Aantekeningen bij Kant ‘Van Eisenach naar Bethlehem’, Door Jan den Hertog
In bovengenoemd boek legt Kant een rechtstreeks verband tussen kerkelijk antisemitisch gedachtegoed uit vroeger eeuwen, de theologie van de Deutsche Christen zoals deze in een studiecentrum in Eisenach ten tijde van het naziregime ontwikkeld werd, de steun voor nazi-Duitsland van Palestijnse nationalistische bewegingen met de grootmoefti in de hoofdrol, en door hem voorondersteld antisemitisch gedachtegoed van de Palestijnse bevrijdingstheologie. In het nu volgende laat ik het gedeelte dat handelt over het klassieke kerkelijke antisemitisme buiten beschouwing. Het betoog van Kant staat vol vooronderstellingen, niet gefundeerde beschuldigingen en smadelijke uitspraken. Het is ondoenlijk om al die halve of hele onwaarheden te weerleggen; het zou te veel eer zijn voor een boek dat qua opzet veel verwantschap vertoont met de Protocollen van de Wijzen van Sion, een antisemitisch geschrift met een hoog gehalte aan propaganda gevoed door wantrouwen en samenzweringsgedachtes. Op een paar onderdelen van zijn betoog wil ik ingaan. O.a. op zijn theologische ‘bril’ die m.i. voorzien is van matglas, op het door hem veronderstelde breed gedragen antisemitisme onder Palestijnen en de Palestijnse bevrijdingstheologie. a. een blinde theologie. Kant baseert het bestaansrecht van Israël en het recht op land op goddelijke beloften. God deed die belofte aan Abraham en zijn nageslacht; een belofte die Kant historisch letterlijk en op etniciteit gebaseerd opvat en die eeuwig geldig blijft. De ‘terugkeer’ van de joden naar hun land ziet hij als het begin van de verlossing en een signaal voor de spoedig aanbrekende eindtijd. Profetische teksten worden selectief gelezen als voorspellende teksten, (profeten als waarzeggers i.p.v. waarheid – zeggers). En de goddelijke beloftes die qua inhoud in de bijbeltekst nogal variëren en gekoppeld zijn aan condities, worden door Kant beschreven als betrof het notariële contracten die maar voor één uitleg vatbaar zijn. Uiteindelijk is de god van Kant verworden tot een makelaar in onroerend goed, een stamgod die slechts één volk zijn diensten aanbiedt. Bovengenoemde visies worden voor een gedeelte en in varianten, vaak op pragmatische gronden, gedeeld of niet weersproken door het politiek zionisme. Vanaf het begin heeft het oorspronkelijke grotendeels seculiere politieke zionisme uit ideologische overwegingen en redenen, gebruik gemaakt van bijbelse teksten en/of bijbels klinkende namen en begrippen. Zo was de seculiere Ben Gurion zeer geïnteresseerd in het boek Jozua en kon hij, terwijl Groot Brittannië mandaathouder was verklaren ‘de Thora is ons mandaat’. Dit is slechts één van de voorbeelden van het ideologisch gebruiken van de bijbel voor politieke doeleinden door leiders van 1
de politiek zionistische bewegingen; zo ook door Kant c.s.. Tegelijkertijd vormt deze ontwikkeling de achillespees van de staat Israël die een staat wil zijn zoals alle andere staten. Dat laatste lijkt een onmogelijke opgave gezien de onontwarbare kluwen van legitimerende en onderling strijdende argumenten: goddelijke beloftes versus volkenrechtelijke afspraken. Het gebruiken van geloofsopvattingen als doorslaggevende argumenten in een politieke strijd zoals Kant c.s. plegen te doen, vervuilt de politieke discussies en maakt het vinden van een rechtvaardige oplossing vrijwel onmogelijk. Theologie is hier verworden tot ideologie. Het recht van bestaan van de staat Israël baseren op goddelijke beloftes wordt in Nederland gedeeld door christen-zionistische groepen waartoe