© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
AANVULLINGEN OP THEORIEBOEK ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMIE (15de druk) EN WERKBOEK ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMIE PLUS UITWERKINGEN (9de druk). Deze aanvulling bestaat uit twee delen, te weten: I Onderwerpen ontleend aan het gewijzigde examenprogramma Moderne Bedrijfsadministratie (MBA) II Errata in het theorieboek, werkboek en uitwerkingen. I
Onderwerpen ontleend aan het gewijzigde examenprogramma MBA.
• ONDERNEMINGSDOELEINDEN: MARKTWAARDE. Dit onderwerp wordt behandeld in het theorieboek pagina 294 (waardering materiële vaste activa). • CORPORATE GOVERNANCE. Corporate governance is ontstaan naar aanleiding van een aantal schandalen bij Enron, Ahold, enz. Sinds 2004 moeten publicatieplichtige ondernemingen zich houden aan de zgn. Code Tabaksblat. De code bevat een aantal regels dat er toe moet leiden dat het (top)management van een organisatie die activiteiten verricht die leiden tot een intern beheersingssysteem, dat: • waarborgen biedt voor het realiseren van de bedrijfsdoelstellingen; • de integriteit van het interne en externe verslaggevingsproces bewaakt en • de naleving van interne en externe wet- en regelgeving bewaakt. • ACTIVITY BASED BUDGETING (ABB). In het theorieboek wordt de kostencalculatiemethode Activity Based Costing (ABC) behandeld op de pagina’s 75 tot en met 78. Bij ABC wordt behandeld wat een activiteitencentrum inhoudt. Activity Based Budgeting (ABB) kan worden omschreven als een budgetteringssysteem waarbij de kostenbeheersing en –bewaking per activiteitencentrum plaatsvindt. • BUSINESS BALANCED SCORECARD (BBSC). Typering. Besturings- en control(beheersings)systeem met financiële, maar vooral met niet-financiële maatstaven. Ontstaansoorzaak. De BBSC is ontstaan als reactie op traditionele management accountingssystemen met kenmerken zoals: • gericht op het verleden; • uitsluitend financiële maatstaven; • vaak afgestemd op de eisen van externe verslaggeving. Aanvullende opmerking. Naast financiële zijn ook niet-financiële ontwikkelingen voor een organisatie van belang, zoals klanttevredenheid, werknemerstevredenheid, aantal nieuwe producten, enz. Deze niet-financiële factoren kunnen goede voorspellers zijn wat er met de financiële factoren in de toekomst zal gebeuren. Aanvullingen Elementaire bedrijfseconomie | p. 1
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
Samenstelling BBSC. De BBSC bestaat als regel uit de volgende vier perspectieven: • het klantperspectief (hoe zien de afnemers de organisatie?); • het innovatieve perspectief (zijn we in staat voortdurend te innoveren en te verbeteren?); • het interne perspectief (waarin moeten we qua interne processen uitblinken?); • het financiële perspectief (hoe zien aandeelhouders en andere geldschieters onze organisatie?). Aanvullende opmerkingen. Zoals de naam Business Balanced Scorecard al aangeeft staan de vier perspectieven niet op zichzelf, maar moet er sprake zijn van een balans (evenwicht) tussen de perspectieven. Voorbeeld: Marktonderzoek heeft aangetoond, dat onze klanten behoefte hebben aan een nieuw product (klantperspectief). Na het maken van een productontwerp (innovatief perspectief) zal er van het nieuwe product een proeffabricage plaatsvinden (intern proces). Ondertussen zal ook moeten worden nagegaan of productie en verkoop van het nieuw artikel rendabel is (financiële perspectief). Als afgeleide van de ondernemingsstrategie zullen per perspectief moeten worden vastgesteld: • één of twee kritische succesfactoren (KSFen) (kunnen ook als doelstellingen worden aangemerkt); • aansluitend op de KSFen maximaal drie of vier prestatie- indicatoren (PI’s) (ook wel aangeduid als KPI’s: kritische prestatie-indicatoren); • per KPI dient voor de komende periode een norm te worden vastgesteld. Voorbeeld: Voor een bepaalde industriële onderneming zijn de volgende KSFen, KPI’s en normen vastgesteld. Perspectief
