Aanbevelingen voor het optimaliseren van vorming, opleiding en arbeidstoeleiding binnen de gevangenissen in Vlaanderen. Eindrapport 2009
Aanbevelingen voor het optimaliseren van vorming, opleiding en arbeidstoeleiding binnen de gevangenissen in Vlaanderen. Eindrapport 2009 Studie uitgevoerd door de Vrije Universiteit Brussel Faculteit Recht en Criminologie Vakgroep Criminologie Prof. dr. S. Snacken, promotor Anne De Ron en Hanne Tournel, onderzoeksters
COLOFON
Aanbevelingen voor het optimaliseren van vorming, opleiding en arbeidstoeleiding binnen de gevangenissen in Vlaanderen. Eindrapport 2009 Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te 1000 Brussel AUTEURs ONDER DE WETENSCHAPPELIJKE LEIDING VAN
Vertaling
Anne De Ron en Hanne Tournel, onderzoeksters prof. dr. Sonja Snacken
Magali Flamme King’s Translation
COÖRDINATIE VOOR DE KONING BOUDEWIJNSTICHTING
GRAFISCH CONCEPT VORMGEVING PRINT ON DEMAND
Françoise Pissart, directeur Stefanie Biesmans, projectmedewerker Ann Vasseur, directieassistente
PuPiL Jean-Pierre Marsily Manufast-ABP vzw, een bedrijf voor aangepaste arbeid Deze uitgave kan gratis worden gedownload van onze website www.kbs-frb.be Een afdruk van deze electronische uitgave kan (gratis) besteld worden: on line via www.kbs-frb.be, per e-mail naar
[email protected] of telefonisch bij het contactcentrum van de Koning Boudewijnstichting, tel +32-70-233-728, fax +32-70-233-727
Wettelijk depot: ISBN-13: EAN: BESTELNUMMER:
D/2893/2009/52 978-90-5130-686-6 9789051306866 1962
December 2009 Met de steun van de Nationale Loterij
Woord vooraf
Als laatste stap en tegelijkertijd als eindresultaat van een meerdelig onderzoekstraject, worden in dit eindrapport de aanbevelingen en bevindingen gepubliceerd van de vakgroep Criminologie van de Vrije Universiteit Brussel, over de coördinatie van en het aanbod aan opleiding en vorming in 7 gevangenissen in Vlaanderen. Dit onderzoek werd door de Vrije Universiteit van Brussel uitgevoerd in opdracht van de Koning Boudewijnstichting. Voor Franstalig België werd een parallel onderzoek uitgevoerd door de Universiteit van Luik. De thematiek werd naar voren geschoven nadat de Stichting via haar Luisternetwerk enkele pertinente getuigenissen van ex-gedetineerden verzamelde waaruit bleek dat deze zich vaak in een precaire situatie bevonden na invrijheidsstelling, ondermeer door een moeilijke integratie op de arbeidsmarkt. Sinds 2005 formuleert de Basiswet op het Gevangeniswezen en de Rechtspositie van Gedetineerden 1, sociale re-integratie expliciet als te realiseren doelstelling van de strafuitvoering 2. Die wet legt de nadruk op een strafuitvoering die gericht is op herstel, rehabilitatie en re-integratie. Opleidings- en vormingsactiviteiten tijdens de detentie zijn dan ook een belangrijke succesfactor in de voorbereiding op sociale re-integratie van een (ex)gedetineerde. Een succesvolle sociale re-integratie van ex-gedetineerden valt echter niet te herleiden tot een geslaagde integratie op de arbeidsmarkt. Toch werd binnen het bestek van dit onderzoek gekozen om, vertrekkende van het verband dat a priori bestaat tussen sociale re-integratie door werk en het opleidingsaanbod tijdens de straf, de coördinatie en het aanbod aan opleiding, vorming en arbeidstoeleiding in penitentiaire inrichtingen nader te bekijken. Beide onderzoeksequipes onderzochten de situatie in de Vlaamse3 en Franstalige gevangenissen en legden hun bevindingen vervolgens voor aan een aantal vooraanstaande actoren op het terrein. Het doel van het onderzoek was ook, naast het sensibiliseren van betrokken actoren, om in samenspraak met deze actoren empirisch verankerde beleidsaanbevelingen te formuleren. Dit met het oog op de verbetering van vorming, opleiding en arbeidstoeleiding
1 Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden (Wet 12 januari 2005), B.S. 1 februari 2005. 2 Art. 9, §2 en art. 76, §1 van de Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, B.S. 1 februari 2005. 3 In het kader van dit onderzoek werden niet alle Vlaamse gevangenissen onderzocht. Om overlappingen met een ander onderzoek te vermijden heeft de VUB zich immers toegespitst op de zeven zogenaamde ‘niet-strategisch plan’ gevangenissen, m.a.w. de gevangenissen waar het strategisch plan nog niet operationeel was ten tijde van het onderzoek.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g N aar een d e m en t i evr i en d e l i j k e sa m en l ev i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
3
Woord vooraf
binnen strafinrichtingen. Na het initiële onderzoek 4 en de overlegmomenten met specialisten, schuift het onderzoeksteam van de VUB in dit rapport de belangrijkste bevindingen uit de studie naar voren evenals een aantal gemotiveerde aanbevelingen die oplossingen willen aanreiken voor de vastgestelde knelpunten. Door de sterk verkavelde bevoegdheidsverdeling tussen de regionale en de federale overheid, maar ook de veelheid van betrokken actoren rond deze thematiek is een efficiënte organisatie van opleiding en vorming in penitentiaire inrichtingen geen eenvoudige opdracht. De Koning Boudewijnstichting heeft dit reflectieproces hieromtrent willen faciliteren en hoopt dat dit eindrapport geen eindpunt zal zijn. De Stichting zal dan ook de nodige stappen zetten om de uiteindelijke output van dit onderzoekstraject over te maken aan de beleidsmakers, in de hoop dat deze laatste de nodige verdere inspanningen zullen leveren om deze aanbevelingen in de praktijk om te zetten.
4 Voor het VUB onderzoek zie: H. TOURNEL en S. SNACKEN, vorming, opleiding en arbeidstoeleiding in zeven Vlaamse gevangenissen, Brussel, Vrije Universiteit Brussel en Koning Boudewijnstichting, 2008, 159p. (http://www.kbs-frb.be/publication.aspx?id=247364&LangType=2067). Voor het onderzoek van de ULg zie: F. SCHOENAERS, D. DELVAUX, C. DUBOIS en S. MEGHERBI, Activités d’enseignement et de formation en prison: état des lieux en Communauté française, Bruxelles, Fondation Roi Baudouin, 2008, 92p. (http://www.kbs-frb.be/publication.aspx?id=247372&LangType=2060)
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
4
Inhoud
Woord vooraf… …………………………………………………………………………………………………… 3 Samenvatting……………………………………………………………………………………………………… 7 Synthèse……………………………………………………………………………………………………………… 9 Executive summary…………………………………………………………………………………………… 11 Inleiding… …………………………………………………………………………………………………………… 13 1. Contextualisering en situering van het onderzoek… …………………………………… 15 2. Bevindingen en beleidsaanbevelingen…………………………………………………………… 17
2.1. Aanbod & Coördinatie…………………………………………………………………………… 17
2.1.1. Strategische Plannen voor Vlaanderen, Brussel en Wallonië… … 18
2.1.2. Diversiteit & Minimum aanbod…………………………………………………… 18
2.1.3. Coördinatiemechanismen…………………………………………………………… 20
2.1.4. Registratiemechanismen… ………………………………………………………… 21
2.1.5. Gevangenisbibliotheek… …………………………………………………………… 21
2.1.6. Financiering Vlaamse Gemeenschap… ……………………………………… 22
2.2. Penitentiaire aspecten…………………………………………………………………………… 22
2.2.1. Regionaliseringsprincipe… ………………………………………………………… 23
2.2.2. Motiverings- en informeringsfunctie penitentiair beambten………24
2.2.3. Opleiding penitentiair beambten………………………………………………… 25
2.2.4. Transparantie omtrent functies en bevoegdheden… ………………… 25
2.2.5. Internettoegang… ……………………………………………………………………… 26
2.2.6. Infrastructuur……………………………………………………………………………… 26
2.3. Verbeteren van de output……………………………………………………………………… 27
2.3.1. Jobcoaching & andere initiatieven……………………………………………… 27
2.3.2. ‘Elders verworven competenties’… …………………………………………… 28
2.3.3. Aanmoedigingspremies……………………………………………………………… 28
2.3.4. Maatschappelijk draagvlak………………………………………………………… 29
Besluit… ……………………………………………………………………………………………………………… 31 Bibliografie…………………………………………………………………………………………………………… 33
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g N aar een d e m en t i evr i en d e l i j k e sa m en l ev i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
5
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
6
Samenvatting Voorliggend eindrapport is het resultaat van een proces dat startte met een verkennend onderzoek naar de bestaande situatie inzake het aanbod en de coördinatie van activiteiten rond vorming, opleiding en arbeidstoeleiding binnen zeven gevangenissen in Vlaanderen, in 2008 uitgevoerd door de vakgroep Criminologie van de Vrije Universiteit Brussel. Het bevat de belangrijkste bevindingen die uit het onderzoek naar boven kwamen, evenals eens reeks concrete aanbevelingen die werden geformuleerd in samenspraak met een aantal gespecialiseerde actoren. Op dit onderzoek volgde een cyclus van participatieve bijeenkomsten (eind 2008 tot september 2009) tijdens welke de vaststellingen uit de studie evenals mogelijke pistes voor verbetering werden besproken. Op nationale schaal werd ook een colloquium georganiseerd rond een aantal best practices. Aan Franstalige kant verliep een parallel proces dat eveneens startte met de opmaak van een verkennende stand van zaken van de opleidings- en vormingsactiviteiten binnen de Franstalige strafinrichtingen. Ook het CRIS (Centre de Recherche et d’Interventions Sociologiques) van de Universiteit van Luik legde haar onderzoeksresultaten vervolgens voor aan een panel van experts om ten slotte enkele concrete en op de werkelijkheid gestoelde beleidsaanbevelingen te formuleren. In dit rapport worden de aanbevelingen van het onderzoeksteam van de VUB gebundeld evenals de belangrijkste bevindingen die hieraan voorafgaan. Ze