04 Aansprakelijkheid van militaire en civiele leiders
Maarten Daman
Aansprakelijkheid van militaire en civiele leiders Maarten Daman 1
Oorlog en vrede zijn een zaak van mensen. Wie de geschiedenisboeken erop naleest, zal zien dat het succes van een leger vaak staat of valt met zijn leiders. Zoals Euripides al opmerkte: “Ten soldiers wisely led will beat a hundred without a head.” Er rust echter een zware verantwoordelijkheid op de schouders van de leider, die kan worden aangesproken op de daden van zijn ondergeschikten.
Doorheen de jaren is in het internationale recht de notie ontstaan dat leiders aansprakelijk gesteld moeten worden voor de misdaden van hun ondergeschikten. Dit artikel zal eerst het ontstaan en het verschil tussen directe en indirecte aansprakelijkheid toelichten. Daarna volgt een bespreking van de voorwaarden van indirecte verantwoordelijkheid, zoals die ontwikkeld zijn door de tribunalen voor het voormalige Joegoslavië en Rwanda. Omdat we enkel stilstaan bij de strafrechtelijke aansprakelijkheid van leiders, moet de lezer in het achterhoofd houden dat ook disciplinaire of politieke sancties altijd tot de mogelijkheden behoren.
Directe aansprakelijkheid Hoewel Hugo de Groot al in de 17de eeuw sprak over de aansprakelijkheid van leidinggevenden, is de echte grondslag gelegd door de Haagse Conventie van 1907 en het Derde Verdrag van Genève van 1929. Het concept van directe aansprakelijkheid stamt dan weer van het Verdrag van Versailles en de Tokio- en Nurenberg-charters. Men spreekt van directe (soms ook ‘actieve’) aansprakelijkheid wanneer er een directe link is tussen de leider en het misdrijf. Met andere woorden: de leider moet actief tot het misdrijf hebben bijgedragen.
1 Master in Law Universiteit Antwerpen, LL.M in International Law University of Edinburgh. 57
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2008
Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een leider zijn ondergeschikten het bevel geeft een oorlogsmisdaad te plegen. Zo heeft het Israëlische Hooggerechtshof nazi-leider Eichmann onder meer veroordeeld omdat hij actief aanzette tot de uitvoering van de Endlösung. De directe aansprakelijkheid voor leiders werd later gecodificeerd in artikel 87 van het Aanvullende Protocol I (API) van 1977, maar ook in de Statuten van de Joegoslavië- en Rwanda-tribunalen, respectievelijk in de artikels 7(1) en 6(1): “A person who planned, instigated, ordered, committed or otherwise aided and abetted in the planning, preparation or execution of a crime referred to in articles 2 to 5 of the present Statute, shall be individually responsible for the crime.” Op basis van dit artikel werd Generaal-Majoor Krstic door het Joegoslaviëtribunaal aansprakelijk gesteld voor het organiseren van de gedwongen deportatie van burgers uit Potocari, die later het slachtoffer werden van etnische zuiveringen in Srebrenica.2 Doorheen de jaren is de precieze betekenis van de mogelijke gronden voor directe aansprakelijkheid verfijnd in de rechtspraak en ook neergelegd in artikel 25(3) van het Statuut van Rome, de juridische basis van het Internationaal Strafhof.3 Aangezien de doctrine van directe aansprakelijkheid algemeen aanvaard wordt in het internationale recht, zal dit artikel zich toespitsen op de indirecte aansprakelijkheid van leidinggevenden.
