KRONIEK
RENÉE
KOOL,
KATINKA
LÜNNEMANN
EN
RIA
WO L L E S W I N K E L '
Renée Kool is universitair docent Strafrecht EUR; Katinka Lünneman is universitair docent Vrouwenstudies UU; Ria Wolleswinkel is universitair docent Strafrecht en Criminologie UM.
Kroniek strafrecht en civiele schadevergoeding 1999
Het dienende strafrecht
Zowel binnen het politieke debat als binnen het strafrecht tekent zich een groeiende belangstelling voor de slachtoffers van (seksueel) geweld af. In deze kroniek aandacht voor onder meer het nieuwe wetsvoorstel belaging, de recente uitspraken van de Hoge Raad over verkrachting en aanranding en de ontwikkelingen inzake (commercieel) seksueel misbruik van kinderen. Daarnaast komen een aantal kwesties die direct met de positie van het slachtoffer te maken hebben aan de orde, zoals het voorstel voor de invoering van een spreekrecht voor slachtoffers of nabestaanden op de zitting. Tenslotte wordt ingegaan op de problematiek van de detentie van zwangere vrouwen en moeders met baby's.
Bij de wisseling van twee eeuwen staan slachtoffers van (seksueel) geweld hoog op de politieke agenda. Naast een blijvende belangstelling voor het slachtoffer van delicten, tekent zich een omvangrijke maatschappelijke zorg rondom seksueel misbruik van minderjarigen af binnen het politieke denken. Inmiddels blijven de gevolgen van deze aandacht voor het slachtoffer niet langer beperkt tot het strafprocesrecht. Ook binnen het materiële strafrecht is de groeiende invloed van het slachtoffer voelbaar, geconcretiseerd in nieuwe strafbepalingen, zoals bijvoorbeeld de strafbaarstelling van belaging, en tevens in de verhoging van de strafmaat en veranderende opvattingen over basale thema's als legaliteit2 en toerekening.3 Overigens staat de huidige aandacht voor het slachtoffer niet synoniem aan persoonlijke belangstelling voor de medemens of een herkenning van de ander in diens (potentiële) hoedanigheid van slachtoffer.4 Eerder is sprake van het samenvallen van individuele aanspraken jegens de strafrechtelijke overheid op bescherming van autonome rechten.5 Het gaat hierbij vrijwel altijd om plotseling gewelddadig optreden door onbekenden, waar het slachtoffer 'toevallig' mee te maken krijgt. Dit element van het onverwachte brengt het potentiële slachtofferschap in beeld dat een ieder ten deel kan vallen en scherpt de onveiligheidsgevoelens die binnen de samenleving immer latent aanwezig zijn. De stap naar het strafrecht als middel ter bescherming van het individu en diens persoonlijke levenssfeer is dan (te) snel gemaakt.6 Wanneer daarentegen sprake is van geweld tegen vrouwen in de relationele sfeer, ontbreekt een eenduidig vijandbeeld en een boven twijfel verheven onschuldig slachtoffer. Dit leidt tot een minder voortvarende inzet van het strafrechtelijk instrumentarium dan in het geval van geweld door onbekenden. Het integraal veiligheidsprogramma is een illustratie van de gerichtheid op het publieke domein, waarbij de illusie van het veilige gezin wordt versterkt.7 Strafrecht als sociaal interventierecht: a duty of care? De vraag of het strafrecht alleen als sanctierecht of ook als interventierecht kan worden ingezet is bevestigend beantwoord door Groenhuijsen in zijn redactio1. De paragraaf over vrouwen in detentie is van de hand van Ria Wolleswinkel. 2. K. Rozemond, 'Legaliteit in het materiële strafrecht', RM Themis 1999, p. 117-131; D.H. de Jong, 'Naar een common law-conceptie van legaliteit', DD 1999, nr. 8; B.M.J. van Klink en L.M.M. Royakkers, 'Analogie en rechtszekerheid in het strafrecht', DD 1999, nr. 10. 3. Justitiële Verkenningen 1999 nr. 5, themanummer Schuld; D.H. de Jong, 'Het strafrechtelijk schuldbegrip: ontwikkeling of ontbinding?', DD 1999, nr.1; TK 1999-2000, 26 800, VI, nr. 8, p. 5. 4. H. Boutellier, Solidariteit en slachtofferschap, Nijmegen, SUN 1993. 5. Mooij spreekt over 'het motief van de autonomie of de zelfbeschikking' als centrale waarde van het moderne recht. A.W. Mooij, 'Postmodernisme en gemeenschapsdenken in het strafrecht', in: M. Moerings e.a. (red), Morele kwesties in het strafrecht, Deventer 1999, p. 6. Zie ook: R. Pieterman, 'Van gevaar tot risico; veranderingen in de visie op schade', Justitiële Verkenningen 1999, nr. 9. 6. H. Boutellier, 'Veiligheid kan niet alleen met strafrecht worden afgedwongen', NRC 11 januari 2000. Zie ook: R. van Swaaningen, 'Afscheid van het strafrecht?', Justitiële Verkenningen 1999, nr. 9. 7. TK 1998-1999, 26 604, nr. 1. Typerend is het kopje veilig wonen, dat alleen over voorkomen van inbraken gaat.
2000 nr 3
89
I
KRONIEK STRAFRECHT
1999
KOOL,
L Ü N N E M A N N
&
WOLLESWINKEL
neel in Delikt en Delinkwent? Juist in de problematiek van geweld tegen vrouwen9 en belaging, waar het aspect van veiligheid een prominente rol speelt, is strafrecht als interventierecht van groot belang. Het wetsvoorstel belaging ligt inmiddels bij de Eerste Kamer.10 Een van de minpunten van het wetsvoorstel is het klachtvereiste. Dit zou moeten worden geschrapt volgens het commentaar op dit wetsvoorstel van de landelijke werkgroep Vrouw en recht. Het schrappen van het klachtvereiste is wel kort aan de orde geweest in de Tweede Kamer, maar de indieners achtten het niet nodig het klachtvereiste te schrappen, omdat 'geen principieel verschil werd gezien met andere misdrijven waar slachtoffer en verdachte elkaar kennen'.11 Maar daar geldt nu juist doorgaans geen klachtvereiste! Het argument dat vrouwen die door hun ex-partner worden belaagd een extra drempel over moeten als ze een klacht moeten indienen is van de tafel geveegd.12 Bovendien is geen aanwijzing tot stand gekomen om de politie handvatten te geven hoe op te treden bij verschillende situaties van belaging en een infrastructuur te scheppen zodat belaging daadwerkelijk kan worden aangepakt.13 Hoewel aanhouden buiten heterdaad en inverzekeringstelling mogelijk zijn geworden voor belaging, blijft daarom de vraag in hoeverre het nieuw in te voeren art. 285b Sr daadwerkelijk bescherming aan belaagde vrouwen zal bieden.14 Zeker gezien ook de resultaten van het onderzoek naar het AWARE-project in Rotterdam.15
540 Sv lijkt geen reëel alternatief.17 Juist in crisissituaties is het goed als degene die het geweld pleegt uit het huis kan worden gehaald. Noch het civielrecht, noch het strafrecht biedt hiertoe de mogelijkheid. Punt van discussie blijft of in navolging van bijvoorbeeld Ierland18 en België19 ook in Nederland wetgeving op dit terrein wenselijk is.20 Voor de rechtspraktijk biedt wellicht de zaak Osman een handvat in deze problematiek. Op Europees niveau zag het Europese Hof zich in de zaak Osman tegen het Verenigd Koninkrijk voor de vraag gesteld of en zo ja, onder welke voorwaarden het (potentiële) slachtoffer van (seksueel) geweld op grond van art. 8 EVRM aanspraak mag maken op een actieve opstelling vanuit de strafrechtspleging. Het Europese Hof stelt vast dat in gevallen dat de politie op de hoogte is van 'a real and immediate risk' waarbij het leven van een te identificeren burger in gevaar is door strafbare handelingen, een actieve opstelling mag worden verwacht van politie en justitie binnen de grenzen van hun bevoegdheden om (dreigende) inbreuken op de persoonlijke levenssfeer te voorkomen. Het Hof spreekt van een 'positive obligation' die voortvloeit uit art. 8 EVRM (r.o. 128) en een 'duty of care' (r.o. 133 en 138).21 De uitspraak in de Osman-zaak kan steun bieden in situaties waar vrouwen door hun partner of ex-partner worden mishandeld, bedreigd en/of belaagd, en de politie terughoudend blijft.
Een ander discussiepunt is of door de ruime formulering van het belagingsartikel ook geweld binnen huwelijkse relaties, stelselmatige pesterijen op het werk (mobbing) en stelselmatige inbreuken op de privacy door buren onder belaging vallen.16 Uit de kamerdebatten blijkt dat men dit er niet onder wil laten vallen. Dit heeft tot gevolg dat de politie wel de bevoegdheid tot inverzekeringstelling heeft in geval van belaging, maar in de gevallen dat de vrouw door haar echtgenoot of vriend stelselmatig wordt mishandeld en bedreigd, ontbreekt deze bevoegdheid. Ook de naar voren gebrachte mogelijkheid van inverzekeringstelling op bevel van de rechter-commissaris op grond van art.