zijn op te splitsen in drie delen: een eerste deel heeft betrekking op het aanbod en de coördinatie, vervolgens komen de aanbevelingen die verband houden met penitentiaire aspecten aan bod en tot slot zijn er de aanbevelingen die zich specifiek richten op een verbetering van de output. De onderzoeksresultaten en aanbevelingen van de Universiteit van Luik werden verzameld in een afzonderlijk eindrapport5. De aanbevelingen in dit rapport worden echter in dezelfde categorieën onderverdeeld. Dit wijst, ondanks de verschillende beginsituaties en onderzoeksconclusies, toch op enkele belangrijke overeenkomsten over de taalgrens heen. Zowel het Nederlandstalige als het Franstalige onderzoeksteam pleit voor verder politieke opvolging van de implementatie van een strategisch plan in elke regio van het land. Momenteel is dergelijk plan enkel operationeel in Vlaanderen, waardoor vragen rijzen over de ongelijke toegang tot de maatschappelijke dienstverlening voor gedetineerden uit verschillende Belgische strafinrichtingen. Aan weerszijden van het land wijzen de onderzoekers op de veelheid aan bestaande initiatieven en de mate waarin het aanbod afhankelijk is van de wisselwerking tussen het beleid van lokale directies enerzijds en de bereidheid van externe diensten om hun aanbod intra muros te brengen anderzijds. Ze pleiten voor een minimumaanbod en verplichte aanwezigheid van activiteiten rond vorming, opleiding en arbeidstoeleiding in elke peniten 5 C. DUBOIS, S. MEGHERBI en F. SCHOENAERS, Recommandations pour une amélioration de l’enseignement et de la formation en prison, Bruxelles, Université de Liège en de Koning Boudewijnstichting, 2009, 30p.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g N aar een d e m en t i evr i en d e l i j k e sa m en l ev i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
7
Samenvatting
tiaire inrichting. Het aanbod dient bovendien beter rekening te houden met de diverse subpopulaties (beklaagden, veroordeelden, geïnterneerden), met de nietNederlandstalige of analfabete gedetineerden en zou idealiter regionaal georganiseerd moeten worden. Voorts bevelen ze aan dat de opleidingen beter en meer structureel opgevolgd en geëvalueerd worden, en wordt nadruk gelegd op de meerwaarde die zowel de operationele plannen op het niveau van de diverse gevangenissen kunnen hebben, als het individueel detentieplan op het niveau van de gedetineerde. Het Franstalige onderzoeksteam pleit voor een verbetering van de coördinatie van de opleidings-en vormingsactiviteiten. Uit de studie aan Vlaamse kant blijkt deze overal eerder goed te lopen. Er zou over een nieuwe invulling van de functie van de ‘services d’aide aux détenus’ moeten worden nagedacht. Deze zou een meer coördinerende rol moeten kunnen spelen. Een lokaal coördinatieteam in elke Franstalige gevangenis dat alle opleidingsgerelateerde activiteiten kan opvolgen, zou eveneens een stap vooruit kunnen zijn. Beide onderzoeksteams beklemtonen ook de belangrijke motiverings- en informeringsfunctie die de penitentiaire beambten hebben in dit verband. Er wordt gepleit voor een grotere betrokkenheid van de PB’s in deze op re-integratie gerichte voorzieningen, en er zou meer ingezet moeten worden op de opleiding van de penitentiaire beambten zelf. De onderzoekers zijn het er tevens over eens dat tijdens het uittekenen van plannen voor toekomstige gevangenissen, rekening moet worden gehouden met de behoefte aan ruimtes waar gemeenschappelijke activiteiten, zoals opleidingen, kunnen plaatsvinden. In tegenstelling tot de Nederlandstalige onderzoekers, dringt het onderzoeksteam van de ULg minder aan op een verbeterde bibliotheekwerking en toegang tot het internet. Wel zijn de onderzoekers het er over eens dat via een aanpassing van de aanmoedigingspremies het evenwicht tussen opleiding en arbeid in een penitentiaire context verbeterd kan worden, en dat gestreefd moet worden naar een grotere betrokkenheid van de VDAB en le Forem. Uit het onderzoekstraject van de VUB kwam ook het cruciale belang van jobcoaching aan bod, dat door de Franstalige collega’s werd overgenomen. Een andere belangrijke outputgerelateerde aanbeveling heeft betrekking op de valorisatie van de competenties die de gedetineerde ‘elders’, zoals in de strafinrichting, verwerft. Tot slot wordt gewezen op het feit dat re-integratie per definitie een interactief begrip is, en dat ook de samenleving ex-gedetineerden de kans moet aanbieden om terug aansluiting te vinden in de maatschappij. In dit opzicht kan een aanpassing en inperking van het gebruik van het ‘uittreksel uit het strafregister’ een belangrijke stap vooruit betekenen. Er is alleszins nog veel werk aan de winkel wat de versterking van het maatschappelijke draagvlak betreft.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
8
Synthèse
Ce rapport final est le résultat d’un processus qui a débuté par une étude exploratoire de la situation actuelle en ce qui concerne l’offre et la coordination des activités de formation, d’éducation et d’orientation professionnelle dans 7 prisons en Flandre. Cette étude a été menée en 2008 par l’unité d’enseignement et de recherche Criminologie de la Vrije Universiteit Brussel (VUB). Le rapport comporte les principales conclusions qui ont émergé de la recherche ainsi qu’une série de recommandations concrètes formulées en concertation avec un certain nombre d’acteurs spécialisés. En effet, à cette étude a succédé un cycle de rencontres participatives (entre la fin 2008 et septembre 2009) pendant lesquelles on a débattu des constatations de l’étude et des pistes d’amélioration possibles. De plus, un colloque autour d’un certain nombre de bonnes pratiques a été organisé à l’échelon national. Un processus parallèle s’est déroulé du côté francophone. Il a débuté lui aussi par un examen exploratoire des activités de formation et d’éducation dans les établissements pénitentiaires. Le Centre de recherche et d’interventions sociologiques (CRIS) de l’Université de Liège a également présenté les résultats de son étude à un panel d’experts avant de formuler quelques recommandations politiques concrètes s’appuyant sur la réalité Les recommandations de l’équipe de recherche ainsi que les principaux résultats de l’étude de la Vrije Universiteit Brussel sont rassemblées dans ce rapport. Ils sont divisés en trois parties: une première partie concerne l’offre et la coordination, la seconde partie reprend les recommandations en rapport avec des aspects pénitentiaires et enfin il y a les recommandations spécifiquement axées sur l’amélioration du résultat. Les résultats de la recherche et les recommandations de l’ULg sont regroupés dans un rapport final distinct6. Cependant, les recommandations de ce rapport sont réparties dans les mêmes catégories. Ce qui montre que malgré les différences dans les situations de départ et les conclusions de la recherche, on trouve certaines analogies importantes des deux côtés de la frontière linguistique. Les deux équipes de recherche demandent instamment un suivi politique en ce qui concerne la mise en œuvre d’un plan stratégique dans chaque région du pays. À l’heure actuelle, un tel plan n’est opérationnel qu’en Flandre, ce qui soulève des questions quant à l’inégalité d’accès au service social des détenus des différents établissements pénitentiaires belges. Dans tout le pays, les chercheurs insistent sur la multitude d’initiatives existantes et soulignent à quel point l’offre est tributaire de l’interaction entre la politique des directions locales, d’une part, et la volonté des services externes d’introduire leur offre intra muros, d’autre part. Ils préconisent une offre minimale et la présence obligatoire d’activités de formation, d’éducation et d’orientation profession 6 Id. 5
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g N aar een d e m en t i evr i en d e l i j k e sa m en l ev i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
9
Synthèse
nelle dans chaque établissement pénitentiaire. En outre, l’offre doit mieux tenir compte des différents sous-groupes (prévenus, condamnés, internés) et des détenus non néerlandophones ou analphabètes, et elle devrait idéalement s’organiser suivant le principe de régionalisation. Ils recommandent en outre que l’on suive les formations de façon plus structurelle et mettent l’accent sur la valeur ajoutée que peuvent avoir aussi bien des plans opérationnels au niveau des différentes prisons que le plan de détention individuel au niveau du détenu. L’équipe de recherche du CRIS demande instamment une amélioration de la coordination des activités de formation et d’éducation. L’étude du côté flamand montre qu’elle se déroule relativement bien partout. Il faudrait réfléchir à une nouvelle interprétation de la fonction des ‘services d’aide aux détenus’. Ceux-ci devraient pouvoir jouer un rôle de coordination plus soutenu. Une équipe de coordination locale dans chaque prison francophone, chargée de suivre l’ensemble des activités en rapport avec la formation, pourrait aussi constituer un progrès. Les deux équipes de recherche soulignent également l’importance de la fonction de motivation et d’information des agents pénitentiaires à cet égard. Elles préconisent davantage d’implication des agents pénitentiaires dans ces dispositifs de réinsertion et demandent que l’on renforce davantage la formation des agents mêmes. En outre, les chercheurs sont d’avis qu’à l’occasion de l’élaboration des plans des futures prisons, on tienne compte du besoin d’espaces nécessaires à l’organisation d’activités communes telles que les formations. À l’inverse des chercheurs de la VUB, l’équipe de recherche de l’ULg insiste moins sur l’amélioration du fonctionnement de la bibliothèque et de l’accès à internet. Cependant, les chercheurs sont d’avis qu’une adaptation des primes d’encouragement pourrait améliorer l’équilibre entre la formation et l’emploi dans un contexte pénitentiaire et qu’il faut tendre vers davantage d’implication du VDAB et du Forem. Le programme de recherche de la VUB a également révélé l’importance cruciale d’un coaching professionnel, un élément repris par l’équipe de recherche du CRIS. Une autre recommandation importante liée au résultat concerne la valorisation des compétences que le détenu acquiert ‘ailleurs’, par exemple, dans l’établissement pénitentiaire. Enfin, ils soulignent que la réinsertion est par définition un concept interactif et que la société doit aussi donner aux anciens détenus l’occasion de s’y réinsérer. À cet égard, une adaptation et une limitation du recours aux extraits de casier judiciaire pourraient signifier un grand pas en avant. En tout état de cause, il reste encore du pain sur la planche pour renforcer l’assise sociale.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