Indirecte aansprakelijkheid Het wordt een stuk moeilijker als er geen directe link is tussen de misdaad en de leider. Is een leidinggevende ook aansprakelijk voor het nietvoorkomen of niet-bestraffen van misdrijven die zijn ondergeschikten plegen? Zo rijst de vraag of een militaire leider aansprakelijk is als zijn troepen burgers doden, zonder dat hij ter plaatse was of opdracht gaf. Dat overkwam de Japanse generaal Yamashita, die door een Amerikaanse
2 Krstić (IT-98-33) “Srebrenica-Drina Corps”. 3 Statuut van het Internationale Strafhof, ondertekend op 17 juli 1998, in werking getreden op 1 juli 2002, UNTS, Vol. 2187, No. 38544. 58
Aansprakelijkheid van militaire en civiele leiders
Maarten Daman
Militaire Rechtbank ter dood werd veroordeeld voor de slachtpartijen die zijn troepen hadden aangericht.4 Deze zaak schiep een belangrijk precedent en kreeg snel navolging. Zo werd kapitein Medina in 1971 veroordeeld voor het My Lai-bloedbad in Vietnam, omdat hij niet genoeg gezag over zijn troepen zou hebben uitgeoefend nadat hij had vernomen dat ze burgers doodden.5 De doctrine van indirecte aansprakelijkheid voor leiders (in het Engels ‘indirect command responsibility’) is voor het eerst gecodificeerd in artikel 86(2) van het API. Een meerdere is niet ontheven van zijn verantwoordelijkheid voor misdaden begaan door zijn ondergeschikten, wanneer hij (a) wist, of over inlichtingen beschikte waardoor hij onder de omstandigheden van dat ogenblik kon begrijpen dat zijn ondergeschikten een zodanige inbreuk begingen of op het punt stonden te begaan en (b) wanneer hij niet alle praktisch uitvoerbare maatregelen die in zijn vermogen lagen, heeft getroffen om de inbreuk te voorkomen of tegen te gaan. Dit wordt verder uitgewerkt ten aanzien van militaire leiders in artikel 87(3), dat bepaalt dat staten iedere commandant moeten verplichten om alle voorzorgen ter voorkoming van schendingen te treffen of een disciplinaire/strafrechtelijke procedure in te stellen. Civiele leiders bleven buiten schot, hoewel zij soms even veel bloed aan hun handen hebben. Dat was zeker het geval bij de gruwelijke misdaden in Joegoslavië en Rwanda. Zo waren er burgemeesters die de leiding had over folterende politiediensten en bedrijfsleiders van wie de werknemers aan het moorden sloegen. Daarom maken de statuten van het Joegoslavië- en het Rwanda-tribunaal geen onderscheid meer tussen militaire en civiele leiders in artikel 7(3), respectievelijk 6(3), dat over indirecte aansprakelijkheid gaat: “The fact that any of the acts (…) was committed by a subordinate does not relieve his superior of criminal responsibility if he knew or had reason to know that the subordinate was about to commit such acts or had done so and the
4 US Military Commission, General Yamashita (1945), United Nations War Crimes Commission, Law reports of trials of war criminals vol. IV (H.M.S.O., London 1947-1949). 5 United States v. Medina, C.M. 427162 (1971), weergegeven in K.A. HOWARD, Command Responsibility for War Crimes, (1972) vol. 21 J. Pub. L. 7. 59
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2008
superior failed to take the necessary and reasonable measures to prevent such acts or to punish the perpetrators thereof.” Beide tribunalen hebben in hun rechtspraak de voorwaarden voor indirecte aansprakelijkheid verder uitgewerkt, in het bijzonder voor de aansprakelijkheid van civiele leiders. Zlatko Aleksovski werd als een van de eerste civiele leidinggevenden op basis van indirecte verantwoordelijk veroordeeld. Aleksovski was tijdens de oorlog in 1993 directeur van de Kaonik-gevangenis in Centraal-Bosnië. Het Joegoslavië-tribunaal oordeelde dat Aleksovski wist of moest weten dat honderden moslimburgers werden opgesloten en mishandeld in de gevangenis, zonder in te grijpen. Hij werd veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf.6 Gelijkaardige bepalingen over indirecte aansprakelijkheid staan in artikel 6(3) van het statuut van het Bijzonder Gerecht voor Sierra Leone, artikel 15(4) van het Iraakse Speciale Tribunaal en artikel 29 van de Buitengewone Kamers in de Gerechten van Cambodja. Na lange onderhandelingen is er uiteindelijk ook een uitgebreid artikel over indirecte aansprakelijkheid opgenomen in het Statuut van Rome. Artikel 28 probeert de evolutie sinds de zaak-Yamashita te codificeren, en maakt daarbij een onderscheid tussen civiele en militaire leiders. Concreet ligt de bewijslast veel hoger voor civiele leiders. Hoewel indirecte aansprakelijkheid van leiders is aanvaard als internationaal gewoonterecht, blijft het een complexe doctrine waarvan de voorwaarden nog steeds verder verfijnd worden. Op basis van de rechtspraak van de tribunalen voor Joegoslavië en Rwanda zetten we de drie voorwaarden voor indirecte aansprakelijkheid op een rij.