De zedenmisdrijven nader bekeken
8. M.S Groenhuijsen, 'Stalking. Strafrecht als interventierecht', DD 1998, nr. 6, p. 521-526. 9. Een interessant themanummer over vrouwenmishandeling is: 'Women and Domestic Violence: An Interdisciplinary Approach', Women & Criminal Justice 1999, Vol. 10, nr 2. Over de victimisatie van vrouwen: G. van der Veen, 'Stoere mannen, bange vrouwen?', Tijdschrift voor Criminologie 1999, nr. 1; R.A. Morgan, 'Risking Relationships: Understanding the Litigation Choices of Sexually Harrassed Women', Law & Society Review 1999, nr. 1. 10. TK 1997-1998, 25 768, nrs.1-3; EK 1999-2000, 25 678, nr. 67. 11. TK 1998-1999, 25 768, nr. 7, p.15. 12. TK Handelingen 31 augustus 1999, TK 97-5673/5674. 13. Wel is toegezegd dat er een folder komt voor politie en justitie over strafrechtelijk optreden in belagingssituaties (25 768, nr. 7, p. 10) en is een opsporingsrichtlijn in het vooruitzicht gesteld als het gaat om de invulling van het bestanddeel 'persoonlijke levenssfeer'. (25 768, nr. 7, p. 14.). De PvdA vraagt zich in de Eerste Kamer af of deze wet kan leiden tot een gecoördineerde aanpak van belaging zonder verdere maatregelen (EK 25 768, nr. 67, p. 6) en vraagt hoe voorkomen kan worden dat het een symbolische wet zal zijn. 14. Een interessant artikel over belaging waar het begrip privacy en strafbaarstelling goed gedocumenteerd geanalyseerd wordt is : C.M. Pelser, 'De morele plicht van de overheid om inbreuken op de persoonlijke levenssfeer strafbaar te stellen', in: M. Moerings e.a. (red.), Morele kwesties in het strafrecht, Deventer, Gouda Quint, 1999, p.
90
Verkrachting en aanranding Slapende vrouwen kunnen niet altijd op bescherming van de strafwet rekenen, omdat onduidelijk is of (half)slaap onder 'lichamelijk onmachtig' valt. Bovendien wordt niet van de wilsvrijheid van het slachtoffer uitgegaan, maar van het breken van de weerstand door de gedraging van de pleger. Vaste jurisprudentie is dat van dwang in de zin van art. 242 Sr slechts sprake is wanneer de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de seksuele penetratie tegen haar wil heeft ondergaan.22 Dit leidde tot het gewrongen stand217-243. Zie over de problematiek van belaging Proces 1999, nr. 34. 15. R. Römkens en S. Mastenbroek, Dan hoor je de vissen ademen, Utrecht 1999. Zie ook het artikel van R. Römkens in dit nummer. 16. Meest recent: L.M.M. Royakkers & B.M.J. van Klink, 'Drogredenen in het parlementaire debat. Het wetsvoorstel belaging als casus', NJB 2000, nr. 7, p. 352-357. p. 6. 17. In het kamerdebat over aanpassing van art. 540 Sv in verband met de EK-voetbalrellen komt preventieve inverzekeringstelling als mogelijkheid bij huiselijk geweld ter sprake, zowel in de Tweede Kamer als de Eerste kamer. Kamerstuk 26 825. 18. D. Piechocki, 2000+ Een specifieke strafbaarstelling van vrouwenmishandeling in Nederland?, doctoraalscriptie Universiteit Utrecht 1999. 19. C. Verschueren, 'De wet van 24 november 1997 ertoe strekkende het geweld tussen partners tegen te gaan: een schoolvoorbeeld van hedendaagse wetgeving?', Rechtskundig weekblad 1989-1999, nr. 29, p. 1059-1071. 20. K.D. Lünnemann, 'Moet relationeel geweld apart strafbaar worden gesteld?', in: Ontmoetingen, voordrachtenreeks van het Lutje Gezelschap, Rijksuniversiteit Groningen 1999, p. 39-49. 21. EHRM 28 oktober 1998, Reports 1998, VII. Zie het commentaar van E. Myjer, 'Positieve verplichtingen tegen een doorgedraaide leraar', NJCM 1999, nr. 4.
NEMESIS
I
KRONIEK STRAFRECHT
1999
KOOL,
LÜNNEMANN
a
WOLLESWINKEL
punt van de Hoge Raad dat seksueel binnendringen bij een slapende vrouw pas verkrachting is als de vrouw zich heeft verzet. De Hoge Raad zoekt steun bij de uitleg van art. 242 Sr zoals die luidde voor de wetswijziging van 1991 en stelt vast dat de toenmalige bepaling zich uitstrekte 'tot het geval waarin eerst sprake is van dwang nadat de geslachtsgemeenschap is aangevangen en het slachtoffer dus wordt gedwongen tot voortzetting van de geslachtsgemeenschap, die aanvankelijk zonder dwang, als bedoeld in art. 242 Sr, is totstandgekomen'.23 Deze zaak laat zien dat de HR een enge interpretatie hanteert als het gaat om het bestanddeel dwingen, maar een open houding heeft als het gaat om de middelen '(bedreigen met) geweld en/of een andere feitelijkheid' waarmee moet zijn gedwongen.24 Deze open houding voor de context en de positie van het slachtoffer blijkt eveneens uit drie arresten over de interpretatie van het bestanddeel '(dreiging met) een andere feitelijkheid' in 1999. In het eerste geval misleidde de verdachte zijn slachtoffers door zich voor te doen als kunstfotograaf en tijdens de fotosessies verkrachtte hij de misleide vrouwen.25 Het tweede geval betreft een opdringerige rij-instructeur, die tijdens de les ontuchtige handelingen pleegt bij zijn vrouwelijke cliënten.26 In het derde geval was sprake van een situatie van psychisch overwicht over een aantal vrouwen, doordat de 'leider' van de leefgemeenschap dreigde met uitsluiting van de gemeenschap en de vrouwen bedreigde en vernederde. Hij dwong regelmatig vrouwen tot seksuele gemeenschap.27 De Hoge Raad geeft er blijk van oog te hebben voor het situationele overwicht dat besloten ligt in de feitelijke verhoudingen en neemt het perspectief van de afhankelijke partij als uitgangspunt voor de vraag of sprake is geweest van 'dwingen'. Ook gedragingen en/of handelingen van de slachtoffers die vanuit het perspectief van de verdachte mogelijkerwijs als instemming zouden kunnen worden begrepen, zoals het onder druk tekenen van een verklaring dat vrijwillig werd ingestemd met het maken van naaktfoto's, het blijven nemen van rijlessen en het blijven wonen in de leefgemeenschap, worden beoordeeld in de context van de situatie. In dezelfde richting wijst de uitspraak van de Hoge Raad waarin 'het met woorden uitkleden' is aanvaard als 'andere feitelijkheid'.28 Deze contextuele benadering is eveneens terug te vinden in de veroordeling van een wachtmeester van de marechaussee, die op Schiphol gemeenschap had met een Ecuadoraanse reizigster. De rechtbank Arnhem oordeelde dat de vraag of de vrouw had ingestemd met het seksuele con-
tact rechtens niet relevant was, omdat de vrouw ten tijde daarvan in een afhankelijke positie van de man verkeerde, waardoor er sprake was van ontucht in de zin van art. 249 Sr.29 Dit alles leidt tot de conclusie dat het in 1991 ingevoerde bestanddeel '(bedreiging met) een andere feitelijkheid' voor vrouwen winst heeft opgeleverd in situaties waar geen sprake is van een intieme relatie. Ook uit oogpunt van legaliteit levert deze contextuele benadering geen problemen op.30 Als we kijken naar de wijze waarop seksuele dwang binnen (huwelijkse) relaties wordt geïnterpreteerd dan lijkt een open blik voor de afhankelijke positie van de vrouw of de dominante gedragingen van de man niet duidelijk aanwezig, zo concludeert Zeegers in haar proefschrift. Zij baseert dit op een uitgebreide analyse van acht zaken. Haar bevindingen plaatst zij tegen de achtergrond van de politieke strijd rondom het begrip dwang. Zij concludeert dat al tijdens de Tweede Kamer-behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van een aantal zedenmisdrijven het begrip dwang is uitgelegd met de nadruk op het breken van de weerstand en niet met een nadruk op de wilsvrijheid.31 Dit sluit mooi aan bij de al eerder getrokken conclusie dat het bestanddeel dwingen eng wordt geïnterpreteerd, maar de middelen die worden gebruikt daarentegen ruim.