10
Executive summary
This final report is the result of a process that started with an exploratory study of the state of affairs with respect to the offer and coordination of educational and training activities as well as work placement within seven Flemish prisons, conducted in 2008 by the faculty of Criminology of the Vrije Universiteit Brussel. It contains the most important findings of the study, as well as a series of concrete recommendations that were formulated in consultation with a number of specialists. A cycle of participative meetings followed the study (end of 2008 to September 2009), during which the findings of the research as well as possible paths to improvement were discussed. A colloquium on a set of best practices was also organised at national level. A parallel process in the French-speaking part of the country was led by the University of Liege (ULg) and also started with a survey of the current state of affairs with respect to educational and training activities in penal institutions. The CRIS (Centre de Recherche et d’Interventions Sociologiques) of the University of Liege also presented the results of the study to a panel of experts in order to formulate a number of concrete and realistic policy recommendations. This report includes the most important findings as well as the recommendations of the Vrije Universiteit Brussel research team. They are classified in three major sections: a first part lists all the aspects relating to the offer of schooling and training services and their coordination, in a second part follow those with respect to prison aspects, and finally the recommendations specifically focusing on improving the output are treated. The results and recommendations of the research of the University of Liege are contained in a separate final report7. The recommendations in this report, however, were subdivided into the same categories, indicating that – despite the different starting situations and research conclusions – there are a number of similarities extending across the language barrier. Both the Dutch-speaking and French-speaking research team argue for further political follow-up regarding the implementation of a strategic plan in each region of the country. Presently, such a plan is only operational in Flanders, which raises questions concerning unequal access on the part of prisoners to the social services of various Belgian penal institutions. On both sides of the country, the researchers also point to the abundance of existing initiatives and the extent to which the services supplied depend on the interaction between the policy of local management and the willingness of external providers to bring their services into the prisons. They argue for a minimum level and obligatory presence of activities with respect to education, training and work placement in each penal institution. In addition, the services offered should take better account of 7 Id. 5
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g N aar een d e m en t i evr i en d e l i j k e sa m en l ev i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
11
Executive summary
the diverse subpopulations (accused, convicts, internees), of the non-Dutchspeaking or illiterate prisoners, and ideally should be organised according to the principle of regionalisation. Furthermore, they recommend that training courses be followed up and evaluated better and more systematically. Emphasis was also placed on the benefit that derives from the operational plans at the level of the diverse prisons as well as the individual detention plan at the level of the prisoner. The ULg research team pleaded for improved coordination of the education and training activities. The Flemish study indicates that this aspect is rather well taken care of throughout the region. A new interpretation needs to be given to the function of the ‘services d’aide aux détenus/[services to assist the detainees]’. These should be allowed to play a more coordinating role. A local coordination team in each French-language prison able to follow up all training related activities would also be a step in the right direction. Both research teams also emphasise the major motivational and informational function that prison officials have in this regard. A plea is made for greater involvement of prison officials in these facilities focused on reintegration, and more should be done with respect to training the officials themselves. The researchers also agree that when drawing up plans for future prisons, consideration should be given to the need for rooms where common activities such as training courses can take place. In contrast to the Dutch-speaking researchers, the ULg research team was less keen on improved library services and access to the Internet. The researchers did agree, however, that changes to the stimulus subsidies could improve the balance between training and work in a prison context, and that greater involvement should be sought from the respective regional departments of employment, VDAB and le Forem. The research of the Vrije Universiteit Brussel also treated the crucial importance of job coaching, an aspect that was taken over by the ULg research team. Another major output-related recommendation concerns valorisation of the competences that the prisoner obtains ‘elsewhere’, such as in the penal institution. Finally, reference was made to the fact that reintegration is by definition an interactive concept, and that society must also give ex-prisoners the chance to re-integrate into society. In this respect, a change and restriction to the use of extracts from criminal records would be a major step forward. In any case, there is still much work to be done concerning strengthening societal support.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
12
Inleiding
In 2008 stelde de Koning Boudewijnstichting twee onderzoeksteams aan (het CRIS van de Université de Liège en de vakgroep criminologie van de Vrije Universiteit Brussel) teneinde een verkennende inventaris op te stellen inzake aanbod en coördinatie van activiteiten rond vorming, opleiding en arbeidstoeleiding binnen de Belgische gevangenissen8. Binnen dit onderzoek, werd tevens een cyclus van participatieve bijeenkomsten georganiseerd teneinde aanbevelingen te formuleren met het oog op een optimalisering van zowel het aanbod als de coördinatie inzake vorming, onderwijs en arbeidstoeleiding. De eerste fase in de cyclus van participatieve bijeenkomsten betrof rondetafelgesprekken op communautaire schaal georganiseerd. In dit kader werden de resultaten van het voorafgaand onderzoek gepresenteerd aan een panel van gespecialiseerde actoren: beleidsmedewerkers, verenigingen, opleidingsactoren, penitentiair bestuur, enz. Op basis van de onderzoeksresultaten en de reacties van de deelnemers, werden diverse knelpunten en good practices in kaart gebracht. De tweede etappe in dit proces bestond uit een colloquium op nationale schaal met als doel de ‘best practices’ te presenteren zoals deze in de loop van de voorbereidende fase van ons onderzoek werden geïdentificeerd. Het eerste deel van dit colloquium betrof een plenaire zitting waarbij verschillende sprekers zowel Belgische als buitenlandse ‘best practices’ presenteerden. Hierbij werd voornamelijk getracht de succesfactoren te begrijpen die tot deze ‘best practices’ hebben bijgedragen. Het tweede deel van het colloquium liet de deelnemers toe om participatief deel te nemen aan workshops die voornamelijk de ambitie hadden zich te buigen over het maatschappelijk thema sociale re-integratie van (ex-) gedetineerden en de bijzondere positie die vorming, opleiding en arbeidstoeleiding hierbij innemen. Voorgaande etappes waren noodzakelijk voor de derde fase in de cyclus van participatieve bijeenkomsten. Hierbij werden de gepresenteerde succesfactoren en de elementen die bij de participatieve workshops naar voren werden gebracht, opnieuw aan de hand van een rondetafelgesprek voorgesteld. Dit met als doel, in samenwerking met de betrokken actoren op het terrein, empirisch verankerde aanbevelingen te formuleren die we in dit rapport wensen voor te stellen.
