CABA + CWS 03-06-2014 Agendapunt: CABA 6 CWS 7 Sittard, 20 mei 2014 AAN DE COMMISSIES ALGEMEEN BESTUURLIJKE AANGELEGENHEDEN EN WATERSYSTEMEN Onderwerp: Vaststelling gewijzigde Keur van het Waterschap Roer en Overmaas
Inleiding Op 22 december 2009 zijn de Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling in werking getreden. In deze wet- en regelgeving werd een achttal waterwetten geïntegreerd. Naar aanleiding hiervan heeft het waterschap in 2009 de keur aangepast. Hetzelfde geldt voor de algemene regels vergunningverlening en de beleidsregels vergunningverlening. Keur, algemene regels en beleidsregels De Waterschapswet geeft het waterschap de bevoegdheid om een keur vast te stellen. De keur is een verordening van het waterschap en bevat regels over wat er (niet) mag en moet op en langs het water, waterkeringen en bij grondwater. De keur biedt de mogelijkheid tot het vaststellen van algemene regels waarin vrijstelling van het keurverbod wordt verleend voor de in de algemene regel opgenomen activiteiten. In een aantal gevallen moet de activiteit wel worden gemeld, maar een vergunning is dan dus niet meer nodig. In een beperkt aantal gevallen is ook een melding niet nodig. In de beleidsregels wordt aangegeven hoe het waterschap omgaat met de bevoegdheid tot vergunningverlening. In welke gevallen zijn bepaalde handelingen in watersystemen (inclusief waterkeringen) wel of niet aanvaardbaar en wanneer wordt een vergunning voor een betreffende handeling verleend danwel geweigerd. Van het op deze wijze geformuleerde beleid kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd worden afgeweken. Naast de keur die met name ziet op kwantiteitsaspecten van het watersysteem en -keringen, zijn er nog diverse regelingen die op de kwaliteit van het watersysteem zien. Enerzijds zijn kwaliteitszaken geregeld in de Waterwet en anderzijds in de regelingen op basis van de milieuwetgeving. Bij dit laatste moet dan met name gedacht worden aan het Besluit Lozen Buiten Inrichtingen en het Activiteitenbesluit. Modellen van de Unie van Waterschappen. In 2013 zijn door de Unie van Waterschappen (UvW) de volgende nieuwe modellen vastgesteld: - Modelkeur; - Model algemene regels voor waterkwantiteit, waterkeringen en grondwater; - Model beleidsregels voor waterkwantiteit, waterkeringen, ecologie en grondwater. De modelkeur van de UvW gaat uit van het principe ‘nee, tenzij …’ terwijl de keur van ons waterschap uitgaat van het principe ‘ja, mits …’. Het verschil tussen beide is dat bij het ‘nee, tenzij …’ in principe alles verboden is, terwijl bij het ‘ja, mits …’ wordt aangegeven wat wel mogelijk is.
141729
1/4
Het door ons gehanteerde principe is klantgerichter, want uit de keur blijkt al wat wel en niet is toegestaan. Hierdoor is het aantal algemene regels en het aantal te verlenen vergunningen beperkter. Waterschap Roer en Overmaas is één van de drie waterschappen die deze variant van de keur toepast. Niet alle lokale (gebiedsafhankelijke) verboden van het Waterschap Roer en Overmaas zijn in het cafetaria-model van de UvW opgenomen. De keur, algemene regels en beleidsregels van Waterschap Roer en Overmaas wijken daarom af van de modellen van de UvW. Ondanks het bovenstaande is met betrekking tot inhoudelijkheden bij de verboden, algemene regels en beleidsregels aangesloten bij het model van de UvW. Daarmee is tevens geborgd dat er overeenstemming is met de regelingen bij Waterschap Peel en Maasvallei (waar het nee, tenzij principe wordt gehanteerd). Uitzondering hierop vormen die regels die gebiedseigen aangelegenheden betreffen als bijvoorbeeld meandering, erosieremmende maatregelen (o.a. lijnvormige elementen en grasbanen), regenwaterbuffers en weg-watergangen. Redenen om de keur, de algemene regels en de beleidsregels aan te passen Vanuit wettelijk perspectief is aanpassing van de omschrijving van begrippen noodzakelijk gebleken. Niet alleen ten aanzien van aansluiting bij de Waterwet, maar ook vanwege het Besluit Lozen Buiten Inrichtingen en het Activiteitenbesluit moesten begripsomschrijvingen worden aangepast. Een voorbeeld daarvoor vormt de omschrijving van het begrip Infiltratie. De lozing van hemelwater in de bodem valt in onze huidige keur onder dit begrip. Voor dit onderwerp zijn gemeenten en provincie het bevoegd gezag, terwijl uit onze vigerende keur ten onrechte blijkt dat het waterschap bevoegd gezag is. De Bestuurlijke strafbeschikking (Bsb) is een door het bestuur, zonder tussenkomst van de rechter, opgelegde geldboete voor overtredingen van milieu- en keurfeiten die eenvoudig zijn vast te stellen. Het innen van de boete gebeurt door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Voor de transponering van de overtreding naar het verwerkingssysteem van het CJIB en het kunnen opleggen van een Bsb door onze opsporingsambtenaren is aanpassing van de keur en de algemene regels essentieel. In de afgelopen jaren zijn door de beide Limburgse waterschappen afspraken gemaakt met de provincie Limburg, LLTB en natuurorganisaties over het onttrekken van grondwater door de landbouw; het betreft dan met name het zogenaamde standstill-beginsel. De gemaakte afspraken over versoepeling, meer concreet van bedrijfsgericht naar gebiedsgericht standstill en het loslaten van geregistreerde pompcapaciteit, moeten nog door ons waterschap worden vastgelegd. Hiervoor is een aanpassing van de algemene regels en beleidsregels noodzakelijk. Door de vernieuwde algemene regel genaamd 'Grondwateronttrekking ten behoeve van (bron)bemaling, grondwater- en bodemsanering en beregening van sportvelden' verschuiven vergunningplichtige activiteiten naar meldplicht, met dezelfde waarborgen voor het grondwater. Onder andere hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de dereguleringsopdracht als beschreven in het Bestuursakkoord Water. Ter bescherming van de meest kwetsbare (bron)beken is beleid ontwikkeld voor het verantwoord lozen van afgekoppeld regenwater. Het beleid strekt ertoe duurzame oplossingen te bereiken en geeft richtlijnen voor aanleg, onderhoud en beheer van regenwatervoorzieningen. De effectuering van dit in ontwerp vastgestelde beleid dat is beschreven in de eveneens voor de AB-vergadering van 1 juli 2014 te agenderen nota 'Lozen van afgekoppeld regenwater op oppervlaktewater', vergt aanpassing van onze keur, alsmede van de algemene regels en de beleidsregels.
141729
2/4
Ter voorkoming van ongewenst gebruik van het watersysteem, dat onder andere het functioneren kan belemmeren, zijn de afwegingscriteria als beschreven in de beleidsregels herzien. Het betreft dan met name de aspecten hydrologie en veiligheid. Zeker bij het aspect veiligheid is gebleken dat klimaatveranderingen in relatie tot afvoercapaciteiten geen obstakels meer verdragen; het falen van een watersysteem als met name de Roer en de Hambeek kan tot grote wateroverlast in Roermond leiden. Om die reden is een nieuwe beleidsregel opgesteld ten aanzien van woonboten in het algemeen en specifiek op de Roer en de Hambeek. Voor het onttrekken van oppervlaktewater uit beken met behulp van een tankwagen is gebleken dat niet alle in het verleden aangemerkte locaties nog voldoen aan de criteria van bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Daarom zijn nieuwe onttrekkingslocaties, met een gelijke ruimtelijke spreiding als voorheen, aangewezen die op een nieuwe kaart (behorende bij de betreffende algemene regel) zijn vastgelegd. Vaststelling ontwerpbesluiten en zienswijzen Voor de aanpassing van de keur, de algemene regels en de beleidsregels wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. Deze verplichting volgt uit de Waterschapswet (zie artikel 79 en 80) en uit de Inspraakverordening. De ontwerpbesluiten zijn na vaststelling van 17 maart 2014 tot en met 28 april 2014 voor eenieder ter inzage gelegd. Tijdens deze termijn zijn 3 zienswijzen ingediend, te weten door het Samenwerkingsverband Maas en Mergelland, de LLTB en het Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek. Deze zienswijzen worden toegelicht in de bijgevoegde Inspraaknota. Daarnaast heeft het waterschap een beleidsadvies van de Unie van Waterschappen ontvangen betreffende de lex silencio positivo van watervergunningen. Dit heeft geleid tot een ambtshalve wijziging. Deze is eveneens toegelicht in de Inspraaknota. De zienswijzen en het beleidsadvies hebben niet geleid tot een aanpassing van het ontwerpbesluit inzake de keur. Ze hebben wel geleid tot een beperkte aanpassing van de beleidsregels vergunningverlening. Dit betreft een mededeling over de lex silencio positivo (zie § 1.4) en een tekstuele aanpassing over vergunningaanvragen die invloed hebben op de hydrodynamische gevolgen van een watergang (zie § 2.1.5). ./. ./.
De definitieve vaststelling van de gewijzigde keur is voorbehouden aan het algemeen bestuur. Het desbetreffende ontwerpbesluit treft u ter beoordeling hierbij aan. Definitieve vaststelling van de bijbehorende algemene regels en beleidsregels vergunningverlening is een bevoegdheid van het dagelijks bestuur. De desbetreffende besluiten treft u ter informatie eveneens hierbij aan. Gelijktijdig met de vaststelling van de keur wordt de oude versie van de keur ingetrokken. Rechtskracht Algemene regels en Beleidsregels vergunningverlening Het overgrote deel van de algemene regels en de beleidsregels is gebaseerd op regels die ook al in de keur uit 2009 staan. Slechts een enkele algemene regel is gebaseerd op aanpassingen van de regelgeving die is opgenomen in de onderliggende keur. Om een eenduidige lijn te trekken, krijgen de besluiten betreffende de algemene regels en de beleidsregels vergunningverlening pas rechtskracht na vaststelling van de gewijzigde keur door het algemeen bestuur. Pas nadat de algemene regels en beleidsregels vergunningverlening rechtskracht hebben gekregen, worden de oude versies hiervan ingetrokken.
141729
3/4
Vervolg Na vaststelling van de keur door het algemeen bestuur wordt dit besluit binnen vier weken verzonden worden aan Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg (inclusief de naar voren gebrachte bedenkingen en het standpunt daaromtrent van het algemeen bestuur). Daarnaast wordt het besluit verzonden naar: - de rechtbank Maastricht en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch; - de parketten van de rechtbank Maastricht en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch; en - de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten van het beheersgebied. Dit ter voldoening aan het bepaalde hieromtrent in de Waterschapswet. Genoemde instanties ontvangen ook een kopie van de besluiten tot aanpassing van de algemene regels en de beleidsregels vergunningverlening. Daarnaast ontvangen ook alle indieners van een zienswijze een kopie van de besluiten, inclusief de Inspraaknota. Wij zijn voornemens het algemeen bestuur voor te stellen de gewijzigde Keur van Waterschap Roer en Overmaas vast te stellen overeenkomstig het bijgevoegde ontwerp-besluit. Graag vernemen wij uw advies ter zake. Het dagelijks bestuur, de secretaris/directeur,
de voorzitter,
ing. J.M.G. In den Kleef
dr. J.J. Schrijen
141729
4/4
Ontwerpbesluiten aanpassing keur en bijbehorende Algemene regels en Beleidsregels vergunningverlening
INSPRAAKNOTA
LEESWIJZER Deze inspraaknota heeft betrekking op de ontwerpbesluiten aanpassing keur en bijbehorende Algemene regels en Beleidsregels vergunningverlening. In onderdeel I is een overzicht gegeven van degenen die hun zienswijze op de ontwerpbesluiten bekend hebben gemaakt. In onderdeel II wordt in het kort de procedure beschreven voor het aanpassen van de keur en de bijhorende Algemene regels en Beleidsregels vergunningverlening. In onderdeel III worden de samengevatte zienswijzen met betrekking tot de ontwerpbesluiten becommentarieerd en wordt aangegeven wat de consequenties zijn van de zienswijze op de definitieve besluiten In onderdeel IV wordt het vervolg beschreven.
141724
1/7
I
Zienswijzen met betrekking tot de ontwerpbesluiten De volgende instanties hebben een zienswijze op de ontwerpbesluiten ingediend: - Samenwerkingsverband Maas en Mergelland, vertegenwoordigd door de gemeente Maastricht, Postbus 1992, 6201 BZ Maastricht; - LLTB, Postbus 960, 6040 AZ Roermond; en - Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek, vertegenwoordigd door de gemeente Sittard-Geleen, Postbus 18 6130 AA Sittard. Daarnaast heeft het waterschap een landelijk advies ontvangen van de Unie van Waterschappen betreffende de opname van de uitzondering van de lex silencio positivo in de keur.
II
Procedurebeschrijving Voor het aanpassen van de keur en de bijhorende Algemene regels en Beleidsregels vergunningverlening wordt de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) toegepast. De Inspraakverordening van Waterschap Roer en Overmaas is ook van toepassing. De ontwerpbesluiten hebben van 17 maart 2014 tot en met 28 april 2014 ter inzage gelegen. Op 14 april 2014 (ingeschreven op 15 april 2014) is een zienswijze ontvangen van het Samenwerkingsverband Maas en Mergelland (ons kenmerk 201404435). Dit betrof een pro-forma zienswijze. Het Samenwerkingsverband Maas en Mergelland is in de gelegenheid gesteld om de zienswijzen aan te vullen tot en met 2 mei 2014. Hierop is geen nadere aanvulling ontvangen. Op 22 april 2014 is een zienswijze ontvangen van de LLTB (ons kenmerk 20144587). Op 29 april 2014 is een zienswijze ontvangen van de gemeente Sittard-Geleen, namens de gemeenten van de Westelijke Mijnstreek (ons kenmerk 201404833). De zienswijze van de gemeente Sittard-Geleen is verzonden op 25 april 2014 en is binnen een week na het einde van de inzagetermijn ontvangen bij het waterschap (29 april 2014). Alle ontvangen zienswijzen zijn ontvankelijk.
III
Inhoud van de zienswijzen en commentaar Zienswijze Samenwerkingsverband Maas en Mergelland Inhoud van de zienswijze 1. In plaats van elke gemeente apart aan te schrijven over de ter inzagelegging van de aanpassingen van de keur is het doelmatiger om de aanpassingen te presenteren in een regulier overleg van het Samenwerkingsverband Maas en Mergelland. Dit onderstreept de samenwerkingsgedachte en de gelijkwaardigheid van de verschillende partners. 2. Verlenging van de inzagetermijn en het verzoek om een presentatie. 3. De brief beschouwen als een pro-forma zienswijze indien de termijn voor het indienen van een zienswijzen niet wordt verlengd.
141724
2/7
Commentaar
./.
./.
1. Artikel 80, eerste lid van de Waterschapswet geeft aan dat het ontwerp van het besluit tot vaststelling of wijziging van een keur, tegelijk met de terinzagelegging daarvan, wordt toegezonden aan de besturen van de gemeenten in het gebied waarbinnen de keur van toepassing zal zijn. Dit is een wettelijk verplichting waaraan het waterschap moet voldoen. 2. Over de aanpassing van de keur, algemene en beleidsregels is 15 april 2014 schriftelijk inhoudelijke uitleg gegeven aan de samenwerkingsverband Maas en Mergelland. In die brief (zie bijlage 1b) is ook het aanbod gedaan voor een mondelinge toelichting. Hierop heeft het waterschap geen reactie ontvangen. 3. Het waterschap heeft de termijn voor het inhoudelijk aanvullen van de pro-forma zienswijze voor de het Samenwerkingsverband Maas en Mergelland verlengd tot en met 2 mei 2014. Dit is aangegeven in de brief van 15 april 2014 (zie bijlage 1b). Hierop heeft het waterschap geen reactie ontvangen. Consequentie voor de besluiten 1. Betreft geen inhoudelijke zienswijze. 2. Betreft geen inhoudelijke zienswijze. 3. Betreft geen inhoudelijke zienswijze. Zienswijze LLTB Inhoud van de zienswijze 1. In de keur, Algemene regels en Beleidsregels wordt verwezen naar POL-perspectieven. Deze POL-perspectieven komen op korte termijn te vervallen. Voor de helderheid is het wenselijk de nieuwe POL-terminologie en -zoneringen te hanteren. 2. Verzoek om inzage in het aantal gemelde landbouwkundige putten en pompen binnen het beheersgebied van het waterschap. 3. Verzoek om overleg over hoe om te gaan met vrijvallende putten in verband met het standstill-beleid voor landbouwkundige grondwateronttrekkingen. 4. Om schade aan bijvoorbeeld gewassen op landbouwkundige percelen, als gevolg van recreatief medegebruik, te voorkomen zouden er preventieve regels in de keur moeten worden opgenomen. Commentaar 1. De inhoud van de keur en de bijhorende Algemene regels en Beleidsregels vergunningverlening is gestoeld op de huidige wet- en regelgeving waaronder het beleid dat is vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg. Zodra het POL wijzigt, zullen, indien nodig, de algemene regels voor drainage worden aangepast. Anticiperen op toekomstige wijzigingen is juridisch niet mogelijk. 2. Inzage in het aantal vergunde landbouwkundige putten en pompen is niet bezwaarlijk. De gevraagde gegevens zullen aan de LLTB worden verstrekt. 3. De algemene regels voor grondwateronttrekkingen voor landbouwkundige doeleinden gaan over de voorwaarden voor het gebruik van putten en pompen. Ze regelen de verhouding tussen het waterschap als bevoegd gezag en de agrarische grondwateronttrekkers. In deze regels wordt niet geregeld hoe om te gaan met vrijgevallen putten. Met de LLTB is een afspraak gemaakt over de vrijvallende putten in verband met het standstillbeginsel landbouw. Het waterschap stuurt niet aan op een koude sanering van putten.
141724
3/7
Hierbij wordt overigens opgemerkt dat sinds het inmeten van de putten door het waterschap in 2012 zich nog niemand heeft gemeld met het verzoek om zijn onttrekkingsrechten te laten vervallen. Putten en pompen worden in de praktijk onderling overgedragen waarna de aanpassing wordt verwerkt in het landbouwkundig grondwaterregister. 4. De Nota recreatief medegebruik uit 2008 die als bijlage is toegevoegd aan de Beleidsregels is niet aangepast. Op basis van de keur gelden al een aantal verboden. Deze verboden zijn opgenomen ter bescherming van het watersysteem. Eventuele schades als gevolg van recreatief medegebruik is in het kader van het onderhavige besluit tot aanpassing van de keur niet aan de orde. Met betrekking tot recreatief medegebruik vraagt de LLTB om een dialoog voorafgaande aan besluiten betreffend recreatief medegebruik. Hieraan zal het waterschap gehoor geven. In een gesprek op 5 mei met een vertegenwoordiger van de LLTB (de briefschrijver van de zienswijzen) is verduidelijking gegeven op de zienswijze en zijn verdere afspraken gemaakt over informatie-uitwisseling. Consequentie voor de besluiten 1. 2. 3. 4.
Betreft geen inhoudelijke zienswijze. Betreft geen inhoudelijke zienswijze. Betreft geen inhoudelijke zienswijze. Betreft een inhoudelijke zienswijze maar leidt niet tot een aanpassing van de besluiten.
Zienswijze Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek Inhoud van de zienswijze 1. In plaats van elke gemeente apart aan te schrijven over de ter inzagelegging van de aanpassingen van de keur is doelmatiger om de aanpassingen te presenteren in een regulier overleg met de betrokken regio. Hiermee wordt recht gedaan aan de samenwerkingsgedachte en de gelijkwaardigheid van de verschillende partners. 2. In hoofdstuk 2.1.5 van de Beleidsregels is opgenomen dat ‘Gevraagde vergunningen als gevolg waarvan hydrodynamische eigenschappen van de watergang verslechteren worden niet verleend.’ Deze beleidslijn is te beperkend omdat ingrepen zoals als bijvoorbeeld lozingen en lozingswerken de hydrodynamische eigenschappen verslechteren. 3. Rond het hebben van bouwwerken, kabels en leidingen etc. in verschillende zones/gebieden ten opzichte van wateren of waterstaatkundige werken staan op diverse plekken vergunningsplichten voor ‘te behouden’ of ‘te hebben’. Het lijkt erop dat dit voor nogal wat situaties alsnog een vergunningsplicht betekent. De betrokken gemeenten vinden dat overtrokken en verzoeken u dit te nuanceren.
141724
4/7
Commentaar 1. Artikel 80, eerste lid van de Waterschapswet geeft aan dat het ontwerp van het besluit tot vaststelling of wijziging van een keur, tegelijk met de terinzagelegging daarvan, wordt toegezonden aan de besturen van de gemeenten in het gebied waarbinnen de keur van toepassing zal zijn. Dit is een wettelijk verplichting waaraan het waterschap moet voldoen. Daarnaast hebben de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek gedurende de inzagetermijn een presentatie gekregen van de accountmanager van het waterschap over de aanpassingen van de keur, algemene regels en beleidsregels vergunningverlening. 2. De aangehaalde passage heeft betrekking op een ongewenste verkleining van de afvoercapaciteit en/of bergingscapaciteit. Het concept voorstel tot aanpassing van de Beleidsregels kende in de paragraaf Hydrologie een absoluut verbod voor het verlenen van vergunningen. Dit absolute verbod is niet bedoeld geweest; maatschappelijke noodzakelijke aanpassingen moeten mogelijk blijven. 3. Met de termen ‘op te richten’, ‘te wijzigen’ en ‘te herstellen’ wordt het ‘maak’-proces bedoeld. Impliciet volgt hieruit ook het ‘te hebben’ of ‘te behouden’ van dat object. Het zou vreemd zijn als na het maken de constructie weer verwijderd zou moeten worden. Door toevoeging van de termen ‘te hebben’ en ‘te behouden’ wordt dit expliciet geregeld. Dit heeft betrekking op zaken die in het verleden legaal gemaakt zijn of met een vergunning geacht aanwezig te zijn. In een dergelijk geval hoeft voor het ‘te hebben’ en ‘te behouden’ geen nieuwe vergunning aangevraagd te worden. Consequentie voor de besluiten 1. Betreft geen inhoudelijke zienswijze. 2. Betreft een inhoudelijke zienswijze die leidt tot een aanpassing van de tekst van paragraaf 2.1.5. ‘Hydrologie’ van de Beleidsregels vergunningverlening. De tekst: ‘Gevraagde vergunningen als gevolg waarvan hydrodynamische eigenschappen van de watergang verslechteren worden niet verleend.’ wordt vervangen door de tekst: ‘Gevraagde vergunningen als gevolg waarvan hydrodynamische eigenschappen van de watergang verslechteren, worden in principe niet verleend.’ 3. Betreft een inhoudelijke zienswijze maar leidt niet tot een aanpassing van de besluiten. Beleidslijn Lex silencio positivo van de Unie van Waterschappen Inhoud De Unie van Waterschappen heeft een landelijke beleidslijn gepresenteerd betreffende de lex silencio positivo (LSP) en watervergunningen. Wat is LSP LSP is een wettelijke bepaling die regelt dat een vergunning van rechtswege is verleend als het bevoegd gezag niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft beslist op de aanvraag. Voor watervergunningen (waaronder keurvergunningen) volgt deze verplichting uit de Dienstenwet. Hierin zijn de voorwaarden opgenomen wanneer de LSP van toepassing is op watervergunningen. Beleidslijn De beleidslijn van de Unie van Waterschappen geeft aan dat de LSP niet van toepassing is op keurbesluiten. De reden hiervoor is dat de keurbepalingen niet zien op diensten in de zin van de Dienstenwet.
141724
5/7
Commentaar Het waterschap neemt een passage op in haar besluiten over de LSP met betrekking tot watervergunningen. Er is voor gekozen om deze beleidslijn onder te brengen in de Beleidsregels vergunningverlening (§ 1.4). Consequentie voor de besluiten De beleidsregels vergunningverlening worden aangepast. De onderstaande tekst wordt hieraan toegevoegd: ‘Sinds 2009 staat in de Algemene wet bestuursrecht de lex silencio positivo (LSP). De LSP is de regel die erop neerkomt dat bij overschrijding van de beslistermijn een besluit geacht wordt te zijn genomen van rechtswege. De LSP geldt niet voor keurvergunningen. De LSP is van toepassing (1) als dat in een regel bepaald is, of (2) als het gaat om zogenaamde dienstenactiviteiten als bedoeld in de Dienstenwet. IV
Vervolg De wijziging naar aanleiding van de ontvangen zienswijzen en de beleidslijn van de Unie van Waterschappen zijn niet van dien aard dat de besluiten opnieuw de procedure van afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht moeten doorlopen. De besluiten worden niet opnieuw ter visie gelegd. Het Samenwerkingsverband Maas- en Mergelland, de LLBT en het Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek ontvangen, na behandeling van de Inspraaknota en vaststelling van de definitieve besluiten door het dagelijks bestuur, een afschrift van de Inspraaknota en de besluiten. In een begeleidend schrijven wordt aangegeven wanneer de keur en de bijbehorende Algemene regels en Beleidsregelsvergunningverlening in werking treden. Na de vaststelling van de besluiten worden deze bekend gemaakt door het dagelijks bestuur.