22. K. Lünnemann, 'De gedwongen tongzoen en de genderlading van verkrachting', Nemesis 1999, nr. 1. 23. HR 3 november 1998, NJ1999,125 met conclusie A-G Keijzeer; RN 1999, 1092 met noot K. Lünnemann. 24. R.S.B. Kool, 'Verkrachting en legaliteit', in: M. Moerings e.a. (red), Morele kwesties in het strafrecht, Deventer, Gouda Quint 1999, p. 157-171. 25. HR 23 maart 1999, NJ 1999, 513. 26. HR 20 april 1999, NJ 1999, 512. 27. HR 16 november 1999, NJ 2000, 125. 28. HR 2 februari 1999, NJ 1999, 312. 29. Rb. Arnhem, militaire kamer, 25 januari 1999, RN 1999, 1065. 30. R.S.B. Kool, 'Verkrachting en legaliteit', in: M. Moerings e.a. (red), Morele kwesties in het strafrecht 1999, p. 157-171. 31. N. Zeegers, Dwang en vrijwilligheid in heteroseksuele relaties. De politieke strijd over verkrachting in het strafrecht 1975-1995,
Amsterdam, Thela-thesis 1999. Zie ook: P.S. Rumney, 'When Rape isn't Rape: Court of Appeal Sentencing Practice in Cases of Marital and Relationship Rape', Oxford Journal ofLegal Studies 1999, nr. 2. 32. A. McDonald, 'Sex crimes at the ad hoc Tribunals', Nemesis 1999, nr. 3. Zie ook: I. Stevanovic, 'Violence against women in the Yugoslav war as told by women-refugees', International Review of Victimology 1998, p. 63-76 en D. Buss, 'Women at the Borders: Rape and Nationalism in International Law', Feminist Legal Studies 1998, nr. 2. 33. H.M. Verrijn Stuart, 'De angst voor de stilte: strafrecht en seksueel geweld', in: R. Holtmaat (eindred.), Eeuwige kwesties. 100 jaar vrouwen en recht in Nederland, Jubileumuitgave Nemesis, Deventer 1999. Zie ook: N.J.M. Kwakman, 'De mateloosheid van de solidariteit: het onvermijdelijke gevolg van een slachtoffergericht strafproces?', Themis 1999, nr. 6. 34. 'Rome Statute of the International Criminal Court', Nemesis
2000 nr 3
Verkrachting als oorlogsmisdrijf McDonald beschrijft de strafbaarstelling en afhandeling van een drietal verkrachtingszaken door de huidige oorlogstribunalen. Duidelijk is dat verkrachting als genocide beschouwd kan worden (zaak Akayesu). Bovendien is uitgemaakt dat verkrachting kan worden beschouwd als marteling. Het doet er daarom niet toe of het een nationaal of internationaal conflict betreft: marteling is in beide gevallen strafbaar (zaak Celebici). Tot slot blijkt dat orale penetratie als verkrachting wordt beschouwd, ook als dit niet het geval is volgens de nationale wetgeving (zaak Furundzija).32 Verrijn Stuart geeft een historische schets van de problematiek van verkrachting aan de hand van het eergevoel en de menselijke waardigheid. Zij spitst het toe op de functie van verkrachting tijdens oorlogsgeweld en de wijze waarop het Joegoslavië Tribunaal de bewijsregels hanteert (voor seksueel geweldszaken zijn aparte bewijsregels) en betekenis verleent aan het instemmingsvereiste.33 In art. 7 van het statuut van het toekomstige Permanente Strafhof is verkrachting opgenomen als misdrijf tegen de mensheid.34
91
I
KRONIEK STRAFRECHT
1999
Seksueel misbruik van kinderen Onder invloed van een reeks tragische gebeurtenissen is de volkswoede over pedoseksualiteit inmiddels tot ongekende hoogte aangewakkerd. Het heeft bijvoorbeeld geleid tot een particuliere website waarop burgers melding kunnen doen van pedofilie en persoonsgegevens worden vermeld.35 Bovendien heeft de volkswoede zich vertaald in een roep om beleidsmaatregelen en intensivering van het strafrecht. In een regen van moties36 is gevraagd om maatregelen die moeten leiden tot een waterdicht systeem van (primaire en secundaire) preventie, waartoe de (vermeende) pedoseksueel wordt ingeweven in een netwerk van sociale en justitiële controle.37 Hoewel dit streven naar beveiliging begrijpelijk en invoelbaar is, dreigt het te leiden tot een overschrijding van de grenzen van het strafrecht.38 Bovendien is de gezochte veiligheid slechts schijn en leidt het af van het gegeven dat seksueel misbruik in de regel door bekenden wordt gepleegd, binnen de 'veilige' haven van het gezin of aanverwante levenssferen. Het beleid terzake van seksueel misbruik was reeds eerder geïntensiveerd naar aanleiding van de in 1996 te Stockholm gehouden wereldconferentie.39 Conform de afspraken is de Nederlandse regering inmiddels bezig een Nationaal Actieplan op te stellen. Een aanzet hiertoe is gegeven door tussentijdse inventarisaties van beleid.40 Hierbij is een aantal beleidsmaatregelen aangekondigd. Zo is justitie voornemens politie, burgemeesters en desgewenst slachtoffers in te lichten over de expiratie van de straf of maatregel, wordt de mogelijkheid van een taakstraf in geval van pedoseksualiteit in de toekomst uitgesloten, worden de behandelingsmogelijkheden ten aanzien van zedendelinquenten verruimd en bestudeert men de mogelijkheden tot het 'levenslang volgen' van een afgestrafte respectievelijk uitbehandelde pedoseksueel. Toch lijken al die toezeggingen de Tweede Kamer niet tot tevredenheid te stemmen.41 In 1999 zijn twee nieuwe aanwijzingen tot stand gekomen (werkgroep Hulsenbek II). De ene aanwijzing betreft de opsporing van seksueel misbruik binnen afhankelijkheidsrelaties en de andere aanwijzing betreft de bejegening van slachtoffers van zedenmisdrij1998, nr. 5, katern. Zie ook: H. van der Wilt, 'Rome staat aan de wieg van een onafhankelijk internationaal strafhof', NJCMBulletin 1999, nr. 2. 35. Stichting Registratie Opgespoorde Pedofielen (STROP). 36. TK 1999-2000,26 800, VI, nrs. 11,15,16,21, 22,25, 26,27, 30, 31 en 32. 37. TK 1999-2000, 26 800, VI, nr. 2, par. 1.2. Ter vergelijking: H. Power, 'The Crime and Disorder Act 1998: (1) Sex offenders, privacy and the Police', Criminal Law Review 1999, nr. 1. 38. P. Ippel, 'Seks, vrijheid en pedofilie', Crimineel Jaarboek 1999, Coomhert Liga 1999, p. 139-155; C. Fijnaut, 'De Dutroux-crisis in België: de reacties van de regering en het parlement', DD 1999, nr. 5. 39. Zie voor een beschrijving van dit beleid: R.S.B. Kool, De strafwaardigheid van seksueel misbruik, (diss. EUR), Deventer 1999. Zie ook E. Smulders, Van aanbeveling naar aanpak. Een inventarisatie van aanbevelingen en beleidsvoornemens op het gebied van bestrijding van seksueel geweld, 's-Gravenhage, juni 1997. 40. TK 1998-1999, 25 078, nr. 8, brief Bestrijding seksueel geweld en misbruik; TK 1998-1999, nota Bestrijding seksueel misbruik van en seksueel geweld tegen kinderen, 26 690, nrs. 1-2, en nr. 3: beantwoording van vragen. 41. TK Handelingen 3 november 1999.
92
KOOL,
LÜNNEMANN
&
WOLLESWINKEL
ven (aanpassing van de richtlijn De Beaufort).42 Deze aanwijzingen hebben ertoe geleid dat op elk parket een 'zedenaanspreekofficier' is aangesteld.43 Bovendien is een Landelijke expertisegroep bijzondere zedenzaken samengesteld. De bedoeling is dat deskundigen uit deze kring politie en justitie zullen adviseren bij de afhandeling van gecompliceerde misbruik-zaken.44 Gezien deze ontwikkelingen heeft de minister op aandrang van de politiek toegezegd maatregelen te zullen treffen om de politiële zedentaak te waarborgen binnen het takenpakket van de politie zonder echter een herstel van de zedenpolitie als specialisme.45 Om de zedentaak te waarborgen is een plan van aanpak Implementatie Zedenzorg opgesteld, dat ten doel heeft de aanbevelingen, gedaan in het in 1998 uitgekomen rapport van de Inspectie Politie46, in te voeren. Met het oog op de bewaking van een goede implementatie is de Stuurgroep Zedenzorg geformeerd; het streven is het project eind april 2000 te beëindigen.47 Op wetgevingsgebied kan de invoering van een wettelijke meldingsplicht terzake van seksueel misbruik voor onderwijsinstellingen worden genoemd.48 Schoolbesturen hebben voortaan de plicht melding te doen bij de Vertrouwensinspecteur, terwijl het onderwijzend personeel een interne meldplicht heeft. Door de Hoge Raad is een aantal belangwekkende arresten gewezen. Ten aanzien van art. 249 Sr, ontucht met misbruik van gezag, is opnieuw vastgesteld dat, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, een feitelijke daad van toevertrouwen (toestemming tot logeren) voldoende is om te kunnen spreken van 'aan de zorg toevertrouwd'.49 De situatie dat een sportmasseur reeds dertig jaar lang een praktijk uitoefende en in die context seksueel misbruik maakte van een cliënte, werd aangemerkt als 'werkzaam zijnde in de gezondsheidszorg' in de zin van art. 249 lid 3 Sr.50 En opnieuw is 'stiefkind' in de zin van art. 249 restrictief uitgelegd: een huwelijksrelatie is vereist.51 Wat betreft art. 244 Sr, gemeenschap met iemand beneden de twaalf jaar, is de uitspraak van belang waarin de Hoge Raad vaststelt dat ook handelingen die op zichzelf niet bestaan uit seksueel binnendringen, maar daaraan zijn voorafgegaan respectievelijk daarop volgen, onder de werking van deze bepaling vallen.52 In 42. Resp. Staatscourant 1999, 174, p. 13 en 14. Voor een samenvatting zie: R.S.B. Kool, 'Het post-Lancée tijdperk: normering en professionalisering van justitieel optreden bij seksueel misbruik', NJB 1999, afl. 29, O&M. 43. Een gedachte die enkele jaren geleden al door de werkgroep Seksuele Kindermishandeling (Hulsenbek I) was geformuleerd maar indertijd werd afgewezen. Werkgroep Seksuele Kindermishandeling Openbaar Ministerie, Rapport, 's-Gravenhage, 1994. 44. TK 1998-1999, 26 690, nr. 3, p. 17. 45. Zie ook: TK 1997-1998,25 195, nr. 6, Evaluatie Politiewet 1993 en TK 1997-1998, 25 616, nr. 1, Beleidsvoornemens politie. 46. Inspectie Politie, De politiële zedenzorg in Nederland, deel 1 en 2, ministerie van Binnenlandse Zaken, 's-Gravenhage, oktober 1998. 47. TK 1999-2000, 26 800, VI, nr. 2, p. 38; TK 1999-2000, 26 800, VI, nr. 44. 48. Staatsblad 1999, 313. 49. HR 1 december 1998, NJ 1999, 181; HR 8 juni 1999, NJ 1999, 590; HR 2 november 1999, rol.nr. 109.896. 50. HR 30 maart 1999, NJ 1999, 482. 51. HR 2 november 1999, rol.nr. 111.610; Eerder HR7januari 1997, RN 1998, 859, m.nt. R. Kool. 52. HR 18 mei 1999, NJ 1999, 541, r.o. 4.3.