ook Kant gerekend kan worden. Zo’n benadering maakt blind voor wat zich in de werkelijkheid in Israel/Palestina afspeelt. Zoals de werkelijkheid van bezetting, landroof, ontrechting, vernedering, deportatie, racisme en discriminatie om een paar uitvloeisels van een systeem van structurele onderdrukking te noemen. Op dit moment van schrijven, oktober 2015, wordt nog steeds het verzet tegen de bezetting als hoofdprobleem gezien en niet de onwil van Israël om de bezetting te beëindigen. Het is die alledaagse werkelijkheid waarin de Palestijnen leven en vanwaaruit hun bevrijdingstheologie zich ontwikkelt. Het is ook een realiteit die de Israëlische samenleving ernstig schade berokkent; de materiële kosten van de bezetting zijn daarvan wellicht nog het minst ingrijpend. M.n. na 1967 lijken achtereenvolgende regeringen in Israël gegijzeld te zijn door bewegingen van settlers, met Gush Emunim als spraakmakende en luidruchtige spreekbuis. Ondanks woorden van vrede en verzoening is de uitkomst van alle regeringsperioden steeds geweest een groei van het aantal settlements, verwoesting van de Palestijnse infrastructuren en verharding van de militaire bezetting. Geen van de regeringen heeft het aangedurfd om een korte termijn pragmatische politiek los te laten door effectief op te treden tegen de steeds machtiger en met geweld optredende settlerbeweging. Geïnteresseerden raad ik aan kennis te nemen van het boek van Idith Zertal en Akiva Eldar, Lords of the Land. The war over Israel’s settlements in the occupied territories, 1967 – 2007. En voor wie daar niet aan toekomt: let op wat de Israëlische regering doet en minder op wat ze zegt te (gaan) doen in het maken van vertrouwenwekkende stappen richting een rechtvaardige vrede. Over deze precaire positie waarin Israël als staat en als samenleving zich bevindt vinden we bij Kant niets terug. In zijn verblinde visie is de ‘terugkeer’ van joden naar Israël en de daarmee samenhangende uitbreiding van haar grondgebied een legitiem gebeuren. Net als de settlers die zich op een aantal Thora teksten beroepen beschouwt ook Kant de verovering van Palestijns gebied niet als een illegale bezetting maar als een bevrijding. De legitimiteit van Israëls bestaan en optreden baseert hij op een selectie van bijbelteksten en niet op het internationale recht. Zodoende toont hij zich een bondgenoot van de Gush Emunim beweging die in nauwe samenwerking met de militaire en burgerlijke autoriteiten steeds meer land 2
van Palestijnen in bezit neemt. In het verleden zijn er militaire commandanten geweest die niet wilden toegeven aan de druk vanuit de settlerbeweging. Zij stelden zich op het standpunt dat de settlers de veiligheid van Israëls burgers eerder in gevaar brachten dan vergrootten (ook nu zijn vanuit de Israëlische veiligheidsdiensten soortgelijke signalen te vernemen) . De ervaringen met hun politieke leiders gedurende decennia heeft hen echter duidelijk gemaakt dat geen enkele Israëlische regering de moed had/heeft om een eind te maken aan de illegale praktijken van de settlers. Hun eventuele militair ingrijpen zou uiteindelijk de steun van de civiele overheid ontberen. De zienswijze van Kant maakt ook blind voor de diverse werkelijkheden achter de woorden. De bijbelteksten vragen om een interpretatie in context. De betekenis van een tekst vernauwen tot één altijd onveranderlijk geldende, zoals Kant pleegt te doen, maakt de tekst tot een verzameling dode letters die elke creativiteit en mogelijkheid tot vernieuwing doodt. Wat dat betreft lijkt zijn leeswijze en de daaruit voortvloeiende praktijken verwant