AANTEKENEN
Aan de direktie van Eversheds B.V. De Cuserstraat 85a 1081 CN Amsterdam
Holten, 2 januari 2015
Betreft: uw dossiernummer 40-14-0835 – Hofs/Kerpestein B.V.
Geachte direktie, Hierbij stellen wij Eversheds B.V. aansprakelijk voor de eventuele financiële gevolgen van de handelwijze van enkelen van uw advocaten in bovengenoemde kwestie. De gang van zaken dienaangaande zullen wij onderstaand zo beknopt mogelijk schetsen. Nadat een advocaat (mr. M. van der Veen uit Enschede), die de hoger beroep procedure inzake het vonnis d.d. 15 juli 2014 (bijlage 1) van de rechtbank Amsterdam voor ons zou verzorgen zich bij de balie had laten uitschrijven, moesten wij noodgedwongen op zoek naar een andere advocaat. Een advocatenkantoor, dat samen met mr. Van der Veen een pand huurde heeft toen de betreffende appeldagvaarding uitgebracht, hetgeen uiterlijk 2 december 2014 diende te geschieden. Na meerdere pogingen van onszelf om een nieuwe advocaat te vinden hebben wij uiteindelijk de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten ingeschakeld, die toezegde te trachten een advocaat voor ons te vinden, hetgeen een moeilijke taak was. Men dient zich hierbij te realiseren, dat er maar weinig advocaten bereid zijn om tegen een confrère (in dit geval mr. G.M.Kerpestein) te procederen, waarbij vanzelfsprekend ook nog van belang is, dat de rechtsbijstand diende te worden verleend op basis van een zogenaamde “toevoeging”, waarvoor maar weinig advocaten iets voelen, hetgeen wellicht begrijpelijk is vanwege de (althans volgens advocaten) geringe verdiensten, zeker wanneer het een complexe zaak betreft. Zeer blij waren wij dan ook met het bericht d.d. 13 november 2014 (bijlage 2) van de stafmedewerker van de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, mw. mr. J.M.C. ten Hoope, dat uw kantoor bereid was de appelprocedure in behandeling te nemen, dit nadat zij mr. J. ter Horst de benodigde toelichting had gegeven. Mr. Ter Horst zou na ontvangst van de stukken bezien welke advocaat binnen uw kantoor onze belangen zou behartigen. Na de e-mail d.d. 24 november 2014 (bijlage 3) van mr. Akkouh hebben wij per e-mail het concept van de uit te brengen memorie van grieven aan haar toegestuurd, waarbij wij hebben toegezegd de in deze memorie genoemde produkties en de in de brief d.d. 7 november 2014 (bijlage 4) aan de
1
deken genoemde stukken per post aan haar te zullen toezenden. Op 26 november 2014 (bijlage 5) sturen wij mr. Akkouh met een begeleidend schrijven alle door haar in haar e-mail d.d. 24 november 2014 gevraagde documentatie. Op 25 november 2014 (bijlage 6) ontvangen wij weer een e-mail van mr. Akkouh, waarin zij aangeeft welke stukken zij wenst te ontvangen om de zaak tegen mr. G.M. Kerpestein B.V. in behandeling te kunnen nemen en welke stukken bij het aanbrengen van de zaak bij het gerechtshof dienen te worden ingediend. Vervolgens stelt zij in de e-mail welke stukken zij nog benodigt om te kunnen beoordelen of zij aan het verzoek van de deken kan voldoen. Verder doet zij enkele suggesties in verband met het ja dan nee reeds per 2 december 2014 aanbrengen van de zaak en wijst zij ons erop, dat wij de griffierechten ad € 308,-- tijdig moeten betalen, hetgeen wij op 5 december 2014 reeds hebben gedaan. Wij hebben overigens nimmer bericht ontvangen omtrent de ontvangst van dit bedrag door Eversheds B.V. en ook niet of de griffierechten aan het gerechtshof zijn betaald. Op 2 december 2014 (bijlage 7) sturen wij naar aanleiding van de e-mail van mr. Akkouh d.d. 