NEMESIS
I
KRONIEK STRAFRECHT
1999
KOOL,
LÜNNEMANN
a
WOLLESWINKEL
art. 244 Sr wordt immers gesproken over handelingen die 'mede' bestaan uit seksuele handelingen meermalen gepleegd'. Hoewel een naar tijds- en persoonsaanduiding scherper geformuleerde bewezenverklaring annex bewijsmotivering op zijn plaats is, is dit niet altijd mogelijk door de gedeeltelijk ongespecificeerde verklaringen van de slachtoffer-getuige. Dit wordt in de rechtspraak erkend. Op processueel gebied speelde de aangifte door een kinderrechter, met de daarbij vereiste klacht, ten behoeve van een geestelijk gehandicapt slachtoffer.53 De verdediging bepleitte niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. De Hoge Raad bevestigt de staande jurisprudentie: voldoende is dat uit de verklaringen van het slachtoffer blijkt dat strafvervolging wordt gewenst. Een leraar die werd verdacht van ontucht met leerlingen en van bezit van kinderpornografie deed eveneens tevergeefs een beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Deze verdachte beriep zich op het onrechtmatig verrichten van het opsporingsonderzoek wegens het ontbreken van een klacht. De Rechtbank Roermond achtte de oorspronkelijk tegen hem gerezen verdenking zodanig ruim dat niet op voorhand kon worden vastgesteld dat het klachtdelicten betrof.54 De Hoge Raad bevestigt deze materiële opvatting in twee zaken.55 In zijn soort zijn deze uitspraken overigens van een uitstervend ras, omdat inmiddels afschaffing van het klachtvereiste is aangekondigd door minister Korthals.56 Een beroep op niet-ontvankelijkheid werd eveneens afgewezen in de zaak tegen een vrouw, die ervan werd verdacht samen met haar echtgenoot seksueel misbruik te hebben gepleegd met jeugdige kinderen, aan hen toevertrouwd voor schoolvervoer. De verdachte beriep zich op undue delay nu er ruim drieënhalf jaar was verlopen tussen de aanhouding en de einduitspraak van het hof. Als argument voerde zij onder andere aan dat haar man de hem opgelegde vrijheidsstraf inmiddels vrijwel geheel had ondergaan. In navolging van het Hof Amsterdam overweegt de Hoge Raad dat de samenleving, meer in het bijzonder de betrokken gezinnen, een zwaarderwegend belang hebben bij het gerechtelijk oordeel over de schuld van de vrouw (r.o. 3.4).57 Een ander punt van processueel belang zijn de bijzondere verhoorvoorzieningen voor minderjarige slachtoffers en de technologische mogelijkheden tot het audiovisueel vastleggen van deze verhoren. Het achterwege laten hiervan betekent niet automatisch dat dit leidt tot bewijsuitsluiting op grond van onrechtmatig verkregen bewijs.58 Wellicht hebben de bestaande wachtlijsten voor deze speciale verhoorvoorzieningen hier een rol gespeeld. Dit aspect komt eveneens naar voren in een zaak waar de ontkennende verdachte vier minderjarige slachtoffers wil doen verhoren. Zijn ver-
zoek wordt niet ingewilligd. Het feit dat deze getuigen nimmer door de rechter in aanwezigheid van de verdachte of diens raadsman zijn gehoord, vond voldoende compensatie in de samenhang die lag besloten in deze verklaringen en het aanwezige steunbewijs.59 De Hoge Raad aanvaardt de conclusie van het hof dat het belang van de betrokken minderjarigen (niet nogmaals een traumatische ervaring te ondergaan) opweegt tegen het verdedigingsbelang. De A-G Keijzer is van oordeel dat het hof gemotiveerd had dienen aan te geven waarom een verhoor met inachtneming van beschermende maatregelen niet werd overwogen. Deze twee uitspraken wijzen op een verdere verruiming van het beschermingsregime inzake het verhoor in zedenzaken betreffende minderjarige slachtoffers. Daarentegen heeft de Hoge Raad bevestigd dat een expliciete motiveringsplicht geldt ten aanzien van het gerechtelijk oordeel over de betrouwbaarheid van de door deskundigen gebruikte methoden. In dit geval, ontucht met een minderjarige, had de verdediging gemotiveerd aangevoerd dat de door de deskundige a charge gebruikte methode onbetrouwbaar was. Het hof weerlegt dit verweer niet gemotiveerd, maar onderbouwt het gebruik van de verklaring van de slachtoffer-getuige met een verwijzing naar het oordeel van de betreffende deskundige. Dit wordt, in de lijn van de jurisprudentie, onvoldoende beoordeeld.60
53. HR 21 september 1999, nr. 110. 975. 54. Rb. Roermond 9 september 1998, RN 1999, 1064. 55.HR31 maart 1998,föV1999,1042 en HR 16 juni 1998.RW 1999, 1043. 56. TK 1998-1999, 26 690, nr. 2, p. 30. 57. HR 26 oktober 1999, nr.112.034. 58. HR18meil999,nr. 110.461. 59. HR 12 oktober 1999, nr. 110.842. 60. HR 30 maart 1999, NJ 1999,451, m.nt. 't Hart. 61. In dit verband kan ook worden gewezen op de verplichtingen die voortvloeien uit de Richtlijn uit 1997 vanwege de Europese
Gemeenschap: Europese Commissie, 'Maatregel betreffende de bestrijding van mensenhandel en commercieel seksueel misbruik', nr. 97/154/JHA, Publikatieblad EG, nr. L 63, EG 4 maart 1997. 62. HR 21 april 1998, NJ 1998, 782, m.nt. 't Hart. 63. M. Moerings, 'De verbeten strijd tegen pedoseks en kinderporno', in: M. Moerings e.a. (red.) 1999, p. 171-195. 64. Staatscourant 1998, 209. 65. TK 1998-1999, 26 690, nr. 2, p. 21, 28 & nr. 3, p. 19. Zie voor een eerdere, uitgebreide gedachtenwisseling : TK 1998-1999, 26 200, VI, nr. 35.
