10 JAAR COLLECTIEVE SCHULDENREGELING VISIE, ERVARINGEN EN AANBEVELINGEN VAN DE ERKENDE INSTELLINGEN VOOR SCHULDBEMIDDELING IN VLAANDEREN
Vlaams Centrum Schuldbemiddeling i.s.m. Schuldbemiddelaars van erkende instellingen voor schuldbemiddeling uit de verschillende Vlaamse provincies
De wet op de collectieve schuldenregeling heeft onlangs haar 10e verjaardag “gevierd”. De erkende instellingen voor schuldbemiddeling in Vlaanderen (OCMW’s en CAW’s) zijn van in den beginne betrokken bij de toepassing van deze wet. Ondertussen hebben zij hierover heel wat expertise verworven, enerzijds door zelf aangesteld te worden als schuldbemiddelaar en anderzijds door de ondersteuning van een externe schuldbemiddelaar (veelal een advocaat). Op basis van deze jarenlange ervaring, de knelpunten die zij hierbij vaststelden en hun multidisciplinaire expertise, geven zijn in onderstaande tekst hun visie op de procedure collectieve schuldenregeling weer met telkens ook concrete aanbevelingen.
INHOUD Inleiding: de erkende instellingen voor schuldbemiddeling, ervaren actoren in de procedure collectieve schuldenregeling 1. 2. 3. 4. 5.
I.
Wettelijk kader De aanstelling van OCMW’s als schuldbemiddelaar De rol van OCMW’s/CAW’s bij de aanstelling van een externe schuldbemiddelaar Enkele cijfers Na 10 jaar praktijkervaring: visie en aanbevelingen van de erkende instellingen voor schuldbemiddeling in Vlaanderen
Re-integratie van personen in overmatige schuldenlast is een grondrecht 1.
De re-integratie van personen in overmatige schuldenlast als grondrecht 1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
2.
Het belang van de economische re-integratie, ook voor de maatschappij en voor de schuldeisers Het belang van de sociale en culturele re-integratie en de verwevenheid met het menswaardig leven De verworvenheid binnen de Europese rechtstraditie Besluit
Aandachtspunten en aanbevelingen 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5.
Inzake de toegankelijkheid van de procedure collectieve schuldenregeling Inzet van voldoende gespecialiseerd personeel Voldoende bescherming van de menselijke waardigheid van de schuldenaar en diens gezin tijdens de procedure Garantie op een “fresh start” op verschillende vlakken Bij de uitvaardiging van nieuwe regelgeving moet rekening gehouden worden met de personen in collectieve schuldenregeling
II. Voorkomen van schuldenoverlast is beter dan genezen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Algemeen Meer investeren in de bekendmaking van de alternatieven Meer investeren in de buitengerechtelijke aanpak van schuldenproblemen Aanbod aan gespecialiseerde en toegankelijke schuldhulpverlening verhogen Het optrekken van (vervangings)inkomens tot boven de Europese armoedegrenzen Meer controle op de toepassing van de regels inzake consumentenbescherming Meer investeren in preventie
III. De menselijke waardigheid van het hele gezin moet gegarandeerd worden 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Algemeen Voldoende leefgeld voor het hele gezin dat tijdig betaald wordt Betere informatie, meer transparantie en een voldoende betrokkenheid van de schuldenaar Efficiënte procedure voor betwistingen en meer aandacht voor tucht Recht op bijstand van een vertrouwenspersoon Meer aandacht voor het gezin Bescherming tegen discriminatie en tegen reële executie Nood aan een gericht vormingsaanbod voor (advocaten-)schuldbemiddelaars en magistraten
Opmaak deontologische code voor schuldbemiddelaars
IV. Geen propere lei zonder loyale medewerking 1. 2.
Meer controlemogelijkheden betreffende de procedurele goede trouw Meer differentiatie in het sanctieapparaat
V. Dwang kan alleen eindigen in chaos VI. De schuldbemiddelaar is de spilfiguur binnen de collectieve schuldenregeling 1. 2. 3. 4.
Algemeen Aanbevelingen betreffende de vergoeding van de schuldbemiddelaar Aanbevelingen betreffende de aanstelling en het functioneren van de schuldbemiddelaar Nood aan een versterking van de procedurele positie en aan meer bevoegdheden voor de schuldbemiddelaar
VII. Willekeur moet vermeden worden VIII. Een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen IX. Naar een kennis- en onderzoekscentrum X. Samenvattend overzicht van de aanbevelingen
1
Inleiding: de erkende instellingen voor schuldbemiddeling, ervaren actoren in de procedure collectieve schuldenregeling 1. Wettelijk kader 1.1.
Algemeen
Art. 1675/17, §1 Ger.W. voorziet dat “de overheidsinstellingen of de particuliere instellingen, die daartoe door de bevoegde overheid zijn erkend” aangewezen kunnen worden als schuldbemiddelaar in dossiers collectieve schuldenregeling. In de “Omzendbrief WEL/99/04 van 23 april 1999 betreffende de wet op de collectieve schuldenregeling - instellingen voor schuldbemiddeling”1 wijst men er in dit verband op dat de instellingen die door de Vlaamse overheid erkend zijn in het kader van het decreet van 24 juli 1996 “houdende regeling tot erkenning van de instellingen voor schuldbemiddeling in de Vlaamse Gemeenschap”, eveneens kunnen optreden in het kader van de wet op de collectieve schuldenregeling en dit zonder dat er een nieuwe erkenning vereist is. Dit erkenningsdecreet van 24 juli 19962 bepaalt onder welke voorwaarden instellingen erkend kunnen worden als instelling die aan “schuldbemiddeling” in de zin artikel 1, 13° van de Wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet doet. Art. 6 van dit decreet bepaalt dat -in Vlaanderen- enkel de OCMW’s en de door de Vlaamse Regering erkende autonome centra voor algemeen welzijnswerk (CAW’s) voor erkenning in aanmerking komen. Art. 5 van decreet bepaalt dat deze instellingen enkel erkend kunnen worden als zij ten behoeve van de schuldbemiddeling tegelijkertijd: 1.) een maatschappelijk werker ter beschikking hebben, die ter zake een gespecialiseerde opleiding van ten minste zestig uren heeft gevolgd of daaromtrent een nuttige beroepservaring van ten minste drie jaar kan voorleggen;
2.) het bewijs leveren dat ze een doctor of licentiaat in de rechten met bovenvermelde opleiding of beroepservaring tewerk stellen, dan wel een overeenkomst hebben gesloten hetzij met een doctor of licentiaat in de rechten die aan minstens één van die voorwaarden voldoet, hetzij met een orde van advocaten bij een balie.
De Vlaamse decreetgever heeft voor de schuldbemiddeling dus duidelijk gekozen voor de formule van een tandem bestaande uit een maatschappelijk werker en een jurist of advocaat. Dit met het oog op de combinatie van sociaal-agogische deskundigheid en juridische expertise. De duurzaamheid, kwaliteit en menswaardigheid van de schuldbemiddeling staan of vallen immers met de wijze waarop de schuldbemiddeling verloopt. Om op een integrale manier aan schuldbemiddeling 1
B.S. 18 mei 1999. Bij decreet van 10 juli 2008 (B.S. 13 augustus 2008) werd het opschrift van dit decreet vervangen door wat volgt: “Decreet van 24 juli 1996 houdende regeling tot erkenning en subsidiëring van de instellingen voor schuldbemiddeling en tot subsidiëring van een Vlaams Centrum Schuldenlast”. Zie http://wvg.vlaanderen.be/juriwel/lsb/rg/sm/pdf/decr240796.pdf voor de geconsolideerde versie van dit decreet. 2
2
te doen, moeten sociaal-juridische en sociaal- agogische deskundigheid niet alleen beschikbaar, maar ook met elkaar verbonden zijn. Het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling hanteert dit tevens als uitgangspunt voor de opbouw en de inhoud van de tiendaagse “basisopleiding schuldbemiddeling”3. Uit de parlementaire werken bij de Wet van 5 juli 1998 “betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen” blijkt deze mogelijkheid tot multidisciplinaire aanpak de reden te zijn waarom de erkende instellingen voor schuldbemiddeling als schuldbemiddelaar kunnen optreden in dossiers collectieve schuldenregeling4: “Van meet af aan het begin heeft het aandachtig luisteren naar de personen met overmatige schulden en de sociale begeleiding van deze personen het meest belangrijke aspect gevormd van de schuldbemiddelingsactiviteit, naast de meer technische prestaties zoals (...). Zo kan men nooit voldoende het pluridisciplinaire karakter van de schuldbemiddeling beklemtonen. Deze prestaties behouden al hun redenen van bestaan in het kader van de collectieve regelingsprocedure en men merkt onmiddellijk het verschil op met de activiteit die gewoonlijk uitgeoefend wordt door de curatoren bij faillissementen inzake handelsaangelegenheden. De minister is ervan overtuigd dat, voor deze procedure, het beroep op de schuldbemiddelaars die erkend zijn in het kader van de wet op het consumentenkrediet het meest aangewezen is.”.
1.2.
Schuldbemiddeling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn instellingen voor schuldbemiddeling actief die ofwel erkend zijn door de Vlaamse Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapcommissie, de Franstalige Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschap. Een Nederlandstalige cliënt met schulden kan in Brussel bijgevolg terecht in: - één van de twee Brusselse CAW’s (nl. CAW Archipel5); - één van de zeven private centra die erkend zijn door GGC Brussels Hoofdstedelijk Gewest (o.a. het Leger des Heils te Koekelberg); - één van de negentien OCMW’s die allen een erkenning zonder voorwaarden verkregen hebben door de GGC. Het wettelijk kader van de bi-communautaire schuldbemiddeling in Brussel is gebaseerd op volgende bijzondere regelgeving: - de Ordonantie van 7 november 1996 betreffende de erkenning van de instellingen voor schuldbemiddeling - het Besluit van 15 oktober 1998 van het Verenigd College betreffende de erkenning, de opleiding van het personeel en de kostprijs van de bemiddeling van de instellingen voor schuldbemiddeling.
3
Voor meer info over deze opleiding, zie: http://www.centrumschuldbemiddeling.be/index.php?page=50. Parl. St. Kamer 1996-97, 51-1073/011, 103-104. 5 Het andere CAW (Mozaiek) ontplooit geen schuldbemiddelingsactiviteiten. 4
3
In vergelijking met Vlaanderen valt het op dat de functie van “maatschappelijk werker” in Brussel ruimer geïnterpreteerd wordt en dat de volgende diploma’s recht geven op die titel: maatschappelijk assistent, assistent psychologie, opvoeder klasse I, maatschappelijk verpleegkundige, licentiaat in de politieke of sociale wetenschappen, licentiaat in de rechten of licentiaat in de psychologie. Een ander opvallend verschilpunt is dat de private instellingen voor schuldbemiddeling in Brussel kosten mogen aanrekenen met verschillende tarieven volgens de aard van de werkzaamheden die zij uitvoeren zoals opstellen globale balans, onderhandeling met schuldeisers over een aanzuiveringsplan en invullen en redigeren van verzoekschrift.
2. De aanstelling van OCMW’s als schuldbemiddelaar Gelet op de nieuwe mogelijkheid om als schuldbemiddelaar in procedures collectieve schuldenregeling aangesteld te worden, is bij de erkende instellingen voor schuldbemiddeling al snel het besef gegroeid dat het aangewezen kan zijn om deze taak op te nemen. De CAW’s hebben echter principieel het standpunt ingenomen dat zij niet optreden als schuldbemiddelaar in procedures collectieve schuldenregeling. De OCMW’s hebben geen principieel bezwaar tegen de aanstelling als schuldbemiddelaar, en geleidelijk aan werden (en worden) zij dan ook meer en meer aangesteld. Aangezien de aanstelling als schuldbemiddelaar een grote beschikbaarheid van de jurist vereist, namen vooral de grotere OCMW’s (die minstens één jurist fulltime in dienst hebben) en de OCMW’s die een samenwerkingsverband afsloten (en op deze manier over minstens één fulltime jurist kunnen beschikken) de beslissing om zich als schuldbemiddelaar in procedures collectieve schuldenregeling te laten aanstellen. Kleine(re) OCMW’s, die zelf niet over een jurist beschikken maar een samenwerkingsverband afsloten met een externe advocaat, laten zich veel minder vaak aanstellen als schuldbemiddelaar. Op heden bestaan er op het terrein allerlei constructies, die er o.m. op gericht zijn om de aanstelling als schuldbemiddelaar op een onafhankelijke en onpartijdige manier te kunnen vervullen: samenwerkingsverbanden tussen OCMW’s, die gezamenlijk één of meerdere jurist(en) aanwerven, al dan niet via de oprichting van een feitelijke vereniging of een vzw; samenwerkingen met externe advocaten; de oprichting van een OCMW-vereniging; specifieke tandems op het niveau van een gespecialiseerde schuldbemiddeling (apart georganiseerde dienst binnen het OCMW).
tweedelijnsdienst
Op het terrein werkte men tevens allerlei samenwerkingsverbanden en draaiboeken uit, vaak in samenspraak met eerstelijnsdiensten (sociale diensten en deelvoorzieningen) en soms ook via regionale/provinciale overlegfora. Op die manier komt men tot een afbakening van rollen t.a.v. cliënten en derden. De sociale dienst staat bv. in voor de sociaal-agogische ondersteuning (bv. budgetbeheer), terwijl de gespecialiseerde schuldbemiddelingsdienst de dossiers collectieve
4
schuldenregeling behandelt. In de loop van de jaren hebben veel van deze diensten extra aanwervingen kunnen doen, o.m. via de middelen uit de Wet van 4 september 2002 “houdende toewijzing van een opdracht aan de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering”6 en via de erelonen en kosten die aangerekend kunnen worden voor de behandeling van procedures collectieve schuldenregeling. Dat de aanpak van de dossiers collectieve schuldenregeling door de OCMW’s sterk geapprecieerd werd door de arbeidsrechters, blijkt o.m. uit de ervaringen van de voormalige Gentse beslagrechter Bart Wylleman (ondertussen raadsheer bij het Hof van Beroep van Gent, tevens mede-auteur van de Praktische Gids voor Schuldbemiddelaars, een referentiewerk betreffende de collectieve schuldenregeling): “Bart Wylleman die als beslagrechter in Gent ook OCMW's aanstelt als schuldbemiddelaar, begrijpt niet waarom zo weinig OCMW's deze rol op zich nemen. Zijn ervaring met OCMW’s als schuldbemiddelaar is uiterst positief: 'OCMW's houden zich aan afspraken en timing. Ook de jarenlange ervaring van OCMW's met het opstellen van een budget en het feit dat ze oog hebben voor de totale problematiek en de mens achter de schuld zijn onmisbare pluspunten.' (...) Bart Wylleman: 'OCMW's hebben als schuldbemiddelaar een aantal belangrijke troeven: zij hebben een ruime expertise in de aanpak van overmatige schuldenlast. In de schoot van een OCMW is een multidisciplinaire aanpak mogelijk. Niet alleen het juridische, maar ook het sociale en menselijke aspect krijgt bij het OCMW alle aandacht. ”
7
De overdracht van de procedure collectieve schuldenregeling van de beslagrechters naar de arbeidsrechters is ondertussen afgerond. Uit de praktijk blijkt dat de arbeidsrechters grote inspanningen leveren om deze nieuwe opdracht op een zo goed mogelijke manier uit te voeren en de OCMW’s hierbij actief in te schakelen.
3. De rol van OCMW’s/CAW’s bij de aanstelling van een externe schuldbemiddelaar OCMW's en CAW's hebben heel wat expertise in huis wat betreft de begeleiding bij financiële moeilijkheden. Los van de aanstelling als schuldbemiddelaar in procedures collectieve schuldenregeling (enkel door de OCMW’s), komen zij dan ook op allerlei andere manieren tussen in dergelijke dossiers. Zo treedt het OCMW/CAW soms op als tussenpersoon tussen de schuldbemiddelaar en de schuldenaar (bemiddelende rol – brugfunctie). Het gebeurt immers regelmatig dat de verstandhouding tussen de (externe) schuldbemiddelaar en de schuldenaar omwille van diverse redenen niet optimaal is. Door een goede kennis van de procedure collectieve schuldenregeling komt het OCMW/CAW soms tussen om de nodige informatie te geven over de opstart en het verloop van het dossier (bv. opmaak inleidend verzoekschrift). De procedure collectieve schuldenregeling voorziet trouwens ook een
6 7
B.S. 28 september 2002. Uit het artikel “Collectieve schuldenregeling en OCMW’s: koudwatervrees?”, Lokaal 16-31 maart 2004, 22-23.
5
aantal procedurele waarborgen voor de schuldenaar, waarbij de hulp en de begeleiding van een OCMW/CAW het verschil kunnen maken. Te denken valt o.m. aan: het bieden van ondersteuning bij de bepaling van het noodzakelijke leefgeld; het bieden van ondersteuning bij de indiening van een bezwaar tegen een ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling ; het bieden van ondersteuning wanneer een herziening van de aanzuiveringsregeling zich opdringt; het bieden van ondersteuning wanneer een vervanging van de schuldbemiddelaar aangewezen lijkt ; … Het OCMW/CAW kan de schuldenaar ook begeleiden door bv. budgetbeheer of budgetbegeleiding aan te bieden of door begeleiding te bieden bij de naleving van de voorwaarden of begeleidingsmaatregelen die in het kader van de collectieve schuldenregeling worden opgelegd. Een andere belangrijke meerwaarde is gelegen in de preventieve rol die het OCMW/CAW kan opnemen. Een goede begeleiding door de maatschappelijk werker werkt preventief en kan ervoor zorgen dat de schuldenaar na de collectieve schuldenregeling niet opnieuw in de financiële problemen hervalt. De maatschappelijk werker helpt de schuldenaar immers om de nodige kennis en vaardigheden te ontwikkelen zodat hij op termijn terug zelfstandig het eigen budget kan beheren. Deze individuele begeleiding kan ondersteund worden door een samenwerking met andere gespecialiseerde diensten, o.m. de centra voor basiseducatie waar de aangeleerde vaardigheden bv. via groepswerk verder worden geoefend en versterkt. Indien nodig en onder de wettelijk vastgelegde voorwaarden, kan het OCMW ook zorgen voor de toekenning van financiële steun tijdens een collectieve schuldenregeling. Uit dit alles blijkt dus dat het OCMW/CAW een belangrijke rol kan spelen in een procedure collectieve schuldenregeling, zonder hierbij aangesteld te zijn door de rechtbank. Deze rol van het OCMW/CAW kan verschillen van dossier tot dossier. In sommige dossiers is een actieve opvolging vereist en kan het nodig zijn om op regelmatige basis met de (externe) schuldbemiddelaar samen te komen. In andere dossiers kunnen de tussenkomsten van de maatschappelijk werker dan weer minimaal zijn. Een goede begeleiding door de maatschappelijk werker kan alleszins preventief werken en ervoor zorgen dat de schuldenaar na de collectieve schuldenregeling niet opnieuw in de financiële problemen hervalt.
6
4. Enkele cijfers Uit de cijfers van de Kredietcentrale van de Nationale Bank blijkt dat er eind 2008 70.168 berichten van toelaatbaarheid van collectieve schuldenregelingen geregistreerd stonden voor heel België. Opgesplitst betekent dit 33.635 berichten van toelaatbaarheid voor Vlaanderen8. Anderzijds blijkt uit de cijfers van het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling dat de Vlaamse OCMW’s en CAW’s in het jaar 2008 in 7.225 dossiers collectieve schuldenregeling een tussenkomst of begeleiding verleenden. Dit betekent dat de Vlaamse instellingen voor schuldbemiddeling in 2008 in maar liefst 21,5 % van de “Vlaamse” dossiers collectieve schuldenregeling tussengekomen zijn! Opgesplitst naar soort activiteit die het OCMW/CAW uitoefende, geeft dit het volgende beeld9: Enkel voorbereidende werkzaamheden (= dossiers waarvoor allerlei voorbereidende administratieve werkzaamheden verricht werden, ook de dossiers waarvoor uitsluitend het verzoekschrift werd opgesteld)
Aanstelling als schuldbemiddelaar (= dossiers waarin men wordt aangesteld als schuldbemiddelaar, maar het budgetbeheer of de budgetbegeleiding wordt niet opgenomen ) Aanstelling als schuldbemiddelaar + budgetbeheer/budgetbegeleiding (= dossiers waarin men aangesteld wordt als schuldbemiddelaar en waarin men ook het budgetbeheer of de budgetbegeleiding opneemt) Enkel budgetbeheer/budgetbegeleiding bij externe aanstelling (= dossiers waarbij een externe schuldbemiddelaar aangesteld werd, maar de dienst wel het budgetbeheer of de budgetbegeleiding opneemt tijdens de procedure van de collectieve schuldenregeling)
Totaal
1802
532
2262
2629
7225
Uit de registratiegegevens van het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling blijkt tevens het volgende: De collectieve schuldenregeling (CSR) kent de grootste stijging: van 5736 dossiers in 2007 tot 7225 in 2008, d.i. een stijging met bijna 26%. De volgende evolutie kan erop wijzen dat de arbeidsrechtbanken steeds meer bereid zijn om OCMW’s en intergemeentelijke diensten schuldbemiddeling aan te stellen als schuldbemiddelaar: er vond een stijging plaats van 2.414 aanstellingen in 2007 naar 2.794 in 2008. Dit betekent dat er 15,7% meer aanstellingen waren in 2008 dan in 2007. Het aantal dossiers collectieve schuldenregeling waarin budgetbeheer/budgetbegeleiding geboden wordt (met een externe aanstelling van een schuldbemiddelaar) is eveneens gestegen: van 2.087 in 2007 naar 2.629 in 2008. Het betreft een toename van bijna 26%, en dit is bijgevolg de grootste stijger binnen de categorie collectieve schuldenregeling.
8
Zie http://www.nbb.be/pub/04_00_00_00_00/04_02_00_00_00/04_02_01_00_00.htm?l=nl&n=1 voor meer details. 9 Zie http://www.centrumschuldbemiddeling.be/index.php?page=52 voor meer details.
