,8 137,8 136,9 118,9 93,5
1) Bij de berekening voor de “huidige regeling” is rekening gehouden met 50 €/ha voor de traditionele productiegebieden. 2) Het bedrag voor de “huidige regeling” is geoptimaliseerd op basis van de combinatie van de steunbedragen voor lange vezels, korte vezels en de traditionele productiegebieden (120 €/ha). De berekende maximumhoeveelheid/ha is 1,210 ton voor korte vezels, maar de gebruikte waarde is 0,74 ton. Ter vergelijking: voor een saldobenadering door het LEI is het volgende bedrag gebruikt: 334 €/ha. 3) In Polen is de productie op contract veel kleiner dan de werkelijke productie. 4) De berekende maximumhoeveelheid/ha is de maximumhoeveelheid vezels waarvoor de steun zou kunnen worden toegekend. Voor Frankrijk, België en Litouwen, waar de gegarandeerde nationale hoeveelheid is overschreden, is de berekende maximumhoeveelheid kleiner dan de opbrengst. Voor de overige landen is de berekende maximumhoeveelheid groter dan of gelijk aan de opbrengst. In de berekeningen is de opbrengst gebruikt als de berekende maximumhoeveelheid groter was, en is in het omgekeerde geval de berekende maximumhoeveelheid gebruikt. 5) Frankrijk en België. Voor de kolom “Toepassing van de verordening” is rekening gehouden met de huidige gegarandeerde nationale hoeveelheid voor lange vezels en is een verlagingscoëfficiënt toegepast die gelijk is aan de verhouding tussen die gegarandeerde hoeveelheid en de geschatte hoeveelheid lange vezels (80.534*1,37=110.332 ton voor Frankrijk en 19.822*1,08=21.407 ton voor België). De aldus berekende coëfficiënt was 0,5057 voor Frankrijk en 0,6446 voor België. Het steunbedrag per hectare werd verkregen door de berekening 200*opbrengst*verlagingscoëfficiënt. 6) Voor Litouwen is bij de berekening voor de “huidige regeling” rekening gehouden met de berekende maximumhoeveelheden per hectare (0,412 ton voor lange vezels en 0,635 ton voor korte vezels).
Bronnen voor de technische gegevens: door ANDI-EY aan nationale databases ontleende gegevens, DG AGRI, enquête