8 Voor beide onderzoeken zie: H. TOURNEL en S. SNACKEN, vorming, opleiding en arbeidstoeleiding in zeven Vlaamse gevangenissen, Brussel, Vrije universiteit Brussel en Koning Boudewijnstichting, 2008, 159p. (http://www.kbs-frb.be/publication.aspx?id=247364&LangType=2067) en F. SCHOENAERS, D. DELVAUX , C. DUBOIS, en MEGHERBI S., Activités d’enseignement et de formation en prison: état des lieux en Communauté française, Brussel, Fondation Roi Baudouin, 2008, 92p. (http://www.kbs-frb.be/publication.aspx?id=247372&LangType=2060)
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g N aar een d e m en t i evr i en d e l i j k e sa m en l ev i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
13
Inleiding
We trachten in dit eindrapport voornamelijk de belangrijkste bevindingen uit ons onderzoek aan te stippen om naderhand, waar mogelijk, beleidsaanbevelingen te formuleren. De bevindingen en beleidsaanbevelingen worden gekaderd binnen drie grote aspecten. Eerst bespreken we de bevindingen m.b.t. het aanbod en de coördinatie. Nadien werpen we een licht op enkele penitentiaire aspecten om ten slotte te komen tot aanbevelingen die betrekking hebben op het verbeteren van de output van de gevangenissen.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
14
1. Contextualisering en situering van het onderzoek Tussen 1 februari 2008 en 31 mei 2008 werd een verkennend onderzoek naar het aanbod, de coördinatie en de organisatie van vorming, opleiding en arbeidstoeleiding gevoerd op basis van een combinatie van verkennende gesprekken met enkele institutionele actoren9 en semi-gestructureerde interviews met lokale actoren10 (bevoorrechte getuigen) uit zeven specifieke Vlaamse gevangenissen, zijnde: Dendermonde, Ieper, Leuven-Centraal, Leuven-Hulp, Mechelen, Oudenaarde en Ruiselede. In samenspraak met de Koning Boudewijnstichting werd ervoor geopteerd om het onderzoek toe te spitsen op de zogenaamde ‘niet-Strategisch Plan’- gevangenissen. Deze keuze werd ingegeven om overlapping met een reeds lopend onderzoek11 in de Strategisch Plan gevangenissen te vermijden. Sedert de staatshervorming van 1980 is de Vlaamse overheid immers bevoegd en verantwoordelijk voor de ‘sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale re-integratie’.12 Na twintig jaar worstelen met de inhoud en vorm van deze bevoegdheid, keurde de regering in 2000 het ‘Strategisch Plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden’ goed. Door middel van dit beleidsdocument werd door de Vlaamse gemeenschap verantwoordelijkheid opgenomen voor het verwezenlijken van het recht op hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Een belangrijke stap dus, want dit recht bevestigt dat gedetineerden blijven behoren tot onze samenleving. Het Strategisch Plan werd in een eerste fase aangevat in de pilootregio Antwerpen-Kempen, in 2003 volgde de gevangenis van Brugge, in 2006 de gevangenis van Hasselt en in 2007 de gevangenis van Gent. Er bleven op het moment van het onderzoek in Vlaanderen nog zeven gevangenissen over waar dit plan nog niet in werking getreden was (supra). Deze zeven gevangenissen vormden dan ook het uitgangspunt van dit onderzoek. In september 2008, na de beëindiging van het onderzoek, werd vervolgens door de Vlaamse regering beslist het Strategisch Plan uit te breiden naar de overige Vlaamse gevangenissen. Dit onderzoek stelde zich, naast de sensibilisering van betrokkenen, tevens tot doel om beleidsaanbevelingen te formuleren aangaande het optimaliseren van vorming, opleiding en arbeidstoeleiding als voorbereiding op de sociale 9 Waaronder FOD Justitie, Vlaamse Gemeenschap, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, de VDAB en de Rode Antraciet. De Rode Antraciet betreft een vzw dewelke instaat voor vormingswerk in de penitentiaire sector. De Rode Antraciet ontplooit een werking, gebaseerd op de sociaal-culturele methodiek, voor gedetineerden en hun directe sociale omgeving, voor al wie strafrechtelijk met justitie in aanraking komt en voor wie werkzaam is in de penitentiaire context als leefwereld. 10 Waaronder directieleden, bemiddelaars maatschappelijke hulp- en dienstverlening, vertegenwoordigers van de PSD, sociaal-cultureel werkers en detentieconsulenten. 11 A. HELLEMANS, I. AERTSEN en J. GOETHALS, Externe evaluatie strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Eindrapport, Leuven, Leuvens Instituut voor Criminologie, 2008, 187p. 12 Art. 5, § 1 van de Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, B.S. 15 augustus 1980.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g N aar een d e m en t i evr i en d e l i j k e sa m en l ev i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
15
Contextualisering en situering van het onderzoek
re-integratie van gedetineerden. Daartoe werd door de Koning Boudewijnstichting een aanvullende cyclus van participatieve bijeenkomsten ingelast, dewelke in de inleiding geduid werd, (december 2008-september 2009) langs zowel Vlaamse als Waalse zijde. Gezien de wijzigende situatie op dit terrein met de uitbreiding van het Strategisch Plan, drong zich een grondige studie van het onderzoeksrapport van onze collegae13 op om alzo voldoende voorbereid de participatieve bijeenkomsten aan te vatten. De combinatie van de resultaten uit het verkennende onderzoek, met de kennis over de resultaten van het onderzoeksrapport van de K.U.Leuven14 (cf. evaluatie Strategisch Plan), alsook met de verkregen inzichten en elementen uit de participatieve ateliers, lieten ons toe in de derde en meteen ook laatste fase van dit onderzoek, in samenwerking met de betrokken actoren op het terrein, empirisch verankerde aanbevelingen te formuleren. Zoals reeds aangegeven in de inleiding hebben wij in dit deel als doel onze voornaamste bevindingen voor te stellen die doorheen het onderzoek werden geïdentificeerd. Voor een volledig overzicht verwijzen wij naar het onderzoek dat door de Koning Boudewijnstichting werd gepubliceerd.15 Waar mogelijk hebben wij tevens aanbevelingen geformuleerd die uit deze bevindingen voortkwamen. Na iedere aanbeveling zal telkens verwezen worden naar het bevoegde departement waarop de aanbeveling betrekking heeft.
13 A. HELLEMANS, I. AERTSEN en J. GOETHALS, Externe evaluatie strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Eindrapport, Leuven, Leuvens Instituut voor Criminologie, 2008, 187p. 14 Id. 13 15 Voor een gedetailleerd overzicht van de probleemformulering, methodologie en onderzoeksresultaten verwijzen we naar het eindrapport: H. TOURNEL en S. SNACKEN, vorming, opleiding en arbeidstoeleiding in zeven Vlaamse gevangenissen, Brussel, Vrije universiteit Brussel en Koning Boudewijnstichting, 2008, 159p. (http://www.kbs-frb.be/publication.aspx?id=247364&LangType=2067)
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
16
2. Bevindingen en beleids aanbevelingen
2.1. Aanbod en coördinatie Een verkenning van het aanbod in de zeven niet–Strategisch Plan Vlaamse gevangenissen anno 2008, liet zonder enige twijfel een veelheid aan initiatieven zien op de drie onderzochte terreinen. Wegens redenen van haalbaarheid werd, in navolging van onze Waalse collega’s, ervoor geopteerd de activiteiten die zich hoofdzakelijk richtten tot creatieve en culturele vaardigheden, zoals o.a. gitaarlessen, koorzang en teken- en schilderatelier, alsook de op herstel gerichte activiteiten, zoals o.a. slachtoffers: gevolgen en verwerking, zelfbeeld en verantwoordelijkheid, enz. niet te betrekken. Ondanks de veelheid aan initiatieven, werd toch nog een aantal leemtes vastgesteld op deze domeinen. Doorheen ons onderzoek werd dan ook duidelijk dat de aanwezigheid van dergelijke initiatieven sterk afhankelijk blijkt te zijn van de wisselwerking tussen het beleid van lokale directies enerzijds en de bereidheid van externe diensten om hun aanbod intra muros te brengen anderzijds. Door de invoering van het Strategisch Plan is weliswaar een aanzet gegeven tot een veralgemeende toepassing van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden, maar Hellemans e.a. stelden vast dat er ook na de invoering van dit plan nog een grote variatie bestaat tussen het hulp- en dienstverleningsaanbod in de onderzochte gevangenissen.16 De lokale coördinatie/samenwerking tussen de verschillende betrokken actoren bleek overal goed te lopen. In bepaalde gevangenissen gebeurde deze coördinatie via welzijnsteams of lokale werkgroepen, elders eerder ad hoc. Als belangrijke voorwaarde voor deze goede samenwerking werd meermaals gewezen op de lokale (stilzwijgende) afspraken. Er heerste dan ook angst voor het moment dat deze afspraken zouden geformaliseerd worden, een noodzakelijk gevolg van het Strategisch Plan. Op bovenlokaal niveau stelde zich tevens de nood aan congruentie tussen de visies van Justitie en Vlaamse Gemeenschap, doch deze liet duidelijk op zich wachten wat betreft de zeven onderzochte gevangenissen. Wil men komen tot een geïntegreerd en integraal aanbod dan is er ook op dit beleidsniveau nood aan structureel overleg om alzo een bovenlokale coördinatie te realiseren. Op het moment van ons onderzoek zagen we wel inspanningen17 in deze richting, doch nog onvoldoende, aangezien er nog geen orgaan bestond dat Justitie en Vlaamse gemeenschap op permanente basis samenbracht rond het coördineren van dit aanbod. Het Strategisch Plan zorgt daarentegen voor formeel overleg op zowel lokaal als bovenlokaal niveau. Desalniettemin zijn we overtuigd van het belang van informele gesprekken en hopen we dan ook dat verdere formalisering niet leidt tot het wegvallen van informele contacten. 16 A. HELLEMANS, I. AERTSEN en J. GOETHALS, ‘Gevangenis en samenleving 2009: een externe evaluatie van het Vlaams strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden’, Fatik 2009, 121, 20-21. 17 Zie onder meer de operationele plannen, de coördinerende rol van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk en de (bovenlokale) ondersteunende opdracht van het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g N aar een d e m en t i evr i en d e l i j k e sa m en l ev i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
17
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
2.1.1. Strategische Plannen voor Vlaanderen, Brussel en Wallonië Na een bestudering van beleidsdocumenten betreffende het Vlaams Strategisch Plan, kunnen we vaststellen dat het Strategisch Plan (althans theoretisch) inspeelt op heel wat vastgestelde knelpunten uit ons empirisch onderzoek. Doch steken er nog heel wat vragen rond rechtsgelijkheid de kop op. In Vlaanderen aanvaardt men door de aanneming van dit Strategisch Plan dat de maatschappelijke dienstverlening die in de samen leving aanwezig is, moet doorgetrokken worden tot in de gevangenissen, maar hoe zit het dan in Wallonië en Brussel? Staan we hier niet voor een toenemende ongelijkheid tussen Vlaamse, Waalse en Brusselse gevangenissen? Hoe kan dit verantwoord worden naar gedetineerden zelf, zeker als we weten dat gedetineerden, mede onder druk van de overbevolking, ook tussen gevangenissen van verschillende regio’s getransfereerd worden? Vanuit die wetenschap pleiten wij dan ook voor de implementatie van drie Strategische plannen, respectievelijk voor Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Aan Waalse zijde bestaat er nog geen Strategisch Plan, doch heerst er daar een decreet. Daarnaast merken we reeds stappen in de richting tot het ontwikkelen van een Strategisch Plan aan Brusselse zijde. Zo werd anno 2006 door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een onderzoek uitbesteed aan VUB-ULB naar de mogelijkheden voor een Brussels Strategisch Plan. Een ontwerp Strategisch Plan werd opgesteld in samenspraak met de bevoegde actoren en werd in het Brusselse parlement besproken tijdens een studiedag op 13 maart 2008. Verder politieke opvolging dringt zich op.
Aanbeveling: Er moet verder werk gemaakt worden van een Strategisch Plan voor Brussel. Er zijn reeds heel wat inspanningen hiertoe geleverd die nu politiek kunnen afgerond worden.