7
5. Na 10 jaar praktijkervaring: visie en aanbevelingen van de erkende instellingen voor schuldbemiddeling in Vlaanderen De wet op de collectieve schuldenregeling heeft onlangs haar 10e verjaardag “gevierd”. De erkende instellingen voor schuldbemiddeling in Vlaanderen (OCMW’s en CAW’s) zijn van in den beginne betrokken bij de toepassing van deze wet. Ondertussen hebben zij hierover heel wat expertise verworven, enerzijds door zelf aangesteld te worden als schuldbemiddelaar en anderzijds door de ondersteuning van een externe schuldbemiddelaar (zie hoger). Op basis van deze jarenlange ervaring, de knelpunten die zij hierbij vaststelden en hun multidisciplinaire expertise, geven zijn in onderstaande tekst hun visie op de procedure collectieve schuldenregeling weer, met telkens ook concrete aanbevelingen. Volgende kerngedachten worden hierbij gehanteerd: I.
de re-integratie van personen in overmatige schuldenlast is een grondrecht;
II.
het voorkomen van schuldenoverlast is beter dan het “genezen” hiervan;
III.
de menselijke waardigheid van het hele gezin moet gegarandeerd worden tijdens de collectieve schuldenregeling;
IV.
de schuldenaar moet goed meewerken en -indien mogelijk- bijkomende inspanningen leveren: geen propere lei zonder loyale medewerking;
V.
verplicht budgebeheer/budgetbegeleiding of het weigeren van een vraag tot vrijwillige stopzetting van de collectieve schuldenregeling is weinig opportuun: dwang kan alleen eindigen in chaos;
VI.
de schuldbemiddelaar is de spilfiguur binnen de collectieve schuldenregeling;
VII.
op een aantal punten kan de relevante wetgeving verbeterd worden, zodat er meer rechtszekerheid heerst;
VIII.
een ezel stoot zich niet twee keer aan dezelfde steen: er moet vermeden worden dat personen na het doorlopen van een collectieve schuldenregeling, nogmaals beroep moeten doen op deze procedure;
IX.
meten is weten: er is nood aan meer onderzoek rond de collectieve schuldenregeling en aan de uitwisseling van kennis, ervaringen en goede praktijken terzake.
De volgende personen werkten mee aan de opmaak van dit dossier:
Evi D'haene (juriste vzw Schuldbemiddeling Zuid-West-Vlaanderen); Anne-Mieke De Wilde (diensthoofd schuldhulpverlening OCMW Roeselare); Steven Derycke (jurist-schuldbemiddelaar OCMW Gent); Sylvie De Souter (jurist-afdelingschef dienst schuldbemiddeling bij OCMW Brugge); Mohamed El Omari (stafmedewerker-jurist Vlaams Centrum Schuldbemiddeling); Milly Hoolants (CAW Archipel te Brussel); Michel Joris (consulent rechten bij dienst schuldbemiddeling van OCMW Antwerpen); Martin Lievens (directeur LDH-Koekelberg - Brussel); Ingrid Staelens (jurist-schuldbemiddelaar dienst schuldbemiddeling Welzijnsregio NoordLimburg); Pascale Struys (coördinator dienst schuldbemiddeling OCMW Genk); Guy Umans (jurist-schuldbemiddelaar bij OCMW Lier); Robin van Trigt (stafmedewerker-jurist Vlaams Centrum Schuldbemiddeling); Leden van de beleidsgroep schuldbemiddeling van het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling.
8
I.
Re-integratie van personen schuldenlast is een grondrecht
in
overmatige
1. De re-integratie van personen in overmatige schuldenlast als grondrecht 1.1. Het belang van de economische re-integratie, ook voor de maatschappij en voor de schuldeisers In het kader van een mogelijke discussie over de legitimiteit van de procedure collectieve schuldenregeling10, zijn de erkende instellingen voor schuldbemiddeling van mening dat de mogelijkheid tot re-integratie van personen in overmatige schuldenlast een absolute noodzaak is. In eerste instantie verwijzen zij hierbij naar de afschaffing van de burgerlijke dood, die voorzien is in artikel 18 van de Grondwet: “De burgerlijke dood is afgeschaft; hij kan niet opnieuw worden ingevoerd.”. De burgerlijke dood hield in dat de betrokkene definitief elk recht verloor, o.m. het eigendomsrecht en het recht om goederen te verwerven of erover te beschikken. Bij het opstellen van de Belgische Grondwet in 1830 werd de straf “burgerlijke dood” voor altijd afgeschaft: in een moderne staat is een dergelijke straf immers niet aanvaardbaar. Personen die zich in een overmatige schuldenlast bevinden, en geen perspectief hebben om hier binnen een redelijk termijn uit te geraken, ervaren echter een aantal gelijkaardige beperkingen. Als zij geen mogelijkheid hebben om uit de schuldenoverlast te geraken, geen “nieuwe start” kunnen maken, geen licht aan het einde van de tunnel kunnen zien, riskeren zij algauw in een situatie terecht te komen waarin het verwerven van goederen niet mogelijk of niet zinvol meer is. Schuldeisers kunnen immers beslag (blijven) leggen op hun inkomsten en op hun goederen (mits naleving van de regels inzake beslagbescherming), soms tot het oneindige toe. Zij zien zich veroordeeld tot het “levenslang” afbetalen, het “levenslang” (quasi) bezitloos blijven. Ook dit is in een moderne samenleving niet aanvaardbaar. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet van 5 juli 1998 “betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen” blijkt dat de wetgever dit terecht heeft willen vermijden: “(...) De kwijtschelding van schulden is het enige middel om de persoon met overmatige schuldenlast opnieuw in het economisch stelsel te integreren. Bij gebrek hieraan zal deze persoon zich buiten de maatschappij plaatsen, zich in een ondergrondse economie opsluiten en een last voor de maatschappij worden. (...) De bedoeling van de collectieve aanzuiveringsregeling is, de sociale kost te verminderen van de overmatige schuldenlast, die voortvloeit uit de sociale uitsluiting van personen met overmatige schuldenlast, het zwartwerk, ondergrondeconomie, bepaalde vormen van criminaliteit, enz. Het is ook de bedoeling terug een uitzicht op beterschap te bieden aan personen die in het verleden misschien blijk hebben gegeven van onvoorzienigheid. (…) Het is tenslotte een positieve aansporing voor de schuldenaar om opnieuw inkomens en bezittingen te verwerven, en dit in volledige transparantie. (...) Wat betreft de zekerheid van de overeenkomsten en het sparen in ’t algemeen, mogen deze principes,
10
Binnen deze procedure wordt er immers geraakt aan een aantal belangrijke hoekstenen van ons rechtssysteem. Het principe uit art. 1134 B.W. dat stelt dat “alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, degenen die deze hebben aangegaan tot wet strekken” wordt bv. sterk ingeperkt door de mogelijkheid om (gedeeltelijke) kwijtscheldingen op te leggen aan de schuldeisers. De zekerheden (voorrechten en hypotheken) verliezen bv. voor het grootste deel hun nut. Enz.
9
hoe buitengewoon achtenswaardig ook, niet stuiten op de realiteit van de overmatige schuldenlast : schuldenaars zijn onvermogend en de economische logica mag niet aanvaarden dat deze personen zich verschansen in de ondergrondse economie en een gewicht voor de maatschappij blijven. Zij moeten opnieuw in het economisch en sociaal stelsel worden opgenomen door hen de mogelijkheid te geven 11 een nieuwe start te nemen.” .
Uit deze parlementaire voorbereiding blijkt echter niet alleen dat de wetgever oog heeft voor de sociale en economische re-integratie van personen in schuldenoverlast: “Een schuldsaneringsregeling moet bovendien ook economisch verantwoord kunnen worden.”12. De maatschappij heeft er m.a.w. ook belang bij dat dergelijke schuldenaars opnieuw geïntegreerd worden in het economische verkeer. In dit verband dient beklemtoond te worden dat ook de schuldeisers deel uitmaken van de maatschappij. Ingevolge de opstart van een collectieve schuldenregeling door de schuldenaar, hoeven zij geen kosten (meer) te maken aan dure invorderingsprocedures met inschakeling van advocaten en gerechtsdeurwaarders. Bovendien heeft een schuldeiser i.h.k.v. een collectieve schuldenregeling vaak méér kans op recuperatie van zijn schuldvordering dan bij een gewone invordering, waar hij stuit op beslaggrenzen en onverkoopbare inboedels. Dit geldt des te meer voor de niet-bevoorrechte schuldeiser en voor de "kleine" particuliere schuldeiser, die bij een “gewone” invordering bovendien geconfronteerd worden met het mogelijke voorrecht van andere schuldeisers (fiscus, RSZ...). In het kader van een collectieve schuldenregeling worden zij daarentegen in principe op gelijke voet gezet met deze bevoorrechte schuldeisers, en is er in principe dus geen “achterstelling” t.o.v. deze schuldeisers. Op die manier vaart de maatschappij in de meest ruime zin van het woord er wel bij, ook de schuldeiser, als een schuldenaar wordt toegelaten tot de CSR.
1.2.
Het belang van de sociale en culturele re-integratie en de verwevenheid met het menswaardig leven
Het economische belang van de samenleving en/of van de persoon in schuldenoverlast mag echter niet de enige noch de hoofdverantwoording zijn voor het bestaan van de procedure collectieve schuldenregeling. Er kan in dit verband verwezen worden naar de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof waarin werd geoordeeld dat art. 1675/13, §§ 1 en 5 Ger.W., in de interpretatie dat het de mogelijkheid om een gerechtelijke aanzuiveringsregeling te genieten ontzegt aan de persoon die totaal en definitief onvermogend lijkt te zijn of van wie het inkomen lager dan of gelijk is aan het bestaansminimum, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet -al dan niet gelezen in samenhang met artikel 23 van de Grondwet- schendt13. De link met art. 23 van de Grondwet -dat stipuleert dat iedereen het recht heeft om een menswaardig leven te leiden- is volgens de erkende instellingen voor schuldbemiddeling van cruciaal belang. Deze menselijke waardigheid heeft niet alleen een economische dimensie, maar omvat volgens art. 23 G.W. ook een aantal andere rechten: 11
Parl. St. Kamer 1996-97, 49-1073/001, 11, 17 en 45. E. DIRIX en A. DE WILDE, “Materieelrechtelijke aspecten van de collectieve schuldenregeling”, in Collectieve schuldenregeling in de praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1999, p. 18, nr. 2. 13 Zie het arrest nr. 35/2001 van 13 maart 2001, het arrest nr. 18/2003 van 30 januari 2003 en het arrest nr. 38/2003 van 3 april 2003 op www.grondwettelijkhof.be. Ondertussen heeft de Wet van 13 december 2005, via een nieuw art. 1675/13bis Ger. W., de mogelijkheid tot totale kwijtschelding ook wettelijk ingevoerd. 12
10
“Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten inzonderheid: 1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen; 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand; 3° het recht op een behoorlijke huisvesting; 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; 5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing.”
De mogelijkheid tot re-integratie van personen in overmatige schuldenlast hangt volgens de erkende instellingen voor schuldbemiddeling nauw samen met het welzijn van deze personen, met hun recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing, en bijgevolg ook met het grondrecht “menselijke waardigheid”14. Schuldenproblemen in het algemeen, en schuldenoverlast in het bijzonder, hebben een bijzonder grote impact op het welzijn van mensen. Personen in schuldenoverlast verliezen al gauw het vertrouwen in zichzelf, worden wanhopig en zelfs depressief, raken sociaal geïsoleerd, verliezen hun partner,... In sommige situaties gaan zij zelfs zo ver om een wanhoopsdaad te plegen15. Personen die zich op zichzelf terugplooien ingevolge hun situatie van schuldenoverlast, raken ook sterk beperkt in hun culturele en maatschappelijke ontplooiing. Het feit dat de mogelijkheid tot re-integratie van personen in overmatige schuldenlast een sterke sociale dimensie heeft en samenhangt met de menselijke waardigheid, blijkt ook uit recentere evoluties zoals de overdracht van de bevoegdheid inzake de collectieve schuldenregeling naar de arbeidsrechtbanken door de Wet van 13 december 2005. In de rechtsleer wijst men er dan ook op de problematiek van de schuldenoverlast opschuift naar de sfeer van de sociale zekerheid. “Benevens andere oogmerken, is deze overheveling naar de arbeidsgerechten vooral bedoeld om meer rekening te kunnen houden met de “sociale dimensie van deze specifieke materie”. De arbeidsgerechten hebben meer ervaring en zijn beter georganiseerd in het omgaan met de sociale realiteit van personen die gebukt gaan onder schuldoverlast. De problematiek van de schuldoverlast schuift aldus op naar de sfeer van de sociale zekerheid. Schuldoverlast van particulieren wordt beschouwd als een «sociale kost» (Parl. St. Kamer, 1996-97, nr. 1073/1, p. 17), als een risico van de 14
De menselijke waardigheid wordt trouwens niet alleen door art. 23 Grondwet gegarandeerd. Zie ook bv. art. 11.1. van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten: “1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van een ieder op een behoorlijke levensstandaard voor zichzelf en zijn gezin, daarbij inbegrepen toereikende voeding, kleding en huisvesting, en op steeds betere levensomstandigheden. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen passende maatregelen om de verwezenlijking van dit recht te verzekeren, daarbij het essentieel belang erkennende van vrijwillige internationale samenwerking.”. Zie ook bv. art. 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01): “De menselijke waardigheid is onschendbaar. Zij moet worden geëerbiedigd en beschermd.”. 15 Zie bv. het artikel “Moeder steekt kinderen neer” in Het Laatste Nieuws van 8 augustus 2009: “Twee kinderen van 13 en 14 jaar verkeren nog steeds in levensgevaar nadat ze met verschillende messteken werden neergestoken door hun moeder, Patricia Meeus uit Londerzeel. (...) In de woning vonden speurders een korte afscheidsbrief van de vrouw. Daarin vertelde ze niet meer te willen leven omdat ze schulden heeft.”
11
hedendaagse samenleving die op consumptie en krediet is afgesteld en waarvan vooral de sociaal zwakkeren het slachtoffer dreigen te worden. Dit risico moet dan door de samenleving voor haar rekening worden genomen (...).”16
1.3.
De verworvenheid binnen de Europese rechtstraditie
Het belang van de mogelijkheid tot re-integratie van personen in overmatige schuldenlast, blijkt ook uit het feit dat wetgeving in dit verband op heden een onderdeel is geworden van de Europese rechtstraditie. “Today ten out of 15 Member States have consumer insolvency legislation. Both Italy and Portugal are in the process of preparing such laws. In France too, where discharge of debt has been possible only to a limited extent, a reform aiming at wider discharge provisions is pending. Only Greece, Ireland and Spain have not started a serious legal policy discussion on consumer insolvency regulation. Thus we can conclude that consumer insolvency law has become a part of a European legal tradition.”17.
1.4.
Besluit
Gelet op dit alles, en in het bijzonder rekening houdende met de hoger aangehaalde link met het grondrecht “menselijke waardigheid”, menen de erkende instellingen voor schuldbemiddeling dat in onze huidige samenleving de mogelijkheid tot (sociale, economisch, culturele,...) re-integratie van personen in overmatige schuldenlast ook als grondrecht beschouwd moet worden.
2. Aandachtspunten en aanbevelingen Gelet op de kwalificatie van de mogelijkheid tot (sociale, economisch, culturele,...) re-integratie van personen in overmatige schuldenlast als zijnde een grondrecht, dient er gewezen te worden op een aantal aandachtspunten en aanbevelingen die hieruit voortvloeien:
2.1.
Inzake de toegankelijkheid van de procedure collectieve schuldenregeling
Vooreerst is het belangrijk om de toegankelijkheid van de procedure collectieve schuldenregeling te verhogen en om alle mogelijke drempels weg te werken. Vaststelling/probleem: In dit verband dient gewezen te worden op het feit dat het bestaan van de procedure collectieve schuldenregeling bij vele personen in schulden niet (goed) gekend is, dat de relevante terminologie (budgetbeheer, budgetbegeleiding, schuldbemiddeling, collectieve schuldenregeling) met elkaar verward wordt, dat personen die een collectieve schuldenregeling opstarten vaak niet goed weten wat de gevolgen hiervan zijn, dat personen in schuldoverlast vaak niet weten waar zij terecht kunnen voor hulp bij de opmaak van een verzoekschrift collectieve schuldenregeling, dat men niet weet dat de schuldbemiddelaar vergoed moet worden,... Ook (een groot deel van) de hulpverleningssector en diverse intermediairen (personeelsdiensten, vakbonden,...) blijken deze procedure niet (goed) te kennen. Het komt bovendien ook voor dat hulpverleners
16
E. Dirix, “Boeven en schuldsanering”, R.W. 2007-08, afl. 27, p. 1116-1117. U. Reifner, J. Kiesilainen, N. Huls, H. Springeneer, “Consumer Overindebtedness and Consumer Law in the European Union - Contract Reference No. B5-1000/02/000353 - Final Report”, presented to the Commission of the European Communities, Health and Consumer Protection Directorate-General, september 2003, p. 246247. Te downloaden via http://news.iff-hh.de/media.php?id=1886. 17
12
vooroordelen koesteren t.o.v. deze procedure, zodat zij personen in schuldenoverlast ten onrechte afraden om een collectieve schuldenregeling op te starten.
Aanbeveling 1: - De beschikbaarheid en bereikbaarheid van de informatie betreffende de collectieve schuldenregeling moet verhoogd worden, zowel naar particulieren als naar professionals toe. Dit kan bv. door overheidscampagnes, door de actieve verspreiding van folders, door campagnes gericht op het middenveld, door bestaande folders (bv. de folder van de F.O.D. Justitie betreffende slachtoffers van misdrijven) aan te vullen met informatie over deze procedure,… - De informatieverschaffing moet, zowel op het vlak van taalgebruik als op het vlak van wijze van informatieverschaffing, afgestemd worden op de verschillende doelgroepen. - Personen die een collectieve schuldenregeling opstarten en/of toegelaten worden tot de collectieve schuldenregeling, moeten beter geïnformeerd worden over hun rechten en hun plichten (bv. door hen het verzoekschrift verplichtend te laten (mee)tekenen, door de opmaak van een overeenkomst tussen schuldenaar en schuldbemiddelaar,…). Vaststelling/probleem: In dit verband dient tevens gewezen te worden op het feit dat bepaalde advocaten kosten aanrekenen voor de opmaak van een verzoekschrift collectieve schuldenregeling, 18 alhoewel de kosteloosheid hiervan voorzien is in onze wetgeving . Aansluitend hierbij kan er ook opgemerkt worden dat vele personen in collectieve schuldenregeling niet weten dat zij recht hebben op de bijstand van een “pro deo” advocaat.
Aanbeveling 2: - Er moet toegezien worden op de kosteloze opmaak van het verzoekschrift collectieve schuldenregeling. - Het recht op een “pro deo” advocaat moet ruimer bekend gemaakt worden, in het bijzonder op bepaalde sleutelmomenten (bv. als er een betwisting voorgelegd wordt aan de rechter, als er een herroeping wordt gevraagd,…). Anderzijds is het noodzakelijk om de toegangspoort tot de collectieve schuldenregeling niet a priori te sluiten voor personen die bepaalde fouten gemaakt hebben in het verleden. Er kan in dit verband gewezen worden op recente cassatierechtspraak, waaruit blijkt dat een opzettelijke of zware fout (die zich bv. concretiseert in het plegen van een misdrijf) niet meer lijkt te volstaan om de verzoeker wiens schuldenoverlast vooral uit deze fout voortvloeit, de toegang tot de procedure collectieve schuldenregeling te weigeren. Er moet volgens het Hof van Cassatie ook sprake 19 zijn van het opzet om zich onvermogend te maken . Het ontoelaatbare of bedrieglijke karakter van handelingen die een misdrijf uitmaken, lijkt derhalve op zich de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling niet meer in de weg te staan. Er moet telkens ook nagegaan worden of er een opzet
18
e
Zie art. 1, §1, 1 lid, 11° van het K.B. van 18 december 2003 “tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand”: “Genieten de volledige kosteloosheid (...)11° de persoon tijdens de procedure van collectieve schuldenregeling, op voorlegging van de beschikking van toelaatbaarheid, bedoeld in artikel 1675/6 van het Gerechtelijk Wetboek, alsmede de persoon belast met overmatige schulden op voorlegging van een verklaring van hem waaruit blijkt dat de toekenning van de rechtsbijstand of van de juridische tweedelijnsbijstand aangevraagd wordt met het oog op de inleiding van een procedure van collectieve schuldenregeling.”. 19 Cass. 21 juni 2007, rolnr. C.06.0667.F, zie http://jure.juridat.just.fgov.be/.
13
om zich onvermogend te maken aanwezig was in hoofde van de “crimineel”, “oplichter” of “bedrieger” die het verzoek tot toelaatbaarheid indiende. Deze uitspraak van het Hof van Cassatie ligt in de lijn van het standpunt van prof. E. Dirix. In de noot 20 “Boeven en schuldsanering” wijst hij erop dat de toelaatbaarheidsvoorwaarde dat een schuldenaar “niet kennelijk zijn onvermogen heeft bewerkstelligd” niet gelijk staat aan de voorwaarde inzake de “goede trouw”, maar dat de parlementaire werken wel aangeven dat het de bedoeling is om misbruiken te voorkomen: "De collectieve schuldenregeling mag geen toevluchtsoord worden voor debiteuren die zich proberen te onttrekken aan hun schuldeisers.”. Terwijl men in Nederland eerder kijkt naar de redenen van het ontstaan van de schulden, ligt in België de klemtoon eerder op de redenen van het onbetaald blijven van de schulden. Prof. Dirix is dan ook van oordeel “dat de omstandigheid dat de schuldenlast te wijten is aan de financiële gevolgen van door de debiteur opzettelijk gepleegde misdrijven, niet steeds een grond tot uitsluiting oplevert als bedoeld in art. 1675/2 Ger.W.”.
Aanbeveling 3: in het kader van de rechtszekerheid moet de wet verduidelijkt worden in die zin dat een weigering van toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling die louter gebaseerd is op het feit dat de schuldenoverlast het gevolg is van het misdrijven die in het verleden werden gepleegd, zonder hierbij tevens vast te stellen dat het de bedoeling was om zich onvermogend te maken, niet meer mogelijk is21. De keerzijde van deze ruime toegangspoort, bestaat erin dat de schuldenaar loyaal moet meewerken aan de procedure (zie punt “IV. Geen propere lei zonder loyale medewerking”).
2.2.