Relatie tussen ondergeschikte en leider Het spreekt voor zich dat er geen sprake kan zijn van indirecte aansprakelijkheid voor de daden van ondergeschikten wanneer er geen relatie tussen beiden bestaat. Het is niet zozeer een probleem om te bepalen wie precies de ondergeschikten zijn, maar wel op basis van welke criteria een leider verantwoordelijk gesteld kan worden.
6 Aleksovski (IT-95-14/1) “Lašva Valley”. 60
Aansprakelijkheid van militaire en civiele leiders
Maarten Daman
De eerste optie is om louter naar de formele positie van de leider te kijken en enkel rekening te houden met zijn theoretische mogelijkheid om gezag uit te oefenen over de ondergeschikten. Dat is de benadering de jure. Zo heeft een bataljonscommandant volgens de militaire hiërarchie gezag over alle ondergeschikten van een bataljon. Het nadeel van deze benadering is dat er geen rekening wordt gehouden met de vraag of de leider ook effectief gezag kon doen gelden. Een tweede mogelijkheid is om na te gaan of de leider daadwerkelijk gezag uitoefende of kon uitoefenen op zijn ondergeschikten (de facto-benadering). Het hoeft niet te verbazen dat deze meer realiteitsgetrouwe strekking het pleit heeft gewonnen. De baanbrekende Celebici-zaak van het Joegoslaviëtribunaal heeft de fundamenten gelegd voor deze theorie.7 Volgens het tribunaal is er pas sprake van effectief gezag als een leider de macht heeft om de misdaden van zijn ondergeschikten te voorkomen en te bestraffen. Hoewel het effectieve gezag vaak samenvalt met de formele bevoegdheid, blijft de ultieme toetssteen zijn daadwerkelijke vermogen om gezag uit te oefenen. In de woorden van het tribunaal: “The doctrine of command responsibility is ultimately predicated upon the power of the superior to control the acts of his subordinates.”8 Dit criterium is herhaaldelijk bevestigd door de tribunalen voor Joegoslavië en Rwanda. Het strookt met de trend in het internationale recht om zich niet blind te staren op de juridische hoedanigheid van personen, maar eerder de realiteit te bekijken. Die benadering heeft het bijkomende voordeel dat ook niet-militaire leiders aansprakelijk gesteld kunnen worden. Een bedrijfsleider kan dus aansprakelijk zijn voor de misdaden van zijn werknemers, voor zover die onder zijn gezag stonden. Alfred Musema-Uwimana stond aan het hoofd van de Gisovu Tea Factory in Rwanda en werd door het Rwanda-tribunaal aansprakelijk gesteld voor de misdaden die zijn medewerkers onder zijn gezag pleegden.9 De evolutie om zowel civiele leiders als militaire leiders strafrechtelijk aansprakelijk te stellen, is uiteindelijk ook gecodificeerd in artikel 28 van het Statuut van Rome.