Bevoegd departement: Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
2.1.2. Diversiteit & Minimum aanbod Eigen aan een penitentiaire context is de diversiteit aan verschillende subpopulaties, met vaak verschillende noden. Denken we hierbij maar aan beklaagden, veroordeelden, geïnterneerden, anderstaligen, mannen, vrouwen, allochtonen en noem maar op. In het gevoerde onderzoek waren evenwel enkel mannengevangenissen betrokken en slechts één gevangenis (Leuven-Hulp) waar ook geïnterneerden geherbergd worden, maar toch benadrukten de bevraagde actoren meermaals het verschil in behoeften en noden tussen beklaagden en veroordeelden, die bovendien niet zelden geherbergd worden binnen één en dezelfde gevangenis. Elke hechtenistitel lijkt namelijk een eigen problematiek mee te brengen. Veelvuldig werd gesteld dat beklaagden, in tegenstelling tot het merendeel van de veroordeelden, vaak (nog) niet bezig zijn met het ‘zinvol’ invullen van hun detentieperiode en het verhogen van hun re-integratiekansen, maar vooral bekommerd zijn om het strafproces. Daarenboven bleek het organisatorisch zeer moeilijk om activiteiten voor beklaagden te realiseren omdat deze groep gekenmerkt wordt door een groot verloop, onverwachtse uithalingen door politiediensten, bezoek van advocaat, enz. De conclusie luidde dan ook meermaals dat beklaagden nood hebben aan kortlo-
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
18
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
pende en op maat gemaakte activiteiten. Vanuit dit perspectief is er nood aan meer differentiatie naargelang het type instelling en type opsluiting. Uit de laatste ronde tafel kwam naar voren dat dit aspect reeds door de Vlaamse Gemeenschap18 wordt bekeken. Zij ziet alvast het belang van meer differentiatie. In de voorbereiding van een toekomstige vervolgfase van het oorspronkelijke Strategisch Plan bekommert men zich nu al om het belang van differentiatie.
Aanbeveling: Er is nood aan een aanbod dat (meer) inspeelt op de differentiatie eigen aan een penitentiaire context, zowel op het vlak van type instelling als type opsluiting.
Bevoegd departement: Federale Overheidsdienst Justitie / Vlaamse Gemeenschap
Uit ons onderzoek, alsook uit het onderzoek van de K.U.Leuven en ander vroeger VUB-KBS onderzoek19, bleek dat het aanbod aan vorming, opleiding en arbeidstoeleiding aan anderstalige gedetineerden bijzonder karig is. Zo beperkt het aanbod voor hen zich doorsnee tot sportactiviteiten, de cursus ‘Nederlands voor anderstaligen’ en bepaalde creatieve activiteiten. Zowel de Basiswet als het Strategisch plan gelden principieel voor alle gedetineerden, zonder onderscheid van ras, taal, afkomst, enzoverder. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat er allerhande structurele belemmeringen heersen, zoals bijvoorbeeld het feit dat de Vlaamse Gemeenschap enkel in het Nederlands onderwijs mag verschaffen en dat men de Nederlandse taal (voldoende) machtig moet zijn om in een VDAB-traject te stappen.
Aanbeveling: De bevoegde overheden dienen de structurele belemmeringen gekoppeld aan de Nederlandse taal weg te werken.
Bevoegd departement: Vlaams ministerie van Onderwijs, Jeugd, Gelijke kansen en Brussel en Vlaams ministerie van Financien, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport
18 Wanneer we spreken over ‘Vlaamse Gemeenschap’ in het algemeen bedoelen we verschillende bevoegde departementen in deze materie, namelijk: Vlaams ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (inclusief speciale rol van de beleidscel Samenleving en Criminaliteit), Vlaams ministerie van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, Vlaams ministerie van Leefmilieu, Natuur en Cultuur en Vlaams ministerie van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel. 19 S. SNACKEN, J. KEULEN en L. WINKELMANS, Buitenlanders in de Belgische gevangenissen: knelpunten en mogelijke oplossingen, Brussel, Koning Boudewijnstichting en Vrije Universiteit Brussel, 2004, 102 p. (http://www.kbs-frb.be/publication.aspx?id=178160&LangType=2067)
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
19
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
Ondanks de verschillende noden en behoeften van de hierboven besproken categorieën gedetineerden en de daaraan noodzakelijk (!) gekoppelde aandacht voor deze diversiteit, dient er in elke gevangenis een verplicht minimum aanbod aan vorming, opleiding en arbeidstoeleiding aanwezig te zijn. We denken hierbij aan een verplichte aanwezigheid van activiteiten rond vorming (bvb.: De Rode Antraciet), opleiding (bvb.: Het Centrum voor Volwassenenonderwijs of het Centrum voor Basiseducatie) en arbeidstoeleiding (bvb.: detentieconsulenten van de VDAB).
Aanbeveling: Er is nood aan een verplicht minimum aanbod in elke gevangenis. We denken hierbij aan een verplichte aanwezigheid van activiteiten rond vorming (bvb.: De Rode Antraciet), opleiding (bvb.: Het Centrum voor Volwassenenonderwijs of het Centrum voor Basiseducatie) en arbeidstoeleiding (bvb.: detentieconsulenten van de VDAB).
Bevoegd departement: Federale Overheidsdienst Justitie / Vlaamse Gemeenschap
2.1.3. Coördinatiemechanismen Ter realisatie van een gedifferentieerd aanbod, lijkt ons een belangrijke rol weggelegd voor de operationele plannen van de gevangenissen. Al dienen we ons bewust te zijn van het feit dat er een wereld van verschil kan bestaan tussen de stated en de real goals, waarmee wordt bedoeld dat hetgeen in het plan wordt opgenomen ook nog daadwerkelijk moet plaatsvinden. Desalniettemin kunnen deze operationele plannen een belangrijke rol vervullen in het creëren van een gemeenschappelijk draagvlak tussen Justitie en externe actoren, want als bvb. hulp- en dienstverlening niet zou opgenomen zijn in een dergelijk plan dan kan dit impliciet betekenen dat de justitiële actoren dat zien als taak van ‘de anderen’ en niet van hun. Hieruit voortvloeiend komen we (aanvullend aan de hierboven geformuleerde beleidsaanbevelingen) tot volgende beleidsaanbeveling:
Aanbeveling: Het is aangewezen om de beleidsmedewerkers van de Vlaamse Gemeenschap te betrekken in de opmaak van de operationele plannen van de diverse gevangenissen m.b.t. het uitwerken van een gediversifieerd aanbod.
Bevoegd departement: Federale Overheidsdienst Justitie / Vlaams ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
20
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
2.1.4. Registratiemechanismen Doorheen het hele onderzoek, zowel in de eerste als tweede fase, werd meermaals gewag gemaakt door verschillende betrokken professionele actoren dat er een gebrek is aan systematische registratie van de instap en uitval aan de betrokken activiteiten. Nochtans kan een dergelijke registratie belangrijk zijn in het licht van de evaluatie van de activiteiten, alsook belangrijk voor de opvolging van individuele gedetineerden. Al snel bleek echter dat dit hiaat verholpen zou worden door het gedetineerden opvolgsysteem van de Vlaamse Gemeenschap dat sinds 1 juli 2009 in werking getreden is.
Aanbeveling: Uit de rondetafels bleek dat het correct implementeren en toepassen van dit registratiesysteem behoorlijk tijdsintensief is. In dit kader formuleren wij dan ook de aanbeveling om dit instrument op korte termijn te evalueren.
Bevoegd departement: Vlaams ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
2.1.5. Gevangenisbibliotheek Het participatiedecreet van 18 januari 2008 – voluit het decreet houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport – beoogt de ondersteuning, verrijking en versterking van de participatie in het cultuur-, jeugd- en sportbeleid. Art. 18 van dit participatiedecreet voorziet om de reguliere bibliotheekwerking uit te breiden tot de gevangenissen. Hiertoe sluit de Vlaamse Regering convenanten af met de betrokken gemeenten. De subsidies die hiervoor worden ingezet, worden voorzien voor personeels- en werkingskosten. Het artikel vermeldt tevens dat de Vlaamse Regering de nadere voorwaarden voor de toekenning en de uitbetaling van de subsidie bepaalt en instaat voor het toezicht op de uitvoering van de convenanten. De bedoeling was dat al deze convenanten ondertekend zouden zijn voor de verkiezingen van 7 juni 2009, dit is echter niet gelukt. Momenteel hebben de steden Brugge, Gent, Hasselt, Leuven, Oudenaarde en Turnhout reeds een ondertekend convenant. We sporen de resterende gemeenten dan ook sterk aan om hiervan werk te maken.
Aanbeveling: Er is nood aan een (dringende) verdere uitbreiding (cf. ondertekening) van deze convenanten in de gemeenten Aalter, Antwerpen, Dendermonde, Ieper en Mechelen.
Bevoegd departement: Vlaams ministerie van Leefmilieu, Natuur en Cultuur en Vlaams ministerie van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
21
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
2.1.6. Financiering Vlaamse Gemeenschap Reeds decennia lang is de financiering van het gevangeniswezen, zowel vanuit FOD Justitie als vanuit de gemeenschappen, een heikel punt. Doorheen ons onderzoek werden deze spanningen dan ook meermaals zichtbaar gemaakt. Zo meldden bepaalde actoren dat de Vlaamse Gemeenschap op het moment van ons onderzoek over onvoldoende middelen beschikte om hun opdracht naar behoren uit te voeren. Zij dienden hiervoor dan ook steun te zoeken in het steunfonds en andere budgetten van Justitie. Deze lacune zou deels verholpen worden met de verdere implementatie van het Strategisch Plan, aangezien hiermee budgetten voor personeel vrijgemaakt worden. Of met deze budgetten ook voldoende activiteiten kunnen aangeboden worden is echter niet zo duidelijk.
Aanbeveling: De Vlaamse Gemeenschap dient verder te investeren in budgetten en mensen om externe instanties toe te laten hun aanbod ‘binnen’ te brengen.