2000 nr 3
Kinderpornografie Mede onder druk van internationale ontwikkelingen61 is de aandacht voor seksueel misbruik van kinderen verbreed naar commercieel seksueel misbruik, dat wil zeggen jeugdprostitutie en kinderpornografie. De ontwikkelingen rond deze vorm van seksueel misbruik gaan snel. In 1996 is de strafbepaling terzake van kinderpornografie aangescherpt, terwijl de Hoge Raad in 1998 het bestanddeel 'in voorraad hebben' anders interpreteert dan de minister van justitie Sorgdrager toentertijd betoogde. De Hoge Raad oordeelt namelijk dat onder het 'in voorraad hebben' in de zin van art. 240b Sr ook enkelvoudig bezit moet worden verstaan.62 Deze ruime uitleg is terug te voeren op de ratio van het artikel; de bescherming van de jeugdige.63 In reactie op het arrest heeft het openbaar ministerie de richtlijn Kinderpornografie bijgesteld.64 Inmiddels heeft minister Korthals tijdens de behandeling van de nota Bestrijding seksueel misbruik aan de Tweede Kamer toegezegd met een overkoepelend wetsvoorstel te komen.65 Artikel 240b Sr zal in zoverre worden aangepast dat het enkelvoudig bezit van kinderpornografie duidelijker zal zijn strafbaar gesteld en bovendien zal de leeftijdsgrens worden opgetrokken tot achttien jaar. Daarnaast zijn er plannen het bevorderen van de vervaardiging van kinderpornografie strafbaar te stellen, alsmede seksueel
93
I
KRONIEK STRAFRECHT
1999
KOOL,
L Ü N N E M A N N
a
W O L L E S W I N K E L
misbruik waarin uitsluitend de minderjarige seksuele handelingen verricht (bv. peepshows).66 In het wetsvoorstel Computercriminaliteit II zijn bepalingen opgenomen die gebruikt kunnen worden ter bestrijding van (virtuele) kinderpornografie op het world wide web.67 Gelet op de internationale consensus is in de nabije toekomst ook specifieke strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie te verwachten. Tot die tijd wordt vertrouwd op zelfregulering bij providers, vanuit welke branche inmiddels een Meldpunt Kinderporno operationeel is.68 Inmiddels zijn binnen de Nederlandse politie-organisatie voorzieningen getroffen ten behoeve van de bestrijding van kinderpornografie, zowel op landelijk als op regionaal niveau. Het betreft hier met name het vrijmaken van menskracht en het opzetten van databanken. Daarnaast is op internationaal niveau sprake van een intensivering van de politiële samenwerking.69
Inmiddels is mevrouw A.G. Korvinus benoemd tot nationaal rapporteur mensenhandel. Zij heeft als belangrijkste taak de kennis over bestrijding van vrouwenhandel te verbeteren door het doen van geïntegreerd onderzoek naar het fenomeen vrouwenhandel. Jaarlijks zal verslag worden uitgebracht. Zij heeft geen bijzondere wettelijke bevoegdheden, dus geen opsporingsbevoegdheden, noch de bevoegdheid tot individuele klachtenbehandeling. Wel is zij gemachtigd individuele strafdossiers en processen-verbaal in te zien. Mocht na vier jaar blijken dat specifieke bevoegdheden gewenst zijn dan kan dit alsnog worden overwogen. Zij dient een onafhankelijke positie te bekleden en wordt ondersteund door een wetenschappelijk bureau met vier medewerkers.74 Op arrondissementsniveau behoort tegenwoordig een contactpersoon mensenhandel te zijn aangesteld.75
Bordeelverbod, jeugdprostitiutie en vrouwenhandel De opheffing van het bordeelverbod is na jarenlange politieke strijd dan toch een feit; 1 oktober 2000 zal de nieuwe wet ingaan.70 De problemen rond de niet-EU vrouwen en hoe (freelance) prostituees bescherming kunnen ontlenen aan de ARBO-wet blijft punt van discussie.71 Voor het aanzetten van minderjarigen tot prostitutie is, in het kader van de recente opheffing van het bordeelverbod, een nieuwe wetsbepaling ingevoerd (art. 250a Sr). Bovendien is degene die gebruik maakt van de diensten van een prostitué(e) in de leeftijd van zestien tot achttien jaar strafbaar (art. 248a Sr). In dit verband speelt ook de problematiek van de verdwijning van alleenstaande minderjarige asielzoeksters (zogenaamde ama's).72 Een belangrijke uitspraak van de Hoge Raad in dit verband is het oordeel dat onder 'het tot prostitutie brengen' in de zin van art. 250ter Sr moet worden verstaan 'iedere gedraging gericht tegen een persoon ertoe strekkende deze te belemmeren in zijn vrijheid met prostitutie op te houden' .73 De opvatting van het hof 's-Hertogenbosch dat vereist is dat de verdachte de slachtoffers in de prostitutie zou hebben 'gebracht' wordt verworpen; voorafgaande werkzaamheden in de prostitutie staat toepassing van art. 250ter Sr - terecht - niet in de weg.
DNA en verplichte aidstest Inbreuken op het lichaam van de verdachte ten behoeve van de strafvordering worden in het huidige tijdsgewricht anders gewaardeerd dan tien jaren geleden. De gerichte aandacht voor het slachtoffer, in samenhang met de te behalen bewijsresultaten, heeft hieraan bijgedragen. Zo is het sinds 1994 toegestaan om tegen de wil van de verdachte DNA-materiaal af te nemen op bevel van de rechter-commissaris (art. 195d Sv). Nu het dankzij voortschrijdende technologieën mogelijk is om op minder ingrijpende wijze DNA-materiaal af te nemen (wangslijm), is een wetsvoorstel ingediend om de wettelijke mogelijkheden daartoe te verruimen.76 Voortaan wordt het verrichten van DNA-onderzoek gebonden aan misdrijven met een minimumgrens van vier jaar gevangenisstraf. Daarnaast zal de officier van justitie, naast de bestaande bevoegdheid van de rechter-commissaris, de bevoegdheid krijgen een last te geven tot het doen van minder ingrijpend DNA-onderzoek. Voorts wordt voorgesteld een DNA-databank op te richten ten behoeve van de opsporing.77 Eerder al waren de wettelijke grenzen van het DNAonderzoek opgerekt in de geruchtmakende beschikking van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat de wettelijke grenzen neergelegd in art. 195d Sv slechts gelden voor DNA-materiaal dat via een inbreuk op het lichaam wordt verzameld. Ten aanzien van DNA-
66. TK 1998-1999, 26 690, m. 2, p. 28-29; TK 1998-1999, 26 690, nr. 3,p. 17-18. 67. TK 1998-1999, 26 671, nrs. 1-3, Computercriminaliteit H 68. TK 1999-2000, 23 530, nr. 40, Verdragen in voorbereiding betreffende het te verwachten verdrag inzake 'cybercrime'; TK 1999-2000, 26 800 VI, nr. 2, p. 38. 69. TK 1998-1999, 26 690, nr. 2, par. 3.3.2b. Ook de eis van dubbele strafbaarheid (reciprociteit, art. 5 lid 1 sub 2 Sr) is onderwerp van zorg, zie ten deze ook de aankondiging van een protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind betreffende handel in kinderen, kinderprostitutie en kinderporno. Zie ook: J. Frenken, 'Omvang en verscheidenheid van kinderpornografie in Nederland', MGV 1999, nr. 3. 70. Staatsblad 1999, 464. 71. Een evaluatie van de wet na twee jaar wordt toegezegd. Handelingen TK, 3 februari 2000, 45-3394 tot 45-3398. R. Haveman, 'Seksarbeid is passende arbeid', Nemesis 1999, nr. 1; J. uit Beijerse, 'Van de bordeelhouder bevrijd', Nemesis 1999, nr. 2, redactioneel; R. Haveman, 'Opheffing algemeen bordeelverbod', Nemesis 1999,
nr. 5, katern; P. de Vries, 'De ketenen van de blanke slavin en het belastbare inkomen van de sekswerkster', in: Holtmaat (eindred.), Eeuwige kwesties (Nemesis jubileumuitgave), 1999, p. 140-154. 72. M. Hoogendoorn, 'Kinderprostitutie in Nederland: een onderzoek naar de aard en omvang', 's-Gravenhage: Stichting Terre des Hommes Nederland 1999; C. Rijken, 'Van asielzoekster tot prostituee', Nemesis 2000, nr. 1, p. 4-11. 73. HR 6 juli 1999, NJ 1999, 701, r.o. 3.3.5. 74. NJB 2000, nr. 7, p. 396; Zie ook brief van 29 juni 1999 over nationaal rapporteur vrouwenhandel, TK 1998-1999, 26 206, nr. 15. 75. TK 1999-2000, 26 800 VI, nr. 6, p. 47. 76. TK 1998-1999, 26 271, nrs. 1-3. Voor een uitgebreide beschrijving van de regelgeving: S.W. Mul, 'De huidige en toekomstige regelgeving van DNA-onderzoek in strafzaken', DD 1999, nr. 3, p. 196-225. 77. Zie ook: TK 1999-2000, 26 800, VI, nr. 27. Inmiddels is het wetsvoorstel omtrent maatregelen in het belang van het onderzoek, waaronder onderzoek in en aan het lichaam, ingediend, TK 19992000, 26 983, nr. 1-3.