aan die van extremistische groepen uit andere geloofsrichtingen, zoals IS. Ook joodse terroristen die gedood worden bij een aanslag, krijgen soms de status van martelaar toegeschreven: zij brachten hun offer voor de bevrijding van hun land en in hun dood heiligen zij de Naam. De heilige strijd die zij voeren is voor de settlers blijkbaar belangrijker dan het in acht nemen van hun eigen joodse gebruiken en tradities. De letterlijke en selectieve leeswijze van Kant maakt het voor hem onmogelijk om onderzoeksuitkomsten van andere disciplines en andere zienswijzen open en onbevangen tegemoet te treden. Een enkel voorbeeld: als hij de theoloog Kittel bespreekt noemt hij o.a. (cit. 104) : ‘zionisme noemde hij (Kittel, dH) ook “ongehoorzaamheid aan God “. Want als er al plaats zou zijn voor Joden in Palestina, dan kan dat alleen in het eschaton (eindtijd) als het God al zou behagen om Israël te herstellen. Maar dit kon nooit door mensenhanden worden bereikt. We zien dus hier dat anti-judaisme, antisemitisme en antizionisme naadloos met elkaar worden verbonden.’ Einde citaat. En een pagina verder stelt Kant ‘de drie anti’s zijn blijkbaar niet los verkrijgbaar’. Het blijkt een vooringenomen standpunt van Kant te zijn, verpakt als een conclusie: in alle hoofdstukken legt hij een verbinding tussen de drie anti’s. Zelfs daar waar kritiek op het zionisme in zijn huidige vorm nog niet kon voorkomen (bijv. in de ‘oude kerk’) legt hij toch op slinkse wijze een verbinding: (cit. 60)’De eeuwenoude gevoelens en opvattingen jegens Joden worden sinds de Sjoa niet zozeer uitgedrukt in termen als “de Joden” en “het jodendom”, maar richten zich nu op Israël en de staat Israël. Het is helaas wel oude wijn in nieuwe zakken.’ Einde citaat. Nu heb ik alles behalve behoefte om de theologische en politieke opvattingen van Kittel te verdedigen. Maar wat Kant niet noemt is misschien wel opvallender, nl.: de kritiek op het politiek zionisme als ongehoorzaamheid aan God, werd m.n. tot de veroveringen van Palestijns gebied in 1967 door een belangrijk deel van de joodse orthodoxie gedeeld. Joodse orthodoxen dus als antisemieten omdat zij kritiek hebben 3
en hadden op deze vorm van politiek zionisme? En is Kant zich ervan bewust dat binnen de Nederlandse kerken, o.a. in kringen van Kerk en Israël in de 40-er jaren van de vorige eeuw, men zeer kritisch stond t.a.v. het politiek zionisme? Men leek vooral geïmponeerd door de leegte ervan, veel geschreeuw en weinig wol. Is daarmee de Kerk en Israëlgroep uit die jaren met haar positieve houding t.o.v. het jodendom en de joodse godsdienst te typeren als antisemitisch? Door kritiek op de Israëlische overheid gelijk te schakelen aan antisemitisme en anti judaïsme doet Kant ernstig tekort aan kritische joodse en niet - joodse groepen binnen en buiten Israël die zich terecht zorgen maken over de verdergaande corrumpering van de Israëlische samenleving. Het lukt Kant blijkbaar niet om joden te zien als gewone mensen zoals u en ik, met alle kwaliteiten en mogelijkheden tot ontsporing van dien. En daarmee vertegenwoordigt Kant een hardnekkige traditie die joden in een uitzonderingspositie plaatst; m.i. levensgevaarlijk. c. Palestijns antisemitisme. In het vijfde hoofdstuk legt Kant een verbinding tussen de antisemitische praktijken van de nazi’s en de Palestijnen. Ook hier blinkt zijn beschrijving uit in eenzijdigheid en vooroordelen. Zo noemt hij in zijn korte historisch overzicht van Wereldoorlog I de Balfourverklaring en de bevestiging daarvan in de San Remo conferentie. Bij hem geen woord over de McMahonletters waarin