7 Mucić et al. (IT-96-21) “Čelebici”. 8 Mucić et al. (IT-96-21) “Čelebici”, par. 377. 9 Musema (ICTR-96-13-A). 61
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2008
Tegelijkertijd verhoogt de de facto-benadering de bewijslast, omdat de aanklager het effectieve gezag concreet moet aantonen. Het Joegoslaviëtribunaal aanvaardde bijvoorbeeld dat Milojica Kos gezag uitoefende over de bewakers van het Omarska strafkamp, die gevangen zwaar mishandelden. Er was echter geen afdoend bewijs dat hij over voldoende effectief gezag beschikte om deze misdaden te voorkomen of te bestraffen, zodat Kos niet indirect aansprakelijk werd gesteld.10
Kennis of voorkennis Twee scenario’s zijn mogelijk: de leider wist dat zijn ondergeschikten misdaden pleegden (feitelijke kennis) of had moeten weten dat ze gepleegd werden (veronderstelde kennis). Dit cognitieve element komt overeen met de vereiste in het nationale strafrecht om opzet bij de dader aan te tonen. Alleen leiders die op de hoogte waren – of hadden moeten zijn – kunnen aansprakelijk zijn voor misdaden van ondergeschikten. Een praktisch voorbeeld uit de zaak-Krnojelac voor het Joegoslavië-tribunaal verduidelijkt het verschil. De verdachte had met eigen ogen gezien hoe een gevangene hardhandig werd geslagen voor een mislukte vluchtpoging.11 Het tribunaal verwierp de stelling dat hij op basis van dit ene incident wist dat er systematisch werd gefolterd. Toch luidde de conclusie dat de informatie alarmerend genoeg was om meer folteringen te vermoeden. Krnojelac had dus moeten weten dat ondergeschikten gefolterd hadden of op het punt stonden te folteren. De kennis moet specifiek slaan op het criminele gedrag van de ondergeschikten of hun plannen om misdaden te plegen, niet louter op de kennis van de misdaad an sich. Orić stond voor het Joegoslavië-tribunaal terecht voor misdaden in de gevangenis van Srebrenica door militaire politie onder zijn gezag. De rechters achtten het in eerste aanleg bewezen dat Orić wist dat de gevangenen werden misbruikt en geslagen, soms met de dood tot gevolg. De procureur had echter niet aangetoond dat Orić wist dat zijn ondergeschikte deze misdaden gepleegd had. Een vrijspraak in beroep was het gevolg.12 Feitelijke kennis is uiteraard makkelijker aan te tonen, bijvoorbeeld met 10 Kvočka et al. (IT-98-30/1) “Omarska, Keraterm and Trnopolje Camps”. 11 Krnojelac (IT-97-25) “Foča”. 12 Orić (IT-03-68). 62
Aansprakelijkheid van militaire en civiele leiders
Maarten Daman
een rapport dat gewag maakt van de misdaden en dat ondertekend is door de leider. Wanneer er geen direct bewijs beschikbaar is, kan de feitelijke kennis ook bewezen worden op basis van feiten en omstandigheden die aantonen dat de beschuldigde wist dat zijn ondergeschikten misdaden pleegden. Daarbij kunnen verschillende factoren een rol spelen, zoals de aard, snelheid en frequentie van de misdaden, het aantal troepen dat betrokken was en de plaats waar de leider zich bevond ten tijde van de feiten. Hoewel de rang van de verdachte geen bewijs op zich vormt, zal het vereiste bewijs verschillend zijn naargelang het gaat om een de jure of een de facto militaire of civiele leider. De feitelijke kennis van een militaire leider is eenvoudiger aan te tonen, aangezien hij deel uitmaakt van een georganiseerde structuur waarin rapportering en controle aan de orde zijn. De bewijslast zal hoger liggen in het geval van een de facto leider van een informele militaire structuur of van een civiele de facto leider (zoals een bedrijfsleider). Al tijdens de processen na de Tweede Wereldoorlog werden leiders aansprakelijk gesteld voor misdaden van ondergeschikten waarvan zij weliswaar