94
Strafprocessuele kwesties
NEMESIS
KRONIEK STRAFRECHT
1999
materiaal dat ligt besloten in inbeslaggenomen voorwerpen, in dit geval een tandenborstel, komen alle misdrijven in aanmerking voor een opdracht tot DNAonderzoek door de rechter-commissaris (art. 195a en 195c Sv) respectievelijk de officier van jusitie (art. 151a Sv).78 Inmiddels heeft de Hoge Raad vastgesteld dat gedwongen afgenomen DNA-materiaal alleen voor het doel van DNA-onderzoek mag worden gebruikt en niet voor andere vormen van forensisch onderzoek zoals bloedonderzoek.79 De commissie Meijers heeft het rapport Een verplichte aidstest in het strafproces uitgebracht. Voorgesteld wordt verdachten van een aantal specifiek genoemde delicten, waarbij het vermoeden bestaat dat de verdachten een ernstige besmettelijke ziekte onder de leden hebben (waaronder HIV), te kunnen verplichten een bloedtest te ondergaan. Een verplichte aidstest wordt ingevoerd als dwangmiddel.80 Een belangrijk discussiepunt is of de aidstest wel bijdraagt aan de waarheidsvinding en als dit maar zeer ten dele zo is, of uit oogpunt van het slachtofferbelang een verplichte aidstest wel zinvol is. Voor een kritische bespreking van het rapport verwijzen we naar het commentaar van het NJCM.81 Slachtofferperikelen De positie van het slachtoffer in het strafproces is nog niet uitgekristalliseerd; er is veel discussie over of en hoe je het slachtofferbelang kunt versterken. Of er een spreekrecht voor slachtoffers of nabestaanden op de zitting moet komen82, is nu ook in Nederland een issue geworden. Daarnaast ligt er een wetsvoorstel art. 12 Sv aan te passen. Spreekrecht en second opinion Een van de vele voorstellen die zijn gedaan tijdens de behandeling van de justitie-begroting van het afgelopen jaar is de introductie van een spreekrecht ter terechtzitting voor slachtoffers van delicten.83 Minister Korthals heeft zich bereid getoond te laten onderzoeken op welke manier de stem van het slachtoffer of de nabestaande gehoord kan worden. Dit moet in samenhang met het al gestarte onderzoek naar de grondslagen van het wetboek van strafvordering, uitgevoerd door de universiteiten Groningen en Tilburg.84 Inmiddels heeft deze onderzoeksgroep zich achter het idee van 78. HR 29 juni 1999, nr. 4000 (beschikking); Rb. Alkmaar 4 februari 1999, NJ 1999, 356. 79. HR 12 oktober 1999, rol.nr. 112.161. 80. Commissie Onderzoek aan het lichaam (Meijers), Een verplichte Aidstest in het strafprocesrecht, 's-Gravenhage, april 1998. 81. 'Commentaar op het rapport Een verplichte aidstest in het strafprocesrecht' van de commissie Onderzoek aan het lichaam, NJCM 1999, nr. 4, p. 568-586. Zie ook: M. Boelrijk, 'Geen verplichte HIVtest voor verdachten van seksuele contacten', Tijdschrift voor de Politie, 1998, nr. 7/8, p. 24-29. 82. Zie een serie van artikelen van de hand van Erez hierover: E. Erez en L. Rogers, 'Victim Impact Statements and sentencing outcomes and processes', British Journal of Criminology 1999, no. 2; E. Erez en K. Laster, 'Neutralizing Victim Reform: Legal Professionals' Perspectives on Victims and Impact Statements', Crime & Delinquency, oktober 1999 en E. Erez,' Who's afraid of the Big Bad Victim?', Criminal Law Review juli 1999. 83. TK 1999-2000, 26 800, VI, motie nr. 30. 84. Handelingen TK, 3 november 1999, 17-1240 e.v.
2000 nr 3
KOOL,
LÜNNEMANN
&
WOLLESWINKEL
een spreekrecht geschaard. Hun uitgangspunt is dat het slachtoffer de bevoegdheid moet hebben inlichtingen te verschaffen aan de rechter ter zitting over de gevolgen van het delict. Momenteel is dit alleen mogelijk in het kader van schadeherstel op grond van art. 334 lid 4 Sv; de benadeelde partij kan haar vordering tot schadevergoeding toelichten. Voorgesteld wordt het slachtoffer een participatierecht te geven zodat een bijdrage kan worden geleverd aan de procedurele rechtvaardigheid. Het gaat om het geven van inlichtingen en in beginsel niet om een mening over bijvoorbeeld de strafoplegging.85 De discussie over een spreekrecht is hiermee serieus begonnen en zal zeker worden vervolgd.86 Daarnaast kwam het punt van de second opinion over het opsporingsonderzoek naar voren tijdens de kamerbehandeling. Kamerleden drongen aan op een zelfstandige toegang van het slachtoffer tot het krijgen van een second opinion over het opsporingsonderzoek, terwijl de minister de second opinion door het openbaar ministerie als interne feedback-mogelijkheid wenselijk vindt.87 Dit betekent dat slachtoffers via de officier van justitie om een second opinion kunnen vragen, maar geen recht hebben hierop.88 Inmiddels is er per 1 maart een aanwijzing van het College van procureurs-generaal van kracht gegaan die een tweede beoordeling mogelijk maakt. Het verzoek hierom kan alleen worden gedaan door nabestaanden en slachtoffers van misdrijven waar twaalf jaar of meer gevangenisstraf op staat. De aanwijzing zal gelden tot 1 maart 2004.89 Het spreekrecht en de second opinion zijn ingegeven door de wens het slachtoffer enigszins in waarde te herstellen als 'partij' bij de afhandeling van het delict.90 De vanzelfsprekendheid waarmee het slachtoffer in de loop van de twintigste eeuw is verdrongen uit het publieke domein van de strafrechtspleging is, onder invloed van de emancipatie van het slachtoffer, niet langer aanvaardbaar.91 De teleurstellende resultaten die de wet Terwee in de praktijk voor het slachtoffer echter oplevert, in die zin dat slachtoffers lang niet altijd hun vordering krijgen toegewezen, bieden grond aan enige scepsis over de betekenis van dergelijke voorstellen. Wellicht biedt restorative justice voor slachtoffers van seksueel geweld en racisme meer bevrediging.92
85. M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), Het onderzoek ter zitting, deelrapport, eerste interim-rapport onderzoeksproject Strafvordering 2001, Groningen, 2000, p. 46-48. 86. Zie ook: A.L.J. van Strien, 'De positie van het slachtoffer in het strafproces', in: Groenhuijsen & Knigge, Het onderzoek ter zitting 2000, p. 233-274; Y. Heslinga, 'Het slachtoffer heeft recht op een eigen verhaal', Proces 1999, nr. 9/10, p. 131-133. 87. TK 1999-2000, 26 800, VI, motie nr. 32; TK Handelingen 3 november 1999, p. 17-1239. Eenzelfde mening is Groenhuijsen toegedaan in zijn redactioneel in Delikt en Delinkwent 1999, nr. 10, p. 937. 88. TK 1999-2000, 26 800 VI, nr. 42, p. 6. 89. 'Actualiteiten nieuws: second opinion opsporingsonderzoek', NJB 2000, nr. 11, p. 629. 90. J-A. Wemmers, 'Victim Notification and Public Support for the Criminal Justice System', International Review of Victimology 1999, nr. 3. 91. R.S.B. Kool, 'Uit de schaduw', Justiële Verkenningen 1999, nr. 9, p. 60-73.
95
I
KRONIEK STRAFRECHT
1999
De beklagprocedure ex. art. 12 Strafvordering Een versterkte aandacht voor het slachtoffer ligt ook ten grondslag aan het wetsvoorstel inzake de herziening van de beklagprocedure ex art. 12 Sv.93 Het doel is te komen tot een verbeterde verantwoording van de vervolgingsbeslissing door het slachtoffer ruimere termijnen te bieden om zich te beklagen bij het hof over de, voor hem of haar, negatieve vervolgingsbeslissing. Als uitgangspunt voor aanvang van de driemaandentermijn waarin beklag ex art. 12 Sv mogelijk is, is gekozen voor het tijdstip waarop kan worden vastgesteld dat het slachtoffer, respectievelijk een andere belanghebbende, daadwerkelijk kennis droeg van de vervolgingsbeslissing. De Wet Terwee94 Van principieel belang is de uitspraak van de Hoge Raad van 14 september 1999 met betrekking tot de oproeping van de benadeelde partij in het kader van de wet Terwee.95 Het betreft een slachtoffer van vermogenscriminaliteit wiens vordering in eerste aanleg is toegewezen; in hoger beroep volgt slechts een gedeeltelijke toekenning. De benadeelde partij stelt dat er geen sprake is geweest van een behoorlijke oproeping in de zin van art. 413 lid 2 Sv, nu in de aan haar gedane mededeling expliciet de zinsnede staat opgenomen dat zij in hoger beroep niet ter terechtzitting hoeft te verschijnen. Gesteld wordt dat de benadeelde partij, die veelal zonder rechtsbijstand procedeert, door deze oproep is misleid. De Hoge Raad overweegt dat het hof het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen, teneinde de benadeelde partij de gelegenheid te geven haar vordering toe te lichten. Een ander punt betreft de voeging ter terechtzitting. Dit is toegelaten tot op het moment van het requisitoir, maar kan wel aanhouding van de zitting met zich meebrengen teneinde de verdediging de gelegenheid te geven zich op de ingediende vordering voor te bereiden.96 Inmiddels heeft minister Korthals aangekondigd voorstellen te zullen doen voor een betere toepassing van de voeging ter zitting.97 Overigens mag de benadeelde partij een door haar ingediende vordering alsnog intrekken, teneinde deze bij de civiele rechter aan te brengen. Deze bevoegdheid heeft zij ook nog in hoger beroep. De door het Hof Arnhem op een dergelijke actie gestelde sanctie van met-ontvankelijkheid werd niet geaccepteerd door de Hoge Raad.98 De praktijk van een 'dubbele' toewijzing in het kader van de wet Terwee, zowel toewijzing civiele vordering als schadevergoedingsmaatregel, vindt bevestiging in de uitspraak van de Hoge Raad, waarin wordt overwogen dat het de rechter niet vrijstaat de vordering benadeelde partij niet toe te wijzen indien naar zijn oordeel een schadevergoedingsmaatregel de voorkeur verdient. In dat geval dienen beide wegen te worden be92. B. Hudson, 'Restorative justice: the challenge of sexual and racial violence', Journal of Law and Society 1998, nr. 2. 93. TK 1999-2000, 26 436, nrs. 1-3. 94. Voor een rechtsvergelijkend artikel: M.E.I. Brienen en E.H. Hoegen, 'Information systems for victims of crime: results of comparative research', International Review for Victimology 1998, nr. 5. 95. HR 14 september 1999, rol.nr. 111.023. 96. HR 23 maart 1999, NJ 1999, 401. 97. TK 1999-2000, 26 800, VI, nr. 2, p. 30. 98. HR 8 december 1998, NJ 1999, 274.