25 november 2014 wederom per post een groot aantal stukken op. Op 1 december 2014 (bijlage 8) ontvangen wij van mr. Akkouh een kopie van haar brief aan het gerechtshof te Amsterdam, waarbij zij de verzochte verhinderdata opgeeft en tevens het H1 formulier ter zake het aanbrengen van de zaak bijsluit (bijlage 9). Uit de vervolgens door mr. Akkouh aan ons verzonden e-mail d.d. 12 december 2014 (bijlage 10) blijkt overtuigend, dat zij de inhoud van de processtukken niet begrepen heeft. Zo heeft zij het over een door mr. Kerpestein in rekening gebracht bedrag van € 15.000,--, terwijl dit bedrag € 19.000,-- is (dit excl. 5% kantoorkosten en B.T.W.). Ook spreekt zij net als de kantonrechter inzake de e-mail van 24 juni 2005 meerdere malen over opdrachtbevestiging, terwijl deze e-mail een voorstel inhield, hetgeen uiteraard een wezenlijk en belangrijk verschil vertegenwoordigt. Verder vraagt zij om nadere correspondentie voorafgaand en na de opdrachtbevestiging (m.z. voorstel) d.d. 24 juni 2005, waaruit zou blijken, dat mr. Kerpesteijn heeft bevestigd, dat zijn werkzaamheden zoals opgesomd in onze brief d.d. 29 mei 2007 ook vallen onder het plafondbedrag van € 19.000,--. Wij stellen, dat reeds hieruit blijkt, dat mr. Akkouh ook vindt, dat die e-mail betreffende de te verrichten werkzaamheden onduidelijk is. Aan het begin van de e-mail heeft zij ook correct aangegeven, dat het hoger beroep in de kern ziet op de vraag welke werkzaamheden mr. Kerpestein voor ons zou verrichten. Wij merken op, dat wanneer in de e-mail d.d. 24 juni 2005 alles duidelijk was vastgelegd, zodat er geen enkel misverstand had kunnen ontstaan, wij natuurlijk niet naar de rechter hadden hoeven te gaan. Tenslotte geeft zij aan, dat een andere grondslag voor het hoger beroep zou kunnen zijn, dat de door mr. Kerpestein verrichte werkzaamheden niet het in rekening gebrachte bedrag van ca. € 15.000,-(m.z. € 19.000,--) rechtvaardigen. Dit was echter uitdrukkelijk niet de grondslag van de dagvaarding en zou wanneer wij dit in hoger beroep wel als grondslag zouden willen gebruiken een eiswijziging inhouden, hetgeen pertinent niet de bedoeling is. In de volgende e-mail d.d. 19 december 2014 (bijlage 11) stelt mr. Akkouh o.a., dat zij in haar e-mail d.d. 12 december 2014 ook heeft verzocht om stukken, waaruit zou kunnen blijken, dat mr. Kerpestein zijn werkzaamheden niet goed had verricht, terwijl zij daar in die e-mail helemaal niets
2
over gezegd heeft. Ten onrechte wordt terzake het aan mr. Kerpestein betaalde bedrag wederom gesproken over € 15.000,--. Zeer storend is, dat mr. Akkouh beweert, dat wij in onze brief d.d. 28 april 2008 (bijlage 12) hebben bevestigd, dat mr. Kerpestein ons heeft geadviseerd om ten aanzien van de mogelijke beroepsaansprakelijkheid van mr. Van Susante een andere advocaat, zijnde mr. Jongbloed, te benaderen. Daarvan is namelijk geen sprake. De gehele brief gaat zoals geconstateerd kan worden met name over de procedure, die mr. Kerpestein nog tegen mr. Van Susante moet voeren (zie ook de tekst achter betreft: ). De derde alinea houdt slechts in, dat wij op advies van mr. Kerpestein prof. Jongbloed hebben benaderd om ons uitleg te geven inzake het op 11 december 2003 gelegde conservatoir beslag, omdat mr. Kerpestein had gezegd niet zo veel verstand van beslagen te hebben, prof. Jongbloed dienaangaande een expert was en hij wel bereid zou zijn ons daaromtrent informatie te verstrekken. Mr. Kerpestein kende prof. Jongbloed goed. Hierbij overleggen wij de door hem aan ons op 29 