KSFen
KPI’s
Klant
Tevreden klanten
Service (aantal klachten, klantenbinding, tevredenheid) Snelheid (gewenste versus feitelijke levertijd) Prijs (winstgevendheid, prijsconcurrentie)
Norm
90% 90% 90%
Aanvullingen Elementaire bedrijfseconomie | p. 2
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
Innovatief
Intern
Financieel
Technologisch
Aanvaardbare kwaliteit productieproces
Aanvaardbaar economisch
Productontwikkeling (ontwikkelingssnelheid, doorlooptijd) Verbeteringsideeën (aantal voorstellen, aantal goedgekeurd of uitgevoerd) Percentage verkopen nieuwe producten/ nieuwe toepassingen) Kwaliteit (veiligheid en opleiding personeel) Uitval Kosten (arbeidsproductiviteit) Product (betrouwbaarheid) Marktaandeel Solvabiliteit (EV : VV) Liquiditeit Rentabiliteit (REV vóór belasting) (RTV vóór belasting)
3 maanden
5x 15%
95% 5% 80% 98% 22% 1,5 2 15% 12,5%
Voordelen en valkuilen BBSC. Voordelen BBSC: • periodieke vergelijking normen KPI’s met werkelijke uitkomsten; • meer structuur in de verzameling en verwerking van prestatie-informatie; • door met name het innovatieve perspectief meer rapportage over verbeteringsprocessen binnen de onderneming; • de BBSC is bruikbaar als planningsinstrument. Aanvullende opmerking. Door de vermelde voordelen zal de kwaliteit van de managementinformatie en –rapportage toenemen. Valkuilen BBSC: • het niet juist formuleren van de kritische succesfactoren; • werknemers laten sturen met KPI’s waarvoor zij niet verantwoordelijk en bevoegd zijn; • vaststelling van KPI’s die niet het resultaat zijn van een gemeenschappelijk proces van discussie en overleg (niet zorgen voor voldoende draagvlak); • het niet werken met een goed prestatiemeetsysteem; • een te groot aantal KPI’s per KSF.
Aanvullingen Elementaire bedrijfseconomie | p. 3
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
Implementatie BBSC in vijf stappen. • Vertaal de ondernemingsstrategie in meetbare doelstellingen (KSFen). • Vertaal de ondernemingsdoelstellingen in specifieke doelstellingen (voor business units, afdelingen, medewerkers). • Stem alle beheersinstrumenten op elkaar af (“BALANCED”). • Verhoog de effectiviteit en efficiency van de informatievoorziening. • Maak sturing zichtbaar in de organisatie. RELATIE PRIJSZETTING EN KOSTEN CALCULATIE. Zie Elementaire Bedrijfseconomie, hoofdstuk 9, pagina 155 tot en met 157. EBIT. EBIT staat voor Earnings Before Interest and Tax. EBIT = totale vermogensopbrengst (of bedrijfsresultaat). Zie verder Elementaire Bedrijfseconomie, hoofdstuk 19, pagina’s 302,303. IFRS. IFRS = International Financial Reporting Standards. Zie verder Elementaire Bedrijfseconomie, hoofdstuk 18, pagina’s 294, 295, 296. FRANCHISING. Franchising is een samenwerkingsvorm die de volgende elementen omvat: • het is een vorm van continue samenwerking tussen zelfstandigen gebaseerd op een schriftelijke overeenkomst. Beide partijen (franchisegever en franchisenemer) nemen deel aan franchising voor eigen rekening en risico; • de leidende gedachte bij franchising is de marketing-conceptie, de oriëntatie op de afzetmarkt met als doel versterking van de positie op de afzetmarkt voor de franchisenemer; • de franchisenemer zal naam, logo, enz. van de franchisegever gaan gebruiken; • beide partijen zullen een contract sluiten waarin o.a. de volgende zaken worden geregeld: het pakket dat door de franchisegever wordt aangeboden, de exploitatie van de franchise, de prijs die de franchisenemer aan de franchisegever moet betalen, enz. Blokker, Albert Heijn, Pearl, enz. zijn voorbeelden van franchising in ons land. Bij het besluit om deel te nemen aan een franchise-overeenkomst spelen voor de franchisenemer dus de volgende factoren een rol: • besparing op de (marketing)kosten; • verwachte hogere omzet en marge; • de aan de franchisegever te betalen vergoeding.