Inzet van voldoende gespecialiseerd personeel
De behandeling van de vele dossiers collectieve schuldenregeling is een tijdrovende bezigheid, die een grote inzet vergt van verschillende actoren (magistraten, griffies, schuldbemiddelaars). Vaststelling/probleem: De overdracht van de procedure collectieve schuldenregeling van de beslagrechters naar de arbeidsrechters is ondertussen afgerond. Na de overdracht van de bevoegdheid voor nieuwe dossiers, werden met ingang van 1 september 2008 ook de lopende dossiers overgedragen aan de arbeidsrechtbanken. Uit de praktijk blijkt dat de arbeidsrechters grote inspanningen leveren om deze nieuwe opdracht op een zo goed mogelijke manier uit te voeren. De overdracht van de lopende dossiers leidde echter tot een grote bijkomende werklast voor de 22 arbeidsrechters zonder dat hiervoor (middelen voor) extra personeel werd(en) voorzien . Het gevolg is dat ook de behandeling van dringende vragen in dossiers collectieve schuldenregeling soms lang op 23 zich laat wachten . 20
E. DIRIX, “Boeven en schuldsanering”, R.W. 2007-08, afl. 27, p. 1115 e.v. Zie ook bv. inzake de kwestie betreffende de grens tussen de toelaatbaarheidsvoorwaarden en de handhavingsvoorwaarden: B. DE GROOTE, “Collectieve schuldenregeling: discussie over de grens tussen toelaatbaarheidsvoorwaarden en handhavingsvoorwaarden”, Jaarboek Kredietrecht 2005, p. 143 e.v. 22 Zie bv. het artikel “Achterstand onmogelijk in te halen” uit De Tijd van 19.02.2009, waarin o.m. het volgende staat te lezen: “Het heikele punt is dat de arbeidsrechtbanken aan hun lot worden overgelaten. Van den Bossche: 'In Brussel kost de collectieve schuldenregeling ons 3 van de 26 arbeidsrechters en nog eens 16 personeelsleden. We hebben echter nooit extra rechters gekregen en slechts 2.5 extra personeelsleden. U begrijpt dat onze hele organisatie daardoor overhoop ligt.'”. 23 Zie bv. volgende opmerking van een schuldbemiddelingsdienst: “In alle gevallen is het lang wachten op een beschikking. Zelfs bij een verzoek tot machtiging uitzonderlijke uitgave (aankoop auto) loopt de wachttijd 21
14
Aanbeveling 4: de arbeidsrechtbanken moeten voldoende middelen krijgen teneinde de vele dossiers collectieve schuldenregeling -die vaak snelle tussenkomsten van de rechter vereisenop een vlotte manier te kunnen behandelen.
De behandeling van dossiers collectieve schuldenregeling vergt tevens een specialisatie op diverse domeinen (op juridisch-technisch vlak, op methodisch vlak, empowerend werken, leefgeld begroten, leefwereld van armen,...). Het aanbod van het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling in dit verband staat in principe echter enkel open voor de erkende instellingen voor schuldbemiddeling. Er dient derhalve bijkomend geïnvesteerd te worden in een gespecialiseerd en divers vormingsaanbod dat ook openstaat voor advocaten, magistraten en griffiepersoneel. “III.B.3.b)(2) Specialisation Debt counsellors must have knowledge of the financial, legal and social aspects of debts and overindebtedness. A counsellor should have insight into how financial markets work; how banks operate; what the debt enforcement strategies of mail-order houses are and what the disconnection policies of utilities are. Creditors have a material interest at stake and operate both aggressively and diligently to make sure that they get their money back. Especially in the case of consumers with multiple debts, counsellors have to defend their clients on several fronts. Moreover, they must be able to do basic accounting and have an understanding of welfare law. They must handle computerised advice and assistance programmes; they must be aware of key areas of debtor-creditor law and must also have insight into the ways creditors operate. Specialisation is the key word for debt counsellors. They must be knowledgeable in household economics, they must develop bargaining skills and they must possess the necessary social skills to understand the problems of their clients. Increasingly, detailed legal knowledge, going beyond insolvency law, must become a part of their professional 24 skills.”
Aanbeveling 5: er moet geïnvesteerd worden in een gespecialiseerd en divers vormingsaanbod dat ook openstaat voor advocaten, magistraten en griffiepersoneel.
2.3. Voldoende bescherming van de menselijke waardigheid van de schuldenaar en diens gezin tijdens de procedure Dit thema komt verder uitgebreid aan bod, onder hoofdstuk “III. De menselijke waardigheid van het hele gezin moet gegarandeerd worden”.
2.4.
Garantie op een “fresh start” op verschillende vlakken
In het kader van de procedure collectieve schuldenregeling, moet de niet-kwijtscheldbaarheid van schulden de grote uitzondering zijn. inmiddels al op tot 2 maanden ! Volgens de rechtbank is dit te wijten aan werkoverlast voor het griffiepersoneel …”. 24 U. Reifner, J. Kiesilainen, N. Huls, H. Springeneer, “Consumer Overindebtedness and Consumer Law in the European Union - Contract Reference No. B5-1000/02/000353 - Final Report”, presented to the Commission of the European Communities, Health and Consumer Protection Directorate-General, september 2003, p. 257. Te downloaden via http://news.iff-hh.de/media.php?id=1886.
15
“III.B.2.b) Second Principle: Discharge Consumer insolvency law should give the debtor the possibility of a discharge from the debt burden. The discharge may be, in principle, partial so that the debtor is required to pay part of the total debt. The payment obligation has to be individually adjusted to the debtor’s means. Discharge of the total debt should be allowed in cases of hardship. The discharge should, as far as possible, cover all the debtor’s debts. Exceptions for taxes, fines, damages are not recommended. Other social policies to deal with these legitimate social concerns should be developed. A priority for alimonies to the debtor’s children is, however, recognised in many Member States. Furthermore, unknown debts, that is to say, 25 debt not claimed by the creditor nor identified by the debtor, should be included. (…).” Vaststelling/probleem: bepaalde rechtspraak is nog steeds van oordeel dat geldboetes bij een minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling niet kwijtgescholden kunnen worden.
Aanbeveling 6: in het kader van de rechtszekerheid moet de wet verduidelijkt worden in die zin dat er expliciet bepaald wordt dat ook geldboetes kwijtscheldbaar zijn. Vaststelling/probleem: achterstallige sociale bijdragen van (ex-)zelfstandigen die een collectieve schuldenregeling opstarten, worden mee opgenomen in de procedure en op het einde van de procedure worden de niet-betaalde gedeelten hiervan kwijtgescholden. De kwijtgescholden sociale bijdragen worden vervolgens oninbaar verklaard, waardoor de pensioenrechten van betrokkene voor deze periode verloren zullen gaan (hetgeen tot een vermindering van de latere pensioenuitkeringen zal leiden). (Ex-)zelfstandigen die succesvol een collectieve schuldenregeling hebben doorlopen, krijgen daarom vanwege hun (voormalige) sociale verzekeringskas een brief waarin hen wordt verzocht om de kwijtgescholden bijdragen alsnog te betalen, teneinde de negatieve impact op de latere pensioenuitkeringen niet te moeten ondergaan. Deze personen genieten dus niet van een volwaardige propere lei.
Aanbeveling 7: om een negatieve impact op de latere pensioenuitkeringen van (ex)zelfstandigen te vermijden, moet de periode voor dewelke er geen bijdragen werden betaald ingevolge een kwijtschelding in het kader van een collectieve schuldenregeling, als gelijkgestelde periode worden beschouwd bij de berekening van het pensioen.
Er dient niet alleen aandacht te gaan naar de nieuwe start op economisch vlak, maar ook naar de nieuwe start op strafrechtelijk vlak. Enkel een propere lei op financieel vlak, zonder dat dit gepaard gaat met een propere lei op strafrechtelijk vlak, riskeert in elk geval de volwaardige re-integratie van de veroordeelde ernstig te hypothekeren. Vaststelling/probleem: in het strafrecht is er voorzien dat de veroordeelde die gedurende een bepaalde proefperiode “blijk heeft gegeven van verbetering” en “van goed gedrag is geweest”, een “eerherstel” kan verkrijgen. Bij de beoordeling van het verzoek tot eerherstel kan er inzonderheid rekening gehouden worden met de moeite die door de verzoeker werd gedaan om de uit de 26 misdrijven voortvloeiende schade die niet gerechtelijk mocht zijn vastgesteld, te herstellen . Bovendien gelden ook volgende voorwaarden:
25
U. Reifner, J. Kiesilainen, N. Huls, H. Springeneer, “Consumer Overindebtedness and Consumer Law in the European Union - Contract Reference No. B5-1000/02/000353 - Final Report”, presented to the Commission of the European Communities, Health and Consumer Protection Directorate-General, september 2003, p. 250. Te downloaden via http://news.iff-hh.de/media.php?id=1886. 26 Art. 624 Wetboek van Strafvordering.
16
1.) De veroordeelde moet de vrijheidsstraffen hebben ondergaan en de geldstraffen hebben gekweten, tenzij die straffen krachtens het recht van genade kwijtgescholden zijn, of, indien zij voorwaardelijk zijn uitgesproken of voorwaardelijk zijn geworden bij genademaatregel, als niet bestaande worden beschouwd. Is de straf verjaard, dan kan de veroordeelde alleen in eer en 27 rechten hersteld worden wanneer de niet-uitvoering niet aan hem te wijten is .
2.) De veroordeelde moet voldaan hebben aan de in het vonnis bepaalde verplichting tot teruggave, schadevergoeding en betaling van kosten, en indien hij veroordeeld is wegens overtreding van artikel 489ter van het Strafwetboek moet hij het passief van het faillissement, hoofdsom, interesten en kosten, hebben gekweten. Het hof dat over het verzoek tot eerherstel moet beslissen, kan de veroordeelde evenwel van deze voorwaarde ontslaan, indien hij aantoont dat hij in de onmogelijkheid verkeerde om aan de verplichtingen te voldoen hetzij wegens zijn onvermogen, hetzij wegens enig ander feit waaraan hij geen schuld heeft. Het hof kan in dat geval, onverminderd de rechten van de schuldeisers, ook het gedeelte bepalen van de teruggave, de schadevergoeding, de gerechtskosten en het passief, dat de veroordeelde moet hebben 28 voldaan alvorens hem herstel in eer en rechten kan worden toegestaan . Gelet op het feit dat de maatschappelijke (re-)integratie van personen met een strafblad niet evident is, en rekening houdende met deze voorwaarden die gelden om een eerherstel te bekomen, dient ervoor gezorgd te worden dat de voorwaarden om een eerherstel te bekomen beter afgestemd kunnen worden op de situatie waarbij de veroordeelde toegelaten werd tot de collectieve schuldenregeling.
Aanbeveling 8: de voorwaarden om op strafrechtelijk vlak een eerherstel te bekomen moeten beter afgestemd worden op de situatie waarbij de veroordeelde toegelaten werd tot de collectieve schuldenregeling. Het afsluitend vonnis van de procedure collectieve schuldenregeling, in zoverre de slachtoffers van het misdrijf als schuldeiser betrokken werden bij de procedure, kan voor het eerherstel bv. gelijkgesteld worden aan de voorwaarde inzake het “voldaan hebben aan de in het vonnis bepaalde verplichting tot teruggave, schadevergoeding en betaling van kosten”. Hetzelfde vonnis kan gelijkgesteld worden aan de voorwaarde betreffende “de geldstraffen hebben gekweten”, in zoverre betrokken overheidsschuldeiser(s) betrokken werd(en) bij de procedure.
Personen die met succes een collectieve schuldenregeling hebben doorlopen, mogen voor de aangezuiverde en/of kwijtgescholden schulden niet meer als wanbetalers op zwarte lijsten geregistreerd worden vermits de fresh start hierdoor in het gedrang kan komen.
Aanbeveling 9: personen die met succes een collectieve schuldenregeling hebben doorlopen, mogen voor de aangezuiverde en/of kwijtgescholden schulden niet meer als wanbetaler op zwarte lijsten geregistreerd worden.
27 28
Art. 622 Wetboek van Strafvordering. Art. 623 Wetboek van Strafvordering.
17
2.5. Bij de uitvaardiging van nieuwe regelgeving moet rekening gehouden worden met de personen in collectieve schuldenregeling Personen in collectieve schuldenregeling bevinden zich in een zwakke positie, o.m. wegens het beperkte leefgeld dat zij ontvangen en de samenloop die het gevolg is van deze procedure. De wetgever moet hier een bijzondere aandacht aan besteden bij het uitvaardigen van nieuwe wet- en regelgeving. Vaststelling/probleem: een aantal wet- en regelgevingen besteden reeds een speciale aandacht aan personen met schulden (of met budgetteringsproblemen), door hen bijzondere rechten toe te kennen. Dit gebeurt echter slechts ad hoc, en is geen automatische toetssteen bij het uitvaardigen van nieuwe regels. Bovendien dreigt het toekennen van bepaalde rechten aan personen in collectieve schuldenregeling in sommige gevallen tot gevolg te hebben dat de facto vooral de schuldeisers hiervan profiteren.
Aanbeveling 10: bij het uitvaardigen van nieuwe wet- en regelgeving moet de precaire situatie van personen in collectieve schuldenregeling steeds een toetssteen zijn. Hierbij is het aangewezen dat het toekennen van bijzondere rechten aan personen in collectieve schuldenregeling niet tot gevolg heeft dat de schuldeisers hier indirect door bevoordeeld worden.
18
II.
Voorkomen van schuldenoverlast is beter dan genezen
1. Algemeen Alhoewel de mogelijkheid tot re-integratie van personen in overmatige schuldenlast als grondrecht beschouwd moet worden, is het nog belangrijker dat er zoveel als mogelijk vermeden wordt dat personen beroep moeten doen op een insolventieprocedure. “III.B.2.c) Third Principle: Preference for Informal and Out-of-court Settlements Debt problems should be tackled as early as possible. There should be a variety of remedies available for the debtor. The early approach is also preferable for the creditors because is usually gives a better outcome than formal consumer insolvency proceedings. Consumer insolvency law should also enhance a preference for less formal solutions. While the preference for out-of-court settlements can be observed in almost all Member States, the concrete laws differ considerably on this point. Therefore we want to indicate in the following only some features that, according to our observations, enhance outof court settlements. Most importantly, debtors must have access to adequate legal aid or debt counselling to be able to benefit from out-of-court procedures. Some degree of court supervision or the possibility of seeking support from the court facilitates out-of-court settlements. If negotiations for a settlement can be, for example, backed by a courtimposed stay of enforcement, the chances of a settlement improve. Since settlements have the legal form of a contract, creditor resistance and passivity hamper such settlements. Therefore, specific measures for these situations should be considered. If creditor passivity can be assumed as acceptance of the settlement, the feasibility of settlements is improved considerably. Another approach might be that creditors are required to give reasons for their non-acceptance of a settlement and if their opposition is deemed unreasonable, they 29 will bear the costs of court proceedings.”
Deze noodzaak aan preventie wordt hieronder geconcretiseerd in een aantal concrete punten.
2. Meer investeren in de bekendmaking van de alternatieven Voor personen in schulden moet er slechts in subsidiaire orde beroep gedaan worden op een insolventieprocedure (zoals de procedure collectieve schuldenregeling). Als er andere, minder verregaande oplossingen mogelijk zijn, dienen deze eerst benut te worden. Vaststelling/probleem: In dit verband dient gewezen te worden op het feit dat het bestaan van de verschillende mogelijke alternatieven voor personen in schulden weinig gekend zijn. Het gaat hierbij bv. om de mogelijkheid tot kwijtschelding van fiscale schulden (“onbeperkt uitstel van de invordering” in de officiële terminologie), de mogelijkheid om betalingsfaciliteiten te vragen op basis van art. 38 Wet Consumentenkrediet,... Personen in schulden weten bovendien vaak niet waar zij terecht kunnen voor hulp bij hun schuldenproblemen. Ook (een groot deel van) de hulpverleningssector en diverse intermediairen (personeelsdiensten, vakbonden,...) blijken deze “alternatieven voor de collectieve schuldenregeling” niet (goed) te kennen.
29
U. Reifner, J. Kiesilainen, N. Huls, H. Springeneer, “Consumer Overindebtedness and Consumer Law in the European Union - Contract Reference No. B5-1000/02/000353 - Final Report”, presented to the Commission of the European Communities, Health and Consumer Protection Directorate-General, september 2003, p. 250251. Te downloaden via http://news.iff-hh.de/media.php?id=1886.
19
Aanbeveling 11: de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de informatie betreffende de verschillende mogelijke oplossingen voor personen in schulden moet verhoogd worden, zowel naar particulieren als naar professionals toe (bv. via aan overheidscampagne “Eerste hulp bij schulden”). De informatieverschaffing moet, zowel op het vlak van taalgebruik als op het vlak van wijze van informatieverschaffing, afgestemd worden op de verschillende doelgroepen.
3. Meer investeren in de buitengerechtelijke aanpak van schuldenproblemen Opdat er slechts in subsidiaire orde beroep gedaan moet worden op een insolventieprocedure, is het vereist dat er voldoende bruikbare manieren bestaan om schuldenproblemen buitengerechtelijk aan te pakken. Vaststelling/probleem: in België zit de buitengerechtelijke aanpak van schuldenproblemen voor een deel ingebakken in de collectieve schuldenregeling (cfr. minnelijke fase, waarin de wilsautonomie een belangrijke rol speelt). Het lijkt nochtans logischer om meer wettelijke instrumenten ter beschikking te stellen die het minnelijk traject (buitengerechtelijk) versterken.
Aanbeveling 12: er is nood aan een aantal nieuwe alternatieven voor de collectieve schuldenregeling, onder meer: - een omkering van de gemeenrechtelijke regeling inzake de toerekening van betalingen30; - een snelle, kosteloze en efficiënte procedure voor het verlenen van betalingsfaciliteiten aan de kredietnemer wiens financiële situatie verslechterd is31; - enz...
4. Aanbod aan gespecialiseerde en toegankelijke schuldhulpverlening verhogen Opdat personen in schulden gebruik kunnen maken van de verschillende mogelijkheden die er bestaan om schuldenproblemen tijdig en in een zo vroeg mogelijk stadium aan te pakken, is er nood aan een voldoende groot en toegankelijk aanbod op het vlak van schuldhulpverlening.
30
Art. 1254 B.W. voorziet het principe dat betalingen eerst op de interesten toegerekend worden, en dit is een regelmatig voorkomende oorzaak van een spiraal van schuldenoverlast die het opstarten van een procedure collectieve schuldenregeling noodzakelijk maakt. 31 Art. 38 van de Wet Consumentenkrediet voorziet nu reeds in een procedure voor het verkrijgen van betalingsfaciliteiten ten voordele van de consument wiens financiële situatie verslechterd is (bv. wegens ziekte, werkloosheid of echtscheiding). Deze procedure is echter heel weinig gekend en wordt dan ook quasi niet gebruikt. Naast de onwetendheid over het bestaan van deze procedure, kan er ook gewezen worden op volgende nadelen hiervan: een advocaat onder de arm nemen kost geld; men riskeert een veroordeling voor de advocatenkosten van de tegenpartij; de afwikkeling van zo’n procedure sleept soms heel lang aan, o.m. omdat men eerst bij de kredietverstrekker zelf moet aankloppen alhoewel dit vaak nutteloos is; wanneer de rechter aan een consument -die reeds in financiële problemen zit- betalingsfaciliteiten toestaat, kan hij hiervoor extra kosten toestaan ten voordele van de kredietverstrekker.
20
Vaststelling/probleem: in Vlaanderen moeten alsmaar meer erkende instellingen voor schuldbemiddeling wachtlijsten aanleggen (o.m. wegens het gebrek aan Vlaamse financiering hiervoor). De medewerkers van de instellingen voor schuldbemiddeling hebben quasi geen tijd om preventief te werken. Er zijn bovendien slechts weinig advocaten die gespecialiseerd zijn op het vlak van schuldbemiddeling.
Aanbeveling 13: het decreet van 10 juli 2008 “houdende wijziging van het decreet van 24 juli 1996 houdende regeling tot erkenning van de instellingen voor schuldbemiddeling in de Vlaamse Gemeenschap”, dat het principe van de financiering van de Vlaamse instellingen voor schuldbemiddeling decretaal verankerde32, moet prioritair uitgevoerd worden door de Vlaamse Regering. Aanbeveling 14: de specialisatie op het vlak van schuldbemiddeling -niet enkel de collectieve schuldenregeling en ook niet enkel op juridisch vlak- bij de advocatuur moet meer gestimuleerd worden. De orde van Vlaamse balies kan hierin een rol spelen, bv. door een lijst van advocaten die gespecialiseerd zijn in schuldbemiddeling op te maken en “schuldbemiddeling” als voorkeurmaterie op te nemen op haar website.
5. Het optrekken van (vervangings)inkomens tot boven de Europese armoedegrenzen Eén van de belangrijke oorzaken van schuldenoverlast, betreft het feit dat alsmaar meer mensen “overlevingsschulden” moeten maken, d.w.z. dat zij ingevolge hun lage (vervangings)inkomen schulden moeten maken om in hun dagelijkse levensonderhoud te kunnen voorzien.
Vaststelling/probleem: het is niet mogelijk om dit probleem op te lossen via de procedure collectieve schuldenregeling. Eenmaal toegelaten, bouwen zij algauw nieuwe schulden op, enkel en alleen voor de uitgaven die zij maken om in hun dagelijks levensonderhoud te voorzien.
Aanbeveling 15: de hoogte van de vervangingsinkomens en van de minimumlonen moet opgetrokken worden tot boven de Europese armoedegrenzen33.
6. Meer controle op de toepassing van de regels inzake consumentenbescherming Een andere belangrijke oorzaken van schuldenoverlast, is het maken van “overbestedingsschulden”. Dit wordt voor een belangrijk deel in de hand gewerkt door de agressieve en misleidende reclames en verkoopspraktijken vanwege bepaalde verkopers in diverse sectoren. De bestrijding van dergelijke praktijken kan een belangrijk preventief effect hebben.
32
Via de invoeging van een nieuw art. 10bis in het decreet van 24 juli 1996, dat luidt als volgt: “De Vlaamse Regering kan de erkende instellingen voor schuldbemiddeling subsidiëren. Zij bepaalt hiertoe de regels met betrekking tot de aanvraag, de vaststelling, de toekenning en de vereffening van de subsidie.”. 33 Zie in dit verband bv. volgend belangwekkend onderzoek: B. Storms en K. Van den Bosch (red.), Wat heeft een gezin minimaal nodig? Een budgetstandaard voor Vlaanderen, Leuven, Acco, 2009.