de Britten aan Emir Hoessein een zelfstandige Arabische staat toezegden als de Arabieren bereid waren om deel te nemen aan de strijd tegen de Turken; en dat in strijd met een door de sultan uitgevaardigde fatwa. De Britten suggereerden zelfs de mogelijkheid van het instellen van een kalifaat. Bij Kant geen woord ook over de geheime Sykes – Picot overeenkomst, waarin Engeland en Frankrijk, vooruitlopend op de overwinning op de Turken, (met instemming van Rusland) het veroverde gebied alvast onderling verdeelden in invloedssferen, de latere mandaten. De Arabieren hadden dus wel een reden om wantrouwend te staan t.o.v. de ‘westerse mogendheden’, m.n. t.a.v. Engeland dat aan elkaar bestrijdende partijen niet te combineren beloftes deed. Dat de Arabische leiders de opzettelijk vaag gehouden doelstellingen van de zionisten niet altijd onverkort afwezen, mag ook blijken uit het verdrag dat Emir Faisal (de latere koning van Irak) sloot met de zionistische voorman Chaim Weizmann, in januari 1919. In de inleidende woorden van deze overeenkomst wordt verhaald van de raciale verwantschap en van de oude banden tussen de Arabieren en het joodse volk. Om hun nationale aspiraties te verwezenlijken is de nauwst denkbare samenwerking nodig. In artikel IV van het verdrag wordt dan gesproken van “alle noodzakelijke maatregelen die genomen zullen worden om immigratie van joodse emigranten zo snel mogelijk te realiseren door goed geplande nederzettingen en door intensieve bewerking van de grond.” De rechten van Arabische boeren en pachters zullen worden beschermd; de inzet is om hun economische positie te verbeteren. Faisal verbindt aan deze overeenkomst de voorwaarde dat de Arabische landen hun onafhankelijkheid hebben verworven, conform zijn Memorandum aan 4
de Britse regering. De feitelijke gang van zaken in de mandaatgebieden leidt ertoe dat 10 jaar later koning Faisal zich van deze overeenkomst distantieert. De gang van zaken rond bovengenoemd verdrag is slechts één van de voorbeelden waarin Arabieren een kritisch verschil maakten en maken in hun benadering van joden en zionisten. Anders dan Kant bij voortduring doet, maakt hun verzet tegen het politiek zionisme met haar politiek van kolonisering en bezetting, hen nog niet tot antisemieten. Kant spreekt van een diep geworteld antisemitisme in Palestina en andere Arabische landen (114). Hij gaat daarbij geheel voorbij aan talrijke historische onderzoeken die aantonen dat antisemitisme onder moslims van recente datum is. In de Koran zijn teksten te vinden die joden veroordelen, maar ook verzoenende teksten. Christenen en joden waren onderworpen aan beperkende maatregelen op gebied van belastingen, kleding, huwelijksmogelijkheden e.d.. Maar over het geheel genomen konden de joden onder een moslimbestuur op een vreedzamer leven rekenen dan onder een christelijk bestuur gangbaar was. In een aantal gevallen leverde de dhimmi status relatieve voordelen op. Zowel in Spanje als in Bagdad floreerde de joodse cultuur gedurende de middeleeuwen. De historicus Laqueur stelt dat het antisemitisme in de 19e eeuw de moslimwereld binnen sijpelde m.n. onder invloed van christelijke Arabische gemeenschappen. Een andere onderzoeker merkt op dat ‘hausgemachten’ Faschismus te vinden is bij kleine randgroepen die een relatief hoog percentage christenen omvatten. In de islamitische wereld voor zover die in de 19e eeuw buiten de invloedssfeer van Europa viel, was de aanklacht tegen de joden van rituele moord e.d., vrijwel onbekend. Opmerkelijk is de bevinding van een historicus die de uitzendingen van de propagandazender