“ Elementaire Deeltjes” van de Werkloosheid
“Als je iets van je leven wilt maken, moet je het met volle overtuiging doen. Je kunt je leven zelf vormgeven. Dat is vrijheid: jezelf vormen.” Martin Heidegger (1889 – 1976)
© 2014 Oliver Lenaerts Alle rechten voorbehouden V.U. Oliver Lenaerts – Vijverlaan 4 – 1981 Hofstade – België Uitgegeven door n.v. Swinnen Printing – Hofstade www.wieschrijftdieblijft.be Omslagillustratie: Gerdien Meynen Niets in deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur of de uitgever. ISBN 9789090283531 Wettelijk Depot : D/2014/11.205/1
VOORWOORD
Talloze afvloeiingen en ontslagen van bedrijven hebben de laatste jaren de voorpagina gehaald van de media. De verhaallijnen zijn steeds gelijklopend. Omwille van de concurrentiekracht, moet er gerationaliseerd worden. Het personeel is dan het eerste slachtoffer want ook de duurste schakel in het productieproces. En laat het nu net die loonnorm zijn die door het personeel (via haar vertegenwoordigers) zwaar is onderhandeld: de concurrentiedruk mag hun koopkracht niet aantasten. Zo trekt men zich terug in zijn eigen bastion waar men elk op zijn manier de overgeleverde waarde van economische groei en welvaart verdedigt. Die vorm van tolerantie tussen mens en maatschappij is zo in feite niets anders dan een dekmantel voor intolerantie die zich manifesteert ten tijden van een crisis in de stem van haar slachtoffers, de werknemers die ontslagen worden. Die intolerantie is een symptoom van de inherente beperkingen van het neoliberale kapitalistisch denken. Ziehier de korte schets van de genese van een opkomend ziektebeeld: een extreme eenzijdige focus op welvaart “pur sang”. En de werkloze is de symptoomdrager van dat ziektebeeld. Als bescheiden schakel in het radarnetwerk van een grootbank was ik zelf onderdeel van een
schoolvoorbeeld van de tomeloze megalomanie van het kapitalisme. Het was een systeem waar de triomf van het kapitalisme, economische groei, hoogtij vierde. Mijn welvaart piekte. Tot ik, mede als gevolg van de financiële crisis, ook geconfronteerd werd met dat ziektebeeld. Dat beeld schilderde zich voor mij af als een gevoel van onmacht om, na decennia lang dag in dag uit te hebben meegedraaid in de tredmolen, om te gaan met het gevoel van “zonder werk zijn”. Wat ik aan de hand van mijn enigszins persoonlijke verhaal pijnlijk duidelijk wil maken, is dat de intrinsieke fout van het hedendaags economisch systeem zich doortrekt in de beleidsmatige aanpak van de werkloosheid: in het teken van welvaart onderdrukt men dat ziektebeeld. Onder de zachte dwang waarmee de toekenning van een uitkering gepaard gaat, probeert men de werkloze gedwee terug te leiden naar het arbeidscircuit. Dat sluimerend besef van “ziekte” dat in de werkloosheid op de voorgrond treedt, wordt zo vakkundig – als een sluwe bankier die zijn toxische producten aan de man brengt – de kop ingedrukt door het vooruitzicht naar meer welvaart van zodra hij zich opnieuw in het arbeidscircuit begeeft. De werkloze staat voor de moeilijke keuze: ofwel hervallen in dezelfde praatjesmakerij die hem in de werkloosheid hebben gebracht en de alledaagse draad terug oppikken ofwel, vanuit het beklemmende besef van zijn “ziekte”, een persoonlijke remedie te ontwikkelen.