21
Vaststelling/probleem: België beschikt over een goede regelgeving die consumenten een goede papieren bescherming biedt, maar die in de praktijk meestal dode letter blijft. De consument die een contract afsluit kent zijn rechten niet en de verkoper lapt deze rechten aan zijn laars. Uit de praktijk van de diensten schuldbemiddeling blijkt dat heel wat verkopers (o.m. in de telecomsector, de energiesector en de postorderverkoop) en kredietverstrekkers het niet zo nauw nemen met de regels inzake consumentenbescherming. Zo worden de vele informatieverplichtingen die diverse wetgevingen opleggen aan verkopers vaak met de voeten getreden. In onze geliberaliseerde Europese markt is de concurrentie bikkelhard, en dan investeren bedrijven liever niet in dure en tijdrovende activiteiten zoals een correcte en volledige informatieverschaffing aan de consument. De problemen stellen zich niet alleen bij de contractsluiting, maar ook nadien. Bij de invordering van facturen rekent men vaak allerlei kosten en schadevergoedingen de consument aan, alhoewel elke rechtsgrond hiervoor ontbreekt. Gegronde betwistingen die opgeworpen worden door de schuldbemiddelaar die de consument bijstaat, worden vaak niet beantwoord. De verkoper probeert wel de druk op de consument op te voeren door de hulp van een incassobureau en/of gerechtsdeurwaarder in te schakelen. De instellingen voor schuldbemiddeling stellen hierbij vast dat verkopers niet altijd ingaan op betwistingen die worden opgeworpen, ook niet wanneer de bezwaren grondig worden onderbouwd. ‘Gelijk hebben’ is niet altijd hetzelfde als ‘gelijk krijgen’ en vele verkopers zijn zich hiervan goed bewust. Vele consumenten weten trouwens niet eens hoe goed ze beschermd zijn. De rechterlijke controle is voor vele consumenten geen oplossing om hun rechten te vrijwaren. De kosten en lasten van een juridische procedure schrikken velen af. Consumenten zijn vaak niet geneigd om een rechtszaak aan te spannen wanneer ze een geschil hebben met een verkoper. Hierdoor worden de verkopers die de wet aan hun laars lappen zelden voor de rechter gedaagd door de consument, en zij zijn zich hier uiteraard van bewust.
Aanbeveling 16: er is nood aan meer controles op de toepassing van de regelgeving die consumenten beschermt. Hiervoor is het aangewezen dat de controlediensten versterkt worden en voldoende middelen ontvangen. Indien zou blijken dat de sancties in de huidige wetgeving onvoldoende afschrikwekkend zijn, moet er ook nagedacht worden over de invoering van strengere sanctiemogelijkheden. Dit kan op termijn preventief werken ten aanzien van malafide verkopers en de problematiek van schuldenoverlast helpen indijken. Aanbeveling 17: er is nood aan een ruimere bekendmaking van de rechten van de consument.
7. Meer investeren in preventie Vaststelling/probleem: De preventie van schuldenoverlast staat in Vlaanderen nog in de kinderschoenen.
Aanbeveling 18: er is in Vlaanderen dringend nood aan de uitbouw van een structureel preventiebeleid op het vlak van schuldenoverlast. Cruciale actoren zoals de erkende instellingen voor schuldbemiddeling, de armoedeorganisaties, het onderwijs, de centra voor basiseducatie, ... moeten hier nauw bij betrokken worden.
22
III. De menselijke waardigheid van het hele gezin moet gegarandeerd worden 1. Algemeen De mogelijkheid tot re-integratie van personen in overmatige schuldenlast als grondrecht is nauw verbonden aan het recht op een menswaardig leven (zie ook hoger onder hoofdstuk I). “III.B.2.f) Sixth Principle: Protection of Assets and Income The consumer insolvency process should respect the right to a decent living standard for the debtor and his family. This includes the protection of assets and the right to income. III.B.2.f)(1) Assets The protection of assets should cover normal household items, furniture and home electronics. While luxury goods cannot be protected, it is usually not economically rational or reasonable to require that families give up their home computers or videos. In particular, it has to be remembered that children are not liable for their parent’s debts and their assets and income cannot be seized. The protection of assets also includes protection of tools required for gainful employment. There is no unanimous policy about cars in the insolvency schemes. If a car is a tool for trade, it is usually protected. Other situations, such as when the car is needed to go to work, take children to care, or the debtor lives in a place with no public transport etc., should be taken into consideration. We cannot recommend specific protection of homeowners to enable them to keep their homes. There are different housing policies in the different Member States, favouring either home owning or renting. Therefore the need for protection of home owning in consumer insolvency law also varies. The regulation of home protection is also difficult because the rights of secured creditors who have the home as collateral have to be protected as well. We do point out, however, that those countries that have homeowner protection in their consumer insolvency laws, such as Finland and France, are very satisfied with these regulations. A rented home should as a rule be protected so that the debtor and the family may not be evicted for pre-procedure default in payment of rents after the opening of consumer insolvency proceedings. III.B.2.f)(2) Income There is a tendency to require that the debtor and the family live close to subsistence minimum during a payment plan. This approach should be reconsidered. It is not economically productive to require that people, who are capable of productive work, work for their creditors only. The necessary living costs during the payment plan should be calculated in such a way that they leave some margin for changes in the living conditions. Progressive regulation of the payments above the minimum living standard is also a possible way of regulating the situation. III.B.2.f)(3) Regulation The protection of debtor’s assets and income is often regulated through reference to the law of debt enforcement. These laws, however, have been enacted with the creditor’s point of view in mind and tend to be old-fashioned. A separate regulation for the consumer insolvency law should be 34 considered..”
De wet op de collectieve schuldenregeling bevat reeds een aantal bepalingen die de menselijke waardigheid moeten garanderen, maar de praktijk toont aan dat dit niet volstaat. Hieronder volgen dan ook een aantal concrete aanbevelingen die ervoor moeten zorgen dat de menselijke waardigheid van het hele gezin gedurende de procedure collectieve schuldenregeling beter gegarandeerd wordt. 34
U. Reifner, J. Kiesilainen, N. Huls, H. Springeneer, “Consumer Overindebtedness and Consumer Law in the European Union - Contract Reference No. B5-1000/02/000353 - Final Report”, presented to the Commission of the European Communities, Health and Consumer Protection Directorate-General, september 2003, p. 252253. Te downloaden via http://news.iff-hh.de/media.php?id=1886.
23
2. Voldoende leefgeld voor het hele gezin dat tijdig betaald wordt Voor personen in collectieve schuldenregeling, is het essentieel dat zij voldoende en tijdig leefgeld ontvangen, zowel voor hun eigen behoeften als voor de behoeften van het hele gezin. Het leefgeld moet voldoende hoog zijn om de menselijke waardigheid van de schuldenaar en zijn gezin te garanderen. De “menselijke waardigheid” moet niet alleen beoordeeld moet worden in functie van de primaire behoeften maar ook in functie van de verschillende grondrechten, die ook tijdens de collectieve schuldenregeling gewaarborgd moeten blijven. Deze grondrechten betreffen niet alleen de (klassieke) basisbehoeften (voedsel, woonst, gezondheidszorgen), maar ook het recht op arbeid, het recht op sociale relaties, het recht op fysieke en culturele ontplooiing,...35 Bij de bepaling van het leefgeld moet er dus ook rekening gehouden worden met belangrijke behoeften en rechten, zoals de nood aan communicatie en de behoefte aan persoonlijke ontplooiing.
Vaststelling/probleem: personen in collectieve schuldenregeling ontvangen soms geen leefgeld (bv. tijdens de vakantieperiode, waarbij de schuldbemiddelaar niet bereikbaar is; bv. op het einde van de procedure: de schuldbemiddelaar betaalt eerst zichzelf). Zie bv. volgende klacht die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “in een lopend dossier CSR stort de schuldbemiddelaar altijd heel laat het leefgeld. Omdat de verstandhouding verslechtert en er “vaste kosten-schulden” worden bijgemaakt, wordt de CSR herroepen. Het leefgeld dat nog zou moeten uitbetaald worden aan de cliënt werd door de schuldbemiddelaar gebruikt om zijn eigen ereloon te voldoen.”. Vaststelling/probleem: personen in collectieve schuldenregeling ontvangen soms een leefgeld dat absoluut niet volstaat om menswaardig te kunnen leven, met als gevolg: dat er nieuwe schulden ontstaan (die nadien zelfs tot de opstart van een 2e procedure CSR kunnen noodzaken! Zie bv. volgende klacht die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “Ik heb een vraagje ivm een csr: het gaat om een koppel, waarvan de vrouw sinds september uit de csr is (geen herroeping maar afsluiting). tijdens de csr zijn er terug een hoop schulden gemaakt, vooral van ziekenhuizen. kan ik voor deze mensen gewoon terug een csr aanvragen, met eventueel een grondige motivering?”); dat het niet (kunnen) betalen van boedelschulden tot sancties leidt (bv. opzegging leveringscontract); dat men betrokkene naar het OCMW doorverwijst voor financiële hulpverlening (gemakkelijkheidsoplossing) waardoor het OCMW de facto de schulden afbetaalt. Vaststelling/probleem: sommige schuldbemiddelaars houden te weinig rekening met de gezinslasten, waardoor ook de kinderen nadelen ondervinden van de procedure collectieve schuldenregeling Zie bv. volgende klacht die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “vergoeding voor herstelling hoorapparaat van zoon (schoolverzekering) wordt aan de schuldbemiddelaar overgemaakt en die maakt dit bedrag niet aan de moeder over”)”.
De wet op de collectieve schuldenregeling bevat weliswaar minimale bedragen inzake het leefgeld36, maar de menselijke waardigheid vereist vaak dat men meer leefgeld krijgt dan deze minima. In de praktijk worden zelfs deze minima trouwens niet altijd gerespecteerd door de schuldbemiddelaar. 35
Voor een interessante toepassing van deze principes, zie bv. Arbeidshof Luik 04 maart 2008, rolnummer 8210/06, te downloaden via http://jure.juridat.just.fgov.be/?lang=nl. 36 Zie o.a. art. 1675/9 ,§4 Ger.W.: “§ 4. De schuldbemiddelaar stelt, uit de bedragen die hij met toepassing van § 1, 4° ontvangt, ter beschikking van de verzoeker een leefgeld dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat met toepassing van de artikelen 1409 tot 1412 beschermd wordt. Met de schriftelijke instemming van de verzoeker
24
Dergelijke problemen zijn enorm frustrerend voor de personen in collectieve schuldenregeling, en een belangrijke doelstelling van deze procedure -het menswaardig leven- komt hierdoor enorm in het gedrang. Er ontstaat dan al gauw een vertrouwensbreuk tussen de schuldenaar en de schuldbemiddelaar, en het verdere vervolg van de procedure komt in het gedrang. Soms mondt dit zelfs uit in een stopzetting van de procedure (herroeping/vrijwillige afstand). Er dient beklemtoond te worden dat dergelijke problemen niet alleen nadelig zijn voor de schuldenaar, maar ook voor: diens gezin en/of diens kinderen (familiale spanningen en echtscheidingen als gevolg van de toelating tot de collectieve schuldenregeling zijn geen uitzondering); de schuldeisers, die geconfronteerd worden met tijdverlies, vertragingen bij de uitbetalingen en –in geval van stopzetting van de procedure- zelf de invorderingsprocedure moeten heropstarten (met alle kosten die hiermee gepaard gaan tot gevolg); de schuldbemiddelingsrechter, die tijd en energie moet steken in de behandeling van de klachten van de schuldenaar (die eventueel op zitting gebracht moeten worden). Aanbeveling 19: de verschillende pistes om de problemen inzake het leefgeld aan te pakken, moeten onderzocht worden: - het concretiseren van de notie “menselijke waardigheid” (o.m. het feit dat dit niet alleen beoordeeld moet worden in functie van de primaire behoeften maar ook in functie van de verschillende grondrechten, het feit dat het garanderen hiervan primeert op de uitbetaling van de kosten en erelonen van de schuldbemiddelaar,...) 37; - het invoeren van de verplichting om een reserve aan te leggen voor onverwachte uitgaven van de schuldenaar (verplichte rubriek in het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling); - het verplichte gebruik van een modelovereenkomst waarin een aantal heel concrete afspraken tussen schuldbemiddelaar en schuldenaar opgenomen worden (o.a. wie staat in voor welke betalingen, welke uitgaven moeten door de schuldenaar zelf betaald worden met het leefgeld, bij wie kan de schuldenaar terecht in geval van verlof of afwezigheid van de schuldbemiddelaar,…); - de opmaak van een deontologische code waarin verschillende zaken opgenomen kunnen worden: de verplichting om het 1e leefgeld snel na de aanstelling van de schuldbemiddelaar uit te betalen, de aanbeveling om een proefperiode betreffende het leefgeld in te lassen, de verplichte indexatie van het leefgeld, het mogelijke gebruik van systemen betreffende standaardbudgetten voor de bepaling van het leefgeld38,...
mag dit leefgeld evenwel worden verminderd, zonder dat het minder mag bedragen dan de in artikel 14 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie bedoelde bedragen.”. e e 37 Nu lijkt de wet eerder het tegengestelde te suggereren, zie art. 1675/19, §2, 1 en 2 lid Ger.W.: “§ 2. De staat van ereloon, emolumenten en kosten van de schuldbemiddelaar komt ten laste van de schuldenaar en wordt bij voorrang betaald. Onverminderd artikel 1675/9, § 4, houdt de schuldbemiddelaar tijdens de opmaak van de regeling van de baten van het vermogen van de schuldenaar een reserve af voor de betaling van ereloon, emolumenten en kosten.”. 38 Zie in dit verband bv. volgend belangwekkend onderzoek: B. Storms en K. Van den Bosch (red.), Wat heeft een gezin minimaal nodig? Een budgetstandaard voor Vlaanderen, Leuven, Acco, 2009. Zie ook bv. het gebruik van QUET-waarden als basis voor de berekening van het leefgeld.
25
3. Betere informatie, meer transparantie en een voldoende betrokkenheid van de schuldenaar De menselijke waardigheid veronderstelt niet alleen dat er voldoende en tijdig leefgeld wordt uitbetaald, maar ook dat de procedure voldoende transparant is, dat er duidelijk en voldoende gecommuniceerd wordt en dat de schuldenaar voldoende betrokken wordt bij de procedure. Vaststelling/probleem: sommige schuldbemiddelaars communiceren op geen enkele wijze over het verloop van de procedure (waardoor de schuldenaar absoluut geen zicht heeft op wat er met zijn geld gebeurt, hoeveel schulden er al afbetaald zijn, hoe het zit met de erelonen en kosten van de schuldbemiddelaar,…). Zie bv. volgende klacht die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “er is reeds meer dan een jaar gepasseerd maar mijn schuldbemiddelaar heeft nog niets afbetaald zonder dat ik weet waarom niet (...)”. Vaststelling/probleem: voor de schuldenaar is het vaak totaal ondoorzichtig en onduidelijk hoeveel kosten en erelonen de schuldbemiddelaar kan aanrekenen en op welke momenten en van welke bedragen dit wordt afgehouden (aparte pot / afhouden van de extra’s / …?). Zie bv. volgende klacht die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “in een lopend dossier CSR stort de schuldbemiddelaar altijd heel laat het leefgeld. Omdat de verstandhouding verslechtert en er “vaste kosten-schulden” worden bijgemaakt, wordt de CSR herroepen. Het leefgeld dat nog zou moeten uitbetaald worden aan de cliënt werd door de schuldbemiddelaar gebruikt om zijn eigen ereloon te voldoen.”. Vaststelling/probleem: sommige schuldbemiddelaars reageren bijzonder onbeleefd en soms zelfs agressief op vragen van de schuldenaar (bv. dreiging met een verzoek tot herroeping). Zie bv. volgende klacht die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “sommige schuldbemiddelaars die tijdens de CSR ook de boedelschulden betalen (en dus ook het gewone budgetbeheer opnemen) willen geen duidelijkheid geven aan de cliënt (of zijn (pro-deo) advocaat) over de bedragen die ze betalen aan de schuldeisers van de boedelschulden (vaste kosten). Zelfs niet als de cliënt te maken krijgt met uitvoeringsdaden van die schuldeisers omdat bepaalde schulden toch niet blijken betaald te zijn! Welk verhaal heeft de cliënt tegenover de schuldbemiddelaar en welke verweermiddelen heeft hij tegenover de boedelschuldeisers?”.
De wet op de collectieve schuldenregeling bevat geen regels over de manier waarop er met de schuldenaar gecommuniceerd moet worden, noch over de manier waarop de schuldenaar geïnformeerd moet worden over de stand van zaken van de procedure. Het gebeurt dan ook dat schuldbemiddelaars dossiers collectieve schuldenregeling louter administratief afhandelen, en soms zelfs weigeren om telefonisch contact te hebben met de schuldenaar. Ook het feit dat bepaalde schuldbemiddelaars massaal veel dossiers collectieve schuldenregeling behandelen, is meestal niet bevorderlijk voor het menswaardig leven van de personen op wie deze dossiers betrekking hebben. De wet voorziet wel dat de schuldbemiddelaar een verslag omtrent de stand van de procedure en haar verloop moet opmaken, nl. ieder jaar, telkens de rechter erom verzoekt en op het einde van de aanzuiveringsregeling39. Deze periodiciteit (jaarlijks) is echter niet voldoende om de schuldenaar goed te informeren. Bovendien wordt het verslag niet aan de schuldenaar bezorgd: dit ligt voor inzage ter griffie, maar veel schuldenaars weten dit niet eens.
39
e
Art. 1675/17, §3, 2 lid Ger.W.
26
Aanbeveling 20: de verschillende pistes om de problemen inzake de gebrekkige informatie en betrokkenheid van de schuldenaar aan te pakken, moeten onderzocht worden40: - de inschrijving in de wet van een informatieplicht in hoofde van de schuldbemiddelaar, (analoog aan hetgeen voorzien is bij voorlopig bewind41) teneinde o.m. te vermijden dat de schuldbemiddelaar enkel schriftelijk bereikbaar is; - de inschrijving in de wet van de verplichting dat het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling pas verzonden mag worden na hierover overleg gepleegd te hebben met de schuldenaar en eventueel diens vertrouwenspersoon (teneinde o.m. te vermijden dat de schuldenaar stilzwijgend akkoord gaat met een ontwerp waarvan hij de draagwijdte niet begrijpt); - de inschrijving in de wet van de verplichting dat het jaarverslag voldoende informatie moet bevatten (overzicht van de financiële verrichtingen op de rubriekrekening, van de reeds betaalde en de nog openstaande schulden,...)42 en dat dit ook aan de schuldenaar verstuurd moet worden; - de inschrijving in de wet van het recht op inzage in de rubriekrekening in hoofde van de schuldenaar (via een recht op kopieën van de rekeninguittreksels).
4. Efficiënte procedure voor betwistingen en meer aandacht voor tucht Wanneer er zich problemen voordoen die de uitwerking of de uitvoering van de regeling belemmeren, voorziet de wet in de mogelijkheid om de zaak opnieuw voor de rechter te brengen d.m.v. een eenvoudige schriftelijke verklaring die ter griffie neergelegd wordt of aan de griffie verzonden wordt43. Voor dringende problemen (bv. betreffende het niet uitbetalen van het leefgeld) biedt dit echter geen voldoende oplossing. Vaststelling/probleem: Bij betwistingen inzake het leefgeld, komt het niet vaak voor dat de zaak door de rechter op zitting wordt gebracht. In de Praktische Gids voor Schuldbemiddelaars stelt men trouwens expliciet dat de mogelijkheid om de zaak voor de rechter te brengen wanneer er zich moeilijkheden voordoen (art. 1675/14,§2, 3e lid Ger.W.) niet bedoeld is om betwistingen inzake het 44 leefgeld voor te leggen aan de schuldbemiddelingsrechter . De vaststelling van het leefgeld in de voorbereidende fase moet volgens deze gids gebeuren in overleg tussen de schuldenaar en de schuldbemiddelaar, maar een dergelijk overleg is niet altijd succesvol… en soms is de
40
Zie in dit verband ook bv. het “Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de informatieverstrekking aan de schuldenaar in de collectieve schuldenregeling” (doc.nr. 51-3077/001). 41 Zie art. 488bis, F, §1 B.W.: “De voorlopige bewindvoerder heeft tot taak de goederen van de beschermde persoon als een goed huisvader te beheren of de beschermde persoon in dat beheer bij te staan. Bij de uitvoering van zijn opdracht pleegt hij op regelmatige tijdstippen overleg met de beschermde persoon of diens vertrouwenspersoon.” 42 Vgl. met art. 34, § Faillissementswet: “§ 1. Elk jaar en voor de eerste keer twaalf maanden na de aanvaarding van hun ambt, overhandigen de curators aan de rechter-commissaris een omstandig verslag betreffende de toestand van het faillissement. Dit verslag vermeldt onder meer de ontvangsten, de uitgaven en de uitkeringen en geeft aan wat nog moet worden vereffend en wordt neergelegd in het faillissementsdossier. Hierin wordt tevens de stand van de betwistingen van de schuldvorderingen toegelicht. Een kopie van elk verslag wordt ter griffie neergelegd en bij het faillissementsdossier gevoegd.”. e 43 Art. 1675/14, §2, 3 lid Ger.W. 44 B. WYLLEMAN en E. VAN ACKER, Praktische Gids voor Schuldbemiddelaars, Mechelen, Kluwer, 2006, 132.
27
schuldbemiddelaar niet eens bereikbaar voor overleg. Zelfs als er een zitting volgt, is er vaak al heel wat tijd verstreken gedurende dewelke de schuldenaar zonder (voldoende) leefgeld zat. Vaststelling/probleem: De vervanging van de schuldbemiddelaar (die zijn opdracht niet naar behoren uitvoert) is enkel mogelijk in geval van “volstrekte noodzakelijkheid”. In de praktijk zijn de rechters niet snel geneigd om een vraag tot vervanging in te willigen; een verzoek tot vervanging kan dus tot een verdere verzieking van de relatie tussen de schuldenaar en de schuldbemiddelaar leiden. De vervanging van de schuldbemiddelaar biedt bovendien geen enkele garantie dat gelijkaardige problemen zich niet zullen voordoen bij de volgende schuldbemiddelaar.
Aanbeveling 21: er is nood aan een efficiënte en snelle procedure voor de beslechting van geschillen tussen schuldenaar en schuldbemiddelaar (bv. inzake het leefgeld of inzake de gebrekkige communicatie). In tegenstelling tot hetgeen de Praktische Gids voor Schuldbemiddelaars hierover schrijft, moet de rechter wel de bevoegdheid hebben om zich hierover uit te spreken, desgevallend door de oproeping van de partijen. Ook het arbeidsauditoraat zou in dit verband een rol kunnen opnemen. Vaststelling/probleem: Voor schuldbemiddelaars die hun werk niet naar behoren uitvoeren, voorziet e art. 1675/17, §3, 1 lid Ger.W. het volgende: “§ 3. De rechter ziet toe op de naleving van de bepalingen inzake de collectieve schuldenregeling. Stelt hij een verzuim vast in hoofde van de schuldbemiddelaar, dan geeft hij hiervan kennis aan de procureur des Konings, die oordeelt welke tuchtrechtelijke gevolgen zulks kan meebrengen of aan de in § 1, tweede streepje, van dit artikel, bedoelde bevoegde overheid.”. De praktijk toont aan dat er quasi nooit dossiers worden doorgestuurd (naar de procureur des Konings resp. de Vlaamse overheid), zodat er quasi nooit tuchtmaatregelen worden opgelegd.