van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van nazi-Duitsland, gericht op de Arabisch sprekende wereld onderzocht. Zijn conclusie: er wordt niet in hoofdzaak opgeroepen tot rassenhaat tegen de joden……”denn die Araber haben rassistische Vorurteile immer abgelehnt”’. Onderzoek naar het bereik van en waardering voor Engelse radiozenders in vergelijking tot Duitse zenders toont aan dat laatstgenoemde zenders weinig populair waren bij de Palestijns Arabische bevolking. Peilingen toonden aan dat de Palestijnen de ‘ware aard’ van de Duitse zenders onderkenden, nl. als propaganda Daarbij is het goed om ons te realiseren dat binnen de rassentheorie van de nazi’s de Arabieren een lage status kregen toegewezen; de moefti en de Arabieren waren zich daarvan terdege bewust. d. De rol van de grootmoefti Amin Al-Husseini. De gebeitelde visie van Kant waarbij antizionisme ten allen tijde wordt gelijkgeschakeld aan antisemitisme, maakt het hem mogelijk om de grootmoefti van Jeruzalem te typeren als ‘een Jodenhater voor Hitler aan de macht kwam’. Hij was aldus Kant ook persoonlijk bevriend met Hitler. Nu verspreidde de grootmoefti in de loop van zijn carrière anti joods gedachtegoed van een zeer bedenkelijk allooi en hanteerde dit als wapen tegen de emigratie van zionisten in Palestina. Wellicht was 5
hij een jodenhater in hart en nieren. Maar dat betekent nog niet dat dit het hoofdmotief vormde van zijn politieke handelen. Voor alles streefde hij naar de totstandkoming van een zelfstandige Arabische staat en verzette hij zich fel en compromisloos tegen krachten die dat verhinderden, w.o. de zionisten en in latere jaren de Britten. Dit politieke doel probeerde hij zelfs nog tot na Wereldoorlog II te realiseren. Tot midden jaren ’30 leverde de grootmoefti een positieve bijdrage in het bedwingen en binnen de perken houden van gewelddadig verzet tegen de mandaathouder en de komst van joodse emigranten. Deze positieve samenwerking met de Britten werd door Britse officials onderkend. De Britten benoemden hem niet zonder reden tot grootmoefti. Waarschijnlijk schatte de grootmoefti op een bepaald moment in dat Nazi-Duitsland het zou gaan winnen van Engeland en zocht hij in de tweede helft van de 30-er jaren toenadering tot de Duitsers. Hitler lijkt lange tijd gemeend te hebben dat Engeland buiten de oorlog gehouden zou kunnen worden. T.a.v. het Midden Oosten voerde hij dan ook een terughoudende politiek; hij zag liever dat de Britten daar, in het thuisland van de joden, de touwtjes in handen hielden, dan dat daar een autonome Arabische staat zou ontstaan. Ondanks de ‘vriendschap’ (een term van Kant) met de grootmoefti schonk Hitler hem nooit wat hij diverse keren vroeg: ongeconditioneerde steun voor een zelfstandige Arabische staat. Eind dertiger begin veertiger jaren veranderde dit deel van de buitenlandse politiek van nazi-Duitsland en kon de inzet van de moefti benut worden om Britten waar mogelijk tegen te werken. De Duitsers hielden de moefti ‘aan het lijntje’, de Britten groeiden uit tot een belangrijke tegenstander. Zij maakten handig gebruik van de bestaande Palestijnse ‘politiek van de notabelen’. Invloedrijke Palestijnse families beijverden zich in het verkrijgen van steun van de mandaathouder in het verkrijgen van invloedrijke posities. Dat dit gegeven de machtsuitoefening van de grootmoefti beperkte mag duidelijk zijn. Maar ook onder de Arabische leiders buiten Palestina bestond fors verzet tegen de ambities van de grootmoefi. Zowel de Hasjemitische vorsten als Egypte streefden m.n. hun eigen belangen na, ondanks de retoriek