96
KOOL,
L Ü N N E M A N N
&
WOLLESWINKEL
wandeld.99 Een andere dubbeling betrof de vraag naar de verhouding tussen de aan de medepleger als individuele dader opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de gedeelde civielrechtelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de toegewezen vordering benadeelde partij. De Hoge Raad besliste dat volledige betaling van de schadevergoedingsmaatregel de civielrechtelijke schadeplichtigheid met de helft zou doen afnemen. 10° Van belang voor de hoogte van de schadevergoeding is de uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de voeging benadeelde partij voor een bedrag van bijna ƒ 25.000,- wordt toegewezen, naast de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.101 Het slachtoffer van seksueel geweld heeft belang bij rechtsbijstand omdat in de praktijk allerlei juridische problemen spelen die alleen met behulp van een advocaat voor het slachtoffer gunstig kunnen worden opgelost, zoals de zaak van het oproepen van de benadeelde partij in hoger beroep laat zien. De kosten voor rechtsbijstand worden overigens niet begrepen als rechtstreekse schade in de zin van art. 361 Sv.102 Het project Juridische Opvang Slachtoffers zedendelicten (JOS) in de regio Rotterdam/Rijnmond is een belangrijk experiment waar juridische vroeghulp wordt geboden aan slachtoffers van seksueel geweld. Op basis van toevoeging wordt rechtsbijstand verleend.103 Het project zal navolging vinden in het arrondissement Alkmaar medio 2000. Verjaring De Rechtbank Middelburg heeft verjaring aangenomen van ontucht met minderjarigen op grond van het feit dat eiseres eerder bij de politie had geïnformeerd naar de mogelijkheden van aangifte waarna geen verdere actie was ondernomen.104 Het enkele feit dat de vrouw bij de politie informatie vroeg deed de termijn aanvangen en dit moest de vrouw bezuren. Ook de Hoge Raad buigt zich over de aanvang van de verjaringstermijnen opgenomen in art. 3:330 lid 1 respectievelijk lid 4 BW. Uit oogpunt van rechtszekerheid dient de termijn opgenomen in het eerste lid een vast aanvangspunt te hebben. Echter ook wanneer aan dit criterium van bekendheid met de schade is voldaan, is een latere aanvang van de verjaringstermijn mogelijk indien de rechthebbende haar vordering niet te gelde kan maken wegens psychische overmacht. De verjaring begint dan pas te lopen vanaf het moment dat deze verhindering is verdwenen. Als een zodanige belemmering wordt aangemerkt het niet durven spreken over het seksueel misbruik; als feitelijk tijdstip voor de aanvang van de verjaring gold in deze zaak de aangifte bij de politie.105 In de tweede zaak wordt nog overwogen dat de ratio van art. 3:330 eerste lid en vierde lid verschillend is; de twee verjaringstermijnen zijn niet onderling verwisselbaar.106 99. HR 12 januari 1999, NJ 1999, 246. Zie ook: C.P van Pelt en R. Pril, 'Terwee( i)',NJB 1999, afl. 4, O&M. 100. HR 13 april 1999, rol.nr. 109-793. 101. Rb. 's-Hertogenbosch 3 september 1998, RW 2000, 1122. 102. HR 21 september 1999, rol.nr. 111.785. 103. K. van Gelder & S. Tan, Juridische opvang slachtoffers van seksueel geweld, Utrecht: Verwey-Ionker Instituut 1998. 104. Rb. Middelburg 14 april 1999, RN 2000, 1124. 105. HR 23 oktober 1998, NJ2000, 15. 106. HR 25 juni 1999, NJ 2000, 16.
NEMESIS
I
KRONIEK STRAFRECHT
1999
Indachtig het door de Hoge Raad genoemde argument van de rechtszekerheid voor de gedaagde kan ook de uitspraak van het Hof Leeuwarden worden genoemd, waarin wordt geoordeeld dat verlenging van de verjaringstermijn slechts mogelijk is wanneer het recht op schadevergoeding door de gedaagde op enigerlei wijze wordt erkend hetgeen i.c. niet het geval was.107 Schadevergoeding en andere wijzen van genoegdoening Civielrechtelijke schadevergoeding wegens seksueel misbruik is inmiddels een ingeburgerd verschijnsel in het Nederlandse recht, evenals de toewijzing van niet-geldelijke vormen van schadevergoeding zoals straatverboden, contactverboden en verhuisgeboden. Inmiddels wordt als feit van algemene bekendheid aangenomen dat seksueel misbruik aanleiding kan geven tot immateriële schadevergoeding. De Rechtbank Amsterdam stelde zelfs dat een nadere specificatie van een vordering om deze reden niet nodig was.108 Tegelijkertijd leidt de hoogte van de toegewezen bedragen tegenwoordig wat vaker tot een verzoek om matiging van de zijde van de gedaagde; hier wordt in de regel negatief op beslist met een verwijzing naar de ernst van de feiten. De vraag in hoeverre onder een WA-verzekering van de verdachte ook de dekking valt van schade tengevolge van mishandeling is door de HR opnieuw beantwoord; een opzetclausule van een WA-verzekering sluit alleen de aansprakelijkheid uit van letsel dat door de dader/verzekerde is beoogd of als de dader zich van het veroorzaken van letsel bewust is. Dit biedt de mogelijkheid voor plegers van seksueel geweld de te betalen schadevergoeding te verhalen op zijn WAverzekering, aldus De Boer in haar noot onder het arrest.109 Als reactie op deze uitspraak van de HR heeft Delta Lloyd inmiddels de opzetclausule aangepast. De factor (verminderde) verdiencapaciteit wordt door Legeland beschreven, naar aanleiding van een aantal gepubliceerde uitspraken.110 Het Hof 's-Gravenhage bevestigde de bekende jurisprudentie dat het feit dat de persoonlijke predispositie van het slachtoffer aanleiding kan geven tot een omvangrijkere schade geen afbreuk doet aan de volledige schadeplichtigheid voor degene die de onrechtmatige daad pleegde.111 Inmiddels is ook aan een slachtoffer van vrouwenhandel immateriële schadevergoeding toegekend.112 Ten aanzien van de toewijzing van straatverboden en dergelijke in kort geding is een wat terughoudender opstelling van de rechter waar te nemen. Niet alleen dient eiseres de (dreigende) schade gemotiveerd te onderbouwen, ook de duur van de toegewezen verboden is beperkt. Er lijkt momenteel meer nadruk te lig-
107. Resp. Hof Leeuwarden 3 december 1997, NJ 1998, 931; RN 1998, nr. 888, m.nt. M. de Boer en hof Leeuwarden 25 maart 1998, NJ 1998, 932. 108. Rb. Amsterdam 29 juli 1998, RN, 1999, 1018. 109. HR 6 november 1998, RN 1999, 1097, m.nt. De Boer. 110. A. Legeland, annotatie bij Rb. 's-Hertogenbosch 4 april 1997, RN 1999, 1019; Rb. Zutphen 24 april 1997, RN 1020; Rb. Amsterdam 24 september 1997, RN 1999,1021 en Rb. Amsterdam 28 oktober 1998, RN 1999, 1022. Zie ook: Hof 's-Hertogenbosch 12 mei 1999, RN 2000, 1125, waarin het staken van de studie op advies van de therapeut niet als vrijwillig wordt aangemerkt. 111. Hof 's-Gravenhage 4 maart 1999, RN 2000, 1123.