Aanbeveling 22: er is nood aan een meer efficiënte tuchtprocedure voor schuldbemiddelaars die hun opdracht niet naar behoren uitvoeren. Er dient tevens onderzocht te worden in welke mate een beter toezicht op de werkzaamheden van de schuldbemiddelaar ingevoerd kan worden. Het arbeidsauditoraat zou in dit verband een actieve rol kunnen opnemen45.
5. Recht op bijstand van een vertrouwenspersoon Sommige schuldenaars die een collectieve schuldenregeling opstarten, staan niet sterk genoeg in hun schoenen om de volledige draagwijdte van deze procedure (rechten en plichten) te begrijpen. Dit kan o.m. tot gevolg hebben dat er conflicten ontstaan met de schuldbemiddelaar. Een bemiddelende tussenpersoon kan voor deze mensen een onmisbare steun vormen.
45
Vgl. met de faillissementsprocedure, waarin een rechter-commissaris toezicht houdt op het functioneren van de curator. Zie bv. art. 35 Faillissementswet: “De rechter-commissaris is er in het bijzonder mee belast toezicht te houden op het beheer en op de vereffening van het faillissement en de verrichtingen ervan te bespoedigen, in het bijzonder de afwikkeling van de schuldvorderingen van de werknemers van de gefailleerde; hij brengt op de terechtzitting verslag uit over alle geschillen waartoe het faillissement aanleiding geeft, behoudens de uitzondering waarin het zesde lid voorziet; hij beveelt de dringende maatregelen die noodzakelijk zijn voor het beveiligen en het bewaren van de goederen van de boedel en hij zit de vergaderingen voor van de schuldeisers van de gefailleerde.”
28
Aanbeveling 23: het recht op bijstand van een vertrouwenspersoon -die ook een medewerker van een erkende instelling voor schuldbemiddeling kan zijn- moet ingeschreven worden in de wet op de collectieve schuldenregeling (analoog aan hetgeen voorzien is bij het voorlopig bewind46). De mogelijkheid om een vertrouwenspersoon aan te duiden moet als verplichte vermelding opgenomen worden in het inleidend verzoekschrift. Deze vertrouwenspersoon moet op verschillende sleutelmomenten betrokken worden bij de procedure (bv. als de zaak op zitting komt, als het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling verzonden wordt,...) en moet recht hebben op inzage in het dossier ter griffie.
6. Meer aandacht voor het gezin Het is belangrijk om niet alleen aandacht te besteden aan de menselijke waardigheid van de volwassen verzoeker(s), maar ook de menselijke waardigheid van de kinderen in het gezin mag niet uit het oog verloren worden. De rechten die vervat zijn in het “Verdrag inzake de Rechten van het Kind,” aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 20 november 1989, mogen niet in het gedrang komen door de collectieve schuldenregeling die de ouders opstarten47. Aanbeveling 24: in de wet op de collectieve schuldenregeling moeten een aantal procedurele waarborgen voor de kinderen ingeschreven worden, o.m.: - verplichting om in het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling een rubriek betreffende de kinderen op te nemen (hoe wordt hun menswaardig bestaan gegarandeerd?);
46
Zie art. 488bis, A, §4 B.W.: “§ 4. De te beschermen persoon heeft het recht zich, voor de duur van het voorlopig bewind, te laten bijstaan door een door hemzelf of, als hij er zelf geen aanwijst en indien nodig, door de vrederechter aangewezen vertrouwenspersoon, zoals bedoeld in § 7, (en in de artikelen) 488bis, c), § 2 en § 3, 488bis, d), en 488bis, f), § 1 en § 5. De aanwijzing gebeurt door een verzoek daartoe gericht aan de vrederechter door de te beschermen persoon of door een derde in het belang van de te beschermen persoon bij de aanvang of tijdens de duur van het voorlopig bewind. Indien de vertrouwenspersoon vaststelt dat de voorlopige bewindvoerder tekort schiet in de uitoefening van zijn taak, moet hij, als belanghebbende, de vrederechter verzoeken de beschikking te herzien, overeenkomstig artikel 488bis, d).” 47 Zie bv. volgende bepalingen uit dit verdrag: “Artikel 6.2. De Staten die partij zijn, waarborgen in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind.” “Artikel 12 1. De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid. 2. Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht. “ “Artikel 27 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind.”
29
-
verplichting om in de gerechtelijke aanzuiveringsregeling een rubriek betreffende de kinderen op te nemen (hoe wordt hun menswaardig bestaan gegarandeerd?).
Het is ook aanbevolen om op een aantal belangrijke sleutelmomenten (bv. vooraleer het ontwerp wordt verzonden, op zittingen waar een gerechtelijke regeling wordt opgelegd, wanneer een herziening of een herroeping van de regeling overwogen,...) de (oudere) kinderen te horen. Het is eveneens aangewezen om meer aandacht te besteden aan de schuldenoverlast als gezinsprobleem. Op heden gaat de procedure collectieve schuldenregeling uit van het individu, maar de schuldenproblematiek (en dus ook de procedure collectieve schuldenregeling) vertoont vele raakvlakken met de regels betreffende de (wettelijke) samenwoonst, betreffende het huwelijksvermogensrecht, betreffende het erfrecht,... Er kan in dit verband in het bijzonder gewezen worden op het feit dat bepaalde niet-verzoekende medebewoners van de schuldenaar (niet wettelijk samenwonende partner, ouder, volwassen kind,...) niet betrokken worden bij de procedure collectieve schuldenregeling maar anderzijds toch op diverse vlakken de gevolgen ondergaan van de toelaatbaarheid en van de beslissingen die genomen worden in het kader van de collectieve schuldenregeling van de verzoekende schuldenaar.
Vaststelling/probleem: zie bv. volgende klacht die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “Geen regels in de wet bij (feitelijke) scheiding van de schuldenaars. Rekeningen worden niet altijd gesplitst waardoor ex-en soms elkaars vaste kosten/leefgeld moeten blijven dragen.”. Vaststelling/probleem: zie bv. volgende vraag die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “Het raakvlak tussen burgerlijk recht, huwelijksvermogensrecht, erfrecht en CSR blijft zorgen voor veel juridische onduidelijkheden. Probleem terugvordering gemeenschappelijke schulden tussen echtgenoten Als 1 (ex-)echtgenoot in CSR gaat, moeten de gemeenschappelijke (huishoudelijke) schulden voor de totaliteit worden opgenomen in het verzoekschrift. Deze schulden zijn hoofdelijk en door de schuldeiser verhaalbaar op beide echtgenoten, ook al voorziet een echtscheidingsovereenkomst in een verdeling. Als het OCMW in naam van verzoeker dit verzoekschrift opstelt, wordt bij de schuld steeds ter informatie vermeld dat na betaling van de schuld, de echtgenoot een (burgerlijke) vordering bekomt tegenover de andere echtgenoot ten belope van de helft van het betaalde. Zo’n terugvordering is niet de taak van een schuldbemiddelaar maar wel van (de advocaat van) betrokkene zelf. er moet worden vermeden dat in totaal méér wordt betaald dan de schuld. Betalingen aan een SE moeten (uiteraard) stoppen als de volledige schuld is betaald. Op dat moment kan (op burgerlijk vlak) worden bekeken welke echtgenoot méér betaald heeft dan de helft van de schuld en dat bedrag kan dan worden teruggevorderd van de andere. De schuldbemiddelaar moet dus informeren naar de mogelijkheden van de andere partner en zicht hebben op diens betalingen. Hoe gebeurt dit alles in praktijk? de (volledige of gedeeltelijke) kwijtschelding van deze schuld tegenover de verzoeker geldt niet tegenover de andere echtgenoot. Kan de SE dan de volledige “rest” gaan vorderen bij deze laatste? als er een volledige (en ook gedeeltelijke?) kwijtschelding is gebeurd, kan de verzoeker best helemaal geen regresvordering instellen tegen de (ex-)echtgenoot (voor de helft van de in CSR betaalde som) want dan kan de kwijtschelding ongedaan worden gemaakt. Klopt dit? Probleem vereffening/verdeling van gemeenschap echtgenoten Als 1 echtgenoot in CSR overlijdt, moeten in theorie eerst de regels van vereffening/verdeling van de huwgemeenschap (de onverdeeldheid) worden toegepast (zoals bij echtscheiding tijdens een CSR). Dan kan de nalatenschap van de overledene worden bepaald. Daarna moet de aanvaarding/verwerping
30
van deze nalatenschap gebeuren. Daarna moet/kan de aanzuiveringsregeling binnen de CSR voor de langstlevende worden herzien. hoe zit het met de ‘verdeling’ van de gemeenschappelijke schulden bij de vereffening/verdeling binnen een CSR? Een verdeling van schulden tussen echtgenoten is toch niet tegenstelbaar aan de schuldeisers wat betreft de verhaalbaarheid? Worden dan (binnen de optiek van de CSR) alle gemeenschappelijke schulden (voor het volledig resterende saldo, geen rekening houdend met de voorziene kwijtschelding na afloop van de aanzuiveringsregeling) integraal toegewezen aan de langstlevende, of niet? Zo ja, is er kans dat de nalatenschap van de overledene toch positief is... voert de schuldbemiddelaar in praktijk al deze stappen uit of niet?”
Aanbeveling 25: er moet een inventaris opgemaakt worden van alle mogelijke knelpunten die het gevolg zijn van de schuldenoverlast als gezinsprobleem, teneinde hiervoor de gepaste richtlijnen en/of oplossingen uit te werken (via een draaiboek, een deontologische code en/of wetgevende initiatieven). Er dient in dit verband een bijzondere aandacht te gaan naar de positie van bepaalde niet-verzoekende medebewoners van de schuldenaar (niet wettelijk samenwonende partner, ouder, volwassen kind,...) die op heden niet betrokken worden bij de procedure collectieve schuldenregeling maar toch op diverse vlakken de gevolgen hiervan ondergaan.
7. Bescherming tegen discriminatie en tegen reële executie De collectieve schuldenregeling creëert een “grote samenloop” waarbij alle bestaande schuldeisers van de schuldenaar betrokken worden (bv. ook de achterstallige facturen van verhuurders en telecomoperatoren). De bestaande schuldeisers kunnen/mogen dan niet onmiddellijk betaald worden, reden waarom: - bepaalde schuldeisers weigeren om hun diensten nog verder te verlenen aan de schuldenaar (bv. schorsing TV-, telefoon- of internetabonnement) zolang de schulden in de collectieve schuldenregeling niet betaald worden; - bepaalde schuldeisers overgaan tot reële executie (bv. uitdrijving huurder of afsluiting TV-, telefoon- of internetabonnement); - bepaalde dienstverleners die zelfs géén schuldeiser in de collectieve schuldenregeling zijn, weigeren om hun diensten te verlenen aan de schuldenaar omdat de schuldvordering van een schuldeiser die gelijkaardige diensten verleent opgenomen is in de collectieve schuldenregeling.
“III.B.2.h) Eighth Principle: Non-discrimination The discharge should give the debtor full access to financial activity, including access to credit. A clear statement on non-discrimination should be included in all consumer insolvency laws. This prohibition should cover discrimination, for example, in the labour market, in membership of organizations and in access to housing. Special regulation of registration of credit information is required. Completed 48 payment plans should be eliminated from registers.”
Vaststelling/probleem: bepaalde schuldeisers weigeren of schorsen de dienstverlening omdat betrokken schuldenaar een openstaande schuld heeft -bij hen of bij een andere schuldeiser die 48
U. Reifner, J. Kiesilainen, N. Huls, H. Springeneer, “Consumer Overindebtedness and Consumer Law in the European Union - Contract Reference No. B5-1000/02/000353 - Final Report”, presented to the Commission of the European Communities, Health and Consumer Protection Directorate-General, september 2003, p. 254. Te downloaden via http://news.iff-hh.de/media.php?id=1886.
31
gelijkaardige diensten aanbiedt- die opgenomen is in de collectieve schuldenregeling. In sommige gevallen dreigen zij hiermee teneinde een prioritaire betaling van hun schuld te bekomen, in afwijking op het principe van de gelijkheid van de schuldeisers. -
zie bv. volgende vraag die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “Ik heb een cliënt in CSR die momenteel gehospitaliseerd is wegens psychische problemen (wellicht langdurig). Zijn hospitalisatieverzekering (bij DKV) wordt correct betaald via afhouding van zijn loon door de werkgever, en dat al verschillende jaren. Probleem is dat DKV als SE in de CSR zit voor zo'n 2.000 EUR. Er is een MAR lopende, maar de schuldenlast wordt niet volledig terugbetaald. Nu weigert DKV tussen te komen in de kosten van deze hospitalisatie omdat er dus "nog een openstaand saldo is". Kan dit zomaar? Wat als zij verwijzen naar hun polisvoorwaarden?”
-
zie bv. volgende klacht die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “De meeste van onze mensen hebben bij een overmatige schuldenlast ook schulden bij Telenet. In het kader van de schuldbemiddeling bij onze diensten wordt voor deze schuld een afbetalingsregeling voorgesteld. Indien het gaat om een procedure collectieve schuldenregeling, wordt deze schuld opgenomen in de collectieve. Telenet voorziet in haar algemene voorwaarden (zie hieronder artikel 8.4) het recht om de overeenkomst te schorsen of te beëindigen tot alle openstaande facturen zijn betaald. Los van de discussie omtrent de tegenstelbaarheid van deze algemene voorwaarden, zorgt deze werkwijze van telenet voor problemen. Immers, in het kader van een collectieve schuldenregeling dienen alle schuldeisers op een gelijke wijze te worden behandeld. Er kan aldus niet zomaar voorrang worden verleend aan de betaling van de openstaande facturen bij Telenet. Resultaat hiervan is het feit dat de cliënten geconfronteerd worden met het feit dat hun overeenkomst (het gaat hier dan voornamelijk over televisiediensten) gedurende de volledige procedure collectieve en/of schuldbemiddeling geschorst blijft… Op deze wijze poogt Telenet ervoor te zorgen dat zij prioritair betaald worden vóór iedere vorm van schuldbemiddeling wordt opgestart.”
-
zie bv. volgende klacht die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “2.7: sommige bemiddelaars merken op dat er niet steeds automatisch wordt afgesloten ook al worden TV facturen opgenomen in de CSR, maar dat er wel een probleem is voor mensen in CSR die (na verhuis) een nieuwe afsluiting willen (omdat ze zolang facturen niet volledige zijn aanbetaald op de Preventel lijst staan)”
Bepaalde van deze werkwijzen kunnen wellicht als verboden vorm van discriminatie bestempeld worden. Er kan in dit verband verwezen worden naar het standpunt van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer: “Het is overigens belangrijk eraan te herinneren dat het criterium vermogen van de kandidaat door de antidiscriminatiewet a priori beschouwd wordt als discriminerend. Een uitzondering wordt aanvaard indien zij objectief wordt gerechtvaardigd, - wat het geval lijkt ingeval van huisvesting -, en de aangewende middelen passend en noodzakelijk zijn. Inderdaad, zo stelt het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding, ‘De antidiscriminatiewetgeving legt geen algemene voorwaarden voor verhuur of verkoop op. Rekening houden met de solvabiliteit van een kandidaat is op zich geen 49 discriminatie op basis van de vermogenstoestand’ (vrije vertaling)".
In elk geval lijkt het weinig aanvaardbaar dat personen die tot de collectieve schuldenregeling werden toegelaten, verstoken blijven van bepaalde dienstverleningen, alhoewel alle achterstallige facturen in de collectieve schuldenregeling opgenomen zijn en de lopende facturen via de schuldbemiddelaar betaald worden.
49
Uit de Aanbeveling nr. 01/2009 van 18 maart 2009 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, te downloaden via: http://www.privacycommission.be/nl/docs/Commission/2009/aanbeveling_01_2009.pdf
32
Aanbeveling 26: de wet op de collectieve schuldenregeling moet aangevuld worden in die zin dat personen die een dergelijke procedure opstarten beschermd worden tegen discriminatie50 en tegen reële executie, op voorwaarde dat betrokken schuldvorderingen in de collectieve schuldenregeling opgenomen worden en dat de schuldbemiddelaar zich engageert om de lopende facturen te betalen. Dit komt ook de gelijkheid van de schuldeisers ten goede vermits hierdoor vermeden kan worden dat bepaalde schuldeisers hun (verdere) dienstverlening afhankelijk stellen van de prioritaire betaling van schuldvorderingen die in de collectieve schuldenregeling opgenomen zijn.
8. Nood aan een gericht vormingsaanbod voor (advocaten-)schuldbemiddelaars en magistraten De verschillende actoren die betrokken zijn bij de collectieve schuldenregeling, moeten over de kennis en vaardigheden beschikken om deze procedure tot een goed einde te brengen, en hierbij de menselijke waardigheid van de schuldenaar en diens gezin zo goed als mogelijk te garanderen. Aanbeveling 27: er is nood aan een specifiek vormingsaanbod voor advocatenschuldbemiddelaars (bv. inzake contextuele hulpverlening, het systeemtheoretisch denken, de berekening van het leefgeld, de leefwereld van mensen in armoede, de consumentenpsychologie, het gezin in de schuldbemiddeling, inzetserkenning,...), dat erkend kan worden door de Orde van Vlaamse balies. Het lijkt eveneens aangewezen om rond bepaalde aspecten een specifiek vormingsaanbod te ontwikkelen voor magistraten en griffiepersoneel.
9. Opmaak deontologische code voor schuldbemiddelaars Heel wat praktische zaken betreffende de behandeling van een dossier collectieve schuldenregeling, vertonen grote raakvlakken met de menselijke waardigheid (zie ook hierboven). Er is in dit verband dan ook nood aan concrete richtlijnen voor de schuldbemiddelaar. Op heden merken we immers dat er grote verschillen kunnen zijn naargelang welke schuldbemiddelaar het dossier beheert. Vaststelling/probleem: de variatie in de wijze waarop het dossier behandeld wordt, kan demotiverend werken. -
50
zie bv. volgende mail die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “Schuldbemiddelaar X stelt een duurtijd van 6 jaar voor, in een gelijkaardige situatie stelt schuldbemiddelaar Y een duurtijd van 12 jaar voor. Voor schuldbemiddelaar X heeft een alleenstaande behoefte aan een (zuiver) leefgeld van 75 euro per week, in een gelijkaardige situatie stelt schuldbemiddelaar Y een (zuiver) leefgeld van 125 euro per week voor. Wanneer hierover verhalen de ronde doen, werkt dit demotiverend voor de schuldenaar die bij een “strenge” schuldbemiddelaar in schuldbemiddeling zit.” e
Zie bv. artikel 6,§ 1, 2 lid van de wet van 24 maart 2003 tot instelling van een basis-bankdienst: “De beschikking van toelaatbaarheid van een verzoek tot collectieve schuldenregeling kan geen reden zijn om een rekening te weigeren of op te zeggen.”.
33
Vaststelling/probleem: in de praktijk merken we dat een aantal arrondissementen reeds gebruik 51 maken van de richtlijnen uit de Praktische Gids voor Schuldbemiddelaars of van andere richtlijnen.
Aanbeveling 28: Een aantal concrete richtlijnen voor de schuldbemiddelaar moeten uitgewerkt worden in een deontologische code voor schuldbemiddelaars (met draaiboek en/of checklists), waarbij de naleving van deze code wordt gecontroleerd door de schuldbemiddelingsrechter. De orde van Vlaamse Balies zou op dit punt ook een rol kunnen spelen. In deze code kan bv. opgenomen worden in welke situaties en hoe de schuldbemiddelaar kan samenwerken met een maatschappelijk werker van OCMW/CAW, kunnen een aantal formulieren/sjablonen voor dagelijkse praktijk gebundeld worden, kunnen er richtlijnen betreffende het leefgeld en de duurtijd van de aanzuiveringsregeling opgenomen worden,...
51
B. WYLLEMAN en E. VAN ACKER, Praktische Gids voor Schuldbemiddelaars, Mechelen, Kluwer, 2006, 461 p.
34
IV. Geen propere lei zonder loyale medewerking 1. Meer controlemogelijkheden betreffende de procedurele goede trouw De keerzijde van een “ruime” toegangspoort tot de collectieve schuldenregeling bestaat erin dat de schuldenaar zijn verplichtingen goed moet nakomen en uiting moet geven van een goede trouw tijdens de collectieve schuldenregeling (= “procedurele goede trouw”). De schuldbemiddelaar en de arbeidsrechter moeten grondig (kunnen) toezien op de naleving van de procedurele goede trouw. Aanbeveling 29: er moet onderzocht worden of een “formalisering” of “concretisering” van de procedurele goede trouw aangewezen is. Dit zou bv. kunnen door onmiddellijk na de toelaatbaarheid een contract met een grondige uitleg over de rechten en de plichten van de verzoeker te laten ondertekenen, door bijkomende maatregelen met het oog op een grotere transparantie van het vermogen van de schuldenaar in te voeren, enz...
2. Meer differentiatie in het sanctieapparaat Op heden is er eigenlijk slechts één sanctie mogelijk, nl. de herroeping52. In sommige gevallen is een dergelijke sanctie echter ook voor de schuldeisers nadelig. Soms is de herroeping dan weer een te zware sanctie voor de verzoeker. Begrijpelijkerwijze zijn vele rechters dan ook eerder terughoudend bij het uitspreken van deze sanctie. De verzoeker die zijn verplichtingen niet nakomt maar toch niet gesanctioneerd wordt, krijgt echter al gauw het gevoel “onaantastbaar” te zijn. Aanbeveling 30: Straffeloosheid moet vermeden worden door meer differentiatie in het sanctieapparaat te voorzien. Vandaar dat bv. de mogelijkheid tot verlenging van de afbetalingstermijn of de mogelijkheid tot een (tijdelijke) beperking van het leefgeld, als alternatieve sanctie naast het herroepingsmechanisme, mogelijks meer doeltreffende sancties kunnen uitmaken. Zelfs een mogelijkheid tot (gedeeltelijke) overname van de handelingsbekwaamheid van de verzoeker door de schuldbemiddelaar -die bv. de bevoegdheid zou kunnen krijgen om lopende overeenkomsten te beëindigen- zou in de wet ingeschreven kunnen worden als sanctie53. Belangrijk is wel dat de sancties enkel door de rechter opgelegd kunnen worden (en niet door de schuldbemiddelaar).