niet op de hoogte waren, maar wel hadden moeten zijn. Zo werd Willem List in Nurenberg aansprakelijk gesteld voor de daden van Duitse soldaten, ook al was hij daarvan niet op de hoogte.13 Wanneer rapporten onvolledig zijn, heeft de meerdere volgens het tribunaal de verplichting om aanvullende inlichtingen in te winnen. Nadien kan hij deze nalatigheid niet inroepen als excuus. Een meerdere heeft dus een ‘actieve verplichting’ om informatie in te winnen. De verplichting om op de hoogte te zijn, werd later gecodificeerd in artikel 86(2) van het API, dat meerderen aansprakelijk stelt wanneer ze “over inlichtingen beschikten waardoor zij onder de omstandigheden van dat ogenblik konden begrijpen dat hij een zodanige inbreuk beging of op het punt stond te begaan”. De aandachtige lezer zal merken dat er een klein verschil met de vroegere rechtspraak is ontstaan. Een meerdere heeft niet langer de actieve verplichting om informatie te vergaren, maar enkel de passieve plicht om de beschikbare informatie te lezen. Wanneer een leider geen stappen onderneemt om meer inlichtingen in te winnen, zou hij voor deze nalatigheid niet strafbaar zijn onder het API. 13 United States v. Wilhelm List et al. (Hostages Trial) in United Nations War Crimes Commission, Law reports of trials of war criminals vol. VIII (H.M.S.O., London 1947-1949) 34. 63
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2008
Het Joegoslavië-tribunaal was sterk verdeeld over deze kwestie. In de zaakCelebici trok men de kaart van een strikte interpretatie en dus enkel een passieve verplichting. In de zaak-Blaškić kwam het tribunaal echter tot de tegenovergestelde conclusie, onder meer gebaseerd op de voorbereidende werken van API en de bijbehorende commentaren van het Internationale Rode Kruiscomité.14 In beroep werden beide zaken echter beslecht ten voordele van de voorstanders van de passieve verplichting om kennis te hebben. Het tribunaal bevestigde dat een meerdere enkel strafrechtelijk verantwoordelijk gesteld kan worden wanneer hij kon beschikken over de nodige informatie. Zo verdween het concept van nalatigheid als basis voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Het Rwanda-tribunaal is later tot dezelfde conclusie gekomen.15 Doorheen de jaren zijn de precieze voorwaarden verder verfijnd. Zo hebben de tribunalen voor Rwanda en Joegoslavië herhaaldelijk gesteld dat het volstaat als de informatie beschikbaar is. Of de meerdere ze daadwerkelijk heeft gelezen, doet niet ter zake. Bovendien kan de informatie zowel geschreven als mondeling zijn en moet ze niet noodzakelijk in een rapport verwerkt zijn. Verder is het niet noodzakelijk dat er specifieke details van de misdaden beschreven zijn. Het kan bijvoorbeeld volstaan dat de meerdere geïnformeerd wordt dat ondergeschikten mentaal onstabiel zijn of gedronken hebben voor ze op missie vertrekken. De laatste druppel inkt is echter nog niet gevloeid over het verschil tussen actieve en passieve informatievergaring, aangezien het Statuut van Rome de discussie gedeeltelijk herneemt. Tegenover civiele leiders heeft men voor de passieve benadering gekozen. Men is pas aansprakelijk als men kennis had of bewust geen acht heeft geslagen op informatie. Voor militaire leiders geldt dat hij kennis had van het feit of wegens de omstandigheden op dat moment kennis moest hebben. Of dat betekent dat men voor militaire meerdere de actieve dan wel de passieve strekking volgt, staat ter discussie. Er wordt dan ook met argusogen uitgekeken naar de eerste rechtszaak voor het Internationaal Strafhof die op deze netelige kwestie ingaat. 14 Blaškić (IT-95-14) “Lašva Valley”. 15 Bagilishema (ICTR-95-1A).