juni 2006 gestuurde e-mail (bijlage 13) , waarvan ook mr. Kerpestein een kopie heeft ontvangen. Prof. Jongbloed is overigens helemaal geen advocaat, maar een hoogleraar aan een universiteit. Dat mr. Kerpestein mr. Vles bereid heeft gevonden om het faillissementsaspect van de zaak te behandelen, waar mr. Akkouh in haar e-mail op wijst, is nietszeggend, omdat wij nooit en te nimmer gesteld hebben, dat mr. Kerpestein inzake dit aspect toezeggingen heeft gedaan ter zake het plafondbedrag van € 19.000,--. Volstrekt onbegrijpelijk is, dat mr. Akkouh vervolgens aangeeft, dat zij in het dossier geen stukken gevonden heeft ter onderbouwing van ons standpunt, dat de werkzaamheden die mr. Kerpestein heeft verricht niet een bedrag van € 23.000,-- rechtvaardigen. Onze reaktie hierop is: a) De grondslag was, dat mr. Kerpestein meerdere procedures voor dat bedrag zou doen, waarbij dus geen sprake was van een analyse van het aantal uren tegen een bepaald tarief. b) Hij heeft slechts een deel van de eerste procedure (V.N.I./heren Hofs gedaan) en inzake de overige toegezegde procedures niets gedaan. c) Ook al zou het zo zijn, dat de door mr. Kerpestein verrichte werkzaamheden zouden moeten worden geanalyseerd aan de hand van tarieven dan wel bedragen (wat niet is), dan geldt het volgende: Met onze brief van 16 december 2014 (bijlage 14) heeft mr. Akkouh dienaangaande meerdere brieven ontvangen. Uit de brief d.d. 16 mei 2007 van mr. Kerpestein van R.T.B. Hofs (bijlage 15) blijkt, dat mr. Kerpestein het opstellen van de memorie van antwoord geldelijk waardeert op een bedrag van € 2.500,-- en uit de brief d.d. 20 oktober 2006 aan eveneens aan R.T.B. Hofs (bijlage 16) blijkt, dat hij het getuigenverhoor wil doen voor een bedrag van € 1.500,--. De eerder door hem uitgebrachte conclusie van dupliek kan o.i. in lijn daarmede gewaardeerd worden op een bedrag van € 2.000,--. Bij elkaar komen we dan uit op een bedrag van € 6.000,--. Verder zijn er geen werkzaamheden door hem verricht. Wij merken op, dat ook uit deze brieven blijkt, dat mr. Kerpestein de weg qua zijn voorstel van 24 juni 2005 helemaal kwijt is. De bovengenoemde bedragen had hij immers niet hoeven noemen, omdat hij gewoon de afgesproken procedures diende te voeren, dit met uitgebreide hulp inzake het opstellen van de stukken onzerzijds.
3
Let wel ! Op de bovengenoemde dus foutieve gronden kondigt mr. Akkouh vervolgens aan geen grondslag te zien voor een hoger beroep procedure !!! Wij stellen nadrukkelijk, dat Hofs-Akkermans zowel mr. Akkouh als mr. Bezemer in diverse telefoongesprekken met veel tact heeft getracht hen ervan te overtuigen, dat zij de zaak niet begrepen en die dus foutief hadden beoordeeld. Brief van mr. Ter Horst aan de deken Uit het laatste gedeelte van die brief van 22 december 2014 (bijlage 17) blijkt, dat mr. Ter Horst niet eens wist, dat “het familielid van mevrouw Hofs” (R.T.B. Hofs), die hem op 22 december 2014 belde één van de eisers in de procedure tegen mr. Kerpestein was, zo goed had hij de zaak bestudeerd !!. Het moge duidelijk zijn, dat mr. Ter Horst de uitdrukkingen krachttermen en dreigementen ten onrechte heeft gebruikt, hij zou als jurist toch beter moeten weten. Hofs jr. heeft mr. Ter Horst slechts stevig en gemotiveerd onderbouwd medegedeeld, waarom het volstrekt foutief was de zaak af te handelen, zoals mr. Akkouh had gedaan en erop aangedrongen de memorie van grieven alsnog uit te brengen. Ook heeft R.T.B. Hofs om een persoonlijk gesprek verzocht om de zaak nog eens mondeling toe te