52
Zie art. 1675/15 Ger.W. Vgl. met art. 46 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997: “§ 1) Na hun ambtsaanvaarding beslissen de curators onverwijld of zij de overeenkomsten die gesloten zijn voor de datum van het vonnis van faillietverklaring en waaraan door dat vonnis geen einde wordt gemaakt, al dan niet verder uitvoeren. De partij die de overeenkomst met de gefailleerde heeft gesloten, kan de curators aanmanen om die beslissing binnen vijftien dagen te nemen. Indien geen verlenging van termijn is overeengekomen of indien de curators geen beslissing nemen, wordt de overeenkomst geacht door toedoen van de curators te zijn verbroken vanaf het verstrijken van deze termijn; de schuldvordering van de schade die eventueel verschuldigd zou zijn aan de medecontractant wegens de niet-uitvoering, wordt opgenomen in de boedel. Indien de curators beslissen de overeenkomst uit te voeren, heeft de medecontractant recht, ten laste van de boedel, op de uitvoering van de verbintenis in zoverre zij betrekking heeft op prestaties geleverd na het faillissement. § 2. Indien bij de stopzetting van de activiteiten, met name naar aanleiding van het vonnis van faillietverklaring, de curators uitdrukkelijk of stilzwijgend hun wil te kennen geven de bestaande arbeidsovereenkomsten te beëindigen, zijn zij niet verplicht de bijzondere formaliteiten en procedures te vervullen die van toepassing zijn op de beëindiging van die overeenkomsten. 53
35
V.
Dwang kan alleen eindigen in chaos
Een procedure collectieve schuldenregeling kan niet meer succesvol worden verder gezet indien de schuldenaar hiertoe niet meer gemotiveerd is: dwang kan alleen eindigen in chaos. Het is dan ook evident dat een dergelijke procedure niet opgedrongen kan worden aan de schuldenaar. Vaststelling/probleem: er is geen eensgezindheid over de vraag of de collectieve schuldenregeling op 54 initiatief van de schuldenaar beëindigd kan worden : e
-
Volgens een 1 stelling is dit in strijd is met de collectieve dimensie van de procedure. Ook de tekst van de wet zelf voorziet dat enkel de schuldbemiddelaar en de schuldeisers een verzoek kunnen indienen tot herroeping van de collectieve schuldenregeling. Deze procedure is volgens sommigen een gunstmaatregel die de rechtbank toekent aan de verzoekende partij. Het is dan ook enkel de rechter die kan beslissen of verzoeker deze “gunst” nog langer verdient. De rechter dient bij de beoordeling niet alleen de belangen van de debiteur doch ook deze van de schuldeisers te bewaken. Op het ogenblik dat de rechter iemand toelaat tot de collectieve schuldenregeling heeft dit onmiddellijk gevolgen voor de schuldeisers, zonder dat deze in de procedure “toelaatbaarheid” enige zeggingschap hebben gehad. De schuldeisers krijgen op dat ogenblik verplichtingen (verboden) doch ook rechten. Minstens behoort het tot de rechten van de schuldeisers, die soms meer baat hebben bij een procedure collectieve schuldenregeling dan bij een gedwongen uitvoering, dat de debiteur niet eigenmachtig beslist uit de procedure collectieve schuldenregeling te stappen.
-
Volgens een 2 strekking is een procedure collectieve schuldenregeling slechts werkbaar mits de schuldenaar meewerkt aan de procedure. De aard van de procedure laat niet toe één en ander op te dringen aan de schuldenaar-verzoeker. Ook de rechter kan een procedure collectieve schuldenregeling niet opdringen, vandaar ook dat het verzoekschrift enkel neergelegd kan worden door een schuldenaar en niet door schuldeiser(s).
e
Aanbeveling 31: de mogelijkheid tot vrijwillige afstand van de procedure collectieve schuldenregeling moet in de wet ingeschreven worden.
Ook het (quasi) automatisch opleggen van budgetbegeleiding of budgetbeheer aan de schuldenaar, zonder dat de noodzaak hieraan voorafgaandelijk en grondig onderzocht werd, moet vermeden worden. Vaststelling/probleem: het komt voor dat de schuldenaar verplichtend een budgetbeheer of budgetbegeleiding moet opstarten, bv.: -
als voorwaarde of begeleidingsmaatregel binnen de aanzuiveringsregeling of in het kader van een totale kwijtschelding zonder aanzuiveringsregeling;
Indien de curators, met het oog op de gehele of gedeeltelijke voortzetting of de hervatting van de activiteiten, nieuwe arbeidsovereenkomsten sluiten met de in het vorige lid bedoelde contractanten, genieten die laatsten de formaliteiten en procedures die van toepassing zijn op de overeenkomsten die werden beëindigd gedurende de tijd waarin de activiteiten werden voortgezet. Na de faillietverklaring en vóór de sluiting van de vereffening van het faillissement, hebben de curators de mogelijkheid de ontslagen werknemers, met toestemming van de rechter-commissaris, een voorschot toe te kennen dat gelijk is aan de verschuldigde bezoldigingen en vergoedingen, en dat niet hoger mag liggen dan 80 % van het in artikel 19, 3°bis, eerste lid, van de hypotheekwet van 16 december 1851 bedoelde bedrag. 54 Zie hierover: B. WYLLEMAN en E. VAN ACKER, Praktische Gids voor Schuldbemiddelaars, Mechelen, Kluwer, 2006, 209-210.
36
-
in situaties waarbij de schuldbemiddelaar betwistingen heeft met de schuldenaar (discussies, vaste kosten niet betalen, nieuwe schulden bijmaken, …) en dreigt met herroeping tenzij het OCMW wil tussenkomen via een budgetbeheer;
-
...
Aanbeveling 32: - Budgetbegeleiding of budgetbeheer mag niet (quasi) automatisch opgelegd worden: het OCMW/CAW moet voorafgaandelijk betrokken worden teneinde te onderzoeken of dit wel nodig is en of de schuldenaar hiertoe gemotiveerd is. - Budgetbegeleiding of budgetbeheer mag niet als controle-instrument gebruikt worden: dit blijft een hulpverleningsinstrument, waarbij het beroepsgeheim van OCMW/CAW gehandhaafd moet worden. - Budgetbegeleiding of budgetbeheer mag evenmin als gemakkelijkheidsoplossing gehanteerd worden. Het loutere betalen van de vaste kosten kan bv. niet doorgeschoven worden naar het OCMW/CAW indien er geen ruimere budgetteringsproblematiek aan verbonden is.
Vaststelling/probleem: als er een budgetbegeleiding of budgetbeheer wordt opgestart, is een vlotte samenwerking met de schuldbemiddelaar essentieel. In de praktijk ontbreekt dit soms. Het OCMW/CAW krijgt soms bv. een leefgeld toegemeten waarmee absoluut geen realistisch budgetbeheer mogelijk is. -
zie bv. volgende klacht die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “als ons OCMW het budgetbeheer opneemt binnen een CSR wordt er tussen cliënt en OCMW een overeenkomst getekend over de wederzijdse rechten en verplichtingen. Deze wordt ter kennis gegeven aan de schuldbemiddelaar. Uiteraard wordt ook informeel overlegd met de schuldbemiddelaar, maar dit staat of valt met goodwill. Als de schuldbemiddelaar te weinig leefgeld geeft om een correct budgetbeheer mogelijk te maken (afbetaling van alle vaste kosten), kan het OCMW niet aan zijn verplichtingen voldoen. Het OCMW wordt dan voor elke partij de zondebok.”.
Aanbeveling 33: budgetbegeleiding of budgetbeheer vereist dat de schuldbemiddelaar zich engageert om de hulpverlener op een volwaardige manier te betrekken bij de behandeling van het dossier. In bepaalde gevallen zal het zelfs noodzakelijk zijn dat het OCMW ook als schuldbemiddelaar aangesteld wordt.
37
VI. De schuldbemiddelaar is de spilfiguur de collectieve schuldenregeling
binnen
1. Algemeen De schuldbemiddelaar is de spilfiguur binnen de procedure collectieve schuldenregeling: “Dat bij een collectieve schuldenregeling, de schuldbemiddelaar niet alleen toezicht uitoefent op de naleving van de bepalingen inzake de collectieve schuldenregeling, kennis neemt van de aangiften van schuldvordering en inlichtingen inwint, maar ook in belangrijke mate de boedel van de debiteur bestuurt en verbindt, inkomsten bestemd voor de schuldenaar ontvangt en goederen die voor beslag vatbaar zijn te gelde kan maken ; Dat de boedel aldus in vergaande mate door de schuldbemiddelaar wordt bestuurd ;”55. Gelet op deze belangrijke en complexe taak in hoofde van de schuldbemiddelaar, volgen hieronder dan ook een aantal aanbevelingen in dit verband.
2. Aanbevelingen betreffende de vergoeding van de schuldbemiddelaar De schuldbemiddelaar moet correct vergoed worden voor zijn prestaties. Vaststelling/probleem: de aanrekening van kosten en erelonen door de schuldbemiddelaars en de interpretatie van het Koninklijk Besluit van 18 december 1998 “houdende vaststelling van de regels en barma’s tot bepaling van het ereloon, de emolumenten en de kosten van de collectieve 56 schuldbemiddelaars” , verschilt vaak per gerechtelijk arrondissement. De verschillen vinden o.m. hun oorsprong in afspraken die door de schuldbemiddelaars met de beslagrechters of de arbeidsrechters werden/worden gemaakt. -
zie bv. volgende mail die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “De Orde van Advocaten zat samen rond uniformisering van de ereloon- en kostennota’s van de schuldbemiddelaars en stelde een vademecum op omdat men grote verschillen merkte op het terrein (per gerechtelijk arrondissement + per advocaat/schuldbemiddelaar) bij toepassing van de tarieven. De Arbeidsrechtbank had trouwens heel wat ereloonstaten aangehouden en wachtte op feedback van de Orde. (...) inmiddels hebben bepaalde Arbeidsrechters afstand genomen van het vademecum (...).”.
Aanbeveling 34: de interpretatieverschillen betreffende de toepassing van het K.B. van 18 december 1998 “houdende vaststelling van de regels en barma’s tot bepaling van het ereloon, de emolumenten en de kosten van de collectieve schuldbemiddelaars” moeten weggewerkt worden via het uitvaardigen van uniforme regels inzake de opmaak van de staat van kosten en erelonen door de schuldbemiddelaar (verduidelijking van dit K.B.). Vaststelling/probleem: sommige schuldbemiddelaars drijven de hoogte van hun staat van erelonen en kosten kunstmatig op, bv. door onnodige brieven te versturen. Sommige rechters voeren hier spontaan een controle op uit, anderen niet. 55 56
Cass. 4 september 2003, rolnummer C.01.0194.N, zie http://jure.juridat.just.fgov.be/. B.S. 31 december 1998.
38
Aanbeveling 35: het kunstmatig opdrijven van de staat van kosten en erelonen moet bestreden worden door de rechter de mogelijkheid te bieden om een dergelijk misbruik te sanctioneren. Indien de schuldbemiddelaar meent in een bepaald dossier recht te hebben op een hogere vergoeding dan forfaitair voorzien is in het K.B. van 18 december 1998, moet de rechter over de bevoegdheid beschikken om dit in concreto te beoordelen en desgevallend toe te staan57. Vooraleer een staat van kosten en erelonen goedgekeurd wordt door de schuldbemiddelaar, moet de schuldenaar steeds de mogelijkheid krijgen om hierop zijn opmerkingen kenbaar te maken. De staat van erelonen en kosten van de schuldbemiddelaar moet binnen een redelijke termijn betaald worden, in het bijzonder wanneer de schuldenaar hiertoe niet zelf de middelen heeft. Vaststelling/probleem: De beperkte financiële middelen waarover het Fonds ter Bestrijding van de Overmatige Schuldenlast beschikt en de strikte voorwaarden waaronder op dit fonds beroep gedaan kan worden voor de betaling van de schuldbemiddelaar, heeft soms tot gevolg dat de schuldbemiddelaar beknibbelt op het leefgeld teneinde de eigen staat van erelonen en kosten te kunnen betalen. De menselijke waardigheid van de schuldenaar raakt hierdoor in het gedrang. Bovendien gebeuren de uitbetalingen door dit Fonds met grote vertragingen, zodat de motivatie van de schuldbemiddelaars daalt. In sommige arrondissementen is het moeilijk om nieuwe schuldbemiddelaars aan te trekken. “III.B.3.b)(4) Funding We believe that all parties benefiting from the work of the debt counsellor should be asked to contribute a reasonable share of the costs. From this it follows that the debtor should pay a limited amount. There are strong arguments for financial support from national and local governments. Undoubtedly, the public interest is served by a professional debt counselling. Investments will be necessary to set up a network of debt counsellors with nation-wide coverage. Plan administrators or trustees must also be properly equipped to fulfil their legal duties. We have no reservations about contributions from creditors. Their interests are also protected, as each creditor is prevented from trying to get paid at the expense of other creditors ('rob Peter to pay Paul'). Moreover, the counsellor performs monitoring role, which creditors would otherwise have to conduct themselves. From the 58 viewpoint of the bank, the activities of the counsellor are costs like those of a debt collector.”
Aanbeveling 36: het Fonds ter Bestrijding van de Overmatige Schuldenlast moet voldoende gefinancierd worden, indien nodig via een beroep op bijkomende financieringsbronnen. De uitbetalingen door dit fonds aan schuldbemiddelaars moeten sneller gebeuren.
57
Vgl. met art. 33 Faillissementswet: “Het ereloon van de curators wordt bepaald naar verhouding van het belang en de complexiteit van hun opdracht. Het mag niet uitsluitend worden uitgedrukt in een procentuele vergoeding op basis van de gerealiseerde activa. De regels en barema's tot vaststelling van het ereloon worden door de Koning bepaald. Hierbij bepaalt de Koning welke prestaties en kosten door het ereloon worden gedekt. De Koning kan tevens bepalen welke kosten afzonderlijk worden vergoed en op welke wijze ze worden begroot. Bij elk verzoek tot toekenning van een ereloon wordt een gedetailleerd overzicht van de te vergoeden prestaties gevoegd. (...)”. 58 U. Reifner, J. Kiesilainen, N. Huls, H. Springeneer, “Consumer Overindebtedness and Consumer Law in the European Union - Contract Reference No. B5-1000/02/000353 - Final Report”, presented to the Commission of the European Communities, Health and Consumer Protection Directorate-General, september 2003, p. 258. Te downloaden via http://news.iff-hh.de/media.php?id=1886.
39
3. Aanbevelingen betreffende schuldbemiddelaar
de
aanstelling
en
het
functioneren
van
de
Gelet op de belangrijke rol die de schuldbemiddelaar moet vervullen, kan er gewezen worden op volgende noden: Aanbeveling 37: - De schuldbemiddelaar moet een gepaste vorming gevolgd hebben, ook op sociaalagogisch vlak (zie ook aanbeveling nr. 27); - Er moet per gerechtelijk arrondissement een publiek raadpleegbare lijst opgemaakt worden met de schuldbemiddelaars die aangesteld kunnen worden59; - Het (goede) functioneren van de schuldbemiddelaar moet actief opgevolgd en geëvalueerd worden en -indien nodig- moeten er efficiënte tuchtmaatregelen genomen worden (zie ook de aanbevelingen 21 en 22). Een schorsing en schrapping van de lijst van schuldbemiddelaars moet als sanctie mogelijk zijn. Specifiek betreffende de aanstelling van het OCMW als schuldbemiddelaar, kan er tevens gewezen worden op volgende aandachtspunten: Sommige rechters hanteren een beurtrolsysteem bij de toewijzingen, terwijl de OCMW’s gebonden zijn door hun territoriale bevoegdheid en eerder voor de zwakke schuldenaars een meerwaarde kunnen bieden. -
Zie bv. volgende mail die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: Bv.: “(…) de omschakeling van de beslagrechter naar de arbeidsrechtbank wat betreft ons gerechtelijk arrondissement brengt ook wel een ander ‘beleid’ met zich mee. Voorheen hadden wij de afspraak met de beslagrechter dat wij in het door ons opgestelde verzoekschrift onszelf konden voorstellen als SB en nadien ook aangesteld werden. De arbeidsrechtbank stelt systematisch een andere schuldbemiddelaar aan dan de voorgestelde. Dit geldt ook voor de advocaten-schuldbemiddelaars. Over het waarom van deze nieuwe regeling wordt er eigenlijk weinig uitleg gegeven… ”
59
Vgl. met art. 27 Faillissementswet: “De curators worden gekozen uit de personen ingeschreven op een lijst opgesteld door de algemene vergadering van de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied die het faillissement uitspreekt. Te dien einde kunnen de leden van de algemene vergadering zelf stemmen of bij volmacht. Bij gemotiveerde beslissing kunnen één of meer curators worden aangesteld ingeschreven op een lijst opgesteld door de algemene vergadering van een andere rechtbank van koophandel, wegens het bijzonder karakter van het faillissement. Alleen advocaten ingeschreven op het tableau van de Orde van Advocaten in het gerechtelijk arrondissement waar de rechtbank van koophandel zetelt kunnen op de in het eerste lid bedoelde lijst worden geplaatst. Zij moeten een bijzondere opleiding hebben genoten en waarborgen inzake bekwaamheid bieden op het gebied van vereffeningsprocedures. De lijst vermeldt tevens voor iedere ingeschrevene de faillissementen waarvoor hij reeds als curator is aangesteld. In ieder geval vermeldt de lijst de naam van de gefailleerde, de datum van de benoeming van de curator en, in voorkomend geval, de datum van de beëindiging van zijn opdracht. De lijst kan kosteloos worden geraadpleegd. Wanneer de aard en de omvang van een faillissement het vereisen, kan elke andere persoon die voldoet aan de voorwaarden inzake opleiding en de waarborgen biedt bedoeld in het tweede lid, als curator worden toegevoegd wegens bijzondere bekwaamheden. De Koning bepaalt de procedure van voordracht van de kandidaten bij de rechtbank alsook de termijnen die moeten worden nageleefd bij het onderzoek van de sollicitaties. De Koning kan tevens de voorwaarden inzake opleiding en inzake bekwaamheid op het gebied van vereffeningsprocedures nader bepalen.”
40
Aanbeveling 38: het is aangewezen om bij de aanstelling van het OCMW als schuldbemiddelaar rekening te houden met de troeven die het OCMW kan uitspelen en die een meerwaarde kunnen bieden om het dossier bij sommige schuldenaars tot een goed einde te brengen: - de multidisciplinaire aanpak “in eigen huis”; - indien nodig kan er zeer veel tijd geïnvesteerd worden in het dossier; - er is/zijn meestal (een) vervanger(s) in huis die kan/kunnen inspringen wanneer de schuldbemiddelaar afwezig is; - het OCMW beschikt over een goede kennis van de sociale kaart en kan zo vaak snel en gericht doorverwijzen; - voor budgetteringsproblemen kan er meestal binnen het OCMW doorverwezen worden naar een collega van de sociale dienst, en zo behoudt men een goed overzicht van de situatie. Het is tevens aangewezen om bij de aanstelling van het OCMW als schuldbemiddelaar rekening te houden met de territoriale bevoegdheid van de OCMW’s60.
Er kunnen volgens sommige rechtspraak problemen rijzen tussen de maatschappelijke dienstverlening die het OCMW wettelijk moet verlenen (art. 60-tewerkstelling, financiële hulpverlening, verhuring woning,...) en de onafhankelijkheid en onpartijdigheid die het OCMW als schuldbemiddelaar aan de dag moet leggen. Nochtans is de praktische organisatie van die OCMW’s die zich als schuldbemiddelaar laten aanstellen er sterk op gericht om de vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid te garanderen (aparte dienst schuldbemiddeling, samenwerkingsverband,... zie hoger onder de inleiding). Uit de parlementaire werken bij de Wet van 5 juli 1998 blijkt trouwens dat de wetgever geen tegenstrijdigheid ziet tussen de wettelijke opdracht van het OCMW en de aanstelling als schuldbemiddelaar (eigen onderlijning): “Vanzelfsprekend zijn de sociale instellingen ertoe gehouden hun onafhankelijk en onpartijdig karakter te vrijwaren, zowel in het kader van de schuldbemiddelingen buiten iedere rechtspleging als bij deze bedoeld in deze wet. Zo zal bijvoorbeeld een OCMW, dat schuldeiser is van een schuldenaar, zich onthouden — zoals dat nu trouwens steeds het geval is — zijn schuldvordering aan te geven en dus deel te nemen aan de aanzuiveringsregeling. Merken wij in dit opzicht op, dat de tussenkomsten van de OCMW’s inzake sociale hulp, praktisch nooit terugvorderbaar zijn. De enige gevallen waar een toegekende financiële steun terugvorderbaar is, gaan praktisch alleen om het voorschieten van een bedrag voor een huurwaarborg of de betaling van een hospitalisatiefactuur. Het gaat telkens om uitzonderlijke en niet-recurrente steun. De omstandigheid, dat het in de loop van de procedure is dat dergelijke steun wordt verleend, is in dit opzicht niet pertinent. Merken wij overigens op, dat de dienst voor schuldbemiddeling van een OCMW, meer dan elke andere bemiddelaar, in staat zal zijn, een bijzonder ontriefd schuldenaar aan te raden zich tot een OCMW te wenden en de stappen te ondernemen die nodig zijn om de steun te verkrijgen waarop hij recht zou hebben. Rekening houdend met wat voorafgaat, en in het bijzonder met de niet-terugvorderbare aard van de quasi totaliteit van de steun die door de OCMW’s wordt verleend, vindt de viceeerste minister geen enkele tegenstrijdigheid tussen het toekennen van sociale steun aan de minstbegoeden, en de opdracht van schuldbemiddelaar in het kader van deze wet.”61
60
Zie de Wet van 2 april 1965 “betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn”. 61 Parl. St. Kamer 1996-97, 51-1073/011, 101.
41
De voormalige Gentse beslagrechter Bart Wylleman (tevens mede-auteur van het referentiewerk Praktische Gids voor Schuldbemiddelaars) stelde in dit verband62: “OCMW’s slagen er perfect in om de door de wet vereiste onafhankelijkheid en onpartijdigheid aan de dag te leggen, ook als het om mensen gaat die al langer hun cliënten zijn.”
Aanbeveling 39: alleen als er concrete elementen aanwezig zijn die de onafhankelijkheid/onpartijdigheid van het OCMW daadwerkelijk in de weg kunnen staan, kan een aanstelling van het OCMW als schuldbemiddelaar geweigerd worden. De OCMW’s willen de nodige afspraken maken met de arbeidsrechters teneinde hun wettelijke opdracht te verzoenen met de onafhankelijkheid en onpartijdigheid die zij als schuldbemiddelaar aan de dag moeten leggen.
4. Nood aan een versterking van de procedurele positie en aan meer bevoegdheden voor de schuldbemiddelaar Inzake de positie van de schuldbemiddelaar in de procedure collectieve schuldenregeling, geldt dat deze op een aantal punten verbeterd moet worden en dat er nood is aan meer slagkracht in hoofde van de schuldbemiddelaar.