64
Aansprakelijkheid van militaire en civiele leiders
Maarten Daman
Nodige stappen Wanneer een meerdere op de hoogte is – of had moeten zijn – van misdaden die een ondergeschikte pleegt, dan is het zijn verantwoordelijkheid om actie te ondernemen. Wanneer de feiten nog niet begaan zijn, dan moet hij alle redelijke stappen ondernemen om deze misdaden te voorkomen. Het Amerikaanse Hooggerechtshof kwam in de zaak-Yamashita al tot de conclusie dat het humanitaire recht buitenspel zou staan als een meerdere niet verplicht is om alle redelijke maatregelen te nemen ter voorkoming van oorlogsmisdaden. Artikel 86(2) API spreekt van alle praktische uitvoerbare maatregelen die binnen de mogelijkheden van de leider liggen. ‘Redelijke maatregelen’ werden nadien door de tribunalen voor Rwanda en Joegoslavië gedefinieerd als die maatregelen die de meerdere kan nemen gezien de omstandigheden ten tijde van de feiten. Men houdt voor dit criterium dus sterk rekening met de omstandigheden waarin een meerdere zich bevindt. Onredelijke of onmogelijke maatregelen worden niet verwacht. Tot op heden is er nog geen abstracte toetssteen ontwikkeld, omdat de beoordeling sterk afhankelijk is van de concrete omstandigheden. Het effectieve gezag over ondergeschikten is alleszins een belangrijk element. De meerdere kan zowel algemene preventieve maatregelen nemen om misdaden te voorkomen (bijvoorbeeld tegen het drinken van alcohol door soldaten), maar ook specifieke maatregelen ten aanzien van een bepaald misdrijf (bv. soldaat X verbieden een wapen te dragen nadat gebleken is dat hij alcoholverslaafd is). Wanneer de feiten al gepleegd zijn, heeft de meerdere de plicht om ervoor te zorgen dat de dader gestraft wordt. Hij moet niet noodzakelijk zelf een straf opleggen, maar heeft minstens de plicht om de feiten te onderzoeken en aan de bevoegde autoriteiten te melden. Artikel 87(3) van het API bepaalt
65
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2008
dat de meerdere verplicht is “tot het aanvangen van een disciplinaire of strafrechtelijke procedure tegen degenen die die akten hebben geschonden”. Ljube Boškoski, de vroegere minister van Binnenlandse Zaken van Macedonië, moest zich voor het Joegoslavië-tribunaal verantwoorden voor misdaden van de politie tegen etnische Albanezen in het dorpje Ljuboten.16 Het Ministerie had daarover twee rapporten naar de onderzoeksrechter en het openbaar ministerie gestuurd. Hoewel er nooit een grondig onderzoek plaatsvond, werd Boškoski vrijgesproken omdat hij de nodige stappen had gezet en geen gezag over de autoriteiten kon uitoefenen. Daarmee had hij voldaan aan zijn plicht om de feiten aan bevoegde autoriteiten te melden. Enkel wanneer de meerdere bevoegd is om ook disciplinaire of strafrechtelijke sancties te treffen, moet hij die toepassen. Vanwege het beginsel van onpartijdigheid en een eerlijk proces, is in de meeste gevallen een andere autoriteit bevoegd om zware sancties te treffen.
Aanvang van het leiderschap Een van de hete hangijzers op het gebied van indirecte verantwoordelijkheid van leiders ontstond in de zaak-Hadžihasanovi.17 De feiten waren als volgt: Amir Kubura werd hoofd van de 7de Moslim Bergbrigade, 3de Korps van het Bosnische leger op 1 april 1993. Hij stond onder meer terecht voor moorden en plunderingen in de regio Zenica in januari 1993, vier maanden voor hij leider werd! Kubura werd dus verantwoordelijk gesteld voor feiten die gepleegd waren door zijn ondergeschikten op een moment dat hij nog geen gezag over hen had. In dit geval werd Kubura dus verweten dat hij de soldaten niet bestraft had, terwijl hij wist of had moeten weten dat ze in januari 1993 misdaden gepleegd hadden. Voor het concept van indirecte aansprakelijkheid is de meerdere immers niet aansprakelijk voor de misdaad zelf, maar enkel voor het uitblijven van de nodige maatregelen.