2000 nr 3
KOOL,
LÜNNEMANN
a
WOLLESWINKEL
gen op de inbreuk op de bewegingsvrijheid van de gedaagde dan het belang bij rust voor de eiseres.113 Hoewel een strafrechtelijke veroordeling de bewijslast in het civiele geding kan verlichten, is er geen onlosmakelijk verband tussen de strafzaak en het instellen van een civiele actie. Ook wanneer de zaak strafrechtelijk nog niet is afgedaan kan in civilibus worden geoordeeld.114 Tot slot is er een belangwekkende uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin de competentie van de Nederlandse rechter in geval van seksueel misbruik dat plaatsvond in het buitenland werd beoordeeld. De rechtbank achtte zich tot oordelen bevoegd nu de schade zich hier te lande manifesteerde en onderzoek naar de aard en omvang daarvan om die reden in Nederland het meest voor de hand liggend was.115 Vrouwen in detentie De publieke en beleidsmatige aandacht gaat vooral uit naar de problematiek van detentie van zwangere vrouwen en moeders met baby's. De Raad voor de Kinderbescherming heeft onlangs op verzoek van het ministerie van Justitie advies uitgebracht over de maximale termijn die een baby in een gesloten inrichting bij de moeder zou moeten kunnen doorbrengen. Uitgangspunt van dit advies is dat een kind in de leeftijd van zes maanden tot drie jaar geen afstand hoeft te doen van zijn of haar primaire hechtingsfiguur. Dit wordt gebaseerd op het feit dat een baby zich vanaf negen maanden steeds meer op zijn of haar omgeving gaat richten. Alleen als een moeder na negen maanden zelf de verzorging en opvoeding ter hand kan nemen, zou het kind tot negen maanden in een gesloten inrichting kunnen blijven. In andere gevallen eventueel tot zes maanden, maar bij voorkeur helemaal niet. (Nee, tenzij...-standpunt.) De Raad merkt zelfs op: 'Er wordt vanuit gegaan dat kinderen alleen in uitzonderingssituaties bij hun moeder in een penitentiaire inrichting verblijven. Wanneer de vader het kind kan verzorgen en dat ook op de langere termijn zal kunnen blijven doen, moet daaraan de voorkeur worden gegeven. Hetzelfde geldt voor een verblijf in een pleeggezin. Wanneer het kind bij aanvang van de detentie al verblijft bij vader of in een pleeggezin, dan dient deze situatie niet gewijzigd te worden. Wanneer het kind in detentie geboren wordt en het is te voorzien dat het kind niet bij de moeder zal blijven in detentie, omdat bijvoorbeeld vader voor het kind kan zorgen of door langdurige detentie van moeder, zal ernaar gestreefd moeten worden deze plaatsing zo snel mogelijk te realiseren. Dit geldt ook voor plaatsing in een pleeggezin.'116
112. Hof 's-Gravenhage 21 mei 1996, RN 1999, 1095. 113. Pres. Rb. Amsterdam 13 augustus 1998, RN 1999, 993; Hof Arnhem 24 maart 1998, RN 1999, 1070; Hof 's-Gravenhage, 20 februari 1998, RN 1999, 1045. 114. Rb. Amsterdam 20 januari 1999, RW 1999, 1098; Hof Arnhem 25 mei 1999, RN 2000, 1126. 115. Rb. 's-Gravenhage 17 februari 1999, RW2000, 1121. 116. LB99RvK/439/20 januari 2000. Zie over de gewenste opvang van gedetineerde vrouwen met babies ook het afstudeerproject door M. van Empel, J. van Lierop & B. van der Sanden, Moeders met kinderen in een Huis van Bewaring en gevangenis, Hogeschool Eindhoven 1999.
97
I
KRONIEK STRAFRECHT
De houdbaarheid van dit advies kan wellicht binnenkort worden getoetst aan de publiciteitsgevoelige Leeuwardense zaak, waarin de verdachte in voorarrest zat op verdenking van kindermoord, terwijl zij zwanger was en tijdens het voorarrest bevallen was van een dochter. In deze hoogst uitzonderlijke zaak kwamen het strafvorderlijk belang en het kinderbeschermingsbelang op een opmerkelijke wijze samen. Zeker nu de verdachte in psychiatrische zin ook nog verdacht wordt van het syndroom 'Münchhausen bij proxy'. Dit 'syndroom' berust in hoge mate op gevalsbeschrijvingen en is moeilijk af te bakenen van bijvoorbeeld kindermishandeling, kindermoord, opzettelijke vergiftiging en ' doctor-shopping'. Het is een variant op het in 1951 voor het eerst als zodanig genoemde Von Münchhausen syndroom: patiënten die op een hardnekkige en vindingrijke manier artsen blijven bezoeken met verzonnen of zelfveroorzaakte klachten. Het 'bij proxy' zou betekenen dat met name moeders aan hun kind een soort volmacht ontlenen om (medische) aandacht te vragen.117 In voorgaande discussie wordt het beeld bevestigd van de gedetineerde vrouw die krachtens een westers opvoedingspatroon haar kind opvoedt, die een woonvoorziening heeft in Nederland (want in aanmerking komt voor extramurale penitentiaire voorzieningen) en wellicht een mee-opvoedende vader voor haar kind heeft. Een groot deel van de gedetineerde vrouwen komt echter uit het buitenland, is alleenstaand ouder, heeft meer dan één kind, met een grote spreiding qua leeftijden. Dat vergt een brede aanpak van de opvoedings- en verzorgingsproblemen. De in Parijs opgerichte vereniging die in Europees verband de belangen van kinderen van gedetineerden behartigt (EUROCHIPS) en die een voortzetting is van het reeds bestaande informele netwerk zal in dat opzicht nog veel nuttig werk kunnen doen.118 Bij de nieuwbouw en verbouw voor vrouwelijke gedetineerden wordt enigszins tegemoet gekomen aan de positie van vrouwelijke gedetineerden met kinderen. In Sevenum is een apart houten huis gebouwd voor moeders-met-kind, de 'm.m.k. unit'. Dat is een onderdeel van de halfopen inrichting. Er kunnen vijf vrouwen met vijf kinderen (tot vier jaar) wonen. In Utrecht is een kleine penitentiaire open inrichting (POI) voor vrouwen ('Het spoor') bestaande uit tien plaatsen, waar het de leiding is gelukt om ook verzorgende en opvoedende taken thuis in het penitentiair programma erkend te krijgen, waardoor vrouwen de laatste fase
117. Zie o.a. H.M. Koopman en J. Feenstra, 'Bedrog in de geneeskunde met het kind als inzet. Het Münchhausen syndroom bij proxy. Een overzicht van de literatuur', Tijdschrift voor Kindergeneeskunde 1988, 56, p. 141. 118. Zie in dit verband C. van Nijnatten, Detention and development, Perspectives of children of prisoners, Forum Verlag Godesberg 1998. 119. Voor een kritische bijdrage: C. Maris, 'Incest, feit en fictie', NJB 1999, nr. 5. In reactie hierop: R. Kool, 'Incest als verhaal', NJB O&M 1999, nr. 23. 120. TK 1999-2000, 26 800, VI, nr. 2, par. 1.3. Dit dienende recht in de justitiebegroting gaat overigens zeer sterk uit van een liberale visie waar de autonomie en de vrijheid van de burger, initiatief van burgers en marktdenken voorop staan. 121. Ministerie van Justitie, Tekstgedeelten Wetboek van Strafvor-
98
KOOL,
1999
LÜNNEMANN
&
WOLLESW1NKEL
van hun gevangenschap mede kunnen gebruiken om hun leven na de detentie op orde te krijgen. In Hoorn is een gemengde voorziening (poi/dagdetentie) waar mannen en vrouwen gezamenlijk aan het programma kunnen deelnemen. Ter afsluiting Op de keper bezien lijkt het strafrecht in het huidige tijdsgewricht vrouwen niet onwelgevallig te zijn. Het feit dat vanuit feministische hoek geïnspireerde denkbeelden een ontmoetingspunt hebben gevonden in algemenere rechtstheoretische gedachten draagt daaraan bij.119 Tegelijkertijd is het zaak niet in de valkuil van het elan van het 'dienende strafrecht' te vallen.120 Daaraan is nu eenmaal een zeker risico van slachtofferisme verbonden, waardoor de gender-dominante 'beelden' aanwezig binnen de traditioneel gesloten cultuur van de strafrechtspleging worden bevestigd. Overigens... - Opvallend is de hoge bezettingsgraad bij de inrichtingen voor vrouwen. In tegenstelling tot de mannen is er bij de vrouwen geen cellenoverschot. Het relatieve aantal vrouwelijke gevangenen ten opzichte van dat van mannen neemt ook toe. In 1987 was dat 4,2%, in 1996 4,4% en in 1999 5,7%. In de tbs-inrichtingen is een vergelijkbaar beeld te zien. Er zijn momenteel 53 vrouwen naast 936 mannen in tbs. - Justitie heeft een dossier samengesteld van de wetswijzigingen die voortvloeien uit de invoering van de wet Herziening gerechtelijk vooronderzoek (Staatsblad 1999, 243) en de wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden (Staatsblad 1999, 245), welke beide op 1 februari 2000 in werking zijn getreden. Het dossier is per fax te bestellen bij het departement.121 - Vanuit Transact is een handleiding geschreven voor hulpverleners hoe te rapporteren.122 - De VMK heeft een werkgroep voor slachtoffers van vrouwelijke daders van seksueel misbruik gestart.123 - Over minderjarige zedendelinquenten gaat het proefschrift van Boelrijk en het artikel van Hendriks en Bijleveld.124 - Over de historische achtergrond, de rechtsgrond voor het strafbaarstellen van kinderpornografie en de vervolgingspraktijk heeft van der Neut een artikel geschreven.125 Daarnaast is door het Verweij Jonkerinstituut een onderzoek gedaan naar de problematiek rondom kinderpornografie.126
dering na inwerkingtreding wet bijzondere opsporingsbevoegdheden en wet herziening gerechtelijk vooronderzoek, 's-Gravenhage, 1999. 122. A. Goes, Recht doen. Modelprotocol en handleiding voor rapportage voor hulpverleners van seksueel geweld, Utrecht 1999 123. Tijdschrift voor Kindermishandeling VKM 1999, nr. 3. 124. M. Boelrijk, Minderjarige zedendelinquenten en het strafrecht: de strafrechtelijke aanpak van minderjarige plegers, Amsterdam 1998; J. Hendriks en C. Bijleveld, 'Jeugdige zedendelinquenten: verschillen tussen groeps- en alleenplegers', DD 1999, nr. 8. 125. J.L. van der Neut, Kinderpornografie. 'De situatie in Nederland', DD 2000, nr. 2, p. 108-149. 126. J. de Savornin Lohman, c.s., Wetgeving gewogen, Utrecht, 1999.
NEMESIS