Vaststelling/probleem: op procedureel vlak, is er nood aan een versterking van de positie van de schuldbemiddelaar. Zo is er in de wet bv. niet voorzien dat de griffier ook de schuldbemiddelaar (naast de schuldenaar en de schuldeisers) in kennis moet stellen van de datum waarop de zaak voor de rechter komt in toepassing van art. 1675/14, §2 Ger.W.
Vaststelling/probleem: de schuldbemiddelaar zou op bepaalde punten meer bevoegdheden toegewezen kunnen krijgen. Te denken valt o.m. aan: -
De bevoegdheid tot (gedeeltelijke) overname van de handelingsbekwaamheid van de verzoeker door de schuldbemiddelaar, die bv. de bevoegdheid zou kunnen krijgen om in bepaalde gevallen lopende overeenkomsten te beëindigen (zie ook aanbeveling nr. 28).
-
De bevoegdheid om zelf -bv. tot een bepaald maximumbedrag- te beslissen rond (bepaalde) uitgaven die buiten het normaal vermogensbeheer vallen.
-
De bevoegdheid om de aangiften van schuldvordering op bepaalde punten te controleren en – 63 indien nodig- te betwisten . Op heden is het niet duidelijk hoever de controlebevoegdheid van de schuldbemiddelaar op dit punt reikt.
Aanbeveling 40: de (procedurele) positie van de schuldbemiddelaar moet versterkt worden en er dient onderzocht te worden op welke punten de schuldbemiddelaar meer bevoegdheden toegewezen kan krijgen (bv. bevoegdheid om zelf tot een bepaald maximumbedrag te beslissen rond uitgaven die buiten het normaal vermogensbeheer vallen, bevoegdheid om de aangiften van schuldvordering op bepaalde punten te controleren en – indien nodig- te betwisten,...). 62
Uit het artikel “Collectieve schuldenregeling en OCMW’s: koudwatervrees?” (Lokaal 16-31 maart 2004, p. 22). Vgl. met art. 65 Faillissementswet: “De verificatie van de schuldvorderingen wordt door de curators verricht in tegenwoordigheid of althans na behoorlijke oproeping van de gefailleerde. De titels van de schuldvorderingen worden getoetst aan de boeken en bescheiden van de gefailleerde. De gefailleerde wordt eveneens gehoord over de vereffening van het faillissement.”. 63
42
VII. Willekeur moet vermeden worden De erkende instellingen voor schuldbemiddeling stellen vast dat wet op de collectieve schuldenregeling een aantal aspecten niet expliciet of niet duidelijk genoeg regelt, hetgeen de rechtszekerheid niet ten goede komt en tot willekeur kan leiden. Vaststelling/probleem: de procedurele aspecten van een totale kwijtschelding zonder 64 aanzuiveringsregeling zijn onduidelijk geregeld, bv.: Wat is de rol van de schuldbemiddelaar na de totale kwijtschelding? Wie volgt de begeleidingsmaatregelen op en hoe wordt hierover gerapporteerd? Wat indien er na de kwijtschelding vergeten schuldeisers opduiken? Welke procedure moet er gevolgd worden in geval van terugkeer tot beter fortuin binnen 5 jaar? Enz. -
Zie bv. volgende mail die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “I.v.m. volledige kwijtschelding merk ik dat de rechtbanken elk andere visies preken: in Brugge beschouwen ze de csr als afgelopen na uitspraak voll. kwijtschelding. In die zin weigeren ze nadien vergeten se's nog op te nemen gezien de csr zogezegd afgesloten is. In Kortrijk wordt de zaak wel nog als hangend beschouwd. In Ieper leek de rechter tijdens een gesprek met de sb's van de regio ook geneigd om de stelling van kortrijk te volgen.”
Vaststelling/probleem: inzake strafrechtelijke geldboeten is bepaalde rechtspraak nog steeds van oordeel dat dergelijke schulden bij een minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling niet kwijtgescholden kunnen worden. Afhankelijk van het arrondissement waar de schuldenaar woont, kan dit tot een verschillende behandeling leiden (zie ook aanbeveling 6). Vaststelling/probleem: inzake de nieuwe schulden, die gemaakt worden na de datum van de beschikking van toelaatbaarheid, is er geen duidelijke regeling terug te vinden in de wet op de collectieve schuldenregeling. De wet bepaalt wel dat de beschikking van toelaatbaarheid voor de verzoeker het verbod inhoudt om enige daad te stellen die een normaal vermogensbeheer te buiten 65 gaat alsook het verbod om zijn onvermogen te vergroten , maar in de praktijk volstaat deze bepaling niet om de problemen die zich in de praktijk stellen aan te pakken. In de rechtsleer wordt er wel een 66 onderscheid gemaakt tussen drie soorten nieuwe schulden : - Boedelslchulden, dit zijn de schulden die kaderen binnen het normaal vermogensbeheer en ook de schulden die met toestemming van de rechter werden aangegaan. Deze schulden vallen buiten de samenloop en mogen derhalve betaald worden buiten de aanzuiveringsregeling om. - Schulden die voortvloeien uit door de schuldenaar onbevoegd verrichte rechtshandelingen (die dus buiten het normaal vermogensbeheer vallen en zonder toestemming van de rechter werden aangegaan). Deze schulden mogen niet betaald worden (tijdens de duur van de procedure) en vallen onder de opschorting van de executierechten. - Schulden die ontstaan uit rechtsfeiten die plaatsvinden tijdens de uitvoering van de procedure. Het betreft schulden die ontstaan uit een vordering tot contractuele schadevergoeding wegens wanprestatie van de schuldenaar, schulden die ontstaan uit een delictuele of quasi-delictuele vordering, schulden die ontstaan uit een onverschuldigde betaling of uit een vermogensvermeerdering zonder oorzaak. Schuldeisers van dergelijke schulden worden toegelaten tot de schuldenregeling en delen vanaf dat ogenblik mee, zonder dat vroegere uitkeringen aangetast kunnen worden. Dit leidt meestal noodzakelijkerwijze tot een herziening van de aanzuiveringsregeling. Vaststelling/probleem: in de rechtspraak en de rechtsleer bestaat betwisting over de vraag wat er bij een voortijdig einde van de collectieve schuldenregeling moet gebeuren met de gelden op de rubriekrekening. Volgens een eerste visie komen deze gelden toe aan de schuldenaar, volgens een 64
Zie art. 1675/13bis Ger.W. Zie art. 1675/7, §3 Ger.W. 66 Zie E. DIRIX en A. DE WILDE, “Materieelrechtelijke aspecten van de collectieve schuldenregeling”, in Collectieve schuldenregeling in de praktijk, Antwerpen, Intersentia, 1999, 39-40. 65
43
tweede visie moet er een evenredige verdeling opgemaakt worden, en volgens een derde visie komen deze gelden toe aan de schuldeisers waarbij de wijze van betaling, zoals voorzien in de aanzuiveringsregeling, gehanteerd moet worden als verdeelsleutel. De praktische afhandeling van het dossier door de schuldbemiddelaar wordt hierdoor bemoeilijkt. Vaststelling/probleem: de praktische afwikkeling van het dossier bij het succesvol doorlopen van de procedure collectieve schuldenregeling, wordt niet geregeld in de wet. Dit heeft tot gevolg dat de schuldenaar die de aanzuiveringsregeling correct heeft nageleefd, op het einde hiervan soms nog lang moet wachten vooraleer de gevolgen hiervan ongedaan gemaakt worden. Dit zou verholpen kunnen worden door in de wet een aantal verplicht te zetten stappen in te schrijven, die gevolgd moeten worden binnen welbepaalde termijnen na het einde van de aanzuiveringsregeling (bv. de schuldenaars van de schuldenaar moeten door de schuldbemiddelaar binnen 14 dagen na het einde van de aanzuiveringsregeling schriftelijk verwittigd worden). Zie bv. volgende mail die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “Quid met schuldbemiddelaars die maanden nalaten een eindverslag neer te leggen terwijl de (minnelijke of gerechtelijke) aanzuiveringsregeling verstreken is. Uitbetalingsinstanties blijven storten naar de SB zolang er geen eindvonnis is tot ergernis van de cliënt. In de praktijk raad ik de mensen aan te schrijven naar de rechtbank die op zijn beurt dit schrijven doorstuurt naar de SB. Maar alles blijft afhangen van de goodwill van de SB.” Vaststelling/probleem: het is niet duidelijk wat er moet gebeuren met betwiste schuldvorderingen waarover nog niet definitief beslist werd op het einde van de aanzuiveringsregeling.
Aanbeveling 41: in het kader van de rechtszekerheid, moeten een aantal technische mankementen, onvolledigheden in de wet, alsook een aantal kwesties die uiteenlopend geïnterpreteerd worden, gebundeld worden (rondetafel met experten) en via een wetgevend ingrijpen weggewerkt worden.
De erkende instellingen voor schuldbemiddeling menen dat de rechtszekerheid tevens verhoogd kan worden door in de wet in te schrijven dat een aantal zaken (minimaal) verplichtend opgenomen moeten worden in het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling. Aanbeveling 42: de wet op de collectieve schuldenregeling moet aangevuld worden met de verplichting om in het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling een aantal rubrieken op te nemen, o.m.: - rubriek inzake de kosten en erelonen van de schuldbemiddelaar; - rubriek betreffende het exacte leefgeld en betreffende de reserve voor onverwachte uitgaven van de schuldenaar; - expliciete vermelding van de datum van de start van de aanzuiveringsregeling; - afspraken betreffende het leefgeld (o.m. welke partij betaalt welke uitgaven?); - afspraken betreffende de vervanging in geval van afwezigheid van de schuldbemiddelaar (bv. bij ziekte, verlof,...); - rubriek betreffende de niet-kwijtscheldbare schulden (in het bijzonder de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf); - rubriek betreffende de verwachte bijdrage in het leefgeld van de niet-verzoekende medebewoners (partner, ouder, volwassen kind,...); - rubriek betreffende de kinderen.
44
VIII.
Een ezel stoot dezelfde steen
zich
geen
tweemaal
aan
De erkende instellingen voor schuldbemiddeling stellen vast dat personen in collectieve schuldenregeling soms de controle over hun financiële huishouding volledig verliezen. Alhoewel zij reeds budgetteringsmoeilijkheden hadden vóór de opstart van de procedure, leren zij tijdens de procedure niets bij. Zij doen zelf wel bepaalde dagdagelijkse uitgaven, maar hebben geen zicht op het geheel. Bij het beëindigen van de procedure staan zij er plots helemaal alleen voor, en er wordt hen geen enkele uitleg verschaft bij het afsluiten van het dossier. De erkende instellingen voor schuldbemiddeling merken dan ook dat het soms gebeurt dat een schuldenaar die reeds een eerste keer een collectieve schuldenregeling heeft doorlopen, al heel snel een aanvraag indient voor de opstart van een tweede collectieve schuldenregeling. Vaststelling/probleem: er is bij personen in collectieve schuldenregeling onvoldoende aandacht voor het vermijden van herval. De reflex om automatisch door te verwijzen voor budgetbegeleiding of budgetbeheer doet zich soms wel voor, doch dit is niet altijd de beste/enige mogelijke/noodzakelijke oplossing.
Aanbeveling 43: met het oog op een duurzame re-integratie en teneinde herval te vermijden,is het essentieel dat de collectieve schuldenregeling empowerend werkt (bv. via groepswerking, via specifieke cursussen, via weerbaarheidstraining,...). Indien nodig moet er voldoende en kosteloze nazorg voorhanden zijn. Er moet geïnvesteerd worden in onderzoek naar de wijzen waarop herval het best vermeden kan worden en actoren zoals de centra voor basiseducatie moeten hier nauw bij betrokken worden.
45
IX.
Naar een kennis- en onderzoekscentrum
De collectieve schuldenregeling heeft onlangs haar 10e verjaardag gevierd. De nood aan kennis- en ervaringuitwisseling, alsook de nood aan onderzoek omtrent diverse aspecten betreffende deze procedure, is nog nooit zo groot geweest. Dit blijkt o.m. uit het feit dat er op het terrein heel wat los van elkaar opererende werkgroepen, elektronische discussiefora, kennismakingsmomenten, afsprakennota’s,... worden opgemaakt (vaak op arrondissementeel niveau). Vaststelling/probleem: omtrent de juridisch-technische aspecten van de collectieve schuldenregeling is er een grote behoefte aan informatie-uitwisseling (o.m. rechtspraak). Zie bv. volgende mail die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “(...) het feit dat de gerechtelijke schuldbemiddelaars zich verenigen in een “Association des médiateurs judiciaires de Bruxelles”, inderdaad Franstalig, maar wel een voorbeeld voor andere balies. Op regelmatige basis komt de groep samen in het justitiepaleis om te debatteren (bv. over budgetbeheer in csr en wie neemt dit op zich), info uit te wisselen (rechtspraak, wetgeving,…),… Ze hebben via Yahoo een discussieforum opgericht. Men merkt op het terrein dat bemiddelaars die lid zijn van deze vereniging kwalitatief beter bezig zijn met SB en meer betrokken zijn. (...)”. Vaststelling/probleem: omtrent de praktische aspecten van de collectieve schuldenregeling is er een grote behoefte aan informatie-uitwisseling (o.m. checklists, draaiboeken, samenwerkingsverbanden, goede praktijken,...). Zie bv. volgende mail die het Vlaams Centrum Schuldbemiddeling ontving: “Hieruit vloeide een werkgroep voort die uit ocmw en caw bestond en samen ging zitten met de arbeidsrechters om het verzoekschrift gebruiksvriendelijker te maken. De vraag naar een gebruiksvriendelijk model om de taak van de schuldbemiddelingsdiensten te verlichten en naar eenvoudiger taalgebruik voor de verzoekers (bv. “motivatie van het verzoek” vervangen door “leg uit welke elementen hebben geleid tot de schuldoverlast”) werd duidelijk beantwoord door de Arbeidsrechtbank, want inmiddels werd een nieuw model verspreid met vraag naar opmerkingen om het te kunnen finaliseren en verspreiden. Een andere werkgroep met verruimd werkveld bespreekt ook andere praktische en juridische problemen inzake collectieve voor de Arbeidsrechtbank (vb. erelonen,…): forum waar alle betrokken partijen (arbeidsrechtbank, avo, SB-dienst,…) een afvaardiging hebben met praktische afspraken tot gevolg.” Vaststelling/probleem: op basis van de cijfers uit de kredietcentrale van de Nationale Bank, kunnen er hoogstens enkele beperkte hypotheses omtrent de achterliggende problematiek geformuleerd worden: “Eind 2008 staan in de Centrale 70 168 berichten van toelaatbaarheid van collectieve schuldenregelingen geregistreerd, zijnde 5 675 meer dan het jaar voordien (+ 8,8 %). 12 900 nieuwe aanvragen van personen die een beroep deden op de procedure van collectieve schuldenregeling, werden in 2008 door de rechtbanken toelaatbaar verklaard. Tabel 4.1.2 splitst de collectieve schuldenregelingen uit in functie van de fase waarin ze zich bevinden op het einde van het jaar. Eind 2008 zijn er 26 298 lopende minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregelingen geregistreerd (37,5 %), 5 561 die beëindigd zijn (7,9 %) en 3 616 die herroepen werden (5,2 %). Daarnaast zijn er eveneens 37 281 berichten van toelaatbaarheid geregistreerd waarvoor de rechtbanken aan de Centrale nog geen melding hebben gedaan dat een aanzuiveringsregeling werd afgesloten en die evenmin herroepen werden (53,1 %). Het gegeven dat een meerderheid van de berichten van toelaatbaarheid (voorlopig) zonder gevolg blijft in het bestand, betekent niet noodzakelijk dat ze in werkelijkheid niet leiden tot een minnelijke of
46
gerechtelijke aanzuiveringsregeling. In meer dan de helft van de gevallen gaat het immers om berichten die dit jaar of vorig jaar aan de Centrale werden gemeld en waarvoor het dus normaal is dat nog geen regeling werd overeengekomen. Naarmate de datum van de beslissing van toelaatbaarheid echter meer in het verleden ligt, kan echter verondersteld worden dat ofwel geen aanzuiveringsregeling bereikt wordt ofwel de bereikte aanzuiveringsregeling niet aan de Centrale gemeld werd. Dit heeft echter tot gevolg dat deze gegevens permanent in het bestand geregistreerd blijven, hetgeen een vertekend beeld kan geven van het werkelijke aantal lopende collectieve schuldenregelingen. Van de personen die eind 2008 een collectieve schuldenregeling aangevraagd hebben, heeft 68,3 % één of meerdere betalingsachterstanden. Dit betekent dat de overige 22 251 personen (31,7 %) een beroep doen op deze procedure zonder dat ze met een achterstallige kredietovereenkomst geregistreerd zijn. De problematiek van de overmatige schuldenlast beperkt zich met andere woorden niet tot het krediet: consumenten kampen immers vaak ook met andere betalingsmoeilijkheden, zoals bijvoorbeeld schulden met betrekking tot gezondheidszorg, energiefacturen, telefoon, huur of fiscale schulden. Er bestaat een verband tussen het aantal achterstallige kredieten van een kredietnemer en de mate waarin deze laatste een beroep doet op de procedure van collectieve schuldenregeling. Zo toont grafiek 4.2.2 dat 7,8 % van de personen met één betalingsachterstand ook een collectieve schuldenregeling heeft, maar dat dit percentage oploopt tot 50,6 % indien de kredietnemer vijf of meer betalingsachterstanden heeft. Dit laatste cijfer toont echter eveneens aan dat de helft van de kredietnemers (nog) geen beroep doet op de procedure van collectieve schuldenregeling, ook al hebben 67 ze zeer zware problemen om hun kredieten terug te betalen.” Vaststelling/probleem: omtrent de sociaal-agogische aspecten van de collectieve schuldenregeling, is quasi geen wetenschappelijk werk voorhanden. Zie bv.: “Er is nood aan grondiger wetenschappelijk actieonderzoek dat de werking van de OCMW’s en CAW’s kan vergelijken met dit van de vrije spelers op de markt van geluk en welzijn: advocaten, gerechtsdeurwaarders en notarissen-schuldbemiddelaars. (...) De eerste doelstelling van het onderzoek betreft de verscheidenheid beschrijven in de aanstelling van de schuldbemiddelaars en de verscheidenheid aan werkwijze van de schuldbemiddelaars eenmaal aangesteld door de rechtsmacht. De verscheidenheid aantonen door het onderzoek vraagt een ernstige evaluatie zodat het profiel van de schuldbemiddelaar wordt uitgeklaard. (...) De tweede doelstelling betreft het onderzoek naar de adequaatheid, efficiëntie en juistheid van de CSR voor de schuldenaar-cliënt. Het sociologisch profiel van de schuldenaar die bij de beslagrechter verzoekt om toelaatbaar verklaard te worden tot de CSR bij de beslagrechter, kan worden onderzocht via een dossieronderzoek. Wie is hij of zijn gezin? Wat is de samenstelling van zijn gezin? Wat zijn de inkomsten? Wat is het effect van de schuldbemiddeling op de kinderen? Wat is de samenstelling van de schuldenberg, daarin opgenomen de institutionele schuldeisers (belastingen, sociale zekerheid, boetes,...), de kredietverlenende schuldeisers (hypothecaire kredieten, lening op afbetaling, consumentenkredieten,...), dienstverlenende bedrijven (telecom, energie,...), privé-schuldeisers (verhuurders, verwanten,...), andere. De beleving van de schuldbemiddeling? De kwaliteit van de begeleiding? Het vooruitzicht op een propere lei?(...) Uiteindelijk is de globale doelstelling gericht op de validatie van het proces van CSR. Validatie is een begrip uit de wereld van de productie, waar kwaliteitscontrole centraal staat. We zullen dit validatieproces dichterbij brengen door dit toe te passen in de CSR. (...) Ons onderzoeksopzet vertrekt vanuit een hypothese: schuldbemiddeling is een voorbeeld van excellente praktijk binnen de sociale agogiek als wetenschap en als beroep. De randvoorwaarden om CSR optimaal te organiseren worden onderzocht met het oog op een verbetering in de werking van de publieke sector versus de private sector. Dit is eveneens een programmaverklaring. In het agogisch werkveld is 67
Statistieken Centrale voor kredieten aan particulieren – 2008, gegevens op 31 december 2008, zie www.nbb.be.
47
schuldbemiddeling één van de efficiënte, adequate en goede instrumenten om het recht op waardig leven van elke burger te vrijwaren. Om deze hypothese wetenschappelijk te bewijzen en het programma te realiseren dienen alle betrokkenen de bereidheid te ontwikkelen om samen te werken, elkaar te informatie te verschaffen en de kwaliteit van die samenwerking te garanderen. Dit product kan kwalitatief worden bewaakt via validatieprocessen waarbij uitgebreid gebruik gemaakt wordt van wetenschappelijke onderzoekstechnieken. Dit artikel roept alle betrokkenen op hieraan mee te werken. Wanneer het voorstel wordt opgenomen en een degelijk onderzoek kan worden opgezet, zal de hypothese bewezen zijn en zal deze werkvorm meer welzijn en een betere geestelijke gezondheid voor de betrokkenen, hun omgeving en de samenleving 68 bieden.”
Vaststelling/probleem: er is nood aan meer studie omtrent de grensoverschrijdende aspecten van schuldenoverlast (rechtsvergelijkend - wat kunnen we leren uit het buitenland?).
Aanbeveling 44: er moet geïnvesteerd worden in een kennis- en onderzoekscentrum “collectieve schuldenregeling”, dat wetenschappelijk onderzoek kan uitvoeren/coördineren, kennis (rechtspraak, praktische werkwijzen, goede praktijken,...) kan verzamelen en verspreiden, en de grensoverschrijdende aspecten van schuldenoverlast kan bestuderen.
68
T. VAN LOON, “Schuldbemiddeling als een voorbeeld van excellente praktijk binnen de sociale agogiek als wetenschap en als beroep. Schuldbemiddeling als voorbeeld”, OCMW-Visies 4/2006, 30.
48
X.