Aanvullingen Elementaire bedrijfseconomie | p. 4
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
TECHNISCHE EN ECONOMISCHE VOORRAAD. Ter aanvulling op hoofdstuk 17 van Elementaire Bedrijfseconomie volgt hier een uiteenzetting van de begrippen technische en economische voorraad. De technische voorraad (grondstoffen, halffabrikaten, eindproducten) is de werkelijk aanwezige voorraad. De economische voorraad bestaat uit: • de technische voorraad +
• •
de lopende inkooporders (goederen moeten nog worden ontvangen)
de lopende verkooporders (goederen moeten nog worden afgeleverd). De economische voorraad is de voorraad waarover prijsrisico wordt gelopen.
Aanvullingen Elementaire bedrijfseconomie | p. 5
© 2010 Noordhoff Uitgevers bv
II
ERRATA.
Theorieboek p. 102: 4a. (43 000 – 38 000) × (€ 940 - € 760). p. 103: 5c. (45 000 – 4 0000). p. 145: begin tweede helft blz.: “hoeveel is € 1.000 waard over 2 jaar?” € 1.000 × 1,05 in het kwadraat! = € 1.102,50 In tabel met contantewaardefactoren: A 1]12 = 0,89 (niet 0,80); A1]11 = 0,90; A1]13= 0,88. p. 348: antwoord op vraag 8.18: totale kasoverschot minus totale investering. p. 153: uitwerking onder a.: in 2010: € 100.000 + € 80.000 = € 180.000 + € 100.000 uit vrijval = € 280.000 2011: € 50.000 + € 80.000 + € 100.000 uit vrijval + € 100.000 restwaarde = € 330.000 Onder b.: hele tekst van de blz. Dus geen c. C start bovenaan p. 154. p. 155: voorbeeld 1: Alg. kosten is € 40.000 (niet € 35.000). p. 168: voorbeeld onder punt 4: variabele kosten = (5.320.000 / 32) × 20. p. 171: bovenaan staat voor de 2de keer genoemd dat de interestkosten 8% - jaar zijn. Onderaan bij voorbeeld 2 ontbreekt dit gegeven. p. 173: onder uitwerking: uitgaande van een brutomarge van 30% is de gewenste extra omzet 100 / 30 × € 816.000 = € 2. 720.000. p. 177: onder NB: bedrijfsresultaat = omzet (excl. BTW) minus kosten (excl. rentekosten VV en belasting). Haakje staat fout. p. 247: leasing: de contante waarde van de netto relevante betalingen is……. p. 273: de herwaardering is op 29/1 130 (43-42) : 130, niet op 21/1. p. 348: antwoord op vraag 8.18: totaal kasoverschot minus totale investering. Werkboek 6.2 J: onder gevraagd punt 1: 10 000 kg grondstof moet zijn 100 000 kg grondstof. 15.3 B: aantal nieuw uit te geven aandelen is 50 i.p.v. 5. 15.6 A: vermelden bij vraag 1: A4┐10 = 3.1698 en A3┐10 = 2.4868. 17.3 F: bij vraag 2 toevoegen: de vervangingsprijs per 31/12 is € 11,50 per eenheid. 19.9 B: I.p.v. koerswaarde opnemen koers per aandeel. Uitwerkingenwerkboek 3.2.C: materiaal : 100/90 i.p.v. 110/95. 4.1. : (41 250 – 25 000) / 5 000. 4.3. B: vraag 3: 45 000 – 38 250 (geen 90%). 7.2. C: punt 1: uitwerking € 3 moet zijn € 1. 7.2. E: uitwerking onder punt 4: het bezettingsresultaat wordt hierdoor in beide onder 2 en 3 genoemde gevallen € 10.000 gunstiger (i.p.v. € 6.000). 9.3. F: € 578.000 minus € 500.000 = € 78.000 (i.p.v. ×) 15.3. D: vraag 2: conversie van (€ 500.000 : € 2.500) × 3 = 600. 16.2. B: bij vraag 3 toevoegen: de zittende aandeelhouders mogen 1 nieuw aandeel voor 18 oude aandelen verwerven. 19.4. D: vraag 4. Toelichting: VV is op 1/1 2 200 en op 31/12: 2 400 + 150 (VPB) + 250 (dividend plus tantièmes) = 2 800, VV is gemiddeld: ( 2 200 + 2 800) : 2 = 2 500. 20. D: 1 b.: € 18 miljoen moet zijn € 1,8 miljoen. Aanvullingen Elementaire bedrijfseconomie | p. 6