Bevoegd departement: Vlaamse Gemeenschap
2.2. Penitentiaire aspecten De gevangenis is een strikt hiërarchisch gestructureerd geheel, waarin gevangenisdirecties een belangrijke verantwoordelijkheid hebben inzake veiligheid, zowel t.a.v. de samenleving als t.a.v. al wie zich in de gevangenis bevindt. Hieruit voortvloeiend konden we met enige voorzichtigheid doorheen ons onderzoek vaststellen dat de uitgebreidheid van het aanbod aan vorming, opleiding en arbeidstoeleiding binnen een specifieke gevangenis, sterk bepaald wordt door de mate waarin de directie deze activiteiten als bedreigend voor de veiligheid ervaart. Doch merken we hierbinnen een gunstige trend. De activiteiten op de drie onderzochte terreinen worden immers steeds meer als een wezenlijk onderdeel van het systeem ervaren door de directies. In dit bewustwordingsproces speelt de (recente) Basiswet een niet te onderschatten rol. Desalniettemin dient er nog geïnvesteerd te worden in een gunstig inbeddingsklimaat voor dergelijke initiatieven, een aanbeveling die bovendien reeds in 1997(!) geformuleerd werd.20 Om aan dit gunstig inbeddingsklimaat te werken, blijkt het goed informeren van penitentiair beambten over het aanbod en over de verschillende externe actoren zeer belangrijk te zijn. Op welke manier de steun van de beambten vergroot kan worden en wat de juiste kanalen en instrumenten zijn om hieraan tegemoet te komen, is zelfs na de rondetafels nog onduidelijk. Een gelijkaardige vaststelling werd gedaan bij onze collegae: “Bij het bewakingspersoneel is het draagvlak voor het strategisch plan nog erg klein. Het is niet duidelijk in hoeverre de penitentiair beambten de gedetineerden (kunnen) stimuleren en motiveren om deel te nemen aan de hulp- en dienstverlening. In sommige gevangenissen blijken er wel degelijk weerstanden te bestaan, die niet louter zijn terug te voeren tot praktische omstandigheden,
20 M., REGELBRUGGE, “Onderwijs, vorming, sport en cultuur in de Vlaamse gevangenissen”, in DETIENNE, J., ETIENNE, L. en PIERAERTS, M. (eds.), Samenlevingsparticipatie in de gevangenissen, Brussel, Koninklijke Commissie der Beschermingscomité’s, 1997, 101-103.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
22
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
overbevolking van de gevangenispopulatie of onderbezetting van het personeel.” 21 In enkele gevangenissen werden al kanalen gezocht om penitentiair beambten meer te betrekken bij dergelijke initiatieven, maar niet altijd met evenveel succes. Zo zien we in de gevangenis van Leuven-Hulp een ‘vormingsagent’. Dit is een beambte die zich bezig houdt met het in goede banen leiden van bepaalde vormingsactiviteiten en dus ook vrijgesteld is van de bewakingsfunctie, waardoor hij niet altijd op begrip van collega-beambten kan rekenen. In andere gevangenissen, waaronder Oudenaarde, opteert men ervoor bepaalde penitentiair assistenten te betrekken in vergaderingen omtrent activiteiten gericht op o.a. vorming, opleiding en arbeidstoeleiding. Maar nergens schijnt het vlekkeloos te verlopen. Een vaststelling die duidelijk vraagt om accurate oplossingen. Wij formuleren hieronder alvast enkele suggesties.
2.2.1. Regionaliseringsprincipe We stelden reeds dat er in elke gevangenis een minimum aanbod aan hulp- en dienstverlening zou moeten zijn, inclusief een verplichte aanwezigheid van activiteiten rond vorming (bvb.: De Rode Antraciet), opleiding (bvb.: Het Centrum voor Volwassenenonderwijs of het Centrum voor Basiseducatie) en arbeidstoeleiding (bvb.: detentieconsulenten van de VDAB). Hiertoe dient er blijvend geïnvesteerd te worden in het creëren en behouden van een voldoende aanbod in elke gevangenis. Hoewel er vaak aangenomen wordt dat transfers deze lacunes in aanbod binnen een welbepaalde gevangenis kunnen opvangen, dienen we hier toch de kritische noot bij te plaatsen dat onderzoek het grote belang van een familiaal en sociaal netwerk aantoont voor een succesvolle re-integratie en het stoppen met criminaliteit.22 Vandaar onze aanbeveling om te werken aan een classificatie van gedetineerden volgens een regionaliseringsprincipe, zodat zij zo dicht mogelijk bij hun familiaal en sociaal netwerk blijven. Vanuit die optiek valt het dan ook niet te verantwoorden dat niet elke gevangenis zou beschikken over een voldoende aanbod aan vorming, opleiding en arbeidstoeleiding. Eventuele specialisaties in dit aanbod (denken we hier bijvoorbeeld aan de mogelijkheid tot het behalen van een secundair onderwijs diploma) zouden daarenboven in elke regio (bvb. provincie) aanwezig moeten zijn. Deze filosofie zou zich moeten veruiterlijken in het Individueel detentieplan.
Aanbeveling: Er is nood aan classificatie van gedetineerden volgens een regionaliseringsprincipe (bvb. per provincie), waardoor er in elke gevangenis een aanbod aan vorming, opleiding en arbeidstoeleiding aanwezig dient te zijn. Eventuele specialisaties zouden idealiter in elke regio (bvb. provincie) beschikbaar moeten zijn. Deze filosofie zou zich moeten veruiterlijken in het Individueel detentieplan. Deze aanbeveling vervult ook een belangrijke rol in het vorm geven en uitwerken van de huidige, nieuwbouwplannen.
Bevoegd departement: Federale Overheidsdienst Justitie / Vlaamse Gemeenschap 21 A. HELLEMANS, I. AERTSEN en J. GOETHALS, l.c., 19. 22 S. MARUNA en R. IMMARIGEON, After Crime and Punishment: Pathways to offender reintegration, Devon: Willan publishing, 2004, 302p.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
23
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
2.2.2. Motiverings- en informeringsfunctie penitentiair beambten Internationale literatuur, alsook het eigen onderzoek, toont aan dat er een belangrijke rol is weggelegd voor de penitentiair beambten (PB) m.b.t. het informeren en motiveren van gedetineerden inzake het deelnemen aan het aanbod rond vorming, opleiding en arbeidstoeleiding. De PB’s vervullen immers een belangrijke eerstelijnsfunctie. De vraag rijst echter hoe de PB’s in dit hele verhaal betrokken moeten worden. Het motiveren, stimuleren en informeren van gedetineerden inzake het aanbod is in principe een taak voor elke PB. Zo stelt artikel 76, § 1 van de Basiswet immers dat: “De penitentiaire administratie draagt er zorg voor dat aan de gedetineerde een zo ruim mogelijke toegang wordt verleend tot het geheel van vormingsactiviteiten die ter beschikking worden gesteld met het oog op zijn persoonlijke ontplooiing, op het zinvol doorbrengen van zijn detentietijd, en op het behoud of de verbetering van vooruitzichten op een geslaagde re-integratie in de vrije samenleving.” In diverse gevangenissen werden al initiatieven ontwikkeld om deze groep meer te betrekken. Zo werd er bvb. in Leuven-Hulp geopteerd voor een ‘vormingsagent’. Dit betreft een PB, dewelke specifiek bevoegd is voor het in goede banen leiden van bepaalde vormingsactiviteiten en dus ook vrijgesteld is van zijn bewakingsfunctie. Zo’n ‘vormingsagent’ blijkt van cruciaal belang te zijn voor het motiveren en sensibiliseren van gedetineerden voor de verscheidene lopende activiteiten, aangezien de PB’s vaak het dichtst bij de gedetineerden staan. Doch blijkt uit de praktijk de positie van ‘vormingsagent’ niet zo evident te zijn. Zo kan een vormingsagent in bepaalde gevallen op heel wat weerstand stuiten van zijn collega’s, dewelke de bewakingsfunctie als prioritair aanzien en niet begrijpen dat een PB zich voor zulke dingen engageert (zij worden gezien als ‘softies’). In oudenaarde tracht men deze betrokkenheid te realiseren via het betrekken van een penitentiair assistent bij alle vergaderingen omtrent het aanbod. Er moet blijvend geïnvesteerd worden in het zoeken naar een kanaal om deze betrokkenheid te vergroten.
Aanbeveling: In elke gevangenis dienen één of meerdere PB’s aangesteld te worden met de verantwoordelijkheid om gedetineerden te informeren over het aanwezige aanbod, zowel bij het onthaal als tijdens de verdere detentie, alsook hun collega’s hieromtrent te informeren.
Bevoegd departement: Federale Overheidsdienst Justitie
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
24
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
2.2.3. Opleiding penitentiair beambten De vorming van de PB’s speelt ook een belangrijke rol in dit hele verhaal. Zo is het van belang dat elke PB kennis heeft van de ruimere context van de rol van de Vlaamse Gemeenschap binnen de gevangenissen. In de nieuwe opleiding tot PB (die drie maanden duurt) wordt reeds aandacht besteed aan het Strategisch Plan en de rol van de Vlaamse Gemeenschap binnen de gevangenis. De plaats van deze module binnen de gehele opleiding is echter gering en er dringt zich dan ook de nood op om deze eerder algemene introductie in een latere fase aan te vullen met lokale intersectorale vormingen. Het is daarnaast belangrijk te weten dat verschillende werkzame PB’s nog gerekruteerd werden onder het oude systeem en bijgevolg deze drie maanden durende opleiding helemaal niet genoten hebben. Voor deze doelgroep is het zeker cruciaal om hen via lokale intersectorale vormingen kennis te laten maken met de rol en functie van de Vlaamse Gemeenschap.
Aanbeveling: FOD Justitie en Vlaamse Gemeenschap dienen samen lokale intersectorale vormingen te organiseren voor de PB’s, zowel voor PB’s die gerekruteerd worden onder het huidige systeem (3 maanden opleiding), als PB’s die deze opleiding niet genoten hebben (cf. het oude systeem).