lichten, hetgeen mr. Ter Horst eveneens heeft geweigerd. Voor de duidelijkheid: krachttermen houden o.a. schuttingwoorden en vloeken in en dreigementen gaan over het aankondigen van fysiek geweld. Wanneer mr. Ter Horst meent, dat er werkelijk sprake was van dreigementen moet hij vanzelfsprekend aangifte doen tegen R.T.B. Hofs. Hij dient zich daarbij wel te realiseren, dat het telefoongesprek is opgenomen en dus afgeluisterd kan worden, zodat de werkelijkheid kan worden bewezen. Uit de brief blijkt, dat mr. Ter Horst moeite heeft met het opnemen van de telefoongesprekken, hetgeen bevreemding wekt. Immers, het opnemen van een zakelijk telefoongesprek is juist zeer nuttig, zodat achteraf precies kan worden geanalyseerd, hetgeen er is afgesproken dan wel besproken, hetgeen voor beide partijen van belang is. In een telefoongesprek d.d. 19 december 2014 tussen mr.M.Bezemer en Hofs-Akkermans stelde mr. Bezemer, dit nadat Hofs-Akkermans haar had medegedeeld, dat het gesprek werd opgenomen en dat haar zoon dat zo geregeld had, dat dat een handige instelling op de telefoon was. De toezegging van mrs. Akkouh en Bezemer In het laatste telefoongesprek heeft mr. Bezemer toegezegd mr. Kerpestein nog voor Kerstmis te benaderen om te trachten tot een schikking te komen, waarmede Hofs-Akkermans akkoord ging .In een e-mail d.d. 19 december 2014 ( van 17.38 uur) (zie bijlage 11) bevestigt mr. Akkouh aan HofsAkkermans die toezegging als volgt: “Wij zullen in ieder geval contact opnemen met mr. Kerpestein om te proberen met mr. Kerpestein tot een schikking te komen”. Op 23 december 2014 ontvangen wij per e-mail van mr. Akkouh (bijlage 18) het H2 formulier (bijlage 19), waarmede zij zich als advocaat onttrekt in de zaak Hofs/mr. G.M.Kerpestein B.V. en even later weer een e-mail (bijlage 20), waarin zij mededeelt een kopie van haar rolbericht aan mr. Kerpestein te hebben toegestuurd.
4
Als kers op de appelmoes schrijft zij in die e-mail nog het volgende: “Na de roldatum van 13 januari 2015 heeft u nog twee weken de tijd om een andere advocaat bereid te vinden om zich te stellen in deze zaak. Indien zich binnen de hiervoor genoemde termijn geen nieuwe advocaat heeft gesteld, vervalt het recht om de proceshandeling te verrichten waarvoor deze op de rol staat (het nemen van de memorie van grieven en kan de wederpartij, mr. G.M. Kerpestein B.V., verzoeken om arrest te wijzen in deze zaak. Indien zich geen nieuwe advocaat heeft gesteld en de wederpartij niet verzoekt om arrest te wijzen in deze zaak, zal de zaak ambtshalve worden doorgehaald.” In de brief van mr. Ter Horst aan de deken d.d. 22 december jl. lezen eisers vervolgens echter, dat Eversheds zal afzien van enige verdere begeleiding van een schikkingsonderhandeling. Deze mededeling wekt verbazing en is om meerdere redenen onjuist: a) Die toezegging is gedaan door de mrs. Akkouh en Bezemer in het telefoongesprek, dat met Hofs-Akkermans is gevoerd en bevestigd in de e-mail d.d. 19 december 2014 (zie bijlage 17), waar mr. Ter Horst naar verwijst, en waarin dit wordt voorgesteld. b) Wij hebben dienaangaande geen enkele afwijzing ontvangen van de beide genoemde advocaten, die dit eventueel in ieder geval zelf hadden moeten doen. Overigens hebben wij van mr. Ter Horst ook geen rechtstreeks afwijzend bericht ontvangen. Een mededeling aan de deken door mr. Ter Horst is in deze dus van geen enkel belang. c) Mr. Ter Horst heeft die mededeling bovendien gedaan naar aanleiding van een telefoongesprek met een familielid, althans dat meende