16 Boškoski and Tarčulovski (IT-04-82) 17 Hadžihasanović et Kubura (IT-01-47) “Central Bosnia”. 66
Aansprakelijkheid van militaire en civiele leiders
Maarten Daman
In artikel 86(2) API is er enkel sprake van misdaden die een ondergeschikte op dat moment beging of op het punt stond te begaan. Met andere woorden: de meerdere is enkel aansprakelijk voor misdaden in de tegenwoordige of toekomstige tijd. Die bepaling staat in schril contrast met artikel 87(3) API, dat ook misdaden vermeldt die de ondergeschikte begaan heeft – verleden tijd dus! Een gelijkaardige bepaling kan men vinden in de Statuten van de tribunalen voor Joegoslavië en Rwanda. Deze tegenspraak betekende voor Amir Kubura het verschil tussen schuld en onschuld, en heeft vele rechtsgeleerden slapeloze nachten bezorgd. Het tribunaal heeft in de zaak-Hadžihasanović beslist dat men zich niet enkel mag blindstaren op de rechtsregels, maar ook het gewoonterecht van dat moment voor ogen moet houden. De rechters concludeerden op basis van artikel 86(2) API dat een meerdere enkel verantwoordelijk is voor huidige of toekomstige misdaden van ondergeschikten. Die redenering werd later gecodificeerd in artikel 28 van het Statuut van Rome, dat militaire en civiele leiders enkel aansprakelijk stelt voor misdaden vanaf het moment waarop ze hun functie opnemen. De vaststelling dat sommige militaire handboeken, rechtszaken en rechtsliteratuur uitgaan van aansprakelijkheid vóór het opnemen van een functie, is geen voldoende grond om de aansprakelijkheid van meerderen uit te breiden. Om een leider strafrechtelijk aansprakelijk te stellen, moet immers voldaan worden aan het strikte legaliteitsbeginsel. Bijgevolg kon Amir Kubura niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor sommige van de feiten die hem ten laste waren gelegd. De zaak was moeilijker geweest als Kubura in april 1993 op de hoogte was gebracht van de moorden, plunderingen en vernielingen die in januari plaatsvonden, terwijl de vorige leider niet op de hoogte was of had kunnen zijn. In dat geval ontstond er een soort ‘aansprakelijkheidsgat’, waarin geen van de leiders de plicht zou hebben om de soldaten te bestraffen. Dan treedt artikel 87(3) in werking, dat ook geldt voor misdaden die begaan zijn voor de meerdere het gezag overnam. Artikel 87(3) verplicht verdragsstaten echter alleen om erop toe te zien dat leiders de nodige maatregelen treffen. Wanneer hij dat nalaat, is hij
67
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2008
enkel onder nationaal recht aansprakelijk voor deze misdaden. Wanneer de meerdere tot een land behoort dat geen verdragspartij is (bv. Israël) of wanneer de verdragspartij beslist om geen verdere stappen te ondernemen, dan moet het internationale recht zich daarbij neerleggen. In die zin heeft de zaak-Hadžihasanović duidelijk de grens afgebakend van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van leiders in het internationale recht.
Conclusie Hoewel leiders in de twintigste eeuw meer dan eens aansprakelijk zijn gesteld voor misdaden van ondergeschikten, heeft vooral het Joegoslavië-tribunaal deze belangrijke doctrine uitgewerkt. Hoewel dit tribunaal en dat voor Rwanda binnenkort de boeken sluiten, zal het concept van indirecte aansprakelijkheid verder uitgewerkt worden, onder meer door het Internationaal Strafhof. De beperkingen van de aansprakelijkheid voor leiders zal sommigen ontgoochelen. Het is dan ook van groot belang om te beseffen dat het uitblijven van individuele aansprakelijkheid van leiders – soms met een vrijspraak als gevolg – absoluut niet betekent dat er twijfel bestaat over de gruwelijke misdaden zelf.
68