Bevoegd departement: Federale Overheidsdienst Justitie / Vlaamse Gemeenschap
2.2.4. Transparantie omtrent functies en bevoegdheden In dat kader werd in het laatste rondetafelgesprek dan ook gewezen op het belang van meer transparantie inzake verwachtingen en opdrachten van PB’s in het kader van hun huidig evaluatiesysteem. Bovendien werd in het verlengde hiervan ook op het belang gewezen van het investeren in een constructieve relatie tussen de PB’s en de PSD zodat er een betere uitwisseling van informatie plaatsvindt, evenals met andere justitiële diensten, zoals de griffie, de boekhouding, enz. Tussen Justitie en de Vlaamse Gemeenschap dient er meer duidelijkheid gecreëerd te worden m.b.t. de respectievelijke opdrachten en bevoegdheden.
Aanbeveling: Aanvullend op vorige aanbeveling is er nood aan meer transparantie op niveau van iedere instantie met het oog op het optimaal functioneren van het evaluatiesysteem alsook een vlotte informatieoverdracht tussen de verscheidene actoren, met inachtname van hun verschillende functies en bevoegdheden.
Bevoegd departement: Federale Overheidsdienst Justitie
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
25
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
2.2.5. Internettoegang In de context van het bevorderen van de sociale re-integratie kunnen we er ons inziens niet omheen dat het toegankelijk maken van internet voor de gedetineerden onontbeerlijk is. We leven immers zelf in een informatiemaatschappij waardoor in het kader van de sociale re-integratie deze noodzaak zich opdringt. Met het oog op een effectieve en efficiënte sociale re-integratie in een overwegend kennis- en informatiemaatschappij mag het belang van internet binnen opleidingen en bijvoorbeeld binnen de zoektocht naar tewerkstelling, huisvesting, e.a. niet miskend worden. Het ontbreken van een (beperkte) internettoegang verhindert het optimaal werken aan vorming, opleiding en arbeidstoeleiding binnen een gevangeniscontext.
Aanbeveling: Er moet dringend werk gemaakt worden van het onderzoeken van de mogelijkheden om op een veilige manier internettoegang te voorzien in het kader van opleidingen en de voorbereiding van de re-integratie.
Bevoegd departement: Federale Overheidsdienst Justitie
2.2.6. Infrastructuur De gebrekkige en beperkte gevangenisinfrastructuur is een probleem dat reeds lange tijd gekend is. Zo ontbreekt het in bepaalde gevangenissen aan voldoende gemeenschappelijke ruimtes, waardoor het werken in groep bemoeilijkt wordt. Vaak is men dan ook genoodzaakt het aantal activiteiten af te zwakken of gebruik te maken van lokalen die oorspronkelijk een andere functie hebben (bibliotheek, fitnessruimte, bezoekzaal …)
Aanbeveling: In het licht hiervan formuleren we dan ook de beleidsaanbeveling om bij de bouw van nieuwe gevangenissen te anticiperen op de nood aan voldoende gemeenschappelijke ruimtes voor de organisatie van activiteiten en de gemeenschappen aldus te betrekken bij de bouwplannen.
Bevoegd departement: Federale Overheidsdienst Justitie
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
26
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
2.3. Verbeteren van de output Een kritieke succesfactor voor een succesvolle (voorbereiding van de) re-integratie blijkt volgens internationale literatuur te liggen in de realisatie van continuïteit tussen wat intra muros aangeboden wordt en de nazorg die extra muros voor verdere opvolging en begeleiding zorgt.23 Het blijkt met andere woorden onvoldoende om ex-gedetineerden bij invrijheidsstelling (gewoon) over te dragen aan de ‘reguliere’ instanties, omdat uit eerder verricht onderzoek bleek dat deze ex-gedetineerden reeds vaak omringd worden door allerlei verplichte ‘begeleidingen’ in het kader van voorwaarden, waardoor het geen sinecure is om hier nog eens een vrijwillige begeleiding bij te nemen. Bovendien hebben zij meestal weinig behoefte om de banden met het gedetineerdenverleden aan te houden.24 Het realiseren van een adequate en aangepaste nazorg betreft dus geenszins een evidentie. Extra inspanningen dringen zich op.
2.3.1. Jobcoaching & andere initiatieven Hoewel zeker nog niet alle activiteiten en/of instanties doordrongen zijn van het belang van dergelijk nazorg en continuïteit, bemerkten we toch enkele lovenswaardige initiatieven in die richting. Denken we hier onder meer aan het Try-out project in de Leuvense gevangenissen of het Velcro project in de gevangenis van Oudenaarde. De bestaande jobcoaching, waarbij de VDAB een werkzoekende behorende tot de kansengroepen (personen met een arbeidshandicap, 50 plussers, kortgeschoolden en allochtonen) in de beginperiode van tewerkstelling begeleid, dient te worden uitgebreid tot de doelgroep van ‘ex-gedetineerden’.
Aanbeveling: De VDAB wordt aangemoedigd om de jobcoaching uit te breiden tot de doelgroep van ‘ex-gedetineerden’ en deze dus in de reguliere dienstverlening op te nemen.
Bevoegd departement: Vlaams ministerie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin / Vlaams ministerie van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke ordening en Sport / VDAB
23 S. TAXMAN, D. YOUNG en J.M. BYRNE, “With eyes wide open: formalizing community and social control intervention in offender reintegration programmes”, in MARUNA, S. en IMMARIGEON, R. (eds.), After Crime and Punishment: Pathways to offender reintegration, Cullompton, Willian, 2004, 245-248; M. MAGUIRE en P. RAYNOR, “How the resettlement of prisoners promotes desistance from crime: Or does it?”, Criminology and Criminal Justice 2006, 6, 19-38; J. TRAVIS, A.L. SOLOMON en M. WAUL, From prison to home: The dimensions and Consequences of Prisoner Reentry, Washington, The Urban Institute, 2001, 19. 24 VLAAMSE GEMEENSCHAP, Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake de kwaliteit en de effectiviteit van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden in de Vlaamse gevangenissen, interuniversitair onderzoeksproject, 2003, 115-116.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
27
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
2.3.2. ‘Elders verworven competenties’ Gedetineerden doen binnen een gevangeniscontext vaak heel wat kennis op die professioneel belangrijk kan zijn. Dergelijke kennis dient dan ook gevaloriseerd te worden door de VDAB, zonder te vermelden dat deze kennis verworven werd binnen een gevangeniscontext. Voorbeeld: een gedetineerde die jaren lang als kok fungeerde binnen een gevangenis, zou hiervan een attest moeten krijgen bij invrijheidsstelling zonder te vermelden dat dit attest verkregen werd op basis van verworven kennis binnen een gevangenis.
Aanbeveling: Er is nood aan het certificeren van ‘elders verworven competenties’ (in casu: binnen de gevangenis context) door de VDAB.
Bevoegd departement: Vlaams ministerie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin / Vlaams ministerie van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke ordening en Sport / VDAB
2.3.3. Aanmoedigingspremies Wat de aanmoedigingspremies betreft stellen we vast dat voornamelijk de voorwaarde in de ministeriële omzendbrief van 21 februari 2005 omtrent het minimum aantal uren dat de cursus per week dient te bedragen, zwaar is. De opleiding dient nl. minimum 9 uren per week te bedragen. Bij de berekening van het aantal uren worden zowel de cursusuren als de uren zelfstudie in rekening genomen. De uren zelfstudie mogen echter slechts maximum de helft bedragen van het aantal cursusuren. In de praktijk blijkt dit vaak een onrealistische voorwaarde te zijn omdat het huidige aanbod op dat vlak vaak onvoldoende is. Daarenboven kunnen zij slechts maximaal vergoed worden voor 36 uren per week en is de vergoeding vastgesteld op 0,62 euro per uur wat BIJZONDER weinig is en gedetineerden die opteren voor een cursus sowieso aan vergoeding inboeten t.o.v. de werkende gedetineerden. Ook op dit vlak dringt zich een herziening op.
Aanbeveling: Ofwel dienen de voorwaarden voor de vergoeding versoepeld te worden ofwel dient er een aanbod ontwikkeld te worden dat meer spoort met de omzendbrief . Hierbij denken we bijvoorbeeld aan het aanbieden van leeractiviteiten waarbij interactief gebruik gemaakt wordt van een computer die verbonden is met een computernetwerk (e-learning).
Bevoegd departement: Federale Overheidsdienst Justitie
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
28
Bevindingen en beleidsaanbevelingen
2.3.4. Maatschappelijk draagvlak Tot slot dienen we blijvend te investeren in het vergroten van het draagvlak in (bepaalde sectoren van) de samenleving. Belangrijke sectoren in dit opzicht zijn o.a. de huisvestingsmarkt en de arbeidsmarkt. Re-integratie is per definitie immers een interactief begrip, waarbij ook die samenleving moet bereid zijn om mensen die in de fout gegaan zijn terug te integreren. Op dit vlak is er zeker ook nog werk aan de winkel! De discussie rond het ‘bewijs van goed gedrag en zeden’ (nu: het uittreksel uit het strafregister) steekt hier dan ook de kop op. We dienen ons hier voornamelijk de vraag te stellen of een selectievere toepassing van dit bewijs zich niet opdringt. Als we naar het voorbeeld van Nederland kijken, zien we dat daar slechts voor enkele sectoren een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) wettelijk verplicht is, waaronder bvb. een onderwijzer en een taxichauffeur. In de andere gevallen is het de keuze van de werkgever om hier al dan niet naar te vragen. Uw werkgever moet u een aanvraagformulier tot VOG overhandigen en op het formulier aangeven wat het doel van de aanvraag is, en de aanvraag ondertekenen. Alle vereiste documenten worden dan, via de gemeente, overgemaakt aan het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent Gedrag (COVOG), een orgaan dat namens de Minister van Justitie beslist of u al dan niet een VOG krijgt. Als uit het onderzoek voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) blijkt dat u geen strafbare gedragingen op uw naam heeft staan, wordt de VOG afgegeven. Als er wel sprake is van strafbare gedragingen, beoordeelt het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent Gedrag (COVOG) of deze relevant zijn voor het doel waarvoor de verklaring is aangevraagd. Voorbeeld: Dronken rijden is voor een onderwijzer niet relevant, maar voor een taxichauffeur wel. Het is daarbij mogelijk dat u op basis van uw justitiële gegevens wel een Verklaring Omtrent het Gedrag kunt krijgen voor een administratieve functie, maar niet voor een taxipas. Op deze wijze wordt het evenwicht tussen de belangen van de samenleving en van de gedetineerde steeds individueel beoordeeld. Aanwezigen op de laatste rondetafel wezen op het actieplan25 van voormalig minister van Werk, Onderwijs en Vorming hieromtrent, maar melden ook dat er sindsdien geen verder initiatief meer genomen werd. Meer specifiek stelt dit actieplan het gegeven in vraag of de werkgever steeds informatie dient te ontvangen over het gehele strafverleden van de sollicitant en wijst hierbij ook naar het Nederlandse voorbeeld. Bovendien stelt het zich ook de vraag of werkgevers een dergelijk uittreksel als een bijna automatisch selectiecriterium bij sollicitaties kunnen hanteren. De bevoegdheid om de regelgeving inzake het opstellen en uitreiken van het attest te wijzigen, ligt echter bij het federale niveau. Hoewel er op de rondetafel gesteld werd dat het invoeren van een dergelijk zorgvuldig systeem van selectieve toepassing uiteraard veel geld kost, kan men daartegenover de reflectie plaatsen dat het niet re-integreren de samenleving ook veel geld kost.