hij, hetgeen natuurlijk niet als gevolg mag hebben, dat daardoor toezeggingen aan cliënten van Eversheds niet behoeven te worden nagekomen, dat moge duidelijk zijn. In een telefoongesprek d.d. 22 december 2014 heeft Hofs-Akkermans nog getracht mr. Ter Horst na de benodigde uitleg over te halen de zaak toch te doen. Hij reageerde zeer nors en onvriendelijk, zei dat hij de zaak grondig had bestudeerd en er niets in zag. Hij gaf op een gegeven ogenblik aan met name geen zin meer te hebben in de zaak, nu zoon Hofs hem in een het telefoongesprek van die morgen de oren had gewassen en het betreffende gesprek ook nog eens had opgenomen. HofsAkkermans reageerde door te zeggen, dat mr. Akkouh al op 19 december 2014, dus enkele dagen vóór het telefoongesprek tussen hem en zoon Raymond, al had gemaild, dat zij niet namens Hofs c.s. zou optreden en zij maar een andere advocaat moesten zoeken. De heer Ter Horst doet het in zijn brief aan de deken voorkomen alsof hij zich uitgebreid met de zaak heeft bemoeid en spreekt ook steeds over wij. Alleen mr. Alkkouh heeft echter met ons gecommuniceerd, dit met name met Hofs-Akkermans. Er is door Eversheds niets gemeld over het retour zenden van de door haar van ons ontvangen stapel documenten. In verband met de schadebeperkingsplicht en ook overigens zullen wij er in elk geval alles aan doen om toch tijdig een nieuwe advocaat te vinden en ook de Orde verzoeken daartoe (opnieuw) pogingen te doen. A.s. dinsdag 6 januari 2015 hebben wij reeds een afspraak met een advocatenkantoor in Deventer, die wij vanzelfsprekend ook stukken moeten tonen. Wij verzoeken u per omgaande al onze originele stukken aan ons te retourneren, dit met behoud van een kopie voor uzelf.
5
Wij zullen de gehele gang van zaken integraal verwoorden op onze website www.vrouwejustitiainverval.nl en daarbij benadrukken hoe gemakkelijk het is, in dit geval door Eversheds, om burgers die aangewezen zijn op gefinancierde rechtsbijstand en onomstotelijk een sterke zaak hebben zonder veel omhaal en op een volstrekt oneigenlijke manier te dumpen, daarbij deze persoon of personen de toegang tot het recht ontzeggend. N.B. Feit: Er is een collectieve ministerieplicht. Wie geen advocaat vindt kan de orde van advocaten in het arrondissement verzoeken een advocaat aan te wijzen, die dan verplicht is diensten te verlenen. In een artikel geheten Overzicht ontwikkelingen Toegang tot het recht heeft de Orde naar aanleiding van de door de staatssecretaris in 2011 aangekondigde bezuinigingen geschreven, dat zij er alles aan zal doen om te voorkomen dat de bezuinigingen tot gevolg zullen hebben dat de toegang tot het recht niet meer adequaat is. Het spreekt voor zich, dat het dan niet zo kan zijn, dat in gevallen waarbij er door een deken een advocaat is toegewezen die advocaten dan zelf methoden mogen ontwikkelen om die toegang op een nog veel effectievere manier te bewerkstelligen, dit zoals in het onderhavige geval, welke methode dan natuurlijk ook buiten de boeken blijft. Wij herhalen nadrukkelijk, dat u door uw oneigenlijke en beschamende terugtrekking uit de zaak aansprakelijk bent voor de daardoor door ons te lopen financiële schade, wanneer noch de deken noch wijzelf er in slagen tijdig een (andere) advocaat te vinden om de memorie van grieven (met 34 grieven) uit te brengen. De zaak tegen u kunnen we dan voor de kantonrechter (in Almelo) voeren, zodat geen advocaat benodigd is.
Hoogachtend,
B.Th. Hofs
H.M.S.Hofs-Akkermans
R.T.B. Hofs
Jeurlinksweg 2 7451 CL Holten
Bijlagen: 20
6