m.b.t. het broedervolk de Palestijnen. O.a. bij de Israëlische historicus A. Shlaim vinden we besprekingen van het geheime overleg tussen de zionisten o.l.v. Golda Meir en Emir Abdullah (de latere koning van Jordanië). Dat overleg wijst noch op jodenhaat van de kant van de Arabische vorst, noch op steun aan de grootmoefti. Eigenlijk is pas door het veel latere optreden van Jasser Arafat en de PLO de Palestijnse zaak een zaak van de Palestijnen zelf geworden. Los van genoemde voorbeelden die wijzen op een redelijk beperkte politieke macht van de grootmoefti kan nog gewezen worden op veel antifascistische artikelen, striptekeningen en cartoons die vanaf de dertiger jaren van de vorige eeuw verschenen in diverse Arabische en Palestijnse tijdschriften en kranten. Mussolini’s escapades in Afrika en de bombardementen op doelen in Palestina leidden tot een groeiende afkeer onder de Arabieren van de fascistische regimes. Ongeveer 12.000 Arabische Palestijnen vochten mee aan geallieerde kant (ook Abdullah’s Arabische 6
Legioen werkte nauw samen met de Britten). Anders dan Kant beweert (117) bedroeg het aantal moslims dat hij op de Balkan kon charteren voor een SS divisie geen tienduizenden. De Waffen SS beleefde ook weinig plezier aan de divisie: zij weigerde op fronten buiten de Balkan te worden ingezet; de fricties met de Duitsers leidde later tot een muiterij van de manschappen, de enige in de geschiedenis van de SS. De antisemitische opvattingen van de grootmoefti werden zeker niet door de meerderheid van de Palestijnse bevolking gedeeld, laat staan dat van een diep geworteld Arabisch antisemitisme sprake zou zijn. e. Palestijnse bevrijdingstheologie. Verblind als hij is door zijn christen zionistische ideologie, kan Kant ook de context vanwaaruit de Palestijnse bevrijdingstheologie zich ontwikkelt niet op waarde schatten. Geen van de besproken theologen doet hij recht. Ik betwijfel of hij ooit een van hen gesproken heeft. Op pg. 130 schrijft hij: ‘zij voelen zich bezet en onderdrukt en ernstig in hun vrijheid aangetast’(einde citaat). Sinds wanneer is bezetting een gevoel? Op dezelfde pagina spreekt hij over de verschillende visies binnen de vele kerken/denominaties en vervolgt dan ‘Weerzin tegen het Oude Testament werd een verbindende factor omdat men meende dat in het Oude Testament bezetting en onderdrukking door Israël werd gelegitimeerd’(einde citaat). Het ontgaat Kant geheel dat de weerzin onder Palestijnen zich niet zozeer tegen het Oude Testament als zodanig richtte als wel tegen het ideologische misbruik ervan door zionistische leiders. Dat misbruik is geen mening onder Palestijnen maar een zionistische praktijk tot op de dag van vandaag. Het verbloemen en ontkennen van historische feiten zet Kant ook in deze hoofdstukken door. Zo noemt hij wel Beisan als geboorteplaats van Ateek, maar niet het feit dat hij en zijn familie daaruit door de zionistische strijdgroepen werden verdreven. En even verder schrijft hij ‘Palestijnen zouden van hun huizen en dorpen zijn verjaagd en werden vluchtelingen in de naburige landen’(134). Kant suggereert daarmee dat de verdrijving van 700.000 Palestijnen niet feitelijk heeft plaats gevonden. Geen woord bij Kant over de meer dan 500 Palestijnse dorpen en steden die in de jaren ’48 en daarna door de zionisten en later door het Israëlische leger zijn verwoest en/of gejudaïseerd. Een aantal daarvan werden al voor mei ’48 door zionistische groepen ingenomen; dit feit alleen al stelt vraagtekens achter de opvatting dat na het uitroepen van de staat Israël de Arabische legers de oorlog begonnen