Aanbeveling: De Belgische overheid dient de mogelijkheid te onderzoeken om naar analogie met het Nederlandse systeem een selectievere toepassing van het uittreksel uit het strafregister te hanteren.
Bevoegd departement: Federale Overheidsdienst Justitie en Vlaams ministerie van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport 25 VLAAMSE OVERHEID, Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007, 23-24. (http://www.sln.be/documenten/documents/VlaamsActieplanWerkloosheidsvallen2007.pdf)
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
29
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
30
Besluit
Voorliggend eindrapport met concrete beleidsaanbevelingen is het resultaat van de combinatie van het verkennend onderzoek 26 dat anno 2008 gevoerd werd, samen met de bevindingen van de cyclus van de participatieve bijeenkomsten (december 2008 – september 2009). Het globale onderzoeksproject stelde zich immers, naast de sensibilisering van betrokkenen, tevens tot doel om beleidsaanbevelingen te formuleren aangaande het optimaliseren van activiteiten gericht op vorming, opleiding en arbeidstoeleiding als voorbereiding van de sociale re-integratie van gedetineerden. Dit eindrapport wordt dan ook door de Koning Boudewijnstichting verspreid naar verschillende bevoegde actoren op het politieke veld. Teneinde de betrokken actoren te interpelleren over de geformuleerde beleidsaanbevelingen en hen aan te moedigen deze ook daadwerkelijk te implementeren in de praktijk, zal er in de loop van de maand januari 2010 een federale rondetafel georganiseerd worden met alle sleutelfiguren. Desalniettemin dringt er zich follow-up onderzoek op naar de mate waarin de gevolgde activiteiten in de gevangenis de gedetineerden ook daadwerkelijk hebben ondersteund bij hun terugkeer naar de samenleving. Hebben zij de aangeleerde vaardigheden kunnen gebruiken, waren die aangepast aan de situatie die ze vonden bij hun vrijlating? Maar ook de houding van de samenleving is hierbij fundamenteel. Re-integratie is per definitie immers een interactief begrip, waarbij ook die samenleving moet bereid zijn om mensen die in de fout gegaan zijn terug te integreren. En ook daar is nog werk aan de winkel...
26 H. TOURNEL en S. SNACKEN, Vorming, opleiding en arbeidstoeleiding in zeven Vlaamse gevangenissen, Brussel, Vrije universiteit Brussel en Koning Boudewijnstichting, 2008, 159p. (http://www.kbs-frb.be/publication.aspx?id=247364&LangType=2067).
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g N aar een d e m en t i evr i en d e l i j k e sa m en l ev i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
31
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
32
Bibliografie
Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, B.S. 15 augustus 1980. VLAAMSE OVERHEID, Vlaams Actieplan Werkloosheidsvallen 2007, 23-24. (http://www.sln.be/documenten/documents/ VlaamsActieplanWerkloosheidsvallen2007.pdf) HELLEMANS, A., AERTSEN, I. en GOETHALS, J., Externe evaluatie strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Eindrapport, Leuven, Leuvens Instituut voor Criminologie, 2008, 187p. HELLEMANS, A., AERTSEN, I. en GOETHALS, J., ‘Gevangenis en samenleving 2009: een externe evaluatie van het Vlaams strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden’, Fatik 2009, 121, 17-22. MAGUIRE, M. en RAYNOR, P., “How the resettlement of prisoners promotes desistance from crime: Or does it?”, Criminology and Criminal Justice 2006, 6, 19-38. MARUNA, S. en IMMARIGEON, R., After Crime and Punishment: Pathways to offender reintegration, Devon: Willan publishing, 2004, 302p. REGELBRUGGE, M., “Onderwijs, vorming, sport en cultuur in de Vlaamse gevangenissen”, in DETIENNE, J., ETIENNE, L. en PIERAERTS, M. (eds.), Samenlevingsparticipatie in de gevangenissen, Brussel, Koninklijke Commissie der Beschermingscomité’s, 1997, 86-108. SCHOENAERS F., DELVAUX D., DUBOIS C. en MEGHERBI S., Activités d’enseignement et de formation en prison: état des lieux en Communauté française, Bruxelles, Fondation Roi Baudouin, 2008, 92p. (http://www.kbs-frb.be/publication.aspx?id=247372&LangType=2060) SNACKEN, S., KEULEN, J. en WINKELMANS, L., Buitenlanders in de Belgische gevangenissen: knelpunten en mogelijke oplossingen, Brussel, Koning Boudewijnstichting en Vrije Universiteit Brussel, 2004, 102p. (http://www.kbs-frb.be/publication.aspx?id=178160&LangType=2067) TAXMAN, S., YOUNG, D. en BYRNE, J.M., “With eyes wide open: formalizing community and social control intervention in offender reintegration programmes”, in MARUNA, S. en IMMARIGEON, R. (eds.), After Crime and Punishment: Pathways to offender reintegration, Cullompton, Willian, 2004, 233-260. TRAVIS, J., SOLOMON, A.L. en WAUL, M., From prison to home: The dimensions and Consequences of Prisoner Reentry, Washington, The Urban Institute, 2001, 56p. TOURNEL, H. en SNACKEN, S., Vorming, opleiding en arbeidstoeleiding in zeven Vlaamse gevangenissen, Brussel, Vrije universiteit Brussel en Koning Boudewijnstichting, 2008, 159p. (http://www.kbs-frb.be/uploadedFiles/KBS-FRB/05)_Pictures,_documents_and_ external_sites/09)_Publications/PUB2009_1883_VormingGevangenis.pdf) VLAAMSE GEMEENSCHAP, Ontwikkeling van relevante beleidsindicatoren inzake de kwaliteit en de effectiviteit van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden in de Vlaamse gevangenissen, interuniversitair onderzoeksproject, 2003, 199p.
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g N aar een d e m en t i evr i en d e l i j k e sa m en l ev i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
33
Koning Boudewijnstichting
A anbeve l i n g en v o o r h e t o p t i m a l i seren van v o r m i n g , o p l e i d i n g en arbe i d s t o e l e i d i n g b i nnen d e g evan g en i ssen i n V l aan d eren
34
www.kbs-frb.be
De Koning Boudewijnstichting is een onafhankelijke en pluralistische stichting in dienst van de samenleving. We willen op een duurzame manier bijdragen tot meer rechtvaardigheid, democratie en respect voor diversiteit. De Stichting steunt jaarlijks zo’n 2.000 organisaties en individuen die zich engageren voor een betere samenleving. Onze actiedomeinen voor de komende jaren zijn: armoede & sociale rechtvaardigheid, democratie in België, democratie in de Balkan, erfgoed, filantropie, gezondheid, leiderschap, lokaal engagement, migratie, ontwikkeling, partnerschappen of uitzonderlijke ondersteuningen. De Stichting werd opgericht in 1976 toen Koning Boudewijn 25 jaar koning was. Meer info over onze projecten,
In 2009 werkt de Stichting met een budget van 35 miljoen euro. Naast ons eigen
evenementen en publicaties vindt u op
kapitaal en de belangrijke dotatie van de Nationale Loterij, zijn er de Fondsen van
www.kbs-frb.be.
individuen, verenigingen en bedrijven. De Koning Boudewijnstichting ontvangt ook giften en legaten.
Een e-news houdt u op de hoogte. Met vragen kunt u terecht op
De Raad van Bestuur van de Koning Boudewijnstichting tekent de krachtlijnen
[email protected] of 070-233 728
uit en zorgt voor een transparant beleid. Voor de realisatie doet ze een beroep op een 50-tal medewerkers. De Stichting werkt vanuit Brussel en is actief op
Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21, B-1000 Brussel
Belgisch, Europees en internationaal niveau. In België heeft de Stichting zowel lokale, regionale als federale projecten lopen.
02-511 18 40, fax 02-511 52 21
Om onze doelstelling te realiseren, combineren we verschillende werkmethodes. We steunen projecten van derden of lanceren eigen acties, bieden een forum voor
Giften vanaf 30 euro
debat en reflectie, en stimuleren filantropie. De resultaten van onze projecten en
zijn fiscaal aftrekbaar.
acties worden verspreid via diverse mediakanalen. De Koning Boudewijnstichting
000-0000004-04
werkt samen met overheden, verenigingen, ngo’s, onderzoekscentra, bedrijven
IBAN BE10 0000 0000 0404
en andere stichtingen. We hebben een strategisch samenwerkingsverband met
BIC BPOTBEB1
het European Policy Centre, een denktank in Brussel.