141724
6/7
Bijlagen
1a 1b
Zienswijze Samenwerkingsverband Maas en Mergelland Ontvangstbevestiging Samenwerkingsverband Maas en Mergelland
2a 2b
Zienswijze LLTB Ontvangstbevestiging LLTB
3a 3b
Zienswijze Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek Ontvangstbevestiging Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek
141724
7/7
— i llllllllpl
35
Gemeente Maastricht
5ū14Í
*\ ' 1
5 APR.
"
2014 -^BEZOEKADRES
> R E T O U R A D R E S POSTBUS 1992, 6201 BZ MAASTRICHT
Aan het Dagelijks bestuur van het Waterschap Roer en Overmaas Postbus 185 6130 AD Sittard
ÍMosae Forum 10 6211 DW Maastricht
ŨK I
I IV
ļ POSTADRES
•Postbus 1992 6201 BZ Maastricht WWW.GEMEENTEMAASTRICHT.NL
ONDERWERP
DATUM
BIJLAGEN
Keur.
11 april 2014
geen
V E R Z O N D E N 1 h APR. 2014 B E H A N D E L D DOOR
DOORKIESNUMMER
ONZE R E F E R E N T I E
G. (Gerard) Wijnands
043 350 52 42
2014-11239
E-MAILADRES
FAXNUMMER
UW R E F E R E N T I E
[email protected]
043 350 46 50
201402551
Geachte meneer/mevrouw, Op 13 maart ontvingen wij uw brief met kenmerk 201402551 inzake de nieuw Keur. Binnen uw werkgebied zijn er een aantal samenwerkingsverbanden op gebied van rioleringen en (afval)waterbeheer actief. Eén daarvan is het samenwerkingsverband Maas en Mergelland. Op dit moment heeft u iedere gemeente afzonderlijk gevraagd om eventuele zienswijzen in te dienen met betrekking tot de wijzigingen in de Keur. Naar onze mening is het vanuit de samenwerkingsgedachte doelmatiger om de nieuwe Keur te presenteren in een regulier overleg van Maas en Mergelland, tevens wordt daarbij de filosofie met betrekking tot een verdergaande samenwerking en gelijkwaardigheid van de verschillende partners onderstreept. Wij verzoeken u, om voor de regio Maas en Mergelland, de termijn te verlengen en in overleg met ons een presentatie van de Keur te plannen. Hierbij wordt u in de gelegenheid gesteld om op informele wijze de diverse partners te consulteren en de op- en aanmerkingen van de partners op te halen. Hiermee wordt mogelijk voorkomen dat we in formeel juridische procedures terecht komen hetgeen we vanuit een optimale samenwerking proberen te voorkomen. Gelet op de fatale eindtermijn van 28 april 2014 verzoeken wij u om voor 28 april aan te geven of u bereid bent tot het houden van een presentatie. Mocht u van dit aanbod geen gebruik maken, dient u deze brief als een formele zienswijze te beschouwen. De inhoudelijke punten lichten wij op een later tijdstip toe.
Met vriendelijke groet,
PAGINA
1 van 2
C lltb 01404587
t scnsp Dagelijks Bestuur Waterschap Roer en Overmaas Postbus 185 6130 AD SITTARD
2 2 APR. 2014
Steegstraat 5 6041 EA ROERMOND Postbus 960 6040 AZ ROERMOND Kenmerk: E-mail: Betreft: Behandeld door: Bijlage(n): Afschrift aan: Datum:
TEB.2014.034
[email protected] Keur John Tobben 18 april 2014
T 0475-38 17 77 F 0475 - 33 32 43 www.lltb.nl KvK 12045362
Geachte bestuur, Naar aanleiding van de ontwerp Keur, algemene regels en beleidsregels, brengen wij de volgende zienswijze onder uw aandacht. In de stukken wordt op een aantal plaatsen verwezen naar de POL perspectieven. Het POL wordt op korte termijn gewijzigd, waarbij de indeling in perspectieven komt te vervallen. Voor de helderheid is het aan te bevelen om alvast een verwijzing te maken naar de nieuwe terminologie. Voor de beregening geldt een stand-still. De putten en pompen zijn geteld en ingemeten. De LLTB beschikt graag over de aantallen putten en pompen, binnen en buiten de bufferzones. Door diverse ontwikkelingen verdwijnen er jaarlijks putten en pompen, terwijl met de stand-still niet meer, maar ook niet minder wordt beoogd. Ook willen we graag met u van gedachten wisselen over hoe vrijvallende putten weer kunnen worden ingezet voor land- en tuinbouw. Tot slot, de LLTB is voorstander van recreatief medegebruik van de beken, maar vraagt aandacht voor de invloed daarvan op de aangelegen agrarische percelen. De beschadiging van gewassen door mensen die zich buiten de paden begeven en het welzijn van het aanwezige vee vraagt om een zorgvuldige afweging. De Keur zou preventieve regels moeten bevatten om schade te voorkomen.
Met vriendelijke groet,
drs. H.J.C. (Bert) Senden Directeur Belangenbehartiging LLTB
Gemeente
Sittard-Geleen
01404833
2 9 APR. 2014 Cl,ru
ļ
Wäterschap Roer en Overmaas Postbus 185 6130 AD Sittard
Ou
Cluster Uw brief van Uw kenmerk Ons kenmerk Behandeld door Telefoon Onderwerp
Ruimtelijke projeįcten en beheer 13 maart 2014 201402551
/tv/
i i j Hooi v
C. K u r v e r s (046-) 4778348 Nieuwe Keur: reactie regio Westelijke Mijnstreek.
Sittaļļd-jGeleen, 24 april 2014
I Op 13 maart ontvingen wij uw brief met kenmerk 201402551 inzake de nieuw Keur. In deze brief leest u onze reactie. Deze is kortgesloten met de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek en doet derhalve dienst als regionale reactie. Samenwerkingsverband (afval)waterbeheer Binnen uw werkgebied zijn er een aantal samenwerkingsverbanden op gebied van rioleringen en (afval)waterbeheer actief. Eén daarvan is het samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek. Op dit moment heeft u iedere gemeente afzonderlijk gevraagd om eventuele zienswijzen in te dienen met betrekking tot de wijzigingen in de Keur. Naar onze mening is het vanuit de samenwerkingsgedachte doelmatiger om voordat een nieuwe Keur in concept gepresenteerd wordt een en ander in een regulier regio-overleg voor te bespreken. Daardoor wordt de filosofie met betrekking tot een verdergaande samenwerking en gelijkwaardigheid van de verschillende partners recht gedaan. Ook worden daardoor mogelijke formeel juridische procedures zo veel mogelijk voorkomen. Informatie wijzigingen Na ontvangst van de stukken inzake Keur zijn we door de heer Geurts van uw organisatie op de hoogte gebracht van de wijzigingen die in de nieuwe Keur voorgesteld worden. We willen dan ook de navolgende inhoudelijke punten opmerken aangaande de beleidsregels. Opmerkingen 2.1.5 'Gevraagde vergunningen als gevolg waarvan hydrodynamische eigenschappen van de watergang verslechteren worden niet verleend.' Aangezien elke lozing in principe een negatieve invloed heeft op de hydrodynamische eigenschappen lijkt hiermee geen enkele nieuwe lozing te kunnen worden toegestaan. Elke lozing heeft immers een lozingswerk dat (over het algemeen) negatieve invloed heeft en een hoeveelheid te lozen water die ook negatieve invloed heeft. Dit maakt alle toekomstige ontwikkelingen in theorie onmogelijk. Wij vinden dat overtrokken en verzoeken u dit te nuanceren.
Postadres: Postbus 18, 6130 AA Sittard-Geleen 8 14 046 (vanuit buitenland +31 46 477 77 77 | www.sittard-geleen.nl
Rond het hebben van bouwwerken, kabels en leidingen etc. in verschillende zones/gebieden ten opzichte van wateren of waterstaatkundige werken staan op diverse plekken vergunningsplichten voor 'te behouden' of 'te hebben'. Het lijkt erop dat dit voor nogal wat situaties alsnog een vergunningsplicht betekent. Wij vinden dat overtrokken en verzoeken u dit te nuanceren.
Hoogachte
mg
I
Postadres: Postbus 18,6130 AA Sittard-Geleen 8 14 046 (vanuit buitenland +31 46 477 77 77 | www.sittard-geleen.nl
BESLUIT VASTSTELLING KEUR VAN WATERSCHAP ROER EN OVERMAAS Het algemeen bestuur van Waterschap Roer en Overmaas; Gezien het voorstel van het dagelijks bestuur van 20 mei 2014; Overwegende, dat de Waterwet het mogelijk maakt dat het waterschap bij verordening (= Keur) nadere regels stelt; dat het waterschap de regionale waterbeheerder is die via een stelsel van gebods- en verbodsbepalingen inbreuken van derden reguleert omtrent de bij hem in beheer zijnde (onderdelen van) watersystemen; dat het gewenst is om de regelgeving met het waterschap aan te passen na enige jaren ervaring te hebben opgedaan met de keur van 24 november 2009; dat nieuwe inzichten ter bescherming van het watersysteem een aanpassing van de keur vereisen om deze bescherming te kunnen realiseren. Overwegende vervolgens, dat het ontwerp van dit besluit na voorafgaande openbare bekendmaking ingaande 17 maart 2014 tot en met 28 april 2014 voor eenieder ter visie heeft gelegen in het waterschapshuis en is te raadplegen via het Waterschapsblad (2014, 1437) op de website www.overheid.nl; dat gedurende deze periode zijn een inhoudelijke zienswijze van de LLTB te Roermond en van het Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek, vertegenwoordigd door de gemeente Sittard-Geleen ontvangen. Deze zienswijzen hebben niet geleid tot een aanpassing van het besluit (zie Inspraaknota). Gelet op het bepaalde in artikel 133 tweede lid van de Grondwet, de Waterschapswet, de Waterwet, de Algemene wet bestuursrecht en het Reglement voor Waterschap Roer en Overmaas; BESLUIT: 1. De bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte Keur van Waterschap Roer en Overmaas vast te stellen; en 2. De Keur van Waterschap Roer en Overmaas van 24 november 2009 in te trekken. Aldus besloten in de vergadering van het algemeen bestuur van 1 juli 2014 De secretaris/directeur,
De voorzitter,
ing. J.M.G. In den Kleef
dr. J.J. Schrijen
140610
Keur van Waterschap Roer en Overmaas
140611
KEUR VAN WATERSCHAP ROER EN OVERMAAS Hoofdstuk 1.
Algemene bepalingen
Artikel 1.1
Begripsomschrijvingen
In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder: a. b. c. d.
e. f. g. h. i.
j. k. l. m. n. o. p. q. r.
140611
beheer: de overheidszorg met betrekking tot een of meer afzonderlijke watersystemen of onderdelen daarvan, gericht op de in artikel 2.1 van de Wet genoemde doelstellingen; beheerder: het bevoegde bestuursorgaan van het overheidslichaam dat belast is met beheer; beheersgebied: werkgebied van Waterschap Roer en Overmaas; beschermingszone: aan een oppervlaktewaterlichaam of waterkering (inclusief bijbehorende ondersteunde kunstwerken) grenzende zone, die in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn; bestuur: het dagelijks bestuur van Waterschap Roer en Overmaas; bouwwerken: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren; drijvende werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken drijvende constructies met toebehoren; grens van het oppervlaktewaterlichaam: de grens zoals is aangegeven in de legger. Is er geen grens op de legger aangegeven dan ligt de grens op 1 meter van de insteek van het oppervlaktewaterlichaam; grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Wet met het beheer over dat grondwater is belast; grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa; infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater; insteek: de theoretische grens van het talud van een oppervlaktewaterlichaam met het maaiveld; inundatiegebieden: gronden langs primaire wateren die bij hoge waterstanden door water worden overstroomd. Deze gebieden zijn ten behoeve van deze keur aangewezen als waterstaatswerk en zijn in de legger opgenomen; legger: als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet; lijnvormige elementen: een landschapselement dat in beginsel evenwijdig aan de hoogtelijnen in het terrein aanwezig is ter voorkoming van erosie en ten behoeve van deze keur is aangewezen als waterstaatswerk en in de legger is opgenomen; meanderzones: gronden waarbinnen primaire wateren door natuurlijke verplaatsing hun bedding kunnen verleggen. Deze zones zijn ten behoeve van deze keur aangewezen als waterstaatswerk en zijn in de legger opgenomen; Notitie taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas: notitie waarin de taakopvatting van het watersysteembeheer wordt beschreven; onderhoudsstroken: de gronden die onderdeel uitmaken van primaire wateren en dienend voor het uitvoeren van onderhoud daaraan;
1/31
s. t. u.
v. w. x.
y. z. aa. bb. cc.
dd.
ee. ff. gg.
ondersteunende kunstwerken: werken die van belang zijn voor de taakuitoefening van het waterschap, voor de waterkering of voor het functioneren van de waterhuishouding en in de legger zijn opgenomen; onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of aan een grondwaterlichaam door middel van een onttrekkingsinrichting; oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna en de, indien aanwezig, bijbehorende onderhoudsstrook; overige wateren: alle overige oppervlaktewaterlichamen die geen primaire of secundaire wateren zijn; primaire wateren: oppervlaktewaterlichamen die in de legger zijn opgenomen, voldoen aan de Notitie Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas en een meer dan plaatselijk belang hebben; profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een oppervlaktewaterlichaam of waterkering (inclusief bijbehorende ondersteunde kunstwerken) die, naar het oordeel van de beheerder, nodig is voor toekomstige versterking, verbetering of wijziging van dat waterstaatswerk en die in de legger is opgenomen; secundaire wateren: oppervlaktewaterlichamen die in de legger zijn opgenomen en die qua afwaterende of ontwaterende functie van wezenlijke invloed zijn op het stelsel van primaire wateren; Visstandbeheercommissie: commissie/samenwerkingsverband waarin de visrechthebbenden en de waterbeheerder samenwerken om te komen tot een afgestemd visstandbeheer en visserijbeheer. visstandbeheerplan: plan waarin het functioneren van de Visstandbeheercommissie en het visstandbeheer en visserijbeheer is beschreven. waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben en in de legger is opgenomen; watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende waterkeringen, ondersteunende kunstwerken, grondwaterlichamen en ten behoeve van deze keur aangewezen meanderzones, inundatiegebieden en lijnvormige elementen; waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, waterkering, ondersteunend kunstwerk, meanderzone, inundatiegebied en lijnvormige elementen, inclusief de bijbehorende onderhoudsstroken. Het waterstaatswerk is in de legger aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet; watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet; werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren; Wet: Waterwet.
Artikel 1.2 1. 2.
3.
140611
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De verplichtingen ingevolge deze keur berusten op de eigenaar van gronden. Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, berusten de verplichtingen ingevolge deze keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden, alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.
2/31
Hoofdstuk 2
Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen
Artikel 2
Visstandbeheerplan
1.
2.
3. 4. 5.
De in het beheersgebied van het waterschap functionerende visrechthebbenden leggen, mede ten behoeve van de ecologische kwaliteit van de primaire oppervlaktewaterlichamen van de stroomgebieden, in Visstandbeheercommissie (VBC)- verband aan het bestuur visstandbeheerplannen voor, die bij een afzonderlijke maatregel van bestuur worden vastgesteld. Het visstandbeheerplan wordt in overleg met het waterschap opgesteld en bevat tenminste de volgende onderdelen: - beschrijving huidige situatie en maatregelen ten aanzien van visuitzettingen, visonttrekkingen - en de uitvoering van de visserij; - beschrijving ontwikkelingsvisie en maatregelen ten aanzien van visuitzettingen, visonttrekkingen en de uitvoering van de visserij; - beschrijving knelpunten; - beschrijving aanpak; en - onderzoek. De visstandbeheerplannen worden elke zes jaar door de Visstandbeheercommissie geëvalueerd en zo nodig, op aanwijzing van het bestuur, worden herzien. De visstandbeheerplannen behoeven de goedkeuring van het bestuur, welke wordt gegeven binnen 8 weken na de indiening van het visstandbeheerplan bij het bestuur. Het is verboden andere beheermaatregelen op basis van het visrecht en/of de hengelsport en de binnenvisserij uit te oefenen in oppervlaktewaterlichamen,als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visstandbeheerplan.
Hoofdstuk 3
Beheer van Waterstaatswerken
Gebodsbepalingen Artikel 3.1 1.
2. 3.
Afrasteringen
De eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren, en van wie deze gronden liggen aan primaire wateren en waterkeringen (inclusief bijbehorende ondersteunende kunstwerken) zijn verplicht langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen. Het bestuur kan primaire wateren en waterkeringen aanwijzen waarvoor het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.
Artikel 3.2
Coupures en sluizen
De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures, sluizen en spindels kunnen door het bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten. Artikel 3.3 1.
140611
Stuwen
De eigenaren van stuwen kunnen door het bestuur worden verplicht deze op een bepaald stuwpeil te brengen en te houden.
3/31
2.
Het bestuur besluit omtrent de aanwijzing van stuwen en van stuwpeilen bedoeld in het eerste lid.
Onderhoud aan waterstaatswerken Artikel 3.4 1. 2.
Onderhoudsplicht
Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam en waterkeringen (inclusief bijbehorende kunstwerken) zijn aangewezen. Indien in de legger niet is opgenomen wie onderhoudsplichtig is, dan is de eigenaar van het waterstaatwerk onderhoudsplichtig.
Onderhoud aan waterkeringen Artikel 3.5
Gewoon onderhoud aan waterkeringen
De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild (met uitzondering van muskus- en beverratten), het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden en onderhouden van vegetatie, begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering. Artikel 3.6 1. 2.
Buitengewoon onderhoud aan waterkeringen
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie. Buitengewoon onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 april.
Artikel 3.7
Ondersteunende kunstwerken en werken aan waterkeringen
De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en / of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden. Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen Artikel 3.8 1.
2.
Gewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
De onderhoudsplichtigen van primaire wateren zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die oppervlaktewaterlichamen en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend. De onderhoudsplichtigen van secundaire wateren zijn verplicht het oppervlaktewaterlichaam zodanig te onderhouden dat het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse volledig aan haar functie kan beantwoorden.
Artikel 3.9
Buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.
140611
4/31
Artikel 3.10
Ondersteunende kunstwerken en werken aan oppervlaktewaterlichamen
De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en / of werken die in, op, aan, onder of boven een primair water of de daarbij behorende beschermingszone zijn aangebracht, zijn verplicht deze zodanig te onderhouden dat het kunstwerk en / of werk aan zijn functie ten behoeve van het watersysteem kan voldoen. Onderhoud aan lijnvormige elementen Artikel 3.11
Onderhoud aan lijnvormige elementen
Gebruikers van de lijnvormige elementen zorgen ervoor dat de graszoden in een goede staat blijven. Hoofdstuk 4.
Handelingen in het watersysteem
Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van het watersysteem Artikel 4.1 1.
2.
3. 4
140611
Verbodsbepalingen
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder: a. werkzaamheden te verrichten; b. (bouw)werken, drijvende werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel te verwijderen of te wijzigen; c. vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden anders dan voor onderhoud van dit waterstaatswerk; d. activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen; e. buiten openbare (verharde) wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te rijden of vee te drijven; f. zich anders dan als rechthebbende te bevinden; of g. met uitzondering van natuurlijke bemesting op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuur is bepaald; Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone: a. graafwerkzaamheden en seismische onderzoeken te verrichten; b. werken met een overdruk te plaatsen en te hebben; c. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben; d. bouwwerken op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen; e. van een waterkering binnen een afstand van 2 meter uit de grens van de waterkering opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien; of f. daarin boringen te verrichten. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoogwaardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de meanderzones: a. daarin bouwwerken te plaatsen, te hebben of te wijzigen; b. daarin leidingen of kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen; of c. daarin bovengrondse infrastructuur aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te vernieuwen.
5/31
5.
6
7.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de inundatiegebieden: a. daarin ophogingen te maken of te verwijderen; of b. daarin werken en beplantingen aan te brengen of materialen op te slaan die waterstuwing of stroomgeleiding te weeg brengen. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur op gronden die behoren tot een lijnvormige element: a. met uitzondering van natuurlijke bemesting op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuur is bepaald; b. bestrijdingsmiddelen te gebruiken; of c. werken of werkzaamheden uit te voeren die de graszoden kunnen beschadigen. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur secundaire wateren van richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen.
Artikel 4.2
Aanbrengen verhard oppervlak
Dit verbodsartikel treedt in werking op een later door het algemeen bestuur te bepalen tijdstip. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur: a. in stedelijk gebied meer dan 1000 m² verhard oppervlak aan te brengen; of b. in overig gebied meer dan 5000 m² verhard oppervlak aan te brengen. Artikel 4.3 1.
2.
Algeheel verbod bij calamiteiten
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in schade van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur, zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende besluiten, verbieden: a. water af te voeren naar en / of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen; b. water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen; of c. grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het bestuur zonder uitstel de intrekking van het verbod bekend.
Artikel 4.4
Af- en aanvoeren
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen. Artikel 4.5 1.
2.
140611
Lozen en onttrekken
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur: a. water te lozen in een primair of secundair water; of b. water te onttrekken door middel van een werk aan een primair water; of c. water te onttrekken door middel van een werk aan een secundair water voor zover bedoelde onttrekking middellijk dan wel onmiddellijk van invloed is op de hoedanigheid van een primair water. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te lozen op een primair of secundair oppervlaktewater met behulp van drainagemiddelen met het oog op de ontwatering van gronden;
6/31
3.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur: a. grondwater te onttrekken; of b. water in de bodem te infiltreren.
Meet- en registratieplicht, algemene regels en vrijstelling Artikel 4.6
Meet- en registratieplicht
Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave. Artikel 4.7 1.
2.
Algemene regels
Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 4.1, 4.2, 4.4, en 4.5 algemene regels geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen. Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
Artikel 4.8
Vrijstelling voor beheershandelingen
Geen vergunning krachtens artikel 4.1, 4.2, 4.4, en 4.5 van deze keur is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken. Zorgplicht Artikel 4.9 1.
2.
3.
Zorgplicht
Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de bestuur. Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.
Hoofdstuk 5
Toezicht en handhaving
Artikel 5.1
Aanwijzing toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.
140611
7/31
Strafbepalingen Artikel 5.2
Bestuurlijke strafbeschikking
Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving kan worden bestraft met een geldboete op basis van de feitenlijst behorende bij de Richtlijn bestuurlijke strafbeschikking milieu- en keurfeiten. Artikel 5.3 1.
2.
Overige strafbepalingen
Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving die niet kan worden afgedaan met een bestuurlijke strafbeschikking, kan worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.
Hoofdstuk 6
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.1
Vergunningen en overige besluiten op grond van de keur
1. 2.
Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend, dan wel te zijn gemeld conform een algemene regel als bedoeld in artikel 4.7 van deze keur. Bestaande vrijstellingsbesluiten en algemene regels worden geacht ingevolge deze keur te zijn vastgesteld.
Artikel 6.2
Landinrichtingsprojecten
Indien tot het gebied van het waterschap behorende percelen in een landinrichtingsproject liggen, rust de onderhoudsverplichting vanaf het tijdstip waarop de kavels door de toekomstige gerechtigden in gebruik zijn genomen, op hen die volgens de boekhouding die het kadaster voor het landinrichtingsproject voert, als toekomstige eigenaren of genothebbenden op grond van een beperkt recht zijn aangemerkt. Artikel 6.3
Legger
De keur is mede van toepassing op het watersysteem zoals dat in de Legger van Waterschap Roer en Overmaas is aangeven. Dit geldt ook voor de algemene regels en beleidsregels die zijn vastgesteld op basis van de keur. Artikel 6.4
Inwerkingtreding
Deze keur treedt in werking op XXX. Op die datum wordt de tot dan toe geldende keur ingetrokken. Artikel 6.5
Citeertitel
Deze keur wordt aangehaald als: Keur van Waterschap Roer en Overmaas 2014.
140611
8/31
Bijlage 1 begrenzing oppervlaktewaterlichamen
140611
9/31
Principetekening begrenzing oppervlaktewaterlichamen = grens oppervlaktewaterlichamen = insteek
Watergang met kademuur
beschermingszone
1 meter
onderhoudsstrook
Insteek: is gelijk aan de voorzijde van de kademuur. Grens: deze ligt 1 meter buiten de insteek. Indien een onderhoudsstrook aanwezig is de begrenzing gelijk aan insteek + breedte onderhoudspad. Beschermingszone: Een denkbeeldige lijn van 45º(druklijn) grenzend aan de constructie bepaald de grens van de toekomstige beschermingszone
140611
10/31
Heringerichte watergang .
Insteek: gelijk aan het profiel dat voldoende is voor de (normaal) afvoer. Grens: deze is gelijk aan de eigendomsgrens of aan de begrenzing waarvoor privaatrechtelijke overeenkomsten zijn afgesloten Beschermingszone: n.v.t.
Genormaliseerde watergang
1 meter
onderhoudsstrook
Insteek: gelijk aan het snijpunt (theoretisch) van maaiveld en talud. Grens: deze ligt 1 meter buiten de insteek. Indien er een onderhoudsstrook aanwezig is de begrenzing gelijk aan insteek + breedte onderhoudspad. Beschermingszone: n.v.t.
140611
11/31
Overkluisde watergang
beschermingszone
Insteek: gelijk de aan buitenzijde van de overkluizing Grens: gelijk de aan buitenzijde van de overkluizing. Beschermingszone: afstand tussen de insteek en een denkbeeldige druklijn die bepaald wordt door de binnen onderkant buis van de duiker en de buitenzijde van de overkluizing.
Holleweg
Insteek: gelijk de aan buitenzijde van de weg Grens: gelijk de aan buitenzijde van de weg Beschermingszone: n.v.t.