Dit is geen mooie afschildering maar als je voor de waardering van schoonheid aanvaard dat de reactie ook belangeloos moet zijn, kan je het huidige arbeidsmarktbeleid niet anders dan eerder pessimistisch op afschilderen. Men waardeert een integratie-oefening immers nooit op zich of onafhankelijk van haar doel. Het doel, materiële groei en welvaart, is steeds latent aanwezig in de beoordeling. Zo is die donkere pessimistische kleur enigszins gerechtvaardigd te noemen. In die pessimistische toon ligt tegelijk de verklaring van de titel van dit boek. De titel verwijst naar de gelijknamige roman van Michel Houllebecq, die, als provocatie, in zijn boek een dermate pessimistische samenleving beschrijft die de protagonisten van zijn boek uiteindelijk ertoe aanzet de mens te vervangen door een nieuwe onsterfelijke mens die de individualiteit ver achter zich heeft gelaten. Zoals zijn pessimisme de voedingsbodem was voor biotechnologische ontwikkelingen, zo is de pessimistische visie op het arbeidsmarktbeleid in dit boek de voedingsbodem waarin een plichtsbesef voor een nieuw denkkader kan groeien. Het heeft minstens de verdienste ruimte te laten voor de gedachte dat, als het arbeidsmarktbeleid werkelijk zo is, die andere keuze van de werkloze misschien nog niet eens zo slecht is, misschien zelfs beter. Dit boek was nooit tot stand gekomen zonder dit inzicht en dit vormt dan ook de rode draad doorheen
dit boek. Vanuit het gezichtsveld van een progressieve jurist, een kritische economist, een realistische socioloog en een hedendaagse filosoof wordt zo het arbeidsmarktbeleid met haar beperkingen en uitdagingen ontleed in haar elementaire deeltjes om vervolgens een landschap te schilderen waarin de hoop op beterschap enigszins herleeft. Werkloosheid wordt dan een omgeving waar toekomst wordt aangereikt waarop je als werkloze kan vooruitgrijpen. De voorwaarde is dat je jezelf openstelt. Dat vergt moed, want je openstellen kan alleen vanuit de momenten waarin je je bewust bent van je situatie. En die situatie is voor de meeste werklozen op het eerste zicht niet rooskleurig zelfs beklemmend. Het is schipperen tussen, enerzijds, het omarmen van de maatschappelijke druk om snel te re-integreren om te vermijden dat er over je wordt gesproken als institutioneel profitariaat en, anderzijds, zelfstandig, ondanks de rancune, het wantrouwen en de onmacht, je vrijheid opeisen en je leven trachten te ontplooien en vorm te geven. Zoals bij Houellebecq is dit boek zo tevens opgedragen aan de mens in casu de werkloze. Het is dus tegelijk ook een neerslag van persoonlijke ervaringen met het arbeidsmarktbeleid die een werkloze heeft geanalyseerd en vervolgens opnieuw ontworpen, a priori, zonder de pretentie te hebben dat het wetenschappelijk gefundeerd zou zijn. Zo is dit boek tegelijk een licht ironisch maar toch ernstig voorbeeld van een werkloze die trachtte vorm te geven aan zijn werkloosheid.
Inhoudstafel Inleiding I.
De burger zonder loon en werk
II.
Paradox van de Werkloosheid (a) Efficiëntiecrisis Stijgende overheidsuitgaven en armoede (b) Legitimiteitscrisis Oproep voor Tolerantie
III.
Analyse (a) De valkuil van de politiek Een juridische benadering (b) De Valkuil van het kapitalisme Een economische benadering (c) De valkuil van de kennismaatschappij Een sociologische benadering (d) De valkuil van het mensbeeld Een filosofische benadering
IV.
Nood aan Nieuwe Krijtlijnen (a) Het continuüm werkloosheid – ziekte (b) Het Deens Model (c) Blauwdruk voor een activering gebaseerd op de theorie van het “gezondheidsherstel”
V.
Perspectieven voor de Politiek (a) Een copernicaanse kwaliteitsrevolutie Van Solliciteren naar Netwerken (b) De beleidskeuze van de dirigent Orkest of Symfonie ? (c) Emancipatorische Politiek
VI.