door massaal Israël aan te vallen. Geen woord over massamoorden, standrechtelijke executies, verkrachtingen door zionistische en Israëlische soldaten die ook door Israëlische historici zijn onderzocht en beschreven. De vooringenomen christen zionistische opvattingen van Kant maken het voor hem onmogelijk om iets te begrijpen van de kritiek op een exclusief zionistische interpretatie van bijbelteksten. Voor hem is de relatie van God, zijn joodse volk en het land Israël exclusief. Dat hiermee het beeld van God zich vernauwt tot dat van een stamgod, die geen boodschap heeft aan de rest van de wereld, ontgaat Kant 7
blijkbaar. Eveneens ontgaat hem de notie dat in bijbelteksten sprake is van stemmen en tegenstemmen die om een kritische interpretatie vragen, willen zij relevant zijn voor de problemen en vragen van nu. Dat is geen onschuldige kwestie. De gevolgen van de ideologische zienswijze van Kant c.s. zijn zeer schadelijk: ze maakt geheel blind en doof voor het feitelijke onrecht dat Palestijnen wordt aangedaan, en dat op een zeldzaam harteloze manier. Zijn bespreking van een aantal Palestijnse bevrijdingstheologen toont weinig meer dan zijn onvermogen om de werkelijke situatie van Palestijnen onder ogen te zien, vaak op een vileine manier. Zo spreekt hij (209) over ‘het eindeloze relaas over Israëls vermeende wandaden jegens het Palestijnse volk…..’ En bij een verwijzing naar de Palestijnse Kruisweg waarvan hij meent dat dit een kaping is van het lijden en sterven van Jezus voor een identificatie met het Palestijnse volk: …(cit.)’Je kunt daarbij inbrengen dat Palestijnen daadwerkelijk lijden onder Israël. Maar het gaat hier om dezelfde overtuiging als bij de kerken in de Middeleeuwen en de Deutsche Christen in de nazitijd die er evenzeer ook van overtuigd waren dat ze te lijden hadden onder de Joden en door hen gekruisigd werden’ (einde citaat 209). Een smadelijk dieptepunt vormt Kants opvatting over de Palestijnse bevrijdingstheologen als hij stelt: (cit.) ‘Wel hebben zij de opvatting van de slechtheid, machtswellust en honger naar gebiedsuitbreiding bij de Joden overgenomen van de nazi’s en passen die vervolgens toe op het Midden Oosten’(einde cit. 219). Tot slot: in de Inleiding van zijn boek stelt Kant dat Palestijnse christenen een grote sympathie binnen de christelijke kerken in het westen genieten. Mijn jarenlange ervaring als lid van de Sectie Midden Oosten (vallend onder het toenmalige Werelddiaconaat), als bestuurslid van de Werkgroep Keerpunt en van Vrienden van Sabeel Nederland ondersteunt Kants constatering niet, voor zover het de PKN aangaat. De geschiedenis van deze werkgroepen met Moderamen en Synode is er eerder een van genegeerd worden en soms moeizaam tot gesprek komen. Het is een ervaring die door Palestijnse bevrijdingstheologen voor zover ik die ken, wordt gedeeld. Twee voorbeelden ter illustratie: onze aanbevelingen voor en kritiekpunten op de concept IP nota werden geen van alle gehonoreerd. En het enkele jaren geleden gepubliceerde Palestijnse Kairos Document werd tot dusver, ondanks herhaalde verzoeken, niet op de agenda van de synode geplaatst. Zelfs ontvingen de schrijvers van het Kairos document geen inhoudelijke reactie. Helaas moet ik constateren dat inzake het conflict van de staat Israël en de Palestijnen het broodnodige morele leiderschap van kerkelijke leiders ontbreekt. Wel is onder het ‘gewone kerkvolk’ groeiende sympathie merkbaar voor het geweldloze verzet van Palestijnen tegen de bezetting, in hun verlangen om vreedzaam te leven in een democratische samenleving. Dat houdt hoop levend.
. 8
9