140611
12/31
Weg-watergang
Insteek: gelijk de aan buitenzijde van de weg, inclusief eventuele verkanting of profiel Grens: gelijk de aan buitenzijde van de weg, inclusief eventuele verkanting of profiel Beschermingszone: n.v.t.
Bedijkte watergang
beschermingszone
Insteek: is gelijk aan het snijpunt (theoretisch) van talud naar kruin dijklichaam. Grens: is gelijk de aan de teen van het dijklichaam Beschermingszone: afstand tussen grens en de druklijn die wordt bepaald door snijpunt van het talud en de bodem van de watergang
140611
13/31
Meanderende watergang
1 meter
Insteek: is afhankelijk van de begrenzing waterlijn. Grens: bij een rechte oever ligt deze 1 meter buiten de insteek. Bij een variabele oever is deze gelijk aan de eigendomsgrens of aan de begrenzing waarvoor privaatrechtelijke overeenkomsten zijn afgesloten Beschermingszone: n.v.t.
140611
14/31
TOELICHTING OP DE KEUR VAN WATERSCHAP ROER EN OVERMAAS Algemeen De keur is een verordening op basis waarvan het waterschap ge- en verboden kan stellen in haar beheersgebied. In deze toelichting zijn termen, begrippen en regels nader uitgewerkt. Wetgeving en beleid Op basis van de Waterwet is het waterschap de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde regionale watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Wet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast. Het uitgangspunt bij deze wetgeving is ‘centraal wat moet, decentraal wat kan’. In de Waterwet en de daarbij behorende regelgeving zoals het Waterbesluit en de Waterregeling zijn een aantal algemene zaken geregeld (onder andere handhaving en toezicht en de rechtsopvolging). In de keur zijn de zaken opgenomen die op regionaal niveau geregeld kunnen worden en nog niet uitputtend zijn opgenomen in de Waterwet en de daarbij behorende regelgeving. De bevoegdheid tot het vaststellen of wijzigen van een keur is expliciet geregeld in de artikelen 75 en 78 van de Waterschapswet. De bevoegdheid komt toe aan het algemeen bestuur van het waterschap. In het reglement van het waterschap is beschreven dat de taak van het waterschap gericht is op de waterstaatkundige verzorging van haar gebied, voor zover die taak niet tot andere publiekrechtelijke lichamen behoort. Het waterschap is belast met de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze zorg niet uitdrukkelijk aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen (artikel 4, lid 1, van het Reglement voor Waterschap Roer en Overmaas 2008). Deze taak omvat de zorg voor het watersysteem: • het oppervlaktewater in kwantitatief opzicht in zowel hydrologische als morfologische zin, overeenkomstig de in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en de integrale beheersplannen vastgelegde doelstellingen; • de waterkeringen, kaden en ophogingen, die dienen voor de kering van binnen- en buitenwater, zulks ter voorkoming of beperking van wateroverlast; • de waterkwaliteit en de zorg voor het zuiveren van afvalwater, inclusief het stedelijk afvalwater dat om doelmatigheidsreden wordt gezuiverd op een zuiveringstechnisch werk dat in beheer is bij het waterschap; en • het grondwaterbeheer voor zover het waterschap daartoe bevoegd is op grond van de Waterwet. Het lozen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit wordt niet geregeld in de keur. Deze waterkwaliteitszorg is nagenoeg uitputtend opgenomen in de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Wet milieubeheer en diverse lozingenbesluiten (onder andere het Activiteitenbesluit en het Besluit lozen buiten inrichtingen). Deze regelingen laten weinig ruimte voor aanvullende regelgeving op decentraal niveau. Wel kunnen in de keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit worden opgenomen, als andere wet- en regelgeving daarin niet voorzien. Zie artikel 2 van de keur. Een vergunning op basis van de keur wordt een Watervergunning genoemd.
140611
15/31
Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur Door middel van de Waterwet (inclusief de daarbij behorende regelgeving) zijn de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) geïmplementeerd. Verder wordt de inhoud van de keur bepaald door het beleid van de provincie Limburg zoals dat is opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg. In deze omgevingsverordening is een hoofdstuk gewijd aan het watersysteem. Ook het Waterbeheersplan van het waterschap bepaalt mede de inhoud van de keur. Hetzelfde geldt voor het Beheersplan waterkeringen. In deze plannen is het beleid van het waterschap voor een bepaalde periode beschreven. Voor zover het niet is opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg vormt het strategisch beleid voor het grondwater van de Provincie Limburg ook een uitgangspunt bij de inhoud van deze keur. Dit beleid is vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Over het strategisch beleid zijn in 2012 en 2013 nadere afspraken gemaakt. Deze zullen worden vastgelegd in de volgende POL-aanpassing (planning 2014). Bovengenoemde beleidsplannen en de ge- en verboden gesteld in de keur zijn vertaald naar beleidsregels vergunningverlening, algemene regels onder voorwaarden en algemene regels inhoudende een vrijstelling onder voorwaarden. Bepalingen aangaande verplichtingen tot handelen en nalaten van het waterschap zelf zijn opgenomen in het Reglement voor het waterschap en in de Waterwet. Keur en legger Het waterschap kent een gecombineerde legger. Het waterschap heeft de begrenzingen van de waterstaatswerken, conform de wettelijke regeling (artikel 5.1 van de Waterwet), vastgelegd in een legger. De legger op basis van artikel 78 van de Waterschapswet is de zogenaamde onderhoudslegger. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. De legger op basis van artikel 5.1 van de Waterwet en artikel 78 van de Waterschapswet zijn door Waterschap Roer en Overmaas gecombineerd worden tot één legger. Niet alle waterstaatswerken hoeven te zijn opgenomen in de legger conform de leggerplicht van art 5.1 van de Waterwet. In de Provinciale Omgevingsverordening Limburg is aangegeven waaraan de legger van het waterschap moet te voldoen (zie artikel 3.13). Het grondwaterbeheer en de daarmee samenhangende bepalingen in de keur zijn van toepassing in het gehele beheersgebied van het waterschap voor zover het waterschap het bevoegde gezag is. Verboden en algemene regels Ondanks de Waterwet blijft de reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij keur regels te stellen, bestaan. De bevoegdheid van waterschappen om via de keur regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Waterschap Roer en Overmaas heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
140611
16/31
De wijze waarop een vergunning moet worden ingediend en de eisen waaraan deze moet voldoen, zijn opgenomen in de Waterregeling (zie §7 van de Waterregeling). De Algemene wet bestuursrecht is van toepassing voor zover zaken niet uitputtend zijn opgenomen in de Waterregeling. Aan een watervergunning op basis van de keur kunnen voorschriften worden verbonden. Gelet op de taakomschrijving van het waterschap toetst het waterschap bij aanvragen om ontheffing van de ge- en verbodsbepalingen niet enkel aan de waterstaatkundige belangen maar ook aan de ecologische belangen, de zogenaamde 'brede kijk'. Deze ecologische belangen vloeien voort uit het POL Waterplan en/of de in het integrale beheersplan aan het water toegekende functie. De brede kijk volgt ook uit de doelstellingen van de Waterwet (zie artikel 2.1 van de Waterwet). Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door deelname van één loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen (Omgevingsloket online). Artikelsgewijze toelichting Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1.1
Begripsomschrijvingen
In dit artikel zijn begrippen opgenomen die in het kader van de toepassing van de keur van belang zijn. Voor zover noodzakelijk worden de verschillende begrippen hieronder nader toegelicht. b.
Voorbeelden van bouwwerken zijn huizen, stallen en steigers. De term ‘bouwwerken’ maakt onderdeel uit van het begrip ‘werken’;
d.
beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende oppervlaktewaterlichaam of de betreffende waterkering wordt beschermd door voorschriften krachtens deze keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat oppervlaktewaterlichaam of waterkering en de keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden;
e.
bestuur: het bevoegde bestuursorgaan voor het nemen van besluiten krachtens deze keur is het dagelijks bestuur van Waterschap Roer en Overmaas;
g.
Voorbeelden van drijvende werken zijn woonboten, (plezier)vaartuigen en vlotten. De term ‘drijvende werken’ maakt onderdeel uit van het begrip ‘werken’;
h.
grens van het oppervlaktewaterlichaam: zie de toelichting bij het begrip ‘insteek’;
i.
grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, waarvoor het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer. Dit is afhankelijk van het onttrekkingsdoel en de onttrekkingshoeveelheid. Het gaat hierbij om al het water dat zich in de grond bevindt, onafhankelijk van de diepte waarop het grondwater zich bevindt.;
140611
17/31
k.
infiltreren van water: dit is geheel overgenomen uit de Waterwet. Deze handelingen hebben effecten op de hydrologische toestand van het grond- en oppervlaktewater. Op basis van de Europese Grondwaterrichtlijn (zie artikel 6.18, tweede tot en met vierde lid) wordt in het afwegingskader ook gelet op de eventuele kwalitatieve gevolgen voor het grondwater. Deze vorm van infiltreren vindt plaats in samenhang met het onttrekken van grondwater;
l.
insteek: bij de bepaling van deze grens zijn de taludhelling en de maaiveldhoogte de bepalende factoren. De insteek is weergegeven in de 'Principetekeningen begrenzing oppervlaktewaterlichamen' (zie bijlage 1 van deze toelichting);
m.
inundatiegebieden: een inundatiegebied vervult een functie in de tijdelijke berging en afvoer van het overtollige water. Om deze functie te kunnen waarborgen, is het noodzakelijk om een mogelijkheid te hebben om activiteiten die deze functie kunnen belemmeren te kunnen reguleren. De inundatiegebieden worden aangegeven in de legger en zijn geclassificeerd als waterstaatswerk. Een inundatiegebied is geen bergingsgebied in de zin van de Waterwet;
n.
legger: de legger is een registratie van waterstaatswerken waarbij de normatieve toestand van beheersobjecten in geografisch, morfologisch en hydrologisch opzicht is vastgelegd. Met normatief wordt de situatie bedoeld zoals deze 'zou moeten zijn’. Uit de legger blijkt tevens waar welke ge- en verboden in een concrete situatie van toepassing zijn. In het beheersregister worden alle benodigde beheersgegevens vermeld, zoals hydrologische beheersgegevens, ontheffingsgegevens en onderhoudsgegevens. Zoals in het algemene deel van de toelichting is aangegeven, zijn er twee soorten leggers. Eén op basis van artikel 5.1 van de Waterwet en één op basis van artikel 78 van de Waterschapswet. Waterschap Roer en Overmaas heeft beide leggers gecombineerd tot één legger waarin is vastgelegd waar welke geboden en verboden gelden en waaruit duidelijk is wie onderhoudsplichtige is. Uit artikel 68 van de Waterschapswet blijkt verder dat de legger kracht van bewijs bezit, behoudens tegenbewijs. De legger moet zodanig zijn ingericht dat derden daaruit in combinatie met de bepalingen uit de keur kunnen lezen wat de omvang c.q. reikwijdte is van het stelsel van ge- en verbodsbepalingen. De fysieke begrenzingen van de verschillende zones en de normatieve toestand zijn uit de legger af te lezen en niet uit de keur zelf;
o.
lijnvormige elementen: lijnvormige elementen zijn groenstroken die dwars op de helling zijn aangelegd. Ze liggen dwars op de afstroomrichting,. De functie van een lijnvormig element is tweeledig: het verminderen van afstroming van regenwater en de opvang van afspoelende bodemdeeltjes. Lijnvormige elementen zijn opgenomen in de legger en zijn geclassificeerd als waterstaatswerk;
p.
meanderzones: het instellen van een meanderzone vindt plaats langs primaire wateren die vanuit het waterbeheersplan hun meanderende karakter moeten behouden of verkrijgen. Om dit meanderende karakter te kunnen behouden of verkrijgen, wordt voorkomen dat activiteiten worden verricht die het meanderproces kunnen belemmeren. De meanderzones worden aangegeven in de legger;
140611
18/31
q.
Notitie taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas: notitie waarin met betrekking tot aanleg, onderhoud en beheer wordt aangegeven waar en hoe het waterschap haar taak als watersysteembeheer uitvoert:
s.
ondersteunende kunstwerken: een bodemval, syphon/grondduiker, knijpconstructie, gemaal, terugslagklep, spindelschuif, waterverdeelwerk, stuw, vistrap, watermolen, dam/dijk, waterinlaatpunt, leegloop of zandvang.
t.
onttrekken: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater, als op het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen. Ontwaterings- en afwateringsactiviteiten (bijvoorbeeld drainage) zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dit is nader uitgewerkt in artikel 4.3, tweede lid van de keur. Bij het onttrekken van grondwater is er altijd sprake van een pomp-put-combinatie. Dit is niet geval bij het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam. Bij de pomp-put-combinatie bij grondwater hoeft niet altijd een vaste combinatie te zijn.
u.
oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. De Waterwet geeft regels over waterbodemsaneringen. Hierbij is het onderscheid tussen land- en waterbodem van belang. De drogere oevergebieden maken deel uit van de waterbodem. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren (zie het begrippenschema). Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater’, zoals dat door de jurisprudentie in de jaren ’80 en ’90 is gevormd. Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals de sloot, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit. Met het begrip ‘water’ wordt bedoeld de substantie met de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 4, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of een grondwaterlichaam is gereguleerd. Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ vervangt de in het verleden veel gehanteerde begrippen ‘watergangen’ of ‘waterlopen’. Het begrip is opgenomen omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, dat op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende begrip van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten helder zijn, omdat het beheer gericht kan zijn op verschillende onderdelen van het watersysteem. Splitsen is niet mogelijk, want het waterbeheer wordt integraal uitgevoerd.
140611
19/31
Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid. Op zijn minst zal de beheerder dan moeten proberen achteruitgang te compenseren. Het gaat immers om het behalen van de doelstellingen, die in Hoofdstuk 2, paragraaf 1 van de Waterwet in algemene termen zijn omschreven. Paragraaf 2 en 3 van dat hoofdstuk leggen normen voor de onderscheiden beheerobjecten vast om daarmee die doelstellingen nader te concretiseren. Voor Waterschap Roer en Overmaas geldt dat regenwaterbuffers, grasbanen die bedoeld zijn om water te geleiden, bijvoorbeeld droogdalen en weg-watergangen ook als oppervlaktewaterlichaam worden beschouwd. w.
primaire wateren: met de aanduiding 'primair' wordt de waterstaatkundige relevantie van de desbetreffende wateren tot uitdrukking gebracht. Primaire wateren zijn wateren van meer dan plaatselijk belang of waterhuishoudkundig van dusdanig belang dat vergaande waterschapsbemoeienis gewenst is. De primaire wateren zijn opgenomen in de legger. Hiermee wordt op eenvoudige wijze zichtbaar welke wateren primair zijn en waar welke ge- en verbodsbepalingen van toepassing zijn. Meer concreet betreft het wateren waarvan op basis van de Notitie ‘Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas’ de verantwoordelijkheid voor het beheer en ook het feitelijk onderhoud bij het waterschap ligt. Dit geldt ook voor de werken die zijn aangebracht zodat het water aan zijn waterstaatkundige bestemming kan beantwoorden. Om een optimale invulling van de waterschapsverantwoordelijkheid mogelijk te maken, zijn voor deze wateren ge- en verbodsbepalingen in deze keur opgenomen, waarvan door middel van vergunning onder voorschriften ontheffing kan worden verleend.
x.
profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie (zie onder andere de uitspraak van de Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008). Het profiel is noodzakelijk om in de toekomst nodige gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. Bij de aanwijzing van een profiel van vrije ruimte moet voldoende concreet zijn dat er in dat gebied daadwerkelijk wijzigingen van het oppervlaktewater of de waterkering zullen plaatsvinden. Dit kan blijken uit geplande investeringen zoals opgenomen in de meerjarenbegroting van het waterschap.Tot het profiel van vrije ruimte behoren ook de herinrichtingstroken, zoals deze zijn aangegeven in het waterbeheersplan. De geboden en verboden ten aanzien van het profiel van vrije ruimte gelden voor oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen waarlangs een dergelijk profiel is aangegeven in de legger.
y.
secundaire wateren: dit zijn oppervlaktewateren die waterstaatkundig van minder belang zijn en vanuit dat gezichtspunt een minder vergaande waterschapsbemoeienis vergen dan de primaire wateren. Het aantal ge- en verbodsbepalingen met betrekking tot de secundaire wateren is zeer beperkt. Deze oppervlaktewateren hebben wel een wezenlijke invloed op het watersysteem.
bb.
waterkering: het waterschap beheert niet alleen de primaire, maar ook de regionale waterkeringen. Het begrip dekt beide soorten kering.
140611
20/31
cc.
watersysteem: zie de toelichting bij het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’.
ff.
Voorbeelden van werken zijn kunstwerken en infrastructuur. De begrippen bouwwerken en drijvende werken zijn een specificatie van het begrip werken.
gg.
Wet: dit is de Waterwet, waarop het keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de betreffende Provinciale Omgevingsverordening Limburg.
In het onderstaande schema staan de enkele van de hiervoor genoemde begrippen ten opzichte van elkaar weergegeven.
Watersysteem
Waterstaatswerken
Waterkering
Artikel 1.2
Ondersteunend kunstwerk
Oppervlakte water lichaam
Grondwaterlichaam
Meanderzone
Inundatiegebied
Lijnvormig element
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Dit artikel regelt de verplichtingen die ingevolge de keur berusten op de eigenaren van gronden, beperkt zakelijk gerechtigden en gebruikers krachtens persoonlijk recht. De verplichtingen berusten op al deze gerechtigden en ieder van hen kan worden aangesproken voor het geheel (= hoofdelijke aansprakelijkheid). Veelal is niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond bij machte om aan die verplichtingen te voldoen of bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat. Hoofdstuk 2.
Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen
Artikel 2
Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen
In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan. De waterbeheerder moet instemmen met een dergelijk visplan. Sinds een groot aantal jaren werkt het waterschap samen met visrechthebbenden in Visstandbeheercommissie(= VBC)-verband om te komen tot een eenduidig visserijkundig beheer. Hierbij wordt rekening gehouden met de diverse belangen van betrokkenen. Voor diverse stroomgebieden zijn door de VBC’s visstandbeheerplannen opgesteld. Voor het waterschap is het hierbij vooral van belang dat aangesloten wordt bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de betreffende wateren. Dit artikel vervalt van rechtswege als nieuwe visserijwetgeving in werking treedt.
140611
21/31
Hoofdstuk 3
Beheer van Waterstaatswerken
Gebodsbepalingen Artikel 3.1
Afrasteringen
Deze bepaling verplicht de eigenaren van percelen, die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij primaire wateren en waterkeringen, daarlangs afrasteringen te plaatsen om te voorkomen dat de af- en/of aanvoer van water in primaire wateren wordt gehinderd of waterkeringen door aftrap inzakken. Zoals uit de formulering blijkt, valt het plaatsen van deze afrasteringen niet onder de verbodsbepaling van artikel 4, eerste lid van de keur. Artikel 3.2
Coupures en sluizen
De eigenaren van coupures, sluizen, spindels en andere doorgangen in waterkeringen zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden. Artikel 3.3
Stuwen
Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij een ander dan het waterschap berust en deze bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. De rechten en plichten van onderhoudsplichtigen worden ook vastgelegd in een apart besluit waarop de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Onderhoud aan waterstaatswerken Artikel 3.4
Onderhoudsplicht
Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen degenen aan te wijzen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren. Onderhoudsplichtige van primaire wateren is veelal het waterschap zelf. Als onderhoudsplichtigen van secundaire wateren worden de eigenaren van de wateren aangewezen. Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de Flora- en Faunawet. Door te werken volgens die Gedragscode een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de bestaande Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.
140611
22/31
Onderhoud aan waterkeringen Artikel 3.5
Gewoon onderhoud aan waterkeringen
In deze bepaling wordt omschreven waaraan derden-onderhoudsplichtigen zich moeten houden bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen . De bestrijding van muskus- en beverratten op waterkeringen gebeurt door het waterschap. In veel gevallen is het waterschap onderhoudsplichtige van de waterkering. Artikel 3.6
Buitengewoon onderhoud aan waterkeringen
In deze bepaling wordt omschreven waaraan derden-onderhoudsplichtigen zich moeten houden bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit buitengewoononderhoud aan waterkeringen wordt met name uitgevoerd bij primaire waterkeringen door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is. De onderhavige bepaling ziet, zoals in de algemene toelichting is vermeld, niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. Het bepaalde in het tweede lid van artikel 3.6 beoogt te vermijden dat de sterkte van de kering in het natte seizoen door buitengewoon onderhoud wordt ondermijnd. Artikel 3.7
Ondersteunende kunstwerken en werken
Vaak zijn deze werken met vergunning aanwezig, waarbij voorschriften over onderhoud zijn opgelegd. Bij werken waarvoor geen vergunning is verleend, is de eigenaar onderhoudsplichtig en daarmee verplicht het werk waterkerend te houden. Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen Artikel 3.8
Gewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
In deze bepaling wordt omschreven waaraan derden-onderhoudsplichtigen zich moeten houden bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren te verwijderen die af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waarvoor zij onderhoudsplichtig zijn. In bijna alle gevallen zal het waterschap onderhoudsplichtige zijn. Artikel 3.9
Buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
In deze bepaling wordt omschreven waaraan derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan primaire en secundaire wateren zijn verplicht, zich moeten houden. Met buitengewoon onderhoud wordt in de keur bedoeld het in stand houden van alle primaire en secundaire wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Deze bepaling heeft betrekking op de omstandigheid waarin het buitengewoon onderhoud bij derden ligt (= derden-onderhoudsplichtigen) en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder. Het buitengewoon onderhoud van deze wateren wordt veelal uitgevoerd door het waterschap.
140611
23/31
Artikel 3.10
Ondersteunende kunstwerken en werken
Vaak zijn deze werken met vergunning aanwezig, waarbij voorschriften met betrekking tot onderhoud zijn opgelegd. Bij werken waarvoor geen vergunning is verleend, is de eigenaar onderhoudsplichtig en is daarmee verplicht het werk zodanig te onderhouden dat het aan zijn functie ten behoeve van het watersysteem kan voldoen. Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen Artikel 3.11
Onderhoud aan lijnvormige elementen
Wanneer een vergunning aanwezig is voor het gebruik van een lijnvormig element, zijn hierin voorschriften over onderhoud opgenomen. Het gebruik van lijnvormige elementen is veelal niet geregeld in vergunningen maar in overeenkomsten met het waterschap. Als er geen vergunning aanwezig is, dan is de gebruiker van lijnvormig element verplicht ervoor te zorgen dat de graszoden in een goede staat blijven. Zijn er geen gebruikers van het lijnvormig element dan is het waterschap onderhoudsplichtige. Artikel 4.1
Verbodsbepalingen
Artikel 4.1, eerste lid Het verbod in artikel 4.1, aanhef en onder a, betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen in, op, onder, aan, tussen of boven een primair water of waterkering (inclusief de bijbehorende kunstwerken). Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreidings-, verbouw en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat (= richting, vorm, afmeting of constructie) van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot. Ook mogen primaire oppervlaktewateren niet met elkaar in verbinding worden gebracht. Voorgenoemde handelingen kunnen het watersysteem nadelig beïnvloeden, de stabiliteit van de waterkering aantasten en de berging van water hinderen. Van de begrippen ‘bouwwerken’, ‘drijvende werken’ en 'werken' is in artikel 1 een definitie gegeven. Met het begrip ‘voorwerpen’ (artikel 4.1, eerste lid, onder c) worden alle door menselijke toedoen en door niet menselijk toedoen aanwezige zaken bedoeld, bijvoorbeeld banken, afgewaaide takken, fietsen, e.d. Het begrip ‘voorwerp’ is breder dan het begrip ‘werk’ en heeft een vangnetfunctie. De verboden onder b tot en met g van artikel 4.1, eerste lid spreken voor zich. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is ook verboden maar niet op grond van de keur. Dit is geregeld in de Waterwet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Artikel 4.1, tweede lid Het tweede lid van artikel 4.1 betreft een aantal specifieke verboden handelingen in de beschermingszone van een waterstaatswerk. Ook deze handelingen kunnen het watersysteem of de stabiliteit van de waterkering nadelig beïnvloeden.