Samenvattend overzicht van de aanbevelingen Re-integratie van personen in overmatige schuldenlast is een grondrecht Aanbeveling 1: De beschikbaarheid en bereikbaarheid van de informatie betreffende de collectieve schuldenregeling moet verhoogd worden, zowel naar particulieren als naar professionals toe. Dit kan bv. door overheidscampagnes, door de actieve verspreiding van folders, door campagnes gericht op het middenveld, door bestaande folders (bv. de folder van de F.O.D. Justitie betreffende slachtoffers van misdrijven) aan te vullen met informatie over deze procedure,… De informatieverschaffing moet, zowel op het vlak van taalgebruik als op het vlak van wijze van informatieverschaffing, afgestemd worden op de verschillende doelgroepen. – Personen die een collectieve schuldenregeling opstarten en/of toegelaten worden tot de collectieve schuldenregeling, moeten beter geïnformeerd worden over hun rechten en hun plichten (bv. door hen het verzoekschrift verplichtend te laten (mee)tekenen, door de opmaak van een overeenkomst tussen schuldenaar en schuldbemiddelaar,…). Aanbeveling 2: Er moet toegezien worden op de kosteloze opmaak van het verzoekschrift collectieve schuldenregeling. Het recht op een “pro deo” advocaat moet ruimer bekend gemaakt worden, in het bijzonder op bepaalde sleutelmomenten (bv. als er een betwisting voorgelegd wordt aan de rechter, als er een herroeping wordt gevraagd,…). Aanbeveling 3: in het kader van de rechtszekerheid moet de wet verduidelijkt worden in die zin dat een weigering van toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling die louter gebaseerd is op het feit dat de schuldenoverlast het gevolg is van het misdrijven die in het verleden werden gepleegd, zonder hierbij tevens vast te stellen dat het de bedoeling was om zich onvermogend te maken, niet meer mogelijk is. Aanbeveling 4: de arbeidsrechtbanken moeten voldoende middelen krijgen teneinde de vele dossiers collectieve schuldenregeling -die vaak snelle tussenkomsten van de rechter vereisen- op een vlotte manier te kunnen behandelen. Aanbeveling 5: er moet geïnvesteerd worden in een gespecialiseerd en divers vormingsaanbod dat ook openstaat voor advocaten, magistraten en griffiepersoneel. Aanbeveling 6: in het kader van de rechtszekerheid moet de wet verduidelijkt worden in die zin dat er expliciet bepaald wordt dat ook geldboetes kwijtscheldbaar zijn. Aanbeveling 7: om een negatieve impact op de latere pensioenuitkeringen van (ex-)zelfstandigen te vermijden, moet de periode voor dewelke er geen bijdragen werden betaald ingevolge een kwijtschelding in het kader van een collectieve schuldenregeling, als gelijkgestelde periode worden beschouwd bij de berekening van het pensioen. Aanbeveling 8: de voorwaarden om op strafrechtelijk vlak een eerherstel te bekomen moeten beter afgestemd worden op de situatie waarbij de veroordeelde toegelaten werd tot de collectieve schuldenregeling. Het afsluitend vonnis van de procedure collectieve schuldenregeling, in zoverre de slachtoffers van het misdrijf als schuldeiser betrokken werden bij de procedure, kan voor het eerherstel bv. gelijkgesteld worden aan de voorwaarde inzake het “voldaan hebben aan de in het vonnis bepaalde verplichting tot teruggave, schadevergoeding en betaling van kosten”. Hetzelfde vonnis kan gelijkgesteld worden aan de voorwaarde betreffende “de geldstraffen hebben gekweten”, in zoverre betrokken overheidsschuldeiser(s) betrokken werd(en) bij de procedure.
49
Aanbeveling 9: personen die met succes een collectieve schuldenregeling hebben doorlopen, mogen voor de aangezuiverde en/of kwijtgescholden schulden niet meer als wanbetaler op zwarte lijsten geregistreerd worden. Aanbeveling 10: bij het uitvaardigen van nieuwe wet- en regelgeving moet de precaire situatie van personen in collectieve schuldenregeling steeds een toetssteen zijn. Hierbij is het aangewezen dat het toekennen van bijzondere rechten aan personen in collectieve schuldenregeling niet tot gevolg heeft dat de schuldeisers hier indirect door bevoordeeld worden.
Voorkomen van schuldenoverlast is beter dan genezen Aanbeveling 11: de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de informatie betreffende de verschillende mogelijke oplossingen voor personen in schulden moet verhoogd worden, zowel naar particulieren als naar professionals toe (bv. via aan overheidscampagne “Eerste hulp bij schulden”). De informatieverschaffing moet, zowel op het vlak van taalgebruik als op het vlak van wijze van informatieverschaffing, afgestemd worden op de verschillende doelgroepen. Aanbeveling 12: er is nood aan een aantal nieuwe alternatieven voor de collectieve schuldenregeling (o.m.: een omkering van de gemeenrechtelijke regeling inzake de toerekening van betalingen; een snelle, kosteloze en efficiënte procedure voor het verlenen van betalingsfaciliteiten aan de kredietnemer wiens financiële situatie verslechterd is; enz...). Aanbeveling 13: het decreet van 10 juli 2008 “houdende wijziging van het decreet van 24 juli 1996 houdende regeling tot erkenning van de instellingen voor schuldbemiddeling in de Vlaamse Gemeenschap”, dat het principe van de financiering van de Vlaamse instellingen voor schuldbemiddeling decretaal verankerde, moet prioritair uitgevoerd worden door de Vlaamse Regering. Aanbeveling 14: de specialisatie op het vlak van schuldbemiddeling -niet enkel de collectieve schuldenregeling en ook niet enkel op juridisch vlak- bij de advocatuur moet meer gestimuleerd worden. De orde van Vlaamse balies kan hierin een rol spelen, bv. door een lijst van advocaten die gespecialiseerd zijn in schuldbemiddeling op te maken en “schuldbemiddeling” als voorkeurmaterie op te nemen op haar website. Aanbeveling 15: de hoogte van de vervangingsinkomens en van de minimumlonen moet opgetrokken worden tot boven de Europese armoedegrenzen. Aanbeveling 16: er is nood aan meer controles op de toepassing van de regelgeving die consumenten beschermt. Hiervoor is het aangewezen dat de controlediensten versterkt worden en voldoende middelen ontvangen. Indien zou blijken dat de sancties in de huidige wetgeving onvoldoende afschrikwekkend zijn, moet er ook nagedacht worden over de invoering van strengere sanctiemogelijkheden. Dit kan op termijn preventief werken ten aanzien van malafide verkopers en de problematiek van schuldenoverlast helpen indijken. Aanbeveling 17: er is nood aan een ruimere bekendmaking van de rechten van de consument. Aanbeveling 18: er is in Vlaanderen dringend nood aan de uitbouw van een structureel preventiebeleid op het vlak van schuldenoverlast. Cruciale actoren zoals de erkende instellingen voor schuldbemiddeling, de armoedeorganisaties, het onderwijs, de centra voor basiseducatie, ... moeten hier nauw bij betrokken worden.
De menselijke waardigheid van het hele gezin moet gegarandeerd worden Aanbeveling 19: de verschillende pistes om de problemen inzake het leefgeld aan te pakken, moeten onderzocht worden:
50
-
-
-
het concretiseren van de notie “menselijke waardigheid” (o.m. het feit dat dit niet alleen beoordeeld moet worden in functie van de primaire behoeften maar ook in functie van de verschillende grondrechten, het feit dat het garanderen hiervan primeert op de uitbetaling van de kosten en erelonen van de schuldbemiddelaar,...); het invoeren van de verplichting om een reserve aan te leggen voor onverwachte uitgaven van de schuldenaar (verplichte rubriek in het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling); het verplichte gebruik van een modelovereenkomst waarin een aantal heel concrete afspraken tussen schuldbemiddelaar en schuldenaar opgenomen worden (o.a. wie staat in voor welke betalingen, welke uitgaven moeten door de schuldenaar zelf betaald worden met het leefgeld, bij wie kan de schuldenaar terecht in geval van verlof of afwezigheid van de schuldbemiddelaar,…); de opmaak van een deontologische code waarin verschillende zaken opgenomen kunnen worden: de verplichting om het 1e leefgeld snel na de aanstelling van de schuldbemiddelaar uit te betalen, de aanbeveling om een proefperiode betreffende het leefgeld in te lassen, de verplichte indexatie van het leefgeld, het mogelijke gebruik van systemen betreffende standaardbudgetten voor de bepaling van het leefgeld,...
Aanbeveling 20: de verschillende pistes om de problemen inzake de gebrekkige informatie en betrokkenheid van de schuldenaar aan te pakken, moeten onderzocht worden: de inschrijving in de wet van een informatieplicht in hoofde van de schuldbemiddelaar, (analoog aan hetgeen voorzien is bij voorlopig bewind) teneinde o.m. te vermijden dat de schuldbemiddelaar enkel schriftelijk bereikbaar is; de inschrijving in de wet van de verplichting dat het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling pas verzonden mag worden na hierover overleg gepleegd te hebben met de schuldenaar en eventueel diens vertrouwenspersoon (teneinde o.m. te vermijden dat de schuldenaar stilzwijgend akkoord gaat met een ontwerp waarvan hij de draagwijdte niet begrijpt); de inschrijving in de wet van de verplichting dat het jaarverslag voldoende informatie moet bevatten (overzicht van de financiële verrichtingen op de rubriekrekening, van de reeds betaalde en de nog openstaande schulden,...) en dat dit ook aan de schuldenaar verstuurd moet worden; de inschrijving in de wet van het recht op inzage in de rubriekrekening in hoofde van de schuldenaar (via een recht op kopieën van de rekeninguittreksels). Aanbeveling 21: er is nood aan een efficiënte en snelle procedure voor de beslechting van geschillen tussen schuldenaar en schuldbemiddelaar (bv. inzake het leefgeld of inzake de gebrekkige communicatie). In tegenstelling tot hetgeen de Praktische Gids voor Schuldbemiddelaars hierover schrijft, moet de rechter wel de bevoegdheid hebben om zich hierover uit te spreken, desgevallend door de oproeping van de partijen. Ook het arbeidsauditoraat zou in dit verband een rol kunnen opnemen. Aanbeveling 22: er is nood aan een meer efficiënte tuchtprocedure voor schuldbemiddelaars die hun opdracht niet naar behoren uitvoeren. Er dient tevens onderzocht te worden in welke mate een beter toezicht op de werkzaamheden van de schuldbemiddelaar ingevoerd kan worden. Het arbeidsauditoraat zou in dit verband een actieve rol kunnen opnemen. Aanbeveling 23: het recht op bijstand van een vertrouwenspersoon -die ook een medewerker van een erkende instelling voor schuldbemiddeling kan zijn- moet ingeschreven worden in de wet op de collectieve schuldenregeling (analoog aan hetgeen voorzien is bij het voorlopig bewind). De mogelijkheid om een vertrouwenspersoon aan te duiden moet als verplichte vermelding opgenomen worden in het inleidend verzoekschrift. Deze vertrouwenspersoon moet op verschillende sleutelmomenten betrokken worden bij de procedure (bv. als de zaak op zitting komt, als het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling verzonden wordt,...) en moet recht hebben op inzage in het dossier ter griffie. Aanbeveling 24: In de wet op de collectieve schuldenregeling moeten een aantal procedurele waarborgen voor de kinderen ingeschreven worden (o.m.: verplichting om in het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling een rubriek betreffende de kinderen op te nemen (hoe wordt hun menswaardig bestaan gegarandeerd?); verplichting om in de gerechtelijke aanzuiveringsregeling
51
-
een rubriek betreffende de kinderen op te nemen (hoe wordt hun menswaardig bestaan gegarandeerd?). Het is ook aanbevolen om op een aantal belangrijke sleutelmomenten (bv. vooraleer het ontwerp wordt verzonden, op zittingen waar een gerechtelijke regeling wordt opgelegd, wanneer een herziening of een herroeping van de regeling overwogen,...) de (oudere) kinderen te horen.
Aanbeveling 25: Er moet een inventaris opgemaakt worden van alle mogelijke knelpunten die het gevolg zijn van de schuldenoverlast als gezinsprobleem, teneinde hiervoor de gepaste richtlijnen en/of oplossingen uit te werken (via een draaiboek, een deontologische code en/of wetgevende initiatieven). Er dient in dit verband een bijzondere aandacht te gaan naar de positie van bepaalde nietverzoekende medebewoners van de schuldenaar (niet wettelijk samenwonende partner, ouder, volwassen kind,...) die op heden niet betrokken worden bij de procedure collectieve schuldenregeling maar toch op diverse vlakken de gevolgen hiervan ondergaan. Aanbeveling 26: de wet op de collectieve schuldenregeling moet aangevuld worden in die zin dat personen die een dergelijke procedure opstarten beschermd worden tegen discriminatie en tegen reële executie, op voorwaarde dat betrokken schuldvorderingen in de collectieve schuldenregeling opgenomen worden en dat de schuldbemiddelaar zich engageert om de lopende facturen te betalen. Dit komt ook de gelijkheid van de schuldeisers ten goede vermits hierdoor vermeden kan worden dat bepaalde schuldeisers hun (verdere) dienstverlening afhankelijk stellen van de prioritaire betaling van schuldvorderingen die in de collectieve schuldenregeling opgenomen zijn. Aanbeveling 27: er is nood aan een specifiek vormingsaanbod voor advocaten-schuldbemiddelaars (bv. inzake contextuele hulpverlening, het systeemtheoretisch denken, de berekening van het leefgeld, de leefwereld van mensen in armoede, de consumentenpsychologie, het gezin in de schuldbemiddeling, inzetserkenning,...), dat erkend kan worden door de Orde van Vlaamse balies. Het lijkt eveneens aangewezen om rond bepaalde aspecten een specifiek vormingsaanbod te ontwikkelen voor magistraten en griffiepersoneel. Aanbeveling 28: Een aantal concrete richtlijnen voor de schuldbemiddelaar moeten uitgewerkt worden in een deontologische code voor schuldbemiddelaars (met draaiboek en/of checklists), waarbij de naleving van deze code wordt gecontroleerd door de schuldbemiddelingsrechter. De orde van Vlaamse Balies zou op dit punt ook een rol kunnen spelen. In deze code kan bv. opgenomen worden in welke situaties en hoe de schuldbemiddelaar kan samenwerken met een maatschappelijk werker van OCMW/CAW, kunnen een aantal formulieren/sjablonen voor dagelijkse praktijk gebundeld worden, kunnen er richtlijnen betreffende het leefgeld en de duurtijd van de aanzuiveringsregeling opgenomen worden,...
Geen propere lei zonder loyale medewerking Aanbeveling 29: er moet onderzocht worden of een “formalisering” of “concretisering” van de procedurele goede trouw aangewezen is. Dit zou bv. kunnen door onmiddellijk na de toelaatbaarheid een contract met een grondige uitleg over de rechten en de plichten van de verzoeker te laten ondertekenen, door bijkomende maatregelen met het oog op een grotere transparantie van het vermogen van de schuldenaar in te voeren, enz... Aanbeveling 30: Straffeloosheid moet vermeden worden door meer differentiatie in het sanctieapparaat te voorzien. Vandaar dat bv. de mogelijkheid tot verlenging van de afbetalingstermijn of de mogelijkheid tot een (tijdelijke) beperking van het leefgeld, als alternatieve sanctie naast het herroepingsmechanisme, mogelijks meer doeltreffende sancties kunnen uitmaken. Zelfs een mogelijkheid tot (gedeeltelijke) overname van de handelingsbekwaamheid van de verzoeker door de schuldbemiddelaar -die bv. de bevoegdheid zou kunnen krijgen om lopende overeenkomsten te beëindigen- zou in de wet ingeschreven kunnen worden als sanctie. Belangrijk is wel dat de sancties enkel door de rechter opgelegd kunnen worden (en niet door de schuldbemiddelaar).
52
Dwang kan alleen eindigen in chaos Aanbeveling 31: de mogelijkheid tot vrijwillige afstand van de procedure collectieve schuldenregeling moet in de wet ingeschreven worden. Aanbeveling 32: Budgetbegeleiding of budgetbeheer mag niet (quasi) automatisch opgelegd worden: het OCMW/CAW moet voorafgaandelijk betrokken worden teneinde te onderzoeken of dit wel nodig is en of de schuldenaar hiertoe gemotiveerd is. Budgetbegeleiding of budgetbeheer mag niet als controle-instrument gebruikt worden: dit blijft een hulpverleningsinstrument, waarbij het beroepsgeheim van OCMW/CAW gehandhaafd moet worden. Budgetbegeleiding of budgetbeheer mag evenmin als gemakkelijkheidsoplossing gehanteerd worden. Het loutere betalen van de vaste kosten kan bv. niet doorgeschoven worden naar het OCMW/CAW indien er geen ruimere budgetteringsproblematiek aan verbonden is. Aanbeveling 33: budgetbegeleiding of budgetbeheer vereist dat de schuldbemiddelaar zich engageert om de hulpverlener op een volwaardige manier te betrekken bij de behandeling van het dossier. In bepaalde gevallen zal het zelfs noodzakelijk zijn dat het OCMW ook als schuldbemiddelaar aangesteld wordt.
De schuldbemiddelaar is de spilfiguur binnen de collectieve schuldenregeling Aanbeveling 34: de interpretatieverschillen betreffende de toepassing van het K.B. van 18 december 1998 “houdende vaststelling van de regels en barma’s tot bepaling van het ereloon, de emolumenten en de kosten van de collectieve schuldbemiddelaars” moeten weggewerkt worden via het uitvaardigen van uniforme regels inzake de opmaak van de staat van kosten en erelonen door de schuldbemiddelaar (verduidelijking van dit K.B.). Aanbeveling 35: het kunstmatig opdrijven van de staat van kosten en erelonen moet bestreden worden door de rechter de mogelijkheid te bieden om een dergelijk misbruik te sanctioneren. Indien de schuldbemiddelaar meent in een bepaald dossier recht te hebben op een hogere vergoeding dan forfaitair voorzien is in het K.B. van 18 december 1998, moet de rechter over de bevoegdheid beschikken om dit in concreto te beoordelen en desgevallend toe te staan. Vooraleer een staat van kosten en erelonen goedgekeurd wordt door de schuldbemiddelaar, moet de schuldenaar steeds de mogelijkheid krijgen om hierop zijn opmerkingen kenbaar te maken. Aanbeveling 36: het Fonds ter Bestrijding van de Overmatige Schuldenlast moet voldoende gefinancierd worden, indien nodig via een beroep op bijkomende financieringsbronnen. De uitbetalingen door dit fonds aan schuldbemiddelaars moeten sneller gebeuren. Aanbeveling 37: De schuldbemiddelaar moet een gepaste vorming gevolgd hebben, ook op sociaal-agogisch vlak (zie ook aanbeveling nr. 27); Er moet per gerechtelijk arrondissement een publiek raadpleegbare lijst opgemaakt worden met de schuldbemiddelaars die aangesteld kunnen worden; Het (goede) functioneren van de schuldbemiddelaar moet actief opgevolgd en geëvalueerd worden en -indien nodig- moeten er efficiënte tuchtmaatregelen genomen worden (zie ook de aanbevelingen 21 en 22). Een schorsing en schrapping van de lijst van schuldbemiddelaars moet als sanctie mogelijk zijn. Aanbeveling 38: Het is aangewezen om bij de aanstelling van het OCMW als schuldbemiddelaar rekening te houden met de troeven die het OCMW kan uitspelen en die een meerwaarde kunnen bieden om het dossier bij sommige schuldenaars tot een goed einde te brengen (de multidisciplinaire aanpak “in eigen huis”; indien nodig kan er zeer veel tijd geïnvesteerd worden in het dossier; er is/zijn
53
-
meestal (een) vervanger(s) in huis die kan/kunnen inspringen wanneer de schuldbemiddelaar afwezig is; het OCMW beschikt over een goede kennis van de sociale kaart en kan zo vaak snel en gericht doorverwijzen; voor budgetteringsproblemen kan er meestal binnen het OCMW doorverwezen worden naar een collega van de sociale dienst, en zo behoudt men een goed overzicht van de situatie). Het is tevens aangewezen om bij de aanstelling van het OCMW als schuldbemiddelaar rekening te houden met de territoriale bevoegdheid van de OCMW’s.
Aanbeveling 39: alleen als er concrete elementen aanwezig zijn die de onafhankelijkheid/onpartijdigheid van het OCMW daadwerkelijk in de weg kunnen staan, kan een aanstelling van het OCMW als schuldbemiddelaar geweigerd worden. De OCMW’s willen de nodige afspraken maken met de arbeidsrechters teneinde hun wettelijke opdracht te verzoenen met de onafhankelijkheid en onpartijdigheid die zij als schuldbemiddelaar aan de dag moeten leggen. Aanbeveling 40: de (procedurele) positie van de schuldbemiddelaar moet versterkt worden en er dient onderzocht te worden op welke punten de schuldbemiddelaar meer bevoegdheden toegewezen kan krijgen (bv. bevoegdheid om zelf tot een bepaald maximumbedrag te beslissen rond uitgaven die buiten het normaal vermogensbeheer vallen, bevoegdheid om de aangiften van schuldvordering op bepaalde punten te controleren en –indien nodig- te betwisten,...).
Willekeur moet vermeden worden Aanbeveling 41: in het kader van de rechtszekerheid, moeten een aantal technische mankementen, onvolledigheden in de wet, alsook een aantal kwesties die uiteenlopend geïnterpreteerd worden, gebundeld worden (rondetafel met experten) en via een wetgevend ingrijpen weggewerkt worden. Aanbeveling 42: de wet op de collectieve schuldenregeling moet aangevuld worden met de verplichting om in het ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling een aantal rubrieken op te nemen (o.m. rubriek inzake de kosten en erelonen van de schuldbemiddelaar; rubriek betreffende het exacte leefgeld en betreffende de reserve voor onverwachte uitgaven van de schuldenaar; expliciete vermelding van de datum van de start van de aanzuiveringsregeling; afspraken betreffende het leefgeld (o.m. welke partij betaalt welke uitgaven?); afspraken betreffende de vervanging in geval van afwezigheid van de schuldbemiddelaar (bv. bij ziekte, verlof,...); rubriek betreffende de nietkwijtscheldbare schulden (in het bijzonder de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf); rubriek betreffende de verwachte bijdrage in het leefgeld van de niet-verzoekende medebewoners (partner, ouder, volwassen kind,...); rubriek betreffende de kinderen).
Een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen Aanbeveling 43: met het oog op een duurzame re-integratie en teneinde herval te vermijden,is het essentieel dat de collectieve schuldenregeling empowerend werkt (bv. via groepswerking, via specifieke cursussen, via weerbaarheidstraining,...). Indien nodig moet er voldoende en kosteloze nazorg voorhanden zijn. Er moet geïnvesteerd worden in onderzoek naar de wijzen waarop herval het best vermeden kan worden en actoren zoals de centra voor basiseducatie moeten hier nauw bij betrokken worden.
Naar een kennis- en onderzoekscentrum Aanbeveling 44: er moet geïnvesteerd worden in een kennis- en onderzoekscentrum “collectieve schuldenregeling”, dat wetenschappelijk onderzoek kan uitvoeren/coördineren, kennis (rechtspraak, praktische werkwijzen, goede praktijken,...) kan verzamelen en verspreiden, en de grensoverschrijdende aspecten van schuldenoverlast kan bestuderen.
54