Epiloog
Inleiding
Er is iets vreemds aan de gang met het arbeidsmarktbeleid in België. Op beleidsniveau spreekt men vol lof over de activeringsmaatregelen, maar de in de praktijk blijkt dat de maatregelen er niet in slagen de werkloosheid te doen dalen om nog maar niet te spreken over het invullen van openstaande betrekkingen met de juiste mensen. Een diagnose stellen blijkt moeilijk nu iedereen vanuit zijn ivoren toren verantwoordelijkheden doorschuift. Zo heeft het debat tussen de verschillende beleidsinstanties op federaal en regionaal niveau iets weg van de spreekwoordelijke pot die de ketel verwijt dat hij zwart isi. Het valt niet te ontkennen dat de geestdrift waarmee aan het activeringsbeleid wordt gewerkt spectaculair is zeker als men kijkt naar het amalgaam aan maatregelen dat de laatste tien jaar tot stand is gekomen. En toch loopt de geestdrift terug sinds enkele jaren. Het werkloosheidspeil staat op een historisch dieptepunt: meer dan 400.000 werklozen. Maar het is niet alleen een kwestie van instroom. Uit cijfers blijkt dat de VDAB het voorbije jaar bijna 40.000 vacatures binnen kreeg waarvoor niemand werd gevonden. De cijfers liegen er niet om. Dan is het niet onlogisch dat er vragen rijzen bij de praktische uitwerking van de activeringsgedachte.
Hoe is dit te verklaren ? Elk sociaal stelsel moet een evenwicht vinden tussen twee fundamentele criteria: efficiëntie en legitimiteit. Legitimiteit gaat over de vraag: hoezeer kan de actieve bevolking zich vinden in de oplossingen ? In hoeverre is men bereid zich solidair op te stellen met het beleid. Efficiëntie gaat over de vraag hoe snel een overheid een oplossing kan vinden voor de sociale problematiek die zich voordoet. Voor de sociale zekerheid gaat het dan over oplossingen over het behoud van welvaart, het vermijden van sociale uitsluiting en armoede bestrijding. Dit heeft zijn beslag gekregen in de techniek van de sociale bijstand, de sociale verzekering en, sinds het begin van de 21ste eeuw, de activeringsgedachte. Het is een moeilijk denkproces van jaren geweest. Het zoeken naar efficiënte oplossingen, heeft menig politicus en arbeidsmarktspecialist de voorbije decennia kopzorgen gebracht. Aan de rechterzijde klonk het dat het systeem van de sociale zekerheid niet te genereus mocht zijn. Aan de linkerzijde werd er meer accent gelegd op de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting met als doel de integratie op de arbeidsmarkt te bevorderen. Om de problemen van de jaren negentig het hoofd te bieden, zag men in het idee van de “actieve welvaartstaat” een efficiënt middel om die linkse en rechtse doelstellingen te consolideren. In academische milieus wordt weleens gesproken van de combinatie van een hangmat en springplankfunctie van de sociale zekerheid.
De actieve welvaartstaat is zeker niet de minst slechte van alle systemen juist doordat het tegemoet komt aan beide criteria. De legitimiteit van de actieve welvaarstaat lag in de techniek van de sociale verzekering dat als voedingsbodem fungeerde voor de financiering van het systeem: “voor wat, hoort wat”. Het verzekeringsprincipe heeft zijn nut bewezen om een breed gamma aan doelstellingen te verwezenlijken. Bovendien werkt het indirect solidariteit in de hand. Iedereen kan in min of meerdere mate getroffen worden door sociale risico’s en deelnemen aan de verzekeringstechniek is dus in één ieders belang. Het maakt het mogelijk dat mensen een deel van hun inkomen afstaan aan mensen zonder inkomen, zonder dat ze een beroep moeten doen op altruïstische motivaties. Als een duiveltje uit een doosje is daar de solidariteit. De verzekeringstechniek, zo schreef Rosanvallonii, is als het ware de “onzichtbare hand” van de solidariteit. Door voor onszelf te zorgen, zorgen we ook voor anderen. Zo poogt het systeem een gezond evenwicht na te streven tussen legitimiteit en efficiëntie. Het systeem heeft zich dan ook staand gehouden zoals een schipper op het dek: door van het ene been op het andere te verplaatsen naargelang de deining. Maar vandaag kampt de actieve welvaarstaat met een legitimiteitscrisis en een efficiëntiecrisis. Dit is geen deining meer maar een storm.
Om die crisis te begrijpen moeten we meer inzicht verwerven in de sociale staat waarin een persoon verkeert wanneer hij zonder loon en werk is en minder voor de maat voor het aantal personen dat in die staat verkeert. Dat is niet in cijfers weer te geven en staat daarom ook zelden op de voorpagina staan.
i
De Standaard, 22 juli 2013. Frank Vandenbroucke, Op zoek naar een redelijke utopie, de actieve welvaartstaat, Leuven, Garant, 2000. ii