140611
24/31
Artikel 4.1, derde lid Artikel 4.1, derde lid verbiedt het plaatsen, behouden of wijzigen van infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen in het profiel van vrije ruimte. Dit is belangrijk om in de toekomst met name de wateropgaven omtrent verbeteringen van de kering, waterafvoer, ecologie of waterberging te kunnen realiseren. Artikel 4.1, vierde lid In het vierde lid van artikel 4.1 zijn de verbodsbepalingen ten aanzien van de meanderzones opgenomen. De verboden zijn hier beperkt tot die activiteiten die van invloed kunnen zijn op het meanderende karakter van het water. Zo is het onder andere niet toegestaan om de oevers van een meanderende watergang vast te leggen. Artikel 4.1, vijfde lid Het vijfde lid van artikel 4.1 stelt de verbodsbepalingen ten aanzien van de inundatiegebieden. In deze zone is het aantal verboden beperkt omdat alleen activiteiten die van invloed kunnen zijn op het waterbergend en waterafvoerend vermogen van het gebied worden genoemd. Met stroomgeleiding van water wordt bedoeld dat het water wordt belemmerd om in een bepaalde gewenste richting af te stromen. In geval van inundatie kan het gebied dan niet voldoen het aan zijn functie ten behoeve van het watersysteem. De inundatiegebieden van de Roer en de Geul zijn een oppervlaktewaterlichaam. Dit is belangrijk voor het verschil tussen waterbodem en landbodem in verband met waterbodemsaneringen. Hierover zijn afspraken gemaakt met de provincie Limburg. Artikel 4.1, zesde lid In artikel 4.1, zesde lid zijn de verbodsbepalingen ten aanzien van lijnvormige elementen opgenomen. Lijnvormige elementen zijn aangegeven op de legger. Artikel 4.1, zevende lid In het zevende lid van artikel 4.1 is een beperkt aantal verbodsbepalingen ten aanzien van secundaire wateren omdat deze minder belangrijk worden geacht dan primaire wateren. Hiermee wordt bedoeld het met elkaar in verbinding te brengen van secundaire wateren of secundaire wateren geheel of gedeeltelijk te dempen. Secundaire wateren zijn aangegeven op de legger. Artikel 4.2
Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak
Artikel 4.2 over het versneld afvoer van door aanleggen van verhard oppervlak kan in principe via een goed doorlopen van het proces van watertoetsen de vergunningverlening aanzienlijk vergemakkelijken. Het waterschap stelt hiervoor beleidsregels vast. Nog beter is het als het waterschap in een vroeg stadium bij de gemeente om de tafel zit en aangeeft dat de initiatiefnemer de waterhuishoudkundige aspecten ter plaatse betrekt bij zijn plannen en daartoe in overleg treedt met het waterschap. Maatregelen kunnen dan tijdig worden getroffen. Mocht toch nog die derde een dergelijke activiteit hebben gerealiseerd met grote negatieve invloed op de waterhuishouding, dan beschikt het waterschap in deze keur over een instrument om ongewenste afvoeren op het bestaande stelsel tegen te gaan. In beleidsregels kunnen hierover nadere regels worden gesteld. Het waterschap heeft op basis van dit artikel in de keur de mogelijkheid om eisen te stellen aan de realisatie van verhard opper-
140611
25/31
vlakte binnen haar beheersgebied. De eisen zullen met name betrekking hebben op de omgang met hemelwater. Bij verhard oppervlak kan hemelwater moeilijk in de bodem doordringen. Daarom wordt de trits hergebruik, infiltratie, gedoseerde afvoer naar riool of oppervlaktewaterlichaam toepast om dit te bevorderen ter aanvulling van het grondwater. Artikel 4.3
Algeheel verbod bij calamiteiten
In artikel 4.3 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Bij calamiteiten gaat het bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water, maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of schade aan een waterstaatswerk. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of (grond)water te onttrekken. Er wordt dan tijdelijk afgeweken van verleende vergunningen en de normaal geldende regels. In geval van een gevaar voor een waterstaatswerk kan het waterschap ook gebruik maken van de regels zoals deze zijn opgenomen in de artikelen 5.23 tot en met 5.26 van de Waterwet. Deze regels geven het waterschap ook een grond om actie te ondernemen. Artikel 4.4
Af- en aanvoeren
Aan- en afvoeren van water tussen twee of meerdere oppervlaktewaterlichamen is verboden zonder vergunning. Op deze wijze worden namelijk oppervlaktewaterlichamen met elkaar in verbinding gebracht. Artikel 4.5
Lozen en onttrekken
Het eerste lid van artikel 4.5 heeft betrekking op het lozen of onttrekken van water aan een oppervlaktelichaam. Onder a: Elke lozing op een primair of secundair water is vergunningplichting. De uitzonderingen hierop zijn opgenomen in de algemene regel ‘Lozen van water (inclusief het aanvoeren van water) en het plaatsen, behouden, wijzigen en verwijderen van lozingswerken’. Met lozen wordt ook een lozing op een overig oppervlaktewater die invloed heeft op een primair of secundair water bedoeld. Deze handeling is ook vergunningplichtig. Het maken, hebben, vernieuwen, wijzigen of opruimen van een lozingswerk is op basis van artikel 4.1, lid 1, onder b ook vergunningplichtig. De keur regelt bijna niets over de kwaliteit van het te lozen water. Dit is opgenomen in de Waterwet, de Wabo, de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit (lozen vanuit een inrichting) en het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) en het Besluit lozing afwater huishoudens. Onder b: Elke onttrekking uit een primair water is vergunningplichtig. Een uitzondering is gemaakt voor onttrekkingen ten behoeve van veedrenking door middel van een weidepomp of neuspomp. Hierbij wordt opgemerkt dat het plaatsen of hebben van een slang voor veedrenking in het water ook niet vergunningplichtig is. Het maken, hebben, vernieuwen, wijzigen of opruimen van een onttrekkingwerk is op basis van artikel 4.1, lid 1, onder b en onder c van de keur wel vergunningplichtig.
140611
26/31
Onder c: Deze bepaling heeft als doel te voorkomen dat onttrekkingen plaatsvinden uit secundaire wateren (die op grond van het bepaalde onder b niet vergunningplichtig zijn) die van invloed zijn op de hoedanigheid van het primaire water. Het tweede lid van artikel 4.5 heeft betrekking op drainage In verband met de zorg voor het watersysteem is het lozen van drainagewater vergunningplichtig. Voor drainage zijn aparte algemene regels opgesteld. Het derde lid van artikel 4.5 heeft betrekking op het onttrekken van grondwater aan een grondwaterlichaam en het infiltreren van water in de bodem. Het waterschap is het bevoegde gezag voor alle grondwateronttrekkingen met uitzondering van industriële grondwateronttrekkingen die groter zijn 150.000 m³ per jaar, voor koudewarmte-opslagsystemen (KWO) en de openbare drinkwatervoorziening (NV Waterleidingmaatschappij Limburg (WML)). De laatst genoemde grondwateronttrekkingen vallen onder de bevoegdheid van de provincie Limburg. Onder a is opgenomen dat het onttrekken van grondwater (bijvoorbeeld voor een bronbemaling, beregening of bevloeiing, industriële toepassing of proefonttrekking) zonder vergunning niet is toegestaan. Onder b staat een dergelijk verbod voor het infiltreren van water aangegeven. Bij infiltratie in de zin van de Waterwet moet er een relatie zijn met het onttrekken van grondwater. Bij hoge uitzondering mogen op basis van de keur kwaliteitseisen worden gesteld aan te infiltreren water. Dit komt voort uit bepalingen van de Grondwaterwet die in 2009 in de Waterwet is geïntegreerd. Het lozen van water in de bodem (bijvoorbeeld een hemelwaterinfiltratie, vloeivelden of zaksloten bij bronbemalingen) valt niet onder dit begrip. In zo’n geval is er sprake van een bodemlozing. Deze lozing valt meestal onder het Activiteitenbesluit (binnen een inrichting) of het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi). Meet- en registratieplicht, algemene regels en vrijstelling Artikel 4.6
Meet- en registratieplicht
De meet- en registratieplicht richt zich in eerste instantie op het onttrekken van grondwater en op infiltratie van grondwater maar kan ook van toepassing zijn bij het onttrekken of lozen van oppervlaktewater. In het Waterbesluit (zie §4 van hoofdstuk 6) is aangegeven welke gegevens gemeten moeten worden en op welke wijze. Ook in de Provinciale omgevingsverordening Limburg zijn voorwaarden opgenomen met betrekking tot de meet- en registratieplicht. Via dit artikel heeft het bestuur van het waterschap de mogelijkheid om extra meet- en registratiegegeven te vragen. Het bestuur gaat hiermee terughoudend om. Er worden alleen aanvullende eisen gesteld als dit noodzakelijk is voor de bescherming van het watersysteem. Deze eisen mogen niet strijdig zijn met de Waterbesluit, de Waterregeling of de Provinciale Omgevingsverordening Limburg.
140611
27/31
Artikel 4.7
Algemene regels
Het bestuur van het waterschap heeft de mogelijkheid om voor het verrichten van bepaalde vergunningplichtige handelingen algemene regels op te stellen. Die regels kunnen tevens een vrijstelling (soms onder voorwaarden) van de vergunningplicht inhouden of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van zo’n bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten. Tevens leidt het tot een reductie van administratieve lasten voor burgers en het bedrijfsleven. In het tweede lid staat dat het bestuur de mogelijkheid heeft om maatwerkvoorschriften op te nemen als een handeling onder algemene regels valt. Deze mogelijkheid is veelal ook opgenomen in de algemene regel zelf. De maatwerkvoorschriften richten zich tegen degene die de betreffende handeling verricht of gaat verrichten. Maatwerkvoorschriften worden in uitzonderingsgevallen opgenomen ter bescherming van het waterschapsysteem. Ze mogen niet het doel hebben om bepaalde handelingen of werken onuitvoerbaar te maken. Het stellen van deze maatwerkvoorschriften is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen (bezwaar en) beroep mogelijk is. Artikel 4.8
Vrijstelling voor beheershandelingen
Het waterschap voert als beheerder van het watersysteem vele handelingen aan waterstaatswerken uit. De handelingen zijn in het belang van de aan het waterschap opgedragen taken en vallen onder beheer en onderhoud (= normale beheersactiviteiten). Met normale beheersactiviteiten worden activiteiten of werkzaamheden bedoeld die niet leiden tot een leggerwijzigingsbesluit. Deze handelingen door het waterschap zijn niet vergunningplichtig op grond van de keur. Hetzelfde geldt voor handhavingszaken. Handelingen of werkzaamheden aan waterstaatswerken door het waterschap waarbij kwaliteitsaspecten spelen (bijvoorbeeld het lozen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het water) kunnen niet worden vrijgesteld in de keur of een algemene regel. Het waterschap heeft daarvoor, net zoals derden, een vergunning nodig op grond van artikel 6.2, eerste lid Waterwet. Indien het waterschap als beheerder nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Wet. Zo’n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Een vergunning op grond van de keur is dan niet meer aan de orde. Soms voert het waterschap handelingen uit die geen relatie hebben met haar overheidstaak als waterbeheerder. In die gevallen treedt het waterschap niet op als overheidsorgaan maar als derde (bijvoorbeeld als ze een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt). en heeft ze voor de uitvoering van verboden handelingen uit de keur een vergunning nodig. Artikel 4.9
Zorgplicht
Artikel 4.9 betreft een algemene zorgplicht ten aanzien van het watersysteem. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een overtreding van deze zorgplicht worden aangesproken. De zorgplicht is toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd. Als het handelen of nalaten duidelijk in strijd is met de zorgplicht, kan het bestuur bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten.
140611
28/31
Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade aan het watersysteem. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Dit zorgplichtartikel past in de trend om een vangnetmogelijkheid op te nemen in de regelgeving (zie ook Waterwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Activiteitenbesluit en Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi)). Het waterschap voorkomt hiermee het teniet doen van gedane investeringen om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen. Het waterschap moet er alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten (= overheden). Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover ze beschikt, inzet om haar Europese verplichtingen na te komen. Het komt er op neer dat zij moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegde gezag is, dus ook een dergelijk afdwingen van de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen. Hoofdstuk 5
Toezicht en handhaving
Artikel 5.1
Aanwijzing toezichthouders
Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren vindt plaats op basis van artikel 5.1 van de keur door het bestuur (artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht). Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen over de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren. Personen van een uitzendbureau of een detacheringsbureau of monsternemers die werken in opdracht van het waterschap kunnen door het bestuur worden aangewezen als onbezoldigd ambtenaar. Artikel 5.2
Bestuurlijke strafbeschikking
De bestuurlijke strafbeschikking (= Bsb) is een door het bestuur, zonder tussenkomst van de rechter, opgelegde geldboete voor overtredingen van milieu- en keurfeiten die eenvoudig zijn vast te stellen. De Bsb wordt vooral ingezet bij kleinere overtredingen. Dit wordt gedaan op basis van een door een buitengewoon opsporingsambtenaar opgemaakt verkort procesverbaal. Het innen van de boete gebeurt door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De feiten waarvoor de bestuurlijke strafbeschikking kan worden opgelegd zijn opgenomen op de zogenaamde feitenlijst (zie bijlage 2 van de Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid milieu- en keurfeiten. Per feit zijn de boetebedragen voor natuurlijke en/of rechtspersonen aangegeven. Het gaat om vaste bedragen. De Bsb is alleen van toepassing op overtredingen van keurartikelen die zijn opgenomen op de lijst. Het waterschap kent daarnaast ook algemene regels. In artikel 5.2 van de keur is aangegeven dat de Bsb ook van toepassing is op de naleving van de algemene regels. Om een Bsb te kunnen opleggen, moet ook worden voldaan aan alle procedurele voorwaarden. Is dit niet mogelijk dan moet het proces-verbaal worden voorgelegd aan de officier van justitie om strafrechtelijke procedure bij de rechtbank te starten.
140611
29/31
Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium zoals bestuursdwang en last onder dwangsom. Artikel 5.3
Overige strafbepalingen
In eerste instantie zal een overtreding van de keur worden afgedaan met een bestuurlijke strafbeschikking. Is dit niet mogelijk dan is artikel 5.3 in beeld. In deze gevallen wordt een uitgebreid proces-verbaal opgemaakt. In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In deze keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in art. 23, Wetboek van strafrecht). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium zoals bestuursdwang en last onder dwangsom. Hoofdstuk 6
Overgangs– en slotbepalingen
Artikel 6.1
Vergunningen
Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van deze keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook op basis van de geldende keur vergunningplichtig zijn, de status te geven van werken die met een keurvergunning zijn aangebracht. Hetzelfde geldt voor werken, activiteiten en handelingen die voor de inwerkingtreding van de keur vielen onder de algemene regels maar nu vergunningplichtig zijn. Het tweede lid geeft aan dat bestaande vrijstellingsbesluiten en algemene regels op grond van de keur uit 2009 geacht op basis van deze keur te zijn vastgesteld. Artikel 6.2
Landinrichtingsprojecten
Dit artikel heeft betrekking op de onderhoudsverplichting in gebieden waarin landinrichtingsprojecten lopende zijn. Het ziet op de periode tussen de feitelijke kavelovergang en de juridische kavelovergang (passeren van de akte). De feitelijke gebruiker wordt in het kader van deze keur aangemerkt als zijnde eigenaar. De projecten in het kader van de Wet inrichting landelijk gebied behoren ook tot de landinrichtingsprojecten waarop dit artikel betrekking heeft. Artikel 6.3
Legger
De legger is van belang voor de reikwijdte van de verbods- en beheerbepalingen van de keur op waterstaatswerken. De Waterwet geeft aan dat het waterschap beheerder is van alle waterstaatswerken (o.a. oppervlaktewateren en waterkeringen) voor zover deze niet onder een ander bevoegd gezag valt. Hetzelfde geldt voor het grondwatersysteem. Andere bevoegde gezagen zijn de provincie Limburg en Rijkswaterstaat (= Ministerie van Infrastructuur en Milieu). De bevoegdheid van het waterschap is dus niet beperkt tot de keur en de legger.
140611
30/31
Artikel 6.4
Inwerkingtreding
In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat artikel 4.2 van deze keur pas in werking treedt op een door het algemeen bestuur nader te bepalen tijdstip. Het waterschap ziet bij voorkeur dat de doelen die artikel 4.2 beschermt, te weten het reguleren van het aanbrengen van verhard oppervlak, via overleg met gemeenten bereikt wordt dan door middel van een vergunning. Als blijkt dat dit doel niet bereikt kan worden door middel van overleg, kan artikel 4.2 als nog van kracht worden om het aanbrengen van verhard oppervlak te reguleren.
140611
31/31
Waterschao Roer en Overmaa's
BESLUIT VASTSTELLING ALGEMENE REGELS OP GROND VAN DE KEUR VAN WATERSCHAP ROER EN OVERMAAS Het dagelijks bestuur van Waterschap Roer en Overmaas; Ovenruegende,
dat het dagelijks bestuur op basis van artikel 4.7,lid 1 van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 4.1 ,4.2, 4.4 en 4.5 van de keur algemene regels kan geven die mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen; dat het dagelijks bestuur op basis van artikel 3.1, lid 3 van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas algemene regels kan stellen betreffende de afrasteringconstructie en wijze van plaatsing; dat het dagelijks bestuur van deze bevoegdheid bij dit besluit gebruik wil maken voor de volgende handelingen: realiseren kabel- en leidingenkruisingen; lozen van water (inclusief het aan- en afvoeren van water) en het plaatsen, behouden, wijzigen en veruvijderen van lozingsvoorzien ngen ; onttrekken van water met behulp van een tankwagen; kanovaart Roer drainage; grondwateronttrekking ten behoeve van (bron)bemaling, grondwater- en bodemsanering en beregening sportvelden; grondwateronttrekking ten behoeve van landbouwkundige doeleinden; en vrijgestelde grondwateronttrekkingen of infiltratie.
-
i
dat het dagelijks bestuur daarbij, op grond van artikel 4.7 lid 2, de verplichting kan opleggen handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur; dat eventuele reacties op meldingen gemandateerd afgedaan mogen worden;
dat het ontwerp van dit besluit (na voorafgaande openbare bekendmaking ingaande 17 maart2014toten met 28april2014voor eeniedertervisie heeftgelegen in hetwaterschapshuis en was te raadplegen via het Waterschapsblad (201411437) op de website www.overheid.nl; dat gedurende deze periode een inhoudelijke zienswijze van de LLTB te Roermond is ontvangen. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een aanpassing van het besluit (zie lnspraaknota). Gelet op het bepaalde in het Reglement voor Waterschap Roer en Overmaas en de Keur van Waterschap Roer en Overmaas, alsmede op het hiervoor overwogene;
140576
1t2
Waterschao Roer en Overmaa's
BESLUIT:
1.
2.
De Algemene regels vergunningverlening 2014 zoals aangegeven in de bijlage bij dit besluit vast te stellen en deze te publiceren. De Algemene regels vergunningverlening van24 november 2009 in te trekken.
Aldus besloten in de vergadering van het dagelijks bestuur van 20 mei 2014. Het dagelijks bestuur,
rzitter
de secretaris/directeur,
ing. J.M.G. ln den Kleef
140576
dr
Schrijen
212
Algemene regels vergunningverlening
Inhoud Algemene regels realiseren kabel- en leidingenkruisingen ..................................................................... 3 Algemene regels lozen van water (inclusief het aan- en afvoeren van water) en het plaatsen, behouden, wijzigen en verwijderen van lozingsvoorzieningen................................................................ 6 Algemene regels onttrekken van water met behulp van een tankwagen ...................................... 10 Algemene regels kanovaart Roer .......................................................................................................... 12 Algemene regels met betrekking tot drainage ....................................................................................... 14 Algemene regels voor grondwateronttrekking voor (bron)bemaling, grondwater- en bodemsanering en beregening sportvelden ......................................................................................................................... 18 Algemene regels voor grondwateronttrekking voor landbouwkundige doeleinden .............................. 24 Vrijstelling onder voorwaarden voor grondwateronttrekking of infiltratie ............................................... 28
140595
2/30
Algemene regels realiseren kabel- en leidingenkruisingen Kader Op basis van artikel 4.1, lid 1, onder b van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven of daaronder werken te plaatsen, dan wel te verwijderen. Begripsbepaling Toepassingsgebied De vrijstelling geldt voor kabel- en leidingkruisingen met een diameter van ≤ 200 mm op of onder een primair water met uitzondering van kruisingen door middel van open ontgravingen met de waterlopen Roer, Hambeek, Groene Overlaat, Geleenbeek (vanaf normering), Vloedgraaf, Keutelbeek (Sittard), Geul (met molen- en afslagtakken), Worm en Jeker. De vrijstelling is niet van toepassing op primaire wateren met een meanderzone of waarbij herinrichting is voorzien met uitzondering van kabel- en leidingkruisingen over duikers of in bruggen. Raakvlakken met ander beleid -
Motivering van de algemene regel Het verlenen van vergunningen voor het kruisen van kabels en leidingen leidt in een groot aantal gevallen niet tot het maken van individuele belangenafwegingen omdat de aan het kruisen van kabels en leidingen te stellen voorschriften ten aanzien van een groot aantal primaire wateren gelijk zijn. Vanuit efficiëntie oogpunt en klantvriendelijkheid is het wenselijk dit vrij te stellen van vergunningplicht. De voorwaarden die in een vergunning worden gesteld, kunnen ook voldoende worden geborgd door het stellen van algemene regels. Met een melding kan worden volstaan indien de uit te voeren werkzaamheden voldoen aan de algemene voorschriften die zijn opgenomen in de bij deze algemene regel behorende voorwaarden. Artikel 1 Voorwaarden Voor het realiseren van kabels en leidingen is geen vergunning op grond van artikel 4.1, lid 1, onder b van de keur vereist voor zover de werkzaamheden vallen binnen het toepassingsgebied en zolang wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. De kabels en leidingen moeten: - tenminste 1,50 meter onder de bodem van de primaire wateren worden gelegd; - 0,5 meter boven een duiker worden gelegd; of - aan een bestaande brug worden gelegd. b. De afstand van de kabel en/of leiding tot aan de taluds bedraagt minimaal 2,5 meter (haaks gemeten). c. Onder de onderhoudspaden liggen de kabels en/of leidingen op tenminste 0,70 meter beneden maaiveld.
140595
3/30
d. Bij het kruisen door middel van een boring of persing moet de afstand tussen de werkput en de insteek van de watergang minimaal 2 meter te bedragen. e. Tijdens het leggen van kabels en/of leidingen door middel van open ontgravingen mag de afvoer van water niet worden gehinderd. f. Eventuele op te breken bodem- en/of taludverdedigingen moeten deugdelijk worden hersteld. g. De meldingsplichtige is voor de duur van 1 jaar verantwoordelijk voor de staat waarin het primaire water is teruggebracht. Beschadigingen aan oppervlaktewaterlichamen, die zijn ontstaan ten gevolge van het leggen van kabels en leidingen of het uitvoeren van onderhouds- of herstelwerkzaamheden moeten door de melder worden hersteld. h. De meldingsplichtige moet de kabel en/of leiding in een zodanige staat onderhouden dat het watersysteem ter plaatse volledig aan zijn functie kan voldoen. i. Indien het uit waterstaatskundig oogpunt nodig is dat er wijzigingen aan de kabel en/of leiding moeten plaatsvinden, dan vindt dit plaats op kosten van de eigenaar van de kabel of leiding waarbij geen recht op schadevergoeding bestaat tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot een andere regeling. j. De start van de werkzaamheden wordt uiterlijk een week voor de aanvang daarvan bij het waterschap gemeld. k. Het einde van de werkzaamheden wordt uiterlijk een week het afloop daarvan bij het waterschap. l. Degene die het aanleggen van de kabels en/of leidingen heeft gemeld, informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele veroorzaakte schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen. Artikel 2 Maatwerkvoorschrift Het bestuur kan, al dan niet op verzoek, ter bescherming van betrokken belangen bij het leggen van de kabel en/of leiding, op grond van artikel 4.7, lid 1 van de keur maatwerkvoorschriften stellen ter zake uitvoering van de werkzaamheden. De meldingsplichtige zorgt ervoor dat gegeven aanwijzingen direct worden opgevolgd. Artikel 3 Meldingsplicht a. Op grond van artikel 4.7, lid 2 van de keur wordt het realiseren van een kabel- en/of leidingkruising uiterlijk vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden gemeld aan het bestuur met een door het bestuur vastgesteld meldingsformulier. Hierin wordt in ieder geval vermeld: - gegevens van de melder; - het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd; - gegevens over het aan te leggen werk; - de aard van de werkzaamheden; en - een situatietekening. b. Er mag pas worden gestart met de werkzaamheden na ontvangst van een akkoordverklaring van het waterschap. c. Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de onder a opgenomen meldplicht. d. Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens moeten binnen 2 werkdagen worden doorgegeven aan het waterschap. Voor adreswijzigingen geldt een termijn van 2 weken.
140595
4/30
Toelichting Artikel 1 onder i t/m k Degene die de melding heeft gedaan, is eindverantwoordelijk voor het melden van de start van de werkzaamheden, het einde van de werkzaamheden en het melden van eventuele schade bij het waterschap. Artikel 3 onder a Als de melder niet dezelfde is als degene die de werkzaamheden uitvoert, moeten ook de contactgegevens van deze uitvoerder worden gemeld. Artikel 3 onder d Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens kunnen als gevolg hebben dat de werkzaamheden niet kan plaatsvinden als hierdoor niet meer wordt voldaan aan het toepassingsgebied en de voorwaarden van artikel 1.
140595
5/30
Algemene regels lozen van water (inclusief het aan- en afvoeren van water) en het plaatsen, behouden, wijzigen en verwijderen van lozingsvoorzieningen Kader Op basis van artikel 4.4. van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas is het verboden zonder vergunning water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewateren. Artikel 4.5, lid 1, onder a van de keur geeft aan dat het verboden is zonder vergunning van het bestuur water te lozen op een primair of secundair water. Daarnaast is het, op basis van artikel 4.1, lid 1, onder b van de keur verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie daarin, daarop, daarboven of daaronder werken (waaronder lozingsvoorzieningen) te plaatsen of te behouden, dan wel te verwijderen. Begripsbepaling - Aanvoeren van water: het met elkaar in verbinding brengen van twee of meerdere oppervlaktewaterlichamen. - Oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna en de, indien aanwezig, bijbehorende onderhoudsstrook. - Primair water: wateren van meer dan plaatselijk belang of waterhuishoudkundig van dusdanig belang dat vergaande waterschapsbemoeienis gewenst is. Primaire wateren zijn aangegeven op de legger. - Secundair water wateren die waterstaatkundig van minder belang zijn en vanuit dat gezichtspunt een minder vergaande waterschapsbemoeienis vergen dan de primaire wateren. Deze wateren hebben wel een wezenlijke invloed op het watersysteem. Secundaire wateren zijn aangegeven op de legger. - Lozingsvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen en wordt op basis van de keur beschouwd als een werk. Toepassingsgebied Deze algemene regel is van toepassing op: - alle lozingen op primaire wateren en secundaire water tot en met 20 m³ per uur die niet gemarkeerd op de bij deze algemene regel behorende kaart; - het aanvoeren van water tot en met 20 m³ per uur op oppervlaktewateren die niet gemarkeerd op de bij deze algemene regel behorende kaart; en - de aanleg, behoud, wijziging of verwijdering van lozingsvoorzieningen in primaire wateren waarbij de lozingsbuis een maximale diameter heeft van 200 mm. Raakvlakken met ander beleid -
140595
6/30
Motivering van de algemene regel Het lozen van water op een primair water en secundair water is vergunningplichtig. Vanuit efficiëntie oogpunt en klantvriendelijkheid is het wenselijk om lozingen van beperkte omvang (≤ 20 m³ per uur) op niet-kwetsbare beken vrij te stellen van vergunningplicht. De voorwaarden die in een vergunning worden gesteld, kunnen ook voldoende worden geborgd door het stellen van algemene regels. Het aanvoeren van water op een oppervlaktewater is vergunningplichtig. Vanuit efficiëntie oogpunt en klantvriendelijkheid is het wenselijk om lozingen van beperkte omvang (≤ 20 m³ per uur) op niet-kwetsbare beken vrij te stellen van vergunningplicht. De voorwaarden die in een vergunning worden gesteld, kunnen ook voldoende worden geborgd door het stellen van algemene regels. Het lozingswerk bij deze relatieve kleine lozingen met een maximale diameter van 200 mm hebben een minimale invloed op een primair water of secundair water. Bij de behandeling van een vergunningaanvraag vindt geen individuele belangen afweging plaats. De voorwaarden die in een vergunning worden gesteld kunnen ook voldoende worden geborgd door het stellen van algemene regels. Artikel 1 Voorwaarden lozen en aan- en afvoeren a. De maximaal te lozen hoeveelheid bedraagt 20 m³ per uur waarbij het water wordt geloosd op primaire en secundaire wateren die niet zijn gemarkeerd op de bij deze algemene regel behorende kaart (kenmerk O03-1102). b. De maximaal aan of af te voeren hoeveelheid draagt 20 m³ per uur waarbij het water wordt aan- of afgevoerd vanuit oppervlaktewaterlichamen die niet zijn gemarkeerd op de bij deze algemene regel behorende kaart (kenmerkO03-1102). c. Degene die water loost of aan- of afvoert, meldt de start van de werkzaamheden uiterlijk een week voor de aanvang daarvan bij het waterschap. d. Degene die water loost, aan- of afvoert, meldt het einde van de werkzaamheden uiterlijk een week na de afloop daarvan bij het waterschap. e. Degene die het water loost of aan- of afvoert, informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele veroorzaakte schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen. Artikel 2 Voorwaarden lozingswerk a. Maximale te lozen hoeveelheid bedraagt maximaal 20 m³ per uur, uitgaande van een regenbui van een herhalingskans van 1x per 25 jaar (35 mm in 45 minuten). b. Het lozingswerk heeft een maximale diameter van 200 mm. c. Bij open watergangen wordt de lozingsbuis gelijk met het talud afgewerkt. d. Bij een voorziening tot lozing bij kademuren met een mergelvoorzetwand steekt de lozingsbuis ca. 0,1 meter uit. e. De b.o.b. (= binnenkant-onderkant-buis) van de lozingsbuis wordt op de waterlijn aangelegd. Daar waar het droogstaande beken betreft, wordt de lozingsbuis maximaal 0,5 meter boven de slootbodem aangelegd. f. De lozingsvoorziening wordt afgewerkt met in het oppervlaktewaterlichaam toegepaste materialen. g. De leidingsleuf wordt voldoende verdicht en wordt ingezaaid met een bermgrasmengsel BG3. h. De lozingsbuis moet worden uitgevoerd overeenkomstig de bij dit besluit behorende en gewaarmerkte principe schetsen. De lozingsvoorziening moet worden uitgevoerd overeenkomstig de bij dit besluit behorende en gewaarmerkte principe tekening. i. Uitspoelingen aan oevers, taluds en bodem wordt voorkomen.
140595
7/30
j.
De lozingsvoorziening bij tijdelijke lozingen (bijvoorbeeld bij een bronnering) wordt in overleg met het waterschap te worden uitgevoerd. De uitgangspunten zijn hierbij: - uitspoelingen aan oevers, taluds en bodem wordt voorkomen; - het onderhoud (maaien oevers, taluds, bodem en passeren onderhoudsstrook) niet wordt belemmerd; en - na het verwijderen van de tijdelijke lozingsvoorziening wordt de watergang in oorspronkelijke toestand hersteld. k. De start van de werkzaamheden wordt uiterlijk een week voor de aanvang daarvan bij het waterschap gemeld. l. Het einde van de werkzaamheden wordt uiterlijk een week het afloop daarvan bij het waterschap. m. Degene die het lozen of aanvoeren van water heeft gemeld, informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele veroorzaakte schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen. n. Degene die het plaatsen, wijzigen of verwijderen van een lozingswerk heeft gemeld, informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele veroorzaakte schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen. Artikel 3 Maatwerkvoorschrift Het bestuur kan, al dan niet op verzoek, ter bescherming van betrokken belangen bij het leggen van de kabel en/of leiding, op grond van artikel 4.7, lid 1 van de keur maatwerkvoorschriften stellen ter zake uitvoering van de werkzaamheden. De meldplichtige zorgt ervoor dat gegeven aanwijzingen direct worden opgevolgd. Artikel 4 Meldingsplicht a. Op grond van artikel 4.7, lid 2 van de keur wordt het lozen en het aan- en afvoeren van water en het aanleggen, wijzigen en verwijderen van de uitstroomvoorziening uiterlijk vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden gemeld aan het bestuur met een door het bestuur vastgesteld meldingsformulier. Hierin wordt in ieder geval vermeld: - gegevens van de melder; - het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd; - gegevens over het aan te leggen werk; - de aard van de werkzaamheden; en - een situatietekening. b. Er mag pas worden gestart met de werkzaamheden na ontvangst van een schriftelijke akkoordverklaring van het waterschap. c. Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de onder a opgenomen meldplicht. d. Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens moeten binnen 2 werkdagen worden doorgegeven aan het waterschap. Voor adreswijzigingen geldt een termijn van 2 weken. Toelichting
Artikel 1 onder j t/m m Degene die de melding heeft gedaan, is eindverantwoordelijk voor het melden van de start van de werkzaamheden, het einde van de werkzaamheden en het melden van eventuele schade bij het waterschap. Artikel 4 onder a Als de melder niet dezelfde is als degene die de werkzaamheden uitvoert, moeten ook de contactgegevens van deze uitvoerder worden gemeld.
140595
8/30
Artikel 4 onder d Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens kunnen als gevolg hebben dat de werkzaamheden niet kan plaatsvinden als hierdoor niet meer wordt voldaan aan het toepassingsgebied en de voorwaarden van artikel 1. Kwaliteitsaspecten van het te lozen, aan of af te voeren water De keur regelt bijna niets over de kwaliteit van het te lozen water. Dit is opgenomen in de Waterwet, de Wabo, de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit (lozen vanuit een inrichting) en het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) en het Besluit lozing afwater huishoudens.
140595
9/30
Algemene regels onttrekken van water met behulp van een tankwagen Kader Op grond van artikel 4.5, eerste lid van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas is het verboden zonder vergunning van het bestuur water te lozen in of te onttrekken uit oppervlaktewaterlichamen. Artikel 4.4 van de keur verbiedt het afvoeren naar en aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen zonder vergunning. Begripsomschrijving Toepassingsgebied Deze algemene regel is van toepassing op onttrekkingen uit oppervlakte wateren met behulp van een tankwagen, voor zover de onttrekkingslocaties op de bij dit besluit behorende en gewaarmerkte tekening (nummer O03-1006) zijn aangegeven. Raakvlakken met ander beleid Door het dagelijks bestuur van Waterschap Roer en Overmaas is op 1 juni 1992 het beleid met betrekking tot onttrekkingen uit oppervlaktewateren vastgesteld.
Motivering van de algemene regel Het onttrekken van water met behulp van een tankwagen wordt toegestaan op de daarvoor aangewezen locaties. Bij de behandeling van een vergunningaanvraag vindt geen individuele belangen afweging plaats. De voorwaarden die in een vergunning worden gesteld kunnen ook voldoende worden geborgd door het stellen van algemene regels. Een meldplicht voor deze onttrekkingen is wenselijk. In tijden van droogte en een algeheel onttrekkingverbod kunnen de onttrekkers worden geïnformeerd. Artikel 1 Voorwaarden a. Maximale te onttrekken hoeveelheid oppervlaktewater bedraagt 100 m³ per uur. b. De onttrekkinglocaties zijn op de bij dit besluit behorende en gewaarmerkte tekeningen (O03-1006) aangegeven. c. De zuigmond van de aanzuigslang wordt voorzien van een zuigkorf met gaten met een diameter van maximaal 3 mm. De diameter van de zuigkorf bedraagt minimaal 3 maal de diameter van de aanzuigslang. d. De onttrekker kan bij een controle (een kopie) van de akkoordverklaring overleggen aan de toezichterhouder. e. In geval van droogte behoudt het waterschap de mogelijkheid om een onttrekkingverbod af te kondigen. Dit onttrekkingverbod is dan ook van toepassing op de van vergunningplicht vrijgestelde onttrekkingen. f. Degene die het onttrekken van water met behulp van een tankwagen heeft gemeld, informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele veroorzaakte schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen. Artikel 2 Maatwerkvoorschrift Het bestuur kan, al dan niet op verzoek, ter bescherming van betrokken belangen bij het onttrekken met behulp van een tankwagen, op grond van artikel 4.7, lid 1 van de keur maatwerkvoorschriften stellen ter zake uitvoering van de werkzaamheden. De meldingsplichtige zorgt ervoor dat gegeven aanwijzingen direct worden opgevolgd.
140595
10/30
Artikel 3 Meldingsplicht a. Op grond van artikel 4.7, lid 2 van de keur wordt het onttrekken met behulp van een tankwagen uiterlijk vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden gemeld aan het bestuur met een door het bestuur vastgesteld meldingsformulier. b. Er mag pas worden gestart met de werkzaamheden na ontvangst van een schriftelijke akkoordverklaring van het waterschap. c. Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de onder a opgenomen meldplicht. d. Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens moeten binnen 2 weken worden doorgegeven aan het waterschap. Toelichting Artikel 3 onder d Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens kunnen als gevolg hebben dat de werkzaamheden niet kan plaatsvinden als hierdoor niet meer wordt voldaan aan het toepassingsgebied en de voorwaarden van artikel 1.
140595
11/30
Algemene regels kanovaart Roer Kader Op basis van artikel 4.1, lid 1 onder d van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie daarin, daarop, daarboven of daaronder activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen. Begripsbepaling Toepassingsgebied Deze algemene regel is van toepassing op het traject van de Roer gelegen tussen de brug te Vlodrop en de brug van de Andersonweg te Roermond zoals bij dit besluit behorende tekening (met nummer R9-295, blad 1) is aangegeven. Raakvlakken met ander beleid -
Motivering van de algemene regel Vergunningaanvragen voor kanovaart op de Roer leiden niet tot een individuele belangenafweging. Vanuit efficiëntie oogpunt en klantvriendelijkheid is het wenselijk dit vrij te stellen van vergunningplicht. De voorwaarden die in een vergunning worden gesteld, kunnen ook voldoende worden geborgd door het stellen van algemene regels. Om de kanovaart te reguleren en om algemene regels te kunnen stellen, is het noodzakelijk de tocht vooraf te melden. Artikel 1 Voorwaarden a. Kanovaart is alleen toegestaan in de periode van 1 juni tot 1 oktober. b. Vertrek is alleen toegestaan tussen 10.00 – 12.00 uur en tussen 14.00 – 16.00 uur. c. Per vertrekmoment zijn maximaal 20 boten toegestaan. Indien dit aantal wordt overschreden, wordt geen akkoordverklaring afgegeven. d. In- en uitstappen mag enkel bij: - de trailerhelling benedenstrooms van de brug te Vlodrop; - de rustplaats nabij de kerk te St. Odiliënberg; en - de trailerhelling bovenstrooms van de brug van de Andersonweg te Roermond. e. Het is verboden de oever van de Roer vanuit de watergang dan wel vanaf het land te betreden met uitzondering van de onder d als in- en uitstapplaats aangewezen plaatsen. Ook is het niet toegestaan de in de Roer aanwezige grindbanken te betreden. f. De kanoër heeftt een exemplaar van de akkoordverklaring bij zich en kan deze op verzoek van een toezichthoudend ambtenaar tonen. g. De meldingsplichtige is aansprakelijk voor schade aan de waterlopen of aan de werken of eigendommen van het waterschap als gevolg van de kanoactiviteit en voert de kanoactiviteiten op eigen risico uit.
140595
12/30
Artikel 2 Maatwerkvoorschriften Het bestuur kan, al dan niet op verzoek, ter bescherming van betrokken belangen bij het kanovaren op de Roer, op grond van artikel 4.7, lid 1 van de keur maatwerkvoorschriften stellen ter zake uitvoering van de werkzaamheden. De meldingsplichtige zorgt ervoor dat gegeven aanwijzingen direct worden opgevolgd. Artikel 3 Meldingsplicht a. Op grond van artikel 4.7, lid 2 van de keur meldt degene die wil gaan kanoën dit uiterlijk twee werkdagen voor de aanvang van de activiteit aan het bestuur met een door het bestuur vastgesteld meldingsformulier. b. Er mag pas worden gestart met de activiteit na ontvangst van een digitale akkoordverklaring van het waterschap. c. Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de onder a opgenomen meldplicht. d. Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens moeten uiterlijk 2 werkdagen voor aanvang van de activiteit worden gemeld bij het waterschap. Toelichting Artikel 3 onder d Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens kunnen als gevolg hebben dat de kanovaart niet kan plaatsvinden. Het gaat hierbij om wijziging van de vertrekdatum, vertrektijd en/of aantal te reserveren boten.
140595
13/30
Algemene regels met betrekking tot drainage Kader Op grond van artikel 4.5, lid 2 van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas is het verboden zonder vergunning van het bestuur water te lozen op een primair of secundair water met behulp van een drainagemiddel met het oog op het ontwateren van gronden. Artikel 4.1, lid 1, sub c van de keur geeft aan dat het zonder vergunning van het bestuur verboden vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden anders dan voor onderhoud van dit waterstaatswerk. Hieronder valt ook het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van uitstroomvoorzieningen. Begripsomschrijving - Draineren: het kunstmatig laag houden van de grondwaterstand door middel van ontwateringsmiddelen bijvoorbeeld buisdrainage. - Drainage: ontwateringsmiddel. - Peilgestuurde drainage: buisdrainage, gecombineerd met een werk waarmee de hoeveelheid te lozen water kan worden gestuurd. - Bestaande drainage: buisdrainage, niet zijnde een peilgestuurde drainage. - Uitstroomvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen. Toepassingsgebied Deze algemene regel is van toepassing op de aanleg en het gebruik van een systeem peilgestuurde drainage. Nieuwe buisdrainages zijn peilgestuurd. Drainage Deze algemene regel is niet van toepassing op drainages die plaatsvinden in de verdroogde natuurgebieden (inclusief bufferzones) in het hele beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas en in de P1- en P2-gebieden ten zuiden van de Roerdalslenk (Feldbiss). In deze gebieden geldt altijd een vergunningplicht. Deze algemene regel is ook niet van toepassing op drainages van sportvelden. Peilgestuurde drainage met behulp van een stuw is niet toegestaan in primaire of secundaire wateren. In overige wateren is het realiseren van peilgestuurde drainage door middel van een stuw toegestaan, op voorwaarde dat bovenstrooms andere aanliggende percelen geen negatieve invloed in de vorm van gewas- en structuurschade ondervinden door de stuw(standen). Uitstroomvoorziening Deze algemene regel heeft ook betrekking op de uitstroomvoorziening die moet worden aangebracht om het drainagewater te kunnen lozen in een oppervlaktewaterlichaam. De lozing en het werk in de vorm van de uitstroomvoorziening zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dit onderdeel van deze algemene regel is van toepassing voor zover de uitstroomvoorziening wordt aangebracht in een primair water. Ze is niet van toepassing op het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van uitstroomvoorzieningen waarbij water wordt geloosd op een secundair water of een overig oppervlaktewater.
140595
14/30
Raakvlakken met ander beleid Het aanbrengen van drainage in een beschermingszone, profiel van vrije ruimte of meanderzone is vergunningplichtig in het kader van de keur (zie artikel 4.1, lid 2 tot en met lid 4 van de keur). Ook wanneer door gebiedsomstandigheden (o.a. ten zuiden van de Roerdalslenk vanwege het hellingspercentage) niet kan worden voldaan aan de voorwaarden voor peilgestuurde drainage geldt een vergunningplicht op grond van artikel 4.5, tweede lid van de keur.
Motivering van de algemene regel De drainagesystemen worden zodanig ingericht dat de hoeveelheid te lozen water kan worden gestuurd. Zo kan een bepaald grondwaterpeil in het te draineren perceel worden gerealiseerd waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de bestrijding van verdroging, aan het conserveren van water. Dit beperkt de noodzaak voor het onttrekken van grondwater voor beregenings- en bevloeiingsdoeleinden. Zowel het peilgestuurd draineren als het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van een uitstroomvoorziening is, vanuit waterstaatkundig oogpunt, relatief eenvoudig en veelvoorkomend. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd via het stellen van algemene regels. Artikel 1 Voorwaarden Voor het aanleggen, gebruiken, wijzigen en verwijderen van een peilgestuurde drainage, inclusief de uitstroomvoorziening binnen het hiervoor aangegeven toepassingsgebied, is geen vergunning op grond van artikel 4.1 en artikel 4.5 van de keur vereist indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. Buisdrainage is toegestaan op voorwaarde dat deze is gecombineerd met een werk waarmee de hoeveelheid te lozen water van deze drainage kan worden gestuurd overeenkomstig het bepaalde in deze algemene regels. Toelichting: Het werk waarmee wordt gestuurd, kan voldoen aan de peilen die onder sub c van dit artikel zijn opgenomen. Het werk (bijvoorbeeld een stuw) mag geen negatieve effecten veroorzaken in de vorm van gewas- en structuurschade op andere percelen die worden beïnvloed door dit werk. b. Het werk als bedoeld onder sub a is zodanig ingericht dat de hoeveelheid te lozen water te allen tijde direct afgesteld kan worden op het aanwezige actuele grondgebruik met inachtneming van het bepaalde onder sub c. c. Maximaal overlooppeil/grondwaterstand Grondgebruik
Zomerstand
Winterstand
Grasland
30 centimeters – mv
60 centimeters – mv
Bouwland/akkerland
40-50 centimeters – mv
70 centimeters – mv
Diepgewortelde gewassen
70 centimeters – mv
70 centimeters – mv
Tuinbouw
70 centimeters – mv
70 centimeters – mv
- mv = minus maaiveld d. Het overlooppeil van de drains mag worden bijgesteld: 1e zolang de werkelijk gemeten grondwaterstand in de direct te ontwateren grond hoger is dan de hiervoor opgenomen grondwaterstand; 2e zolang het aannemelijk is dat de grondwaterstand binnen een week hoger dreigt te worden dan de hiervoor opgenomen grondwaterstand; of
140595
15/30
3e indien werkzaamheden binnen een week uitgevoerd worden die bij de werkelijk gemeten grondwaterstand tot gewas- of bodemstructuurschade leiden, waarbij steeds zodanig dat een zo hoog mogelijke grondwaterstand in het perceel blijft gerealiseerd. Bij bepaling van het overlooppeil van de drains of de grondwaterstand als hiervoor bedoeld, wordt gerekend in centimeters beneden het maaiveld van het 10% laagste deel van de direct te ontwateren grond. e. Het werk als bedoeld onder sub a is zodanig uitgevoerd dat de actuele overlooppeil op elk gewenst moment afleesbaar is. f. Als het voor de grondwaterstand niet nodig is, moet afhankelijk van de omstandigheden, een hoger overlooppeil worden ingesteld. g. Het bestuur maakt bekend wanneer de zomer- en winterstanden ingesteld moeten worden. Dit is afhankelijk is van de hydrologische en meteorologische omstandigheden en de meteorologische verwachtingen. Een en ander ter beoordeling van het bestuur. h. De uitmonding van de lozingsvoorziening heeft een voorziening om uitspoeling van het talud te voorkomen; i. Degene die de peilgestuurde drainage heeft gemeld, voorkomt onevenredige belemmeringen bij onderhoudswerkzaamheden; en j. Degene die de peilgestuurde drainage heeft gemeld, informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele veroorzaakte schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen. Artikel 3 Maatwerkvoorschrift Het bestuur kan, al dan niet op verzoek, ter bescherming van betrokken belangen bij het peilgestuurd draineren, op grond van artikel 4.7, lid 1 van de keur maatwerkvoorschriften stellen ter zake uitvoering van de werkzaamheden. De meldingsplichtige zorgt ervoor dat gegeven aanwijzingen direct worden opgevolgd. Artikel 3 Meldingsplicht a. Op grond van artikel 4.7, lid 2 van de keur wordt de peilgestuurde drainage uiterlijk vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden gemeld aan het bestuur met een door het bestuur vastgesteld meldingsformulier. Hierin wordt in ieder geval vermeld: - gegevens van de melder; - het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd; - gegevens over het aan te leggen werk; - de aard van de werkzaamheden; en - een situatietekening. b. Er mag pas worden gestart met de werkzaamheden na ontvangst van een schriftelijke akkoordverklaring van het waterschap. c. Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de onder a opgenomen meldplicht. d. Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens moeten binnen 2 weken worden gemeld bij het waterschap. Toelichting Toepassingsgebied De locaties van de in het toepassingsgebied zijn opgenomen in de kaarten behorende bij de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en te raadplegen via www.limburg.nl.
140595
16/30
Artikel 1 onder h t/m j Degene die de melding heeft gedaan, is eindverantwoordelijk voor het melden van de start van de werkzaamheden, het einde van de werkzaamheden en het melden van eventuele schade bij het waterschap. Artikel 3 onder a Als de melder niet dezelfde is als degene die de werkzaamheden uitvoert, moeten ook de contactgegevens van deze uitvoerder worden gemeld. Artikel 3 onder d Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens kunnen als gevolg hebben dat de werkzaamheden niet kan plaatsvinden als hierdoor niet meer wordt voldaan aan het toepassingsgebied en de voorwaarden van artikel 1.
140595
17/30
Algemene regels voor grondwateronttrekking voor (bron)bemaling, grondwater- en bodemsanering en beregening sportvelden Kader Op grond van artikel 4.5, lid 3, sub a van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas is het verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken. In artikel 6.11 van het Waterbesluit, artikel 3.15 van de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en krachtens artikel 4.6 van de keur zijn regels gesteld betreffende de meet- en registratieplicht. Begripsomschrijving - Beëindiging van een grondwateronttrekking: - de vergunning is ingetrokken; - de geldigheidsduur van de vergunning is verlopen; - een melding van beëindiging van de onttrekking of infiltratie is ontvangen; - de onttrekking door handhavend optreden is beëindigd; of - de put is vervangen door een nieuwe put. - Bodemsanering: het verwijderen of ontgraven van verontreinigde grond. - Bemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een pomp die het uittredend grondwater oppompt in een open put (= open bemaling) of door middel van plaatsen van horizontale of verticale filters of drains (= gesloten bemaling). Een ander woord voor een gesloten bemaling is bronnering. Andere vormen van bemalingen zijn deepwell-bemalingen, spanningsbemalingen en retourbemalingen. - Grondwatersanering: het onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting om de kwaliteit van grond of grondwater te verbeteren. - Spanningsbemaling: door het toepassen van spanningsbemaling wordt de grondwaterdruk onder de bodem van de bouwput zoveel verlaagd dat gevaar voor openbarsten wordt voorkomen. De bodem is in evenwicht als de gronddruk boven de watervoerende laag gelijk is aan de druk van het grondwater tegen de onderkant van de afsluitende laag. - Retourbemaling: het opgepompte bemalingswater wordt via een gesloten systeem in hetzelfde watervoerende pakket teruggebracht. Toepassingsgebied Deze algemene regel geldt voor het onttrekken van grondwater met een grondwateronttrekkingsinrichting ten behoeve van: - (bron)bemaling en bodemsanering, waarbij: 1. de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m3 per uur; en 2. de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per maand; en 3. de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden; - grondwatersanering, waarbij: 1. de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 20.000 m3 per maand; en 2. de onttrekking niet langer duurt dan 36 maanden.
140595
18/30
-
beregening sportvelden, waarbij: 1. de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 25 m3 per uur; en 2. de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 5.000 m3 per maand.
Daarnaast mogen de hierboven genoemde onttrekkingen niet liggen: - in de verdroogde natuurgebieden met bijbehorende bufferzone; of - onder de Bovenste Brunssumklei binnen de Roerdalslenk. Raakvlakken met ander beleid Als het onttrokken grondwater wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam dan zijn er raakvlakken met het beleid dat het lozen, onttrekken, afvoeren en aanvoeren van water in, naar en uit oppervlaktewaterlichamen regelt. Daarnaast geldt de vrijstellingsregel bij een onttrekking die ≤ 10 m³ per uur bedragen en niet plaatsvinden: - in de verdroogde natuurgebieden met bijbehorende bufferzone; of - onder de bovenste Brunssumklei in de Roerdalslenk.
Motivering van de algemene regel Het keurverbod geeft invulling aan het door de provincie Limburg vastgestelde beleid vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg. Buiten de aangewezen beschermde gebieden (= verdroogde natuurgebieden inclusief bufferzone) en boven de bovenste Brunssumklei in de Roerdalslenk kan worden volstaan met algemene regels. Hierbij is het uitgangspunt dat de minder risicovolle onttrekkingen worden vrijgesteld van de vergunningplicht en vallen onder de meldplicht. Voorwaarde hierbij is dat aan alle criteria is voldaan. Het betreft dus een cumulatieve opsomming. Artikel 1 Voorwaarden Voor het onttrekken van grondwater voor (bron)bemaling, grondwater- of bodemsanering en beregening sportvelden is geen vergunning op grond van artikel 4.5, lid 3, sub a van de keur vereist voor zover de onttrekking valt binnen het toepassingsgebied en zolang wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de onttrekker verlaagt de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet meer dan noodzakelijk; b. de onttrekker plaatst een peilbuis of meetput om de stijghoogte te bepalen indien spanningsbemaling wordt toegepast; c. de onttrekker voorkomt bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt; d. wanneer een onttrekkingsput tijdelijk niet in gebruik is, dicht de onttrekker de put zodanig af dat verontreiniging van het grondwater wordt voorkomen; e. de onttrekker voorkomt de nadelige gevolgen van de onttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als die niet te voorkomen zijn; f. de onttrekker verwijdert of dicht voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt ; g. bij (bron)bemalingen, bodemsaneringen en grondwatersanering meldt de onttrekker de start van de onttrekking minstens 1 week voor het aanvang daarvan; h. bij (bron)bemalingen, bodemsaneringen en grondwatersanering meldt de onttrekker het einde van de onttrekking maximaal 1 week na beëindiging daarvan; en
140595
19/30
i.
degene die de onttrekking van het grondwater heeft gemeld, informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele veroorzaakte schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen.
Artikel 2 Maatwerkvoorschrift Het bestuur kan, al dan niet op verzoek, ter bescherming van betrokken belangen bij het onttrekken van grondwater, op grond van artikel 4.7, lid 1 van de keur maatwerkvoorschriften stellen ter zake uitvoering van de werkzaamheden. De meldingsplichtige zorgt ervoor dat gegeven aanwijzingen direct worden opgevolgd. Artikel 3 Meldingsplicht a. Op grond van artikel 4.7, lid 2 van de keur wordt de grondwateronttrekking uiterlijk vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden gemeld aan het bestuur met een door het bestuur vastgesteld meldingsformulier. Hierin wordt in ieder geval vermeld: - gegevens van de melder; - het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd; - gegevens over het aan te leggen werk; - de aard van de werkzaamheden; en - een situatietekening. b. Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de onder a opgenomen meldplicht. c. Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens moeten binnen 2 werkdagen worden doorgegeven aan het waterschap. Voor adreswijzigingen geldt een termijn van 2 weken. d. Er mag pas worden gestart met de werkzaamheden na ontvangst van een schriftelijke akkoordverklaring van het waterschap. e. De onttrekking vindt plaats binnen 1 jaar na verzending van de akkoordverklaring door het waterschap. Artikel 4 Meten, registreren en verstrekken van gegevens a. Het grondwater dat wordt onttrokken moet worden gemeten met een watermeter, die overeenkomstig de leverancier verstrekte voorschriften is ingebouwd. b. Bij het ontbreken van inbouwvoorschriften van de leverancier wordt de watermeter zodanig geplaatst, dat minimaal een rechte leiding van 10 keer de diameter van deze leiding vóór de watermeter en 5 keer de diameter ná de watermeter geïnstalleerd is. De watermeter is tijdens het meten volledig gevuld met water. c. De onttrekker meet de onttrokken hoeveelheid grondwater met behulp van een meetinstrument (watermeter) waarvan een geldig meetcertificaat kan worden overgelegd waaruit blijkt dat het meetinstrument voldoet aan de vereiste nauwkeurigheid van 95% (conform art 6.11 van het Waterbesluit). d. De gebruikte watermeter wordt tenminste 1 x per jaar geijkt waardoor de vereiste nauwkeurigheid gewaarborgd blijft. e. De onttrekker installeert de watermeter, op een goed toegankelijke, veilige plaats zodat deze goed afleesbaar is. f. De onttrekker registreert bij aanvang van de onttrekking de begindatum en beginstand van de watermeter. g. De onttrekker registreert de einddatum en eindstand van de watermeter bij beëindiging van de onttrekking. h. De onttrekker registreert onder opgave van datum, voorvallen die van invloed kunnen zijn op de meting. i. Bij een (bron)bemaling, bodemsanering en een grondwatersanering moet de onttrekker de stand van de waternemer minimaal 1x per dag registreren. j. De onttrekker vervangt een defecte watermeter uiterlijk binnen twee werkdagen en registreert zowel de eindstand van de defecte watermeter alsook de beginstand van de nieuw geplaatste watermeter.
140595
20/30
k. De onttrekker kan de registraties binnen een tijdsbestek van twee werkdagen overleggen aan een toezichthouder van het waterschap. l. De onttrekker stuurt bij (bron)bemalingen, bodemsaneringen of grondwatersaneringen uiterlijk op 31 januari of indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging van de grondwateronttrekking de onttrokken gemeten hoeveelheden grondwater toe aan het waterschap. m. Bij beregening van sportvelden zendt de onttrekker uiterlijk op 31 januari de onttrokken hoeveelheden grondwater toe aan het waterschap. Toelichting Toepassingsgebied De locaties van de in het toepassingsgebied zijn opgenomen in de kaarten behorende bij de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en te raadplegen via www.limburg.nl. Voorwaarden Maximale verlaging grondwaterstand/stijghoogte bij (bron)bemalingen, bodemsaneringen en grondwatersaneringen De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket mag niet meer worden verlaagd dan noodzakelijk. Dit betekent in ieder geval dat de freatische grondwaterstand niet meer mag worden verlaagd dan 0,5 meter beneden het actuele ontgravingsniveau. Hierdoor kan de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket per fase van de werkzaamheden verschillen, afhankelijk van de ontgravingsdiepte per fase. Peilbuis of meetput bij spanningsbemaling Voor de handhaafbaarheid van de maximale verlaging van de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket is het noodzakelijk dat het niveau gemeten kan worden. Hiervoor moet een peilbuis of meetput op een doelmatige locatie worden geplaatst. Locatie peilbuis of meetput bij spanningsbemaling Afhankelijk van de aard van de onttrekking en de specifieke locatie kan de locatie van de peilbuis of meetput belangrijk zijn. In deze gevallen kan het bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschrijven waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht. Peilbuis of meetput bij freatische onttrekkingen Bij freatische onttrekkingen is het plaatsen van een peilbuis of meetput in beginsel niet noodzakelijk. De lokale situatie kan soms aanleiding geven tot het plaatsen van een peilbuis of meetput (bijvoorbeeld de aanwezigheid van zettingsgevoelige objecten). Met een maatwerkvoorschrift kan het bestuur in deze uitzonderlijke situaties een peilbuis of meetput voorschrijven. Hierbij kan tevens worden bepaald waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht. Uitwisseling grondwater Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Daarom moet tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei of bentoniet om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen.
140595
21/30
Het SIKB heeft het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Wordt volgens dit protocol gewerkt bij het maken en afdichten van de put dan wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl. Terugbrengen grondwater Indien retourbemaling wordt toegepast, is het vanuit een oogpunt van goed grondwaterbeheer noodzakelijk dat het grondwater wordt teruggebracht in het grondwaterpakket waaruit het is onttrokken. Hiermee wordt ongewenste uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten voorkomen. Retourbemaling is geen grondwateronttrekkingsdoel op zich maar een middel om effecten op de grondwaterbelangen te voorkomen. Zorgplicht De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving hebben. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). De onttrekker heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken. Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt de onttrekker zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert de onttrekker het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen. Eindverantwoordelijke Degene die de melding heeft gedaan, is eindverantwoordelijk voor het voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 1 (voorwaarden). Maatwerkvoorschrift Het bestuur kan in de vorm van een maatwerkvoorschrift nadere regels stellen aan de meeten registratieplicht. In verband met de uitvoerbaarheid van het werk moet hiermee terughoudend worden omgegaan. Een voorbeeld van een maatwerkvoorschrift is het aanwezig zijn van een toezichthouder van het waterschap bij het afdichten van een put. Melding In artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt waarvoor geen vergunning nodig is, de onttrekking moet melden. Bij deze melding wordt de volgende informatie verstrekt (artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.27 van de Waterregeling): a. het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt; het aantal bestaande en nieuw in te richten putten; b. een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet; c. de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.; d. de diameter en de lengte van de filters in iedere put; e. de pompcapaciteit in m³ per uur; f. de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar, en g. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken.
140595
22/30
Als de melder niet dezelfde is als degene die de werkzaamheden uitvoert, moeten ook de contactgegevens van deze uitvoerder worden gemeld. Wijzigingen ten opzichte van de gemelde gegevens kunnen als gevolg hebben dat de werkzaamheden niet kan plaatsvinden als hierdoor niet meer wordt voldaan aan het toepassingsgebied en de voorwaarden van artikel 1. Meten, registreren en verstrekking gegevens Vanwege de vaak korte duur van meldplichtige (bron)bemalingen, bodemsaneringen en grondwatersaneringen geldt een dagelijkse opnamefrequentie van de onttrekkingsgegevens. Zo kan worden nagegaan of wordt voldaan aan de voorwaarden. De onttrekkingshoeveelheid per uur is namelijk geen gemiddelde maar een maximale hoeveelheid per uur. De onttrekker kan het bestuur vragen om deze frequentie te verlagen. Dit kan pas na het bereiken van de stabilisatiefase van de onttrekking. De beregening van sportvelden vindt meestal plaats in de zomer. Hierbij geldt een opnamefrequentie van de onttrekkingsgegevens van 1x per maand. Zo kan worden nagegaan of wordt voldaan aan de voorwaarden. De onttrekkingshoeveelheid per maand is namelijk geen gemiddelde maar een maximale hoeveelheid per maand. Deze meting vindt plaats met een nauwkeurigheid van 95%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven bij (bron)bemalingen, grondwatersaneringen en bodemsaneringen. Het bestuur kan maatwerkvoorschriften opnemen over het registreren van de peilstanden en de frequentie daarvan. Zie ook artikel 6.11 van het Waterbesluit. Eindverantwoordelijke Degene die de melding heeft gedaan, is eindverantwoordelijk voor het voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4 (meten, registreren en verstrekking gegevens).
140595
23/30
Algemene regels voor grondwateronttrekking voor landbouwkundige doeleinden Kader Op grond van artikel 4.5, lid 3, sub a van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken. In artikel 6.11 van het Waterbesluit, artikel 3.15 van de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en artikel 4.6 van de keur zijn regels gesteld betreffende de meet- en registratieplicht. Begripsomschrijving - Geregistreerde put: een put die is opgenomen in het grondwaterregister van Waterschap Roer en Overmaas en wordt gebruikt voor landbouwkundige doeleinden. - Geregistreerde pomp: een pomp die is opgenomen in het grondwaterregister van Waterschap Roer en Overmaas en wordt gebruikt voor landbouwkundige doeleinden. - Geregistreerde grondwateronttrekker: een grondwateronttrekker die is opgenomen in het grondwaterregister van Waterschap Roer en Overmaas en onttrekt voor landbouwkundige doeleinden - Gebiedsgericht standstill: met een geregistreerde pomp mag door de onttrekker die deze pomp heeft geregistreerd uit alle geregistreerde putten buiten de verdroogde natuurgebieden (inclusief bufferzone) grondwater wordt onttrokken, op voorwaarde dat de eigenaar of houder van de put hiervoor toestemming heeft gegeven. - Bedrijfsgericht standstill: Alleen de geregistreerde grondwateronttrekker mag met de door hem geregistreerde pomp uit een hem geregistreerde put onttrokken. Hierbij is sprake van een put-pompcombinatie. - Bovenste Brunssumklei: beschermende kleilaag in de Roerdalslenk die de scheiding vormt tussen het eerste en tweede watervoerende pakket. Toepassingsgebied Deze algemene regel geldt voor het onttrekken van grondwater met geregistreerde pompen en putten voor beregening en bevloeiing voor landbouwkundige doeleinden. Raakvlakken met ander beleid Er is een vrijstelling opgenomen voor grondwateronttrekkingen die ≤ 10 m³ per uur bedragen en niet liggen in de volgende gebieden: 1. in de verdroogde natuurgebieden met bijbehorende bufferzone; of 2. onder de bovenste Brunssumklei binnen de Roerdalslenk.
Motivering van de algemene regel Het keurverbod geeft invulling aan het standstill-beleid voor beregening en bevloeiing in de landbouw dat is opgenomen in artikel 3.16, tweede lid van de Provinciale Omgevingsverordening Limburg. Op basis van dit beleid zijn wijzigingen en/of nieuwe onttrekkingen ten behoeve beregening of bevloeiing voor landbouwkundige doeleinden toegestaan, zolang het aantal geregistreerde pompen en putten niet toeneemt.
140595
24/30
Op deze manier wordt het grondwater beschikbaar gehouden voor hoogwaardigere toepassingen zoals drinkwaterbereiding en wordt verdroging tegen gegaan. Artikel 1 Voorwaarden a. Onttrekken is alleen toegestaan met geregistreerde pompen uit geregistreerde putten door geregistreerde grondwateronttrekkers. b. Voor het gehele beheersgebied van WRO, met uitzondering van de verdroogde natuurgebieden (inclusief bufferzones), geldt een gebiedsgericht standstill c. Voor de verdroogde natuurgebieden (inclusief bufferzones) geldt een bedrijfsgericht standstill d. Binnen de Roerdalslenk mag niet worden onttrokken onder de Bovenste Brunssumklei. e. De geregistreerde onttrekker brengt op elke pomp het door het bestuur toegekende registratienummer aan. f. Het vervangen van een bestaande put door een nieuwe put buiten de verdroogde natuurgebieden (inclusief bufferzone) is toegestaan zolang de invloedzone van de put de verdroogde natuurgebieden (inclusief bufferzones) niet raakt. g. Het vervangen van een bestaande put door een nieuwe put in de bufferzone van een verdroogd natuurgebied is toegestaan zolang de put niet dichter naar het natuurgebied wordt verplaatst. h. De onttrekker voorkomt bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt; i. Wanneer een onttrekkingsput tijdelijk niet in gebruik is, dicht de onttrekker de put zodanig af dat verontreiniging van het grondwater wordt voorkomen; j. De onttrekker voorkomt de nadelige gevolgen van de onttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als die niet te voorkomen zijn; k. De onttrekker verwijdert of dicht voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt ; en l. De onttrekker informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele veroorzaakte schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen Artikel 2 Maatwerkvoorschrift Het bestuur kan, al dan niet op verzoek, ter bescherming van betrokken belangen bij het onttrekken van grondwater, op grond van artikel 4.7, lid 1 van de keur maatwerkvoorschriften stellen ter zake uitvoering van de werkzaamheden. De meldingsplichtige zorgt ervoor dat gegeven aanwijzingen direct worden opgevolgd. Artikel 3 Meldingsplicht 1. Het vervangen van een geregistreerde put of geregistreerde pomp moet uiterlijk 4 weken voor de start van de werkzaamheden worden gemeld aan het waterschap. Voor het wijzigen van adresgegevens geldt een termijn van 2 weken. Voor overige wijzigingen van de geregistreerde gegevens geldt een termijn van 4 weken. 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan met behulp van het door het bestuur vastgesteld formulier. 3. Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de onder lid 1 opgenomen meldingsplicht.
140595
25/30
Artikel 4 Meten, registreren en verstrekking gegevens 1. De onttrekker meet de onttrokken hoeveelheid grondwater; 2. De meting vindt plaats bij een urenteller plaats door vermenigvuldiging van het aantal uren dat onttrokken is met de pompcapaciteit van de voor de onttrekking gebruikte pomp; 3. De meting vindt plaats met een debietmeter door elk kwartaal de begin- en eindstand van de watermeter te registreren. 4. De onttrekker doet uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van definitieve beëindiging, opgave aan het bestuur over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden grondwater. 5. De opgave als bedoeld onder 4 gebeurt met een door het bestuur beschikbaar gesteld formulier. Toelichting Voorwaarden Gebieden De locaties van de in het toepassingsgebied zijn opgenomen in de kaarten behorende bij de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en te raadplegen via www.limburg.nl. Vervangen van putten buiten de verdroogde natuurgebieden (inclusief bufferzone) Met het vervangen van putten wordt ook het verplaatsen van putten bedoeld. Het aantal geregistreerde landbouwkundige putten voor het onttrekken van grondwater neemt hierdoor niet toe (standstill-beginsel landbouwkundige grondwateronttrekkingen). Het standstillbeginsel geldt voor geheel Limburg. Uitwisseling van putten tussen Waterschap Peel en Maasvallei en Waterschap Roer en Overmaas is mogelijk. De verantwoordelijkheid voor de privaatrechtelijke toestemming en onderlinge afstemming om de put te vervangen of te verplaatsen, ligt bij degene die het verzoek doet bij het waterschap om de put te vervangen/verplaatsen. Degene die de put vervangt/verplaatst, maakt ook afspraken over de afdichting van de put. Vervangen van putten binnen de verdroogde natuurgebieden (inclusief bufferzone) Met het vervangen van putten wordt ook het verplaatsen van putten bedoeld. Het aantal geregistreerde landbouwkundige putten voor het onttrekken van grondwater neemt hierdoor niet toe (standstill-beginsel landbouwkundige grondwateronttrekkingen). Vervangen/verplaatsing is alleen mogelijk als de nieuwe put niet dichter naar het natuurgebied wordt verplaatst. Uitwisselingen van putten tussen de verschillende verdroogde natuurgebieden (inclusief bufferzone) is niet mogelijk in verband met de te behalen grondwaterdoelstellingen binnen de verdroogde natuurgebieden (inclusief bufferzones). Uitwisseling grondwater Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Daarom moet tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei of bentoniet om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Wordt volgens dit protocol wordt gewerkt bij het maken en afdichten van de put dan wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.
140595
26/30
Zorgplicht De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving hebben. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). De onttrekker heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken. Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt de onttrekker zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert de onttrekkers het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen. Eindverantwoordelijke Degene die de melding heeft gedaan, is eindverantwoordelijk voor het voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 1 (voorwaarden). Maatwerkvoorschrift Het bestuur kan in de vorm van een maatwerkvoorschrift nadere regels stellen aan de manier waarop de grondwateronttrekking moet plaatsvinden. In verband met de uitvoerbaarheid van het werk moet hiermee terughoudend worden omgegaan. Een voorbeeld van een maatwerkvoorschrift is het aanwezig zijn van een toezichthouder van het waterschap bij het afdichten van een put. Meldplicht Voorbeelden van overige wijzigingen zijn naamswijzigingen en overname van agrarische bedrijven. Meten, registreren en verstrekking gegevens Op grond van artikel 6.11, tweede lid, van het Waterbesluit moet de onttrekker per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 95%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, indien de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van definitieve beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven. Eindverantwoordelijke Degene die de melding heeft gedaan, is eindverantwoordelijk voor het voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4 (meten, registreren en verstrekking gegevens).
140595
27/30
Vrijstelling onder voorwaarden voor grondwateronttrekking of infiltratie Kader Op grond van artikel 4.5, lid 3, sub a van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas is het verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken. In artikel 4.5, lid 3, sub b van de keur is eenzelfde verbod geregeld voor infiltraties. Begripsbepaling - Bovenste Brunssumklei: beschermende kleilaag in de Roerdalslenk die de scheiding vormt tussen het eerste en tweede watervoerende pakket. - proefonttrekking: kortdurende onttrekkingen voor het verkrijgen van inzicht in de gesteldheid van de bodem die niet cumulatief mag worden toegepast. Toepassingsgebied Deze vrijstelling is van toepassing op de hieronder genoemde grondwateronttrekkingen: 1. onttrekkingen ten behoeve van veedrenking met een niet mechanisch aangedreven pomp (= hand- of neuspomp); 2. onttrekkingen in het kader van noodvoorzieningen (bijv. blusvoorzieningen). Voor noodvoorzieningen binnen de Roerdalslenk geldt dat er geen grondwater onder de bovenste Brunssumklei mag worden onttrokken; 3. onttrekkingen of infiltraties waarvan de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur (≤ 10 m³ per uur) en voor zover deze niet liggen: - in de verdroogde natuurgebieden met bijbehorende bufferzone; of - binnen de Roerdalslenk en voor zover de grondwateronttrekking niet plaatsvindt onder de bovenste Brunssumklei. 4. Proefonttrekkingen die niet plaatsvinden: - in de verdroogde natuurgebieden met bijbehorende bufferzone; of - binnen de Roerdalslenk en voor zover de grondwateronttrekking niet plaatsvindt onder de bovenste Brunssumklei. Raakvlakken met ander beleid Voor overige grondwateronttrekkingen en infiltraties geldt de vergunningplicht op grond van artikel 4.5, lid 3 van de keur of de algemene regels behorende bij de keur.
Motivering van de vrijstelling De onttrekkingen waarop deze algemene regel van toepassing is, zijn qua omvang en locatie van een dusdanige aard dat verdergaande dan in deze algemene regel opgenomen voorwaarden met het oog op het grondwaterbeheer via een vergunningplicht niet doelmatig wordt geacht. Er geldt ook geen meldplicht.
140595
28/30
Artikel 1 Voorwaarden Voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in deze algemene regel is geen vergunning op grond van artikel 4.3, lid 3 van de keur vereist als wordt voldaan aan het toepassingsgebied en de volgende voorwaarden: 1. de onttrekker voorkomt bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt; 2. wanneer een onttrekkingsput tijdelijk niet in gebruik is, dicht de onttrekker de put zodanig af dat verontreiniging van het grondwater wordt voorkomen; 3. de onttrekker voorkomt de nadelige gevolgen van de onttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als die niet te voorkomen zijn; 4. de onttrekkers verwijdert of dicht voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt ; en 5. de onttrekker informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele veroorzaakte schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen. Toelichting Toepassing Voor de onttrekkingen met een pompcapaciteit kleiner of gelijk aan 10 m³ per uur die voldoen aan de voorwaarden wordt geen onderscheid gemaakt met betrekking tot het onttrekkingsdoel. Voorwaarden Gebieden De locaties van de in het toepassingsgebied zijn opgenomen in de kaarten behorende bij de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en te raadplegen via www.limburg.nl. Noodvoorziening Vanwege de instructiebepaling in artikel 3.16 van de Provinciale Omgevingsverordening Limburg mag enkel voor menselijke consumptie onder de bovenste Brunssumklei in de Roerdalslenk worden onttrokken. De diepte van de noodvoorziening bepaalt of de grondwateronttrekking onder de vrijstelling valt. Het grondwater onder de Bovenste Brunssumklei is met name gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening. Een noodvoorziening zal daarom boven de Brunssumklei gerealiseerd moeten worden. Nachtvorstberegening is geen noodvoorziening. Dit valt onder grondwateronttrekking voor landbouwkundige doeleinden. Proefonttrekking Bij proefonttrekkingen gaat het om kort durende onttrekkingen voor het verkrijgen van inzicht in de gesteldheid van de bodem in verband met het bepalen van het onttrekkingsdebiet. Het verlagen van het grondwaterpeil, beregening of bevloeiing, stofbestrijding of industriële toepassingen vallen niet onder proefonttrekkingen. Proefonttrekkingen mogen niet cumulatief worden toegepast om aan de voorwaarden van een vrijstelling te kunnen voldoen. Vanwege de instructiebepaling in artikel 3.16 van de Provinciale Omgevingsverordening Limburg mag enkel voor menselijke consumptie onder de bovenste Brunssumklei worden onttrokken. De diepte van de proefonttrekking bepaalt of de grondwateronttrekking onder de vrijstelling valt.
140595
29/30
Uitwisseling grondwater Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Daarom moet tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei of bentoniet om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Wordt volgens dit protocol gewerkt bij het maken en afdichten van de put dan wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl. Zorgplicht De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving hebben. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). De onttrekker heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken. Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt de onttrekker zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert de onttrekker het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen. Vrijstelling meet- en rapportageplicht Aan de meet- en rapportageplicht zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt op basis van artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit bepaalt dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden. De grenzen van onttrekkingen die als beperkt worden aangemerkt, volgen uit het ‘Toepassingengebied’.
140595
30/30
Waterschao Roer en Overmaa's
BESLUIT VASTSTELLING BELEIDSREGELS VERGUNNINGVERLENING Het dagelijks bestuur van Waterschap Roer en Overmaas; Ovenrvegende;
dat, op grond van het bepaalde in de Waterschapswet respectievelijk de Watenruet het dagelijks bestuur bevoegd gezag is voor het behandelen van aanvragen voor vergunningen op grond van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas respectievelijk de Watenruet. dat, op grond van de Algemene wet bestuursrecht eisen worden gesteld aan de totstandkoming van een beslissing op een aanvraag, onder meer de bij het besluit betrokken zorgvuldige belangenafweging ;
dat artikel 4:81 van het Algemene wet bestuursrecht juncto het bepaalde in de Waterschapswet aan het dagelijks bestuur de mogelijkheid biedt om de waterstaatkundige beoordeling te vervatten in beleidsregels; dat voor enkele handelingen die omschreven stonden in de beleidsregels, in het algemeen geen individuele belangenafweging wordt gemaakt; dat artikel 4.4 en artikel 4.5, eerste lid, sub a van de keur zijn aangepast wat gevolgen heeft voor de beleidsregel 2.6 (lozingen op oppervlaktewater);
dat de algemene regels vergunningverlening zijn aangepast wat ook gevolgen heeft voor de beleidsregels vergunningverlening ; dat het ontwerp van dit besluit na voorafgaande openbare bekendmaking ingaande 17 maart 2014 tot en met 28 april 2014 voor eenieder ter visie heeft gelegen in het waterschapshuis en was te raadplegen via het Waterschapsblad (2014,1437) op de website www.overheid.nl dat gedurende deze periode zijn een inhoudelijke zienswijze van de LLTB te Roermond en van het Samenwerkingsverband Westelijke Mijnstreek, vertegenwoordigd door de gemeente Sittard-Geleen ontvangen. Deze zienswijzen hebben niet geleid tot een aanpassing van het besluit (zie lnspraaknota); dat een ontvangen beleidsadvies van de Unie van Waterschappen over de lex silencio positivo heeft geleid tot een aanpassing van het besluit (zie lnspraaknota); Gelet op het bepaalde in het Reglement voor Waterschap Roer en Overmaas en de Keur van Waterschap Roer en Overmaas, alsmede op het hiervoor overwogene;
140597
112
Waterschao Roer en Overmaa's
BESLUIT:
1.
2.
De Beleidsregels vergunningverlening 2014 zoals aangegeven in de bijlage bij dit besluit vast te stellen en deze te publiceren. De Beleidsregels vergunningverlening 2008 van 29 augustus 2008 (gewijzigd op 24 november 2009 en op 10 oktober 2013) in te trekken.
Aldus besloten in de vergadering van 20 mei 2014. Het dagelijks bestuur,
de secretaris/directeur,
ing. J.M.G. ln den Kleef
140597
de voorzitter,
Schrijen
212
Beleidsregels vergunningverlening Waterschap Roer en Overmaas
Inhoudsopgave 1
Inleiding................................................................................................................3 1.1 1.2 1.3 1.4
2
Taken en verantwoordelijkheden .................................................................3 Beleidsuitgangspunten ................................................................................3 Omgaan met beleidsregels..........................................................................4 Procedures voor het verlenen van een vergunning .....................................5
Wateren ...............................................................................................................6 2.1
Algemeen ....................................................................................................6 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.1.7
2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 3
Primaire en secundaire wateren .........................................................6 Toegekende functies ..........................................................................6 Onderhoud .........................................................................................7 Ecologie .............................................................................................7 Hydrologie ..........................................................................................8 Veiligheid ...........................................................................................8 Verboden ......................................................................................... 10
Oeververdediging ...................................................................................... 11 Kabels en leidingen ................................................................................... 14 Duikers en bruggen ...................................................................................17 Ophogingen .............................................................................................. 20 Lozingen ................................................................................................... 22 Onttrekkingen ............................................................................................ 26 Verleggen.................................................................................................. 30 Bouwwerken ............................................................................................. 32 Woonboten................................................................................................ 34 Overige werken ......................................................................................... 37 Recreatie................................................................................................... 39
Waterkeringen .................................................................................................... 40 3.1
Algemeen .................................................................................................. 41 3.1.1 Algemene uitgangspunten................................................................ 43 3.1.2 Onderhoud ....................................................................................... 44 3.1.3 Verboden ......................................................................................... 44
3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12
140599
Wegen en coupures .................................................................................. 45 Vrij lozende leidingen ................................................................................ 48 Pijpleidingen (drukleidingen) ..................................................................... 51 Kabels en leidingen ................................................................................... 54 Bomen en overige beplanting .................................................................... 57 Bouwwerken ............................................................................................. 59 Ophogingen .............................................................................................. 62 Ontgravingen ............................................................................................ 64 Recreatief medegebruik ............................................................................ 66 Beweiding ................................................................................................. 68 Verlegging / reconstructie van de waterkering ........................................... 70
1/89
4
Grondwater ........................................................................................................ 73 4.1
Algemeen .................................................................................................. 73 4.1.1 Taken en Verantwoordelijkheden ..................................................... 73 4.1.2 Wet en regelgeving .......................................................................... 73
4.2
Beleidsregel .............................................................................................. 75
Literatuurverwijzingen .............................................................................................. 83 Verklarende woordenlijst .......................................................................................... 86 BIJLAGEN 1. Nota Recreatief Medegebruik
140599
2/89
1
Inleiding
1.1
Taken en verantwoordelijkheden
Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze zorg niet uitdrukkelijk aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen (artikel 4, lid 1 van het Reglement voor Waterschap Roer en Overmaas 2008). Dit omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater. Tot de zorg voor het watersysteem behoort onder andere de zorg voor de waterkering, de waterhuishouding waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Een instrument om deze taken te kunnen uitvoeren is vergunningverlening. Het waterschap is het bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen op grond van de Waterwet en de Keur van Waterschap Roer en Overmaas (keur). Deze beleidsregels zijn gericht op de verbodsbepalingen die zijn opgenomen in de Keur van Waterschap Roer en Overmaas. De verbodsbepalingen hebben betrekking op de waterstaatswerken zoals de primaire en secundaire wateren, de waterkeringen en het grondwater. De verbodsbepalingen in de keur zijn relatieve verboden. Dat wil zeggen dat een bepaalde handeling of activiteit niet zonder meer verboden is, maar dat afhankelijk van de aard of plaats van de activiteit er ontheffing verleend kan worden in de vorm van een vergunning. Aan de vergunningen worden voorschriften verbonden waaraan de vergunninghouder moet voldoen. Door het weigeren van een vergunning of door middel van het onder voorschriften verlenen van een vergunning wordt voorkomen dat vastgestelde doelen met betrekking tot het water- en waterkeringbeheer worden gefrustreerd. Vanuit het beginsel van zorgvuldigheid, zoals dat is neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het wenselijk dat het antwoord op de vraag of een vergunning al dan niet verleend kan worden, is af te leiden uit een vastgestelde beleidsregel. Bovendien is de kans dat een beschikking, als gevolg van een rechterlijke toetsing wegens inconsistentie (materieel motiveringsgebrek) vernietigd wordt, dan minimaal. In deze notitie zijn de beleidsregels voor de afhandeling van aanvragen voor een vergunning op grond van de keur en de Waterwet opgenomen. Het beleid betreffende grondwateronttrekkingen is in overeenstemming met de instructiebepalingen uit de Provinciale Omgevingsverordening Limburg. Een deel van de grondwateronttrekkingen blijft vergunningplichtig, een deel valt onder algemene regels. Landbouwkundige onttrekkingen vallen volledig onder de algemene regels. Op grond van artikel 4.7 van de keur kan het dagelijks bestuur verdere invulling geven aan de bepalingen van de keur door middel van algemene verboden, algemene regels en vrijstellingen. Daar waar de aanvraag niet aan de voorwaarden in de algemene regels voldoet, moet deze aan de hand van deze beleidsregels worden beoordeeld. De ge- en verbodspalingen die in de keur zijn opgenomen zijn van toepassing op de in de legger opgenomen waterstaatswerken en zoneringen zoals beschermingszone, inundatiegebied, profiel van vrije ruimte en meanderzone. De bepalingen met betrekking tot grondwater zijn van toepassing op het hele beheersgebied. 1.2
Beleidsuitgangspunten
Door het waterschap is op 24 november 2009 het Waterkeringenbeheersplan 2009-2013 vastgesteld en op 29 september 2009 is het Waterbeheersplan 2010-2015 vastgesteld. Beide plannen zijn door het College van Gedeputeerde Staten van Limburg goedgekeurd. In
140599
3/89
deze plannen is geformuleerd op welke manier de waterkwantiteits-, kwaliteitszorg en de waterkeringszorg wordt vormgegeven. Het beleid dat is geformuleerd in deze plannen is mede een uitwerking van provinciaal beleid zoals dat is opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). In 2015 wordt het Waterbeheersplan 2016-2021 vastgesteld. Dit document is van toepassing op de oppervlaktewateren en waterkeringen. Bij het verlenen van vergunningen op grond van de Waterwet en de keur wordt primair als uitgangspunt aangehouden dat het waterstaatkundig functioneren van het watersysteem en van de waterkeringen gewaarborgd blijft. Bij iedere vergunningaanvraag wordt beoordeeld in hoeverre het gevraagde van invloed is op bijvoorbeeld het waterkerend vermogen van de waterkering, de waterafvoer of grondwaterstanden. Verder mag de kwaliteit van het water of de aan de wateren toegekende ecologische functie niet negatief worden beïnvloed. In het algemeen geldt dat nadelige effecten van het aangevraagde werk of activiteit worden vermeden dan wel niet worden toegestaan. Zijn negatieve effecten onvermijdelijk dan zullen deze gevolgen binnen het werk verzacht moeten worden. Is dit ter plaatse van het werk niet mogelijk dan worden de effecten elders gecompenseerd. De in de werken toe te passen materialen moeten voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit. 1.3
Omgaan met beleidsregels
Vergunningaanvragen moeten aan de in deze notitie opgenomen beleidsregels worden getoetst. Bij het samenstellen van de beleidsregels zijn belangen van derden in het algemeen meegewogen. Toch is het noodzakelijk om bij iedere vergunningaanvraag alle belangen individueel te beoordelen. Er kunnen hierdoor argumenten aanwezig zijn om vergunningaanvragen, ondanks dat deze voldoen aan de beleidsregels toch te weigeren. In normale gevallen behoort niet van een beleidsregel te worden afgeweken. Immers een afwijking van de beleidsregel betekent materieel een wijziging van de beleidsregel. Een dergelijke wijziging behoort uit het oogpunt van rechtszekerheid niet via een afwijking maar via een wijziging van de beleidsregel te geschieden. Een incidentele afwijking in een standaard situatie is al snel in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In bijzondere gevallen kan een afwijking van een beleidsregel noodzakelijk zijn. Indien het handelen overeenkomstig de beleidsregel in een bijzonder geval zou leiden tot nadelige of voordelige gevolgen voor een of meer belanghebbenden die onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met beleidsregel te dienen doelen, is afwijken geoorloofd en geboden. Deze afwijking moet gemotiveerd worden. Tot de bijzondere gevallen behoren onder andere werken die zijn aangebracht voordat het werk op basis van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas vergunningplichtig werd. In deze gevallen is er sprake van een fictieve vergunning. Bij het aanpassen of formaliseren van een fictieve vergunning kan afgeweken worden van de beleidsregels. Deze afwijking moet gemotiveerd worden.
140599
4/89
1.4
Procedures voor het verlenen van een vergunning
De procedures die gevolgd kunnen worden zijn: - de eenvoudige procedure; en - de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De eenvoudige procedure houdt in dat binnen 8 weken na het indienen van een aanvraag een besluit wordt genomen. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) houdt in dat, voordat een definitief besluit wordt genomen, gedurende 6 weken eerst een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd. Het definitieve besluit wordt binnen 6 maanden na het indienen van de aanvraag genomen. Alle (ontwerp)besluiten worden bekend gemaakt in het Waterschapsblad op www.overheid.nl. In de volgende gevallen moet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure worden gevolgd: - het brengen van verandering in de richting, vorm, afmeting of constructie van een primair en secundair water; - het maken of wijzigen van een waterstuwend werk in primaire wateren of in het inundatiegebied; - het maken of wijzigen van een waterkering dan wel een werk in een waterkering aan te brengen of te wijzigen; - het lozen van water in een primair of secundair water, met uitzondering van lozingen van ≤ 20 m³ die vallen onder algemene regel ‘Lozen van water (inclusief het aan- en afvoeren van water) en het plaatsen, behouden, wijzigen en verwijderen van lozingsvoorzieningen’; - het onttrekken van water uit een primair water, met uitzondering van onttrekkingen met behulp van een tankwagen; - en alle activiteiten die hiervoor niet genoemd zijn, indien de aard en de omvang van de activiteit dit wenselijk maakt. In uitzonderingsgevallen (in geval van spoedeisendheid of tijdelijke activiteiten voor de hiervoor genoemde aanvragen) kan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure buiten toepassing worden gelaten. Lex silencio positivo Sinds 2009 staat in de Algemene wet bestuursrecht de lex silencio positivo (LSP). De LSP is de regel die erop neerkomt dat bij overschrijding van de beslistermijn een besluit geacht wordt te zijn genomen van rechtswege. De LSP geldt niet voor keurvergunningen. De LSP is van toepassing (1) als dat in een regel bepaald is, of (2) als het gaat om zogenaamde dienstenactiviteiten als bedoeld in de Dienstenwet. Er is geen regel waarin staat dat de LSP geldt voor keurvergunningen. Verder is al in 2008 geconstateerd dat de keurbepalingen niet zien op dienstenactiviteiten, maar vooral gaan over de ontwikkeling of het gebruik van land en water
140599
5/89
2
Wateren
2.1
Algemeen
2.1.1 Primaire en secundaire wateren Vanuit het waterkwantiteitsbeheer wordt er in de Keur van Waterschap Roer en Overmaas een onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en overige wateren. De primaire wateren voldoen aan de Notitie 'Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas' en zijn als zodanig opgenomen in de legger. De secundaire wateren voldoen niet aan de normering maar zijn wel van belang voor het functioneren van het watersysteem. Deze secundaire wateren zijn ook in de legger opgenomen. Onder overige wateren worden alle andere oppervlaktewateren bedoeld. Normen voor de indeling in primaire en secundaire wateren zijn aangegeven in de Notitie 'Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas'. Voor primaire wateren geldt een aantal ge- en verbodsbepalingen. Voor alle overige wateren (waaronder secundaire wateren) zijn in de keur slechts enkele verbodsbepalingen opgenomen. Deze hebben alleen betrekking op het dempen, verleggen of veranderen van deze wateren en het lozen op en onttrekken uit deze wateren.
2.1.2 Toegekende functies Naast de opsplitsing in primaire, secundaire en overige wateren is ook de aan de watergang toegekende functie van belang. De toekenning van hoofd- en nevenfuncties heeft plaatsgevonden in het Waterbeheersplan en in andere besluiten van het dagelijks bestuur. Met de toegekende functies is bij het opstellen van de beleidsregels daar waar nodig rekening gehouden. Aan een primair water is de algemeen ecologische functie of de specifiek ecologische functie toegekend. Voorbeelden van andere hoofdfuncties zijn agrarisch water en de zwemwaterfunctie. Naast de hoofdfunctie kunnen aan een water ook nog diverse nevenfuncties worden toegekend. Eén van deze nevenfuncties is de functie water in bebouwing. Hiermee vindt een
140599
6/89
splitsing plaats tussen wateren die liggen in het landelijk gebied en wateren in het stedelijk gebied. De doelstelling van het waterschap bij de inrichting en beheer van wateren met een specifiek ecologische functie is gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van het oorspronkelijke karakter en de ecologische en landschappelijke waarden. Wanneer ook de agrarische functie of andere nevenfuncties zijn toegekend, dan wordt inrichting en beheer primair afgestemd op de specifiek ecologische functie. De doelstelling van het waterschap bij inrichting en beheer van wateren met een algemeen ecologische functie is gericht op het behoud en veiligstellen van ecologische en landschappelijke waarden op een lager niveau dan bij de specifiek ecologische functie. Inrichting en beheer van wateren met een algemeen ecologische functie wordt mede afgestemd op de andere functies, voor zover deze de ecologische functie niet aantasten. De doelstellingen en het na te streven ecologisch niveau zijn aangegeven in het handboek 'Streefbeelden voor Natuur en Water in Limburg'. Deze streefbeelden zijn een nadere uitwerking van het project verkenning regionale watersystemen. 2.1.3 Onderhoud Omdat het waterschap het onderhoud van primaire wateren verzorgt, toetst het waterschap bij het verlenen van een vergunning de invloed van het te vergunnen werk op het onderhoud. Indien de aanwezigheid van het te vergunnen werk het onderhoud en inspecties teveel belemmert of zelfs onmogelijk maakt, dan wordt de gevraagde vergunning niet verleend. Hierbij wordt met name gedacht aan obstakels in, boven en meteen naast de watergang, Het onderhoud van een vergund werk is voor rekening en verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. Deze is ook verantwoordelijk voor het verwijderen van drijfvuil en/of slib dat ter plaatse van het werk achter blijft. 2.1.4 Ecologie Bij de afweging of een vergunning al dan niet verleend kan worden, vindt een ecologische toetsing plaats. Belangrijk voor deze toetsing zijn de aan de watergang toegekende hoofden nevenfuncties. Afhankelijk van de toegekende functies worden de inrichting, beheer en onderhoud van het water afgestemd op de ecologische potenties. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te werken aan de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De Europese lidstaten hebben de verplichting om in 2015 (uiterlijk 2027) alle wateren in een goede ecologische en chemische toestand te hebben gebracht. Een belangrijk uitgangspunt van de KRW is ook dat de ecologische en chemische toestand niet mag verslechteren, het principe van 'geen achteruitgang'. Onder de ecologische toestand wordt nadrukkelijk ook de hydromorfologie verstaan. Om de gevolgen van werken op de hydromorfologie en de inrichting van watergangen te kunnen beoordelen, wordt daar waar mogelijk gebruik gemaakt van het Handboek Hydromorfologie en de Monitoring en afleiding hydromorfologische parameters Kaderrichtlijn Water (RWS WD Rapport 2007.006). Vismigratiebelemmeringen en andere factoren die migratie, kolonisatie en handhaving van watergebonden organismen onmogelijk maken, dan wel in sterke mate beperken (als bijvoorbeeld schaduwwerking waardoor waterplanten, welke noodzakelijk zijn voor een goed aquatisch systeem, worden beperkt in hun groei) worden niet toegestaan. Uitzondering hierop geldt indien compenserende maatregelen getroffen worden zoals vistrappen, looprichels onder bruggen en duikers en uitstapplaatsen voor dieren bij steile oevers.
140599
7/89
2.1.5 Hydrologie Voorts worden voorgenomen ingrepen in watergangen getoetst aan hydrologische criteria. Het basisuitgangspunt is dat de hydrodynamische eigenschappen van de watergang niet verslechteren. Bouwwerken en objecten op de bodem of oevers van de watergang evenals drijvende objecten kunnen zorgen voor een wijziging in stroomsnelheid, stroomrichting, waterdiepte en afvoercapaciteit en/of de bergingscapaciteit. Een obstakel in een watergang kan leiden tot een verhoging van de stroomsnelheid. Dit kan leiden tot erosie van het onderwaterprofiel en verslechtering van de functioneel vereiste toestand. Erosie heeft instabiliteit van het talud, de oevers en eventueel de waterkering tot gevolg. Ook heeft dit invloed op de levensomstandigheden van waterorganismen (zie 2.1.4) en op het beschermingsniveau tegen wateroverlast van aangrenzende terreinen. Om het bestaande beschermingsniveau te garanderen is elke verkleining van de afvoercapaciteit en/of bergingscapaciteit van de watergang ongewenst. Ook indien het huidige beschermingsniveau hoger is dan volgens de ‘Normering regionale wateroverlast’ vereist is, zijn ingrepen die de afvoer- of bergingscapaciteit verkleinen in principe niet toegestaan. Het waterschap stelt zich namelijk tot taak deze overcapaciteit van watergangen duurzaam veilig te stellen met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Dit kan zijn meer neerslag door klimaatverandering, grotere aanvoer van regenwater door uitbreiding of afkoppelen van stedelijk gebied of bijvoorbeeld door natuurlijke profielverkleining als gevolg van sedimentatie of begroeiing. Gevraagde vergunningen als gevolg waarvan hydrodynamische eigenschappen van de watergang verslechteren, worden in principe niet verleend. 2.1.6 Veiligheid De klimaatverandering heeft verstrekkende gevolgen voor ons land met name op het gebied van water. Bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast, droogteschade en een goede waterkwaliteit zijn zaken die inspanningen eisen. Om te kunnen voldoen aan de eisen die het waterbeheer aan ons land stelt, is op 22 december 2009 de Waterwet in werking getreden. In artikel 2.1 van de Waterwet zijn de doelstellingen geformuleerd. Deze doelstellingen zijn in onderlinge samenhang richtinggevend bij de toepassing van alle bevoegdheden en de verdere uitvoering van de Waterwet. Dit is de kern van integraal waterbeheer. Hieronder wordt niet alleen de milieukwaliteit verstaan, maar ook het kwantiteitsbeheer en de veiligheid van het gebruik van de watersystemen door de gebruikers ervan (zie memorie van toelichting van de Waterwet, artikel 2.1). Ook het waterschap is zich bewust van de klimaatverandering. Om hier goed op te kunnen anticiperen heeft het waterschap hiervoor beleid opgesteld. Dit beleid is in 2012 verwoord in de Visie waterbeheer Limburg in 2020: 'De klimaatverandering leidt tot nattere winters, drogere zomers en hevigere regenbuien. Aanhoudende depressies met veel regen leiden tot frequenter en extremer hoogwater in de Maas en de beken, waardoor het risico op wateroverlast toe neemt. De klimaatverandering vereist ingrijpende aanpassingen. Het waterschap heeft zich tot doel gesteld het beschermen van de bewoners en gebruikers van het Maasdal en het goed verdelen van het water in ruimte en tijd om overlast en schade te voorkomen.' Al enige tijd is een klimaatverandering merkbaar. Dit uit zich door langere perioden van aanhoudende droogte, grotere neerslagsommen in natte perioden en een toename van hevige neerslaggebeurtenissen en extremere neerslagintensiteiten. In Nederland is de jaarlijkse neerslag vanaf 1906 toegenomen met 18 procent. Dit komt vooral voor rekening van de winter en de herfst met in beide seizoenen 26 procent meer neerslag (KNMI, 2011).
140599
8/89
Uit neerslagmetingen in Herwijnen blijkt bij vergelijking van de periode 1970-1999 met 20002011 dat de herhalingstijd van buien van gelijke intensiteit met een factor 10 is afgenomen. Buien met een intensiteit van 60 mm/uur komen gemiddeld 10 keer zo vaak voor als voorheen. Bovendien worden de buien met eenzelfde herhalingstijd intenser. De grotere neerslagsommen en -pieken leiden tot een grotere belasting van het afwateringsstelsel en de beeksystemen. De kans dat de normafvoeren waarop de beken zijn gedimensioneerd om wateroverlast te voorkomen worden overschreden, neemt toe. Het beschermingsniveau neemt daarmee af. Dit maakt het extra belangrijk om de eventuele overcapaciteit van beken te reserveren voor klimaateffecten. Naast het watersysteem is het de taak van het waterschap te zorgen voor de veiligheid van de burgers; dus ook van woonbooteigenaren. Gezien de beschreven ontwikkelingen kan het waterschap de veiligheid van woonbooteigenaren niet voldoende garanderen. Om vorenstaande redenen zullen voor activiteiten en werken (inclusief woonboten) op, in en boven de beken die de afvoer belemmeren en welke niet direct voor het functioneren van het watersysteem benodigd zijn, geen toestemmingen meer worden verleend. Sterker nog zal een sanering van bestaande situaties moeten plaatsvinden. Specificering hydrologische criteria Roer en Hambeek De gemiddelde afvoer van de Roer bedraagt ca. 23 m³/s. De maatgevende afvoer (herhalingstijd 1:100, tevens wettelijk beschermingsniveau stedelijk gebied) bedraagt ca. 170 m³/s. Op basis van de voorziene klimaatverandering zullen op termijn de maatgevende afvoeren hoger worden. Voor het AMICE* project zijn scenario’s opgesteld voor hoogwatersituaties bij de natte klimaatscenario’s (Drogue, et al., 2010). Voor de periode 2021-2050 is de verwachting dat de maatgevende afvoer van 1x per 100 jaar toeneemt naar ca. 173 m³/s. In de periode daarna is toename tot 187 m3/s te verwachten. Uit berekeningen blijkt dat de huidige afvoercapaciteit van de Hambeek 180 m³/s bedraagt. De actuele overcapaciteit is nog maar zeer beperkt. Het waterschap streeft ernaar om maximaal gebruik te kunnen maken van de afvoercapaciteit van de beken. Met name voor de Hambeek is dit van groot belang omdat in maatgevende situaties nagenoeg de volledige afvoer van de Roer via de Hambeek moet kunnen worden afgevoerd. Bij 'falen' van de Hambeek kan grote wateroverlast optreden in Roermond. Dit betekent dat er geen ruimte is voor obstakels die de afvoer beperken c.q. de maatgevende waterstanden verhogen. Als obstakels kunnen onder andere worden gezien de woonboten in de Hambeek. Niet alleen zijn de woonboten zelf zijn een obstakel, maar door het invangen van meedrijvende voorwerpen (waaronder boomstammen en takken) zal de impact van het obstakel alleen maar groter worden. Bij lage en gemiddelde afvoeren is de stroomsnelheid in de Hambeek laag (0,05-0,20 m/s). Bij hoge afvoeren kan dit echter sterk oplopen tot waarden van 1-1,5 m³/s. Deze treden vooral op bij een hoge Roerafvoer en relatief lage Maaswaterstanden. Bij zeer extreme omstandigheden (bijvoorbeeld 290 m ³/s) kan de stroomsnelheid oplopen tot boven de 1,5 m/s. Hierbij bestaat het risico dat grotere en zwaardere obstakels worden los gesleurd en meegevoerd. Tevens bestaat het risico, zeker bij hoogwatersituaties, dat meedrijvende obstakels de woonboten zodanig beschadigen dat deze zinken. Hiermee komt niet alleen de veiligheid van burgers (op woonboten) in het gedrang, maar ontstaat een nog groter obstakel welke de kans op het falen van het watersysteem alleen nog maar groter maakt.
140599
9/89
Dit levert een te groot risico voor het functioneren van het watersysteem. Om vorenstaande redenen zullen voor activiteiten en werken op en in de beken waarvoor geldt dat de activiteit en het werk niet direct noodzakelijk zijn voor het functioneren van het watersysteem, geen toestemmingen meer worden verleend. Verleende vergunningen zullen worden met een overbruggingstermijn (van 2 tot 5 jaar) worden ingetrokken. *
AMICE staat voor Adaption of the Meuse to the Impacts of Climate Evolutions. AMICE is een interreg-project waarin de invloed van klimaatveranderingen op het Maasbassin zijn onderzocht. 2.1.7 Verboden Voor een aantal verboden dat in de keur wordt genoemd, verleent het waterschap in principe geen vergunning, tenzij deze zaken onderdeel uit maken van een ander werk (bijvoorbeeld leggen van kabels of bouwactiviteiten). Het betreft de volgende verboden: - werken te verrichten waaronder ploegen, spitten of graven in een primair water of waterkering (artikel 4.1, lid 1, onder a van de keur); - maaien of op andere wijze verwijderen van vegetatie in of bij een primaire water of op of bij een waterkering (artikel 4.1, lid 1, onder a en b van de keur); - verwijderen van taludverdedigende beplantingen en/of materialen bij een primair water of waterkering (artikel 4.1, lid 1, onder a en b van de keur); en - maken van ophogingen binnen het profiel van een primair water (artikel 4.1, lid 1, onder c van de keur).
140599
10/89
2.2
Oeververdediging
Algemeen Met oeververdediging worden materialen bedoeld tot verdediging van oever, talud of waterbodem. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Werken is een breed begrip waaronder ook een oeververdediging valt. Toepassingsgebied Het verbod geldt voor alle primaire wateren die zijn opgenomen in de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Overige wet- en regelgeving en beleid Besluit bodemkwaliteit (het toepassen van niet-uitloogbare materialen). Afweging Een oeververdediging moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij watergangen met een specifiek ecologische functie is een oeververdediging niet wenselijk in verband met het ecologisch functioneren van deze watergang. Bij vrij meanderende watergangen is een oeververdediging niet gewenst omdat hierdoor de oevers worden vastgelegd. Alleen als er sprake is van (dreigende) aantasting van hoogwaardige infrastructuur kan een oeververdediging worden toegestaan. Verder wil het waterschap met deze beleidsregel voorkomen dat er een wildgroei aan oeververdedigingen ontstaat. Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen In onderstaand schema is aangegeven wanneer het waterschap een vergunning kan verlenen.
140599
11/89
Oeververdediging
specifiek ecologisch oppervlaktewater
nee vergunning mogelijk
ja bescherming van bebouwing en/of hoogwaardige infrastructuur
nee geen vergunning mogelijk
ja
\
oeververdediging is een taak van het waterschap
Constructie-eisen Is oeververdediging noodzakelijk dan zal de lichtst mogelijke constructie toegepast moeten worden. Oeververdediging waarbij men stampbeton toepast, moet zoveel mogelijk worden voorkomen. De volgende materialen kunnen worden toegepast: - betuining (vlechtwerk van wilgentakken); - stapelzoden; - beplanting van het talud; - stapelstenen (Ardennergres) - stortsteen/Maaskeien; - stortsteen/Maaskeien op filterdoek; en - stortsteen/Maaskeien gezet in stampbeton. Het type steen dat gebruikt moet worden, is afhankelijk van de omgeving. In het algemeen wordt stapelwerk van Ardennergres voorgeschreven. In het Maasdal kunnen ook Maaskeien worden toegepast. Uitzondering op de te gebruiken materialen is mogelijk als toepassing van de hierboven genoemde constructies in verband met plaatselijke omstandigheden niet mogelijk is. Hierbij moet worden gedacht aan grote lozingen waarbij de bovengenoemde constructies onvoldoende zijn om de oever te beschermen.
140599
12/89
Normeisen n.v.t. Onderhoudseisen Het onderhoud van de oeververdediging is voor rekening en verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. Algemene criteria Een aantal primaire wateren (waaronder de Geul te Valkenburg en de Jeker te Maastricht) is voorzien van gemetselde of betonnen kademuren. Uitbreiding van deze keermuren wordt in principe niet toegestaan. Wanneer bij het realiseren van een tijdelijk werk (bijvoorbeeld kabel- of leidingsleuf door middel van open ontgraving) een tijdelijke oeververdediging nodig is dan mogen hiervoor tijdelijk stapelzoden of stortsteen / Maaskeien worden gebruikt. Dit geldt ook voor meanderende oppervlaktewaterlichamen. Toelichting De beoordeling van oeververdediging bij bijvoorbeeld duikers lozingswerken, bruggen e.d. wordt meegenomen bij de beoordeling van het werk. Voor de keuze van de toe te passen materialen wordt verwezen naar deze beleidsregel.
140599
13/89
2.3
Kabels en leidingen
Algemeen Begripsbepaling Met deze beleidsregel worden alle kabels en leidingen ongeacht diameter of functie bedoeld. Deze beleidsregel wordt in samenhang met de algemene regels kabels en beschouwd. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszones graafwerkzaamheden te verrichten (artikel 4.1, lid 2, onder a). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de meanderzones leidingen of kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen (artikel 4.1, lid 3, onder b). Werken is een breed begrip waaronder ook kabels en leidingen vallen. Toepassingsgebied Deze beleidsregel is van toepassing op alle primaire wateren inclusief beschermingszone en meanderzone zoals deze zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Overige wet- en regelgeving en beleid Bij besluit van 14 december 2009 (Algemene regels realiseren kabels- en leidingenkruisingen) geldt deze verbodsbepaling niet zolang wordt voldaan aan de algemene voorschriften die bij het voornoemde besluit horen. Afweging De leidingkruisingen waarop de algemene regel niet van toepassing is, betreffen de kruisingen met een grote diameter, kruisingen met grotere watergangen als deze doormiddel van een open ontgraving worden gerealiseerd, of waar de watergang ligt in een meanderzone. Bij de grotere watergangen is niet zozeer de kabel of leiding maar de uitvoeringsmethode voor het leggen van de kabel of leiding bepalend. Veelal leidt dit tot het stellen van aanvullende voorwaarden. Ook is een aantal van de grotere watergangen voorzien van kademuren. In die gevallen kan het belangrijk zijn om, afhankelijk van de constructie van de kademuur, nadere eisen aan de ligging van de leiding te stellen. Bij meanderende watergangen zal de ligging van de watergang in de tijd veranderen. Om te zorgen dat de leiding niet wordt bloot gespoeld door het meanderen van de watergangen, stelt het waterschap nadere eisen aan de (diepte) ligging van de leiding. Hierbij kan een afweging worden gemaakt tussen economische levensduur en de snelheid van meanderen van de betreffende watergang. De leidingbeheerder en het waterschap beoordelen samen het risico van blootspoelen dat gelopen mag worden. Het waterschap schrijft uiteindelijk voor welke afstand wordt gehanteerd.
140599
14/89
Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen Om de gevolgen voor onderhoud en het gebruik van een watergang zoveel mogelijk te beperken, wordt de leidingkruising bij voorkeur in de nabijheid van een duiker of een brug gerealiseerd. Langsliggingen van kabels en/of leidingen kunnen zowel gelegd worden in de onderhoudsstrook als in de beschermingszone. Langsliggingen in de onderhoudsstrook worden in principe niet toegestaan. Er mogen alleen kabels en/of leidingen in de onderhoudsstrook worden gelegd als men kan aantonen dat een ander tracé technisch en/of financieel niet mogelijk is. Ook blijft de andere zijde van de watergang volledig vrij van obstakels en mag een eventuele herinrichting niet worden gefrustreerd. Daar waar de watergang parallel aan een weg of kabel/leidingenstrook ligt, kan hiervan worden afgeweken. Uitgangspunt is dat de kabel/leiding op een zo groot mogelijke afstand van de watergang of in de leidingenstrook wordt gelegd. Constructie-eisen Niet de kabel of leiding maar veelal de uitvoeringsmethode voor het leggen van de leiding leidt tot aanvullende voorwaarden. Open ontgraving Indien tijdens de uitvoering van de werken (in de niet vrijgestelde watergangen) een tijdelijke hulpconstructie bestaande uit een stalen damwandkuip, voorzien van de nodige stel- en/of afstutramen wordt aangebracht, reikt de onderkant van de damwand minimaal tot 3,00 meter onder de bodem van de zinker. De damwandelementen worden door middel van heien of trillen aangebracht. De damwandkuip moet aan weerszijden minimaal 1,50 meter langer zijn dan de zinkereinden. De damwanden mogen maximaal 0,20 meter boven de (opgeschoonde) bodem en maximaal 0,50 meter boven de taluds worden aangebracht. Nadat de zinker is gelegd, moet de sleuf in lagen van 0,30 meter worden gevuld en elke laag wordt afzonderlijk verdicht. De bodem en taluds wordt ter breedte van de sleuf hersteld met stortsteen (10 tot 40 kg). Daarna moeten de taluds worden afgedekt met teelaarde en ingezaaid worden met een grasbermmengsel. Over de breedte van de sleuf worden de taluds met stapelzoden hersteld. Persing De afstand van de insteek van de watergang tot aan de tijdelijke bouwput, voor de boring, bedraagt minimaal 2 meter. Gestuurde boring De afstand van de insteek van de watergang tot aan het intrede en uittredepunt van de boring bedraagt minimaal 2 meter. De spoeldruk is zodanig dat er geen bentonietspoeling ter plaatse van de bodem, taluds en onderhoudspad van de watergang uittreedt. Normeisen De afstanden vanaf de bovenkant van de kabel of leiding tot aan de bodem en taluds bedragen minimaal 1,50 meter respectievelijk 2,50 meter. Bij watergangen met een meanderzone wordt voor de afstandsbepaling van de leiding tot aan het talud een afweging gemaakt tussen meandersnelheid en economische levensduur van de leiding.
140599
15/89
Onderhoudseisen Het onderhoud van de kabel of leiding is voor rekening en verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. Algemene criteria Bij meanderende watergangen geldt dat voor de bescherming van kabels en/of leidingen de oever en of de bodem niet mag worden vastgelegd. Dit heeft als consequentie dat als het meanderingsproces zover gevorderd is dat de ligging van de kabel en/of leiding niet meer aan de genoemde afstand voldoet, deze door en op kosten van de leidingbeheerder verlegd moet worden. Dit laatste wordt als voorschrift in de vergunning opgenomen. Toelichting n.v.t.
140599
16/89
2.4
Duikers en bruggen
Algemeen Begripsbepaling Met duikers of bruggen worden voorzieningen bedoeld om een watergang te kunnen kruisen. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Werken is een breed begrip waaronder ook een duiker of brug valt. Toepassingsgebied Het verbod geldt voor alle wateren die zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Overige wet- en regelgeving en beleid Besluit bodemkwaliteit (het toepassen van niet-uitloogbare materialen). Afweging Bij het beoordelen van een aanvraag om een vergunning voor een duiker of een brug spelen de volgende afwegingen een rol: - noodzaak tot het aanleggen van een duiker of een brug; en - afmetingen van de duiker of een brug. Een duiker of een brug vormt een belemmering bij het onderhoud van een primair water. Bij het verstopt raken van een duiker kan deze opstuwing veroorzaken waardoor bovenstrooms wateroverlast kan op treden. Bij een brug kan opstuwing optreden door het verzamelen van drijfvuil tegen een pijler van een brug. Bij een toename van het aantal duikers of bruggen neemt de kans op opstuwing toe. Ook zullen de onderhoudskosten voor het waterschap hoger zijn naarmate er meer duikers en/of bruggen in een watergang aanwezig zullen zijn. Daarom blijft het aantal duikers en bruggen beperkt. Voor het ecologisch functioneren van een primair water kan het noodzakelijk zijn dat een duiker of een brug ecologisch passeerbaar is en er daarvoor aanvullende voorzieningen nodig zijn. De noodzaak van deze voorzieningen worden van geval tot geval beoordeeld. Deze voorzieningen worden in ieder geval voorgeschreven als er sprake is van ecologische verbindingszones zoals die zijn aangegeven in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.
140599
17/89
Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen Bij de vergunningverlening van een duiker of brug wordt de ecologische passeerbaarheid gewaarborgd. Afhankelijk van de watergang en de situatie worden hiertoe maatregelen voorgeschreven. Deze maatregelen kunnen variëren van een aparte ecopassage tot het verdiept aanleggen van de duiker (hierbij zal zich een sliblaag op de bodem van de duiker afzetten). Wanneer de duiker of de brug wordt gelegd in een primair water waarvoor ook een meanderzone geldt dan moet de duiker worden verplaatst indien dit noodzakelijk wordt door de meandering. Dit is echter niet van toepassing als de duiker of de brug onderdeel uit maakt van een weg die wordt beschouwd als hoogwaardige infrastructuur. Constructie-eisen De landhoofden van de brug liggen buiten de insteek van de watergang tenzij: - het profiel van de watergang ten opzichte van de maatgevende afvoer overgedimensioneerd is; en - in de toekomst geen toename van de afvoer wordt verwacht. In principe worden er geen pijlers in het stroomvoerend profiel van de watergang toegestaan. Normeisen Per perceel wordt maximaal 1 duiker of brug toegestaan. Bij percelen die over een afstand van meer dan 250 meter grenzen aan een primair water kunnen 2 of meer duikers en/of bruggen worden toegestaan. De minimale afstand tussen de duikers en/of bruggen moet dan minimaal 250 meter bedragen. De diameter van een duiker is afhankelijk van de maatgevende afvoer van de watergang. Met behulp van de maatgevende afvoer kan de minimale diameter berekend worden. Om de kans op verstopping door drijfvuil te voorkomen, bezit de duiker een minimale diameter van 0,50 meter. Bij bronbeken met een geringe afvoer kan worden volstaan met een duiker met een diameter van minimaal 300 millimeter. De lengte van een duiker mag niet langer zijn dan strikt noodzakelijk voor het doel. De duiker wordt waterpas of evenwijdig aan het bodemverhang gelegd. De duiker wordt met een overdiepte van 0,10 meter gelegd. De binnenonderkant (vloeivlak) van de duiker komt dan lager te liggen dan de normale vaste bodem van de watergang. Hiervan kan worden afgeweken als het bovenstroomse gedeelte van de watergang moet/kan functioneren als buffer. Daarnaast kan bij een dubbele duiker de tweede duiker hoger worden gelegd. De normale afvoer kan dan worden afgevoerd door de duiker die op bodemhoogte ligt. Bij piekafvoeren wordt de tweede duiker ook gebruikt voor de waterafvoer. De hoogte van een brug ten opzichte van de bodem is afhankelijk van de maatgevende afvoer van de watergang. Met behulp van de maatgevende afvoer en het profiel van de watergang kan de minimale afmeting berekend worden. Daarnaast ligt de onderkant van de brugconstructie minimaal 0,50 meter boven de hoogwaterlijn zodat er tijdens hoogwater zich geen drijfvuil kan verzamelen bij de brug. Onderhoudseisen Het onderhoud van de duiker of brug is voor rekening en verantwoordelijkheid van de vergunninghouder.
140599
18/89
Algemene criteria Zodra er bij een duiker of brug een talud een bodemverdediging noodzakelijk is, wordt deze getoetst aan de beleidsregels oeververdediging. Er wordt geen aparte vergunning voor de oeververdediging verleend. Eventuele voorschriften worden meegenomen in de vergunning voor de duiker of de brug. Toelichting Naast een berekening kan de diameter van de duiker ook worden bepaald aan de hand van de diameter van de boven- en benedenstrooms gelegen duikers. Een bijzondere vorm van een duiker is een overkluizing. Overkluizingen zijn onder meer duikers die worden gebruikt om ruimte te winnen voor andere gebruiksfuncties (zoals bebouwing of parkeerterrein) of duikers die liggen in de lengterichting van een weg. In het Waterbeheersplan is over overkluizingen opgenomen dat waar mogelijk de overkluizing van een watergang opgeheven moet worden. Nieuwe overkluizingen worden niet toegestaan.
140599
19/89
2.5
Ophogingen
Algemeen Begripsbepaling Met ophogingen worden grondaanvullingen bedoeld. Dit kan zijn in de vorm van een aarde wal of bijvoorbeeld het ophogen van het maaiveld. Maar ook kan een ophoging binnen de watergang plaatsvinden (het geheel of gedeeltelijk dempen van een primair of secundair water). Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur secundaire wateren van richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen respectievelijk wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen (artikel 4.1, lid 7). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in inundatiegebieden daarin ophogingen te maken of te verwijderen (artikel 4.1, lid 5, onder a). Toepassingsgebied Het verbod geldt voor alle primaire en secundaire wateren en de bijbehorende en inundatiezones die zijn opgenomen op de legger van Waterschap van Roer en Overmaas. Overige wet- en regelgeving en beleid Besluit bodemkwaliteit (het toepassen van niet-uitloogbare materialen). Afweging Een ophoging kan geheel of gedeeltelijk liggen op een of meer van de volgende plaatsen: - in een primair water (inclusief eventuele onderhoudsstrook); - in een secundair water; en - in het inundatiegebied. Primair water Een ophoging binnen het watervoerend profiel van een primair water wordt niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn profielverkleiningen die onderdeel uit maken van een reconstructie van een primair water. Voor het al dan niet toestaan van een reconstructie wordt verwezen naar het beleid omschreven onder de § verleggen (§ 2.9). Voor ophogingen van een onderhoudsstrook kan afhankelijk van de situatie een vergunning worden verleend. Ophoging wordt alleen toegestaan als het onderhoud niet bemoeilijkt wordt en/of er ter plekke geen waardevolle vegetatie aanwezig is. Secundair water In het algemeen geldt dat de watergang aan zijn functie moet kunnen blijven voldoen. Een ophoging binnen het watervoerend profiel van een secundair water wordt niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn profielverkleiningen die onderdeel uit maken van een reconstructie van een secundair water. Voor het al dan niet toestaan van een reconstructie wordt verwezen naar het beleid omschreven onder de § verleggen (§ 2.9).
140599
20/89
Inundatiegebied Ophogingen binnen een inundatiegebied zijn niet toegestaan, met uitzondering van waterkeringen. Alleen ophogingen die redelijkerwijs niet buiten het inundatiegebied gerealiseerd kunnen worden en er tevens sprake is van een zwaarwegend belang, kunnen onder voorwaarden worden toegestaan. Voorwaarde hierbij is wel dat de situering en uitvoering zodanig is dat de waterstandverhoging zo gering mogelijk is en de waterstandverhogende effecten en de afname van waterberging duurzaam worden gecompenseerd. Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen n.v.t. Constructie-eisen n.v.t. Normeisen n.v.t. Onderhoudseisen n.v.t. Algemene criteria n.v.t. Toelichting n.v.t.
140599
21/89
2.6
Lozingen
Algemeen Begripsbepaling Met lozingen wordt het lozen van water (in de kwantitatieve zin) in een oppervlaktewater bedoeld. Een lozing bestaat uit een lozingswerk en de lozing zelf. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te lozen in een primair of secundaire water (artikel 4.5, lid 1 onder a). Met betrekking tot de lozingsvoorziening geldt het volgende: Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b) Toepassingsgebied Het lozen van water in alle primaire en secundaire wateren is verboden zonder vergunning van het bestuur met uitzondering van lozingen van maximaal 20 m³ per uur in primaire en secundaire wateren die niet zijn gemarkeerd op de bij deze beleidsregels behorende kaart (O03-1102). Het maken van lozingsvoorzieningen is verboden in alle primaire wateren die zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Overige wet- en regelgeving en beleid - Waterwet (waterkwaliteit); - Wet milieubeheer (waterkwaliteit); - Wabo (waterkwaliteit); - Activiteitenbesluit (waterkwaliteit binnen inrichtingen); - Besluit lozen buiten inrichtingen (waterkwaliteit buiten inrichtingen); - Besluit lozing huishoudelijk afvalwater (waterkwaliteit door huishoudens); - Besluit bodemkwaliteit (het toepassen van niet-uitloogbare materialen bij lozingsvoorzieningen); - Algemene regels lozen van water (inclusief het aan- en afvoeren van water) en het plaatsen, behouden, wijzigen en verwijderen van lozingsvoorzieningen. Afweging Een lozing op primaire en secundaire wateren is vergunningplichtig op grond van de keur. Er zijn twee soorten lozingen: - statische lozingen; en - dynamische lozingen. Een statische lozing heeft een vast debiet bij een eventuele vastgestelde lozingsperiode, bijvoorbeeld lozingen van bronneringswater Onder dynamische lozingen worden niet constante lozingen verstaan, bijvoorbeeld het afkoppelen van hemelwater of de leegloop van regenwaterbuffers. Bij deze lozingen is de piekbelasting bepalend. De piekbelasting wordt bepaald door de bui-intensiteit. In het kader van de WB21 (Waterbeheer 21e eeuw) wordt bij hemelwaterlozingen de trits bergen-
140599
22/89
vasthouden-afvoeren gehanteerd. Dit betekent dat het water zoveel mogelijk op het eigen terrein moet worden verwerkt. Dit kan door middel van infiltratie en/of het bergen van water. Overstortwater wordt vanuit milieukundig oogpunt niet geïnfiltreerd. De berging kan een gedoseerde leegloop naar een oppervlaktewater hebben. Daar waar bij bestaande verhardingen niet voldoende ruimte voor berging kan worden gecreëerd of waar infiltratie niet mogelijk is, geldt dat de afvoercapaciteit van de beek bepaalt hoeveel water er geloosd kan en mag worden. Bij nieuwe projecten geldt altijd dat er voldoende berging (al dan niet met infiltratie) wordt gerealiseerd. Het maken van een lozingswerk is ook vergunningplichtig op grond van de keur. Aan het lozingswerk worden constructie-eisen gesteld ter bescherming van het oppervlaktewatersysteem. Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen Op de meeste oppervlaktewateren mag worden geloosd. Dit geldt niet voor bronnen en bronlopen die zijn aangegeven de bij deze beleidsregel behorende kaart. Voor zowel de dynamische als de statische lozingen geldt dat de piekbelasting zo minimaal mogelijk moet zijn om verstoring van het waterecosysteem tegen te gaan en om wateroverlast te voorkomen. Mocht de lozing niet wenselijk zijn, kan de vergunning niet worden verleend en zal samen met de aanvrager worden gezocht naar een alternatieve oplossing, bijvoorbeeld het reduceren van de lozingshoeveelheden. Constructie-eisen De constructie van een lozingswerk wordt getoetst aan de beleidsregels oeververdediging. Wanneer het lozingswerk ligt in een watergang met een meanderzone dan mag alleen een tijdelijke oeverbescherming worden toegepast. Als door meandering van een watergang de lozingsbuis bloot komt te liggen dan wordt deze door de vergunninghouder ingekort of wordt de oever hersteld. Bij de leegloop van bergingsvoorzieningen is de afvoer relatief laag. Een goede manier om deze afvoer te regelen is door het gebruik van een wervelventiel aan de uitstroomzijde. Andere voorzieningen waarbij het debiet nauwkeurig te regelen is, kunnen ook worden toegestaan. Ook bij relatief lage lozingshoeveelheden bij gedoseerde lozingen zal er zorgvuldig naar het lozingswerk moeten worden gekeken. Normeisen Voor de dynamische buien wordt uitgegaan van een regenbui met een herhalingskans van 1 x per 25 jaar, 35 mm in 45 minuten (zie Notitie 'Hydrologische uitgangspunten ten behoeve van het ontwerpen en dimensioneren van waterschapswerken'). De infiltratievoorziening, berging of een combinatie van beide, moet voldoende capaciteit hebben om deze bui te bergen of te verwerken. Het streven is om de berging of de infiltratievoorziening binnen 24 uur weer volledig beschikbaar te hebben voor het bergen van een nieuwe bui. Een eventuele noodoverloop van een berging, voor situaties extremer dan T = 25, wordt als calamiteiten overlaat (incidentele lozing) beschouwd. Het is niet mogelijk hier lozingshoeveelheden voor te bepalen, een vergunning op grond van de Waterwet of de keur is hiervoor niet nodig. Wel moeten de gevolgen van een bui met een herhalingskans van 1 x per 100 jaar in beeld worden gebracht (45 mm in 30 minuten).
140599
23/89
In het onderstaand stroomschema is aangegeven welke stappen er gevolgd moeten worden. statische lozing
ja
debiet
watergang bepaalt
nee dynamische lozing
vasthouden mogelijk
ja
nee vasthouden mogelijk nee
ja
Infiltratie, voorziening dimensioneren op een langdurige bui T = 25 (35 mm in 45 minuten) en een leegloop van deze voorziening binnen 24 uur. Gedoseerd lozen, berging dimensioneren op een langdurige bui T = 25 (35 mm in 45 minuten) en een leegloop van deze voorziening binnen 24 uur.
afvoeren
debiet
watergang bepaalt
Lozing van een riooloverstortwater is een dynamische lozing. De te lozen hoeveelheden worden met een bui 8 (Leidraad Rioleringen) berekend. Van belang hierbij is de piekbelasting en de totale overstort in hoeveelheid en tijd. Afhankelijk van de plaatselijke situatie kunnen aanvullende gegevens worden gevraagd (neerslagafvoerberekeningen) om inzicht te krijgen in de afvoerhoeveelheden van het verhard / bebouwd gebied. Dit geldt ook voor rioleringsberekeningen bij riooloverstorten. Onderhoudseisen De vergunninghouder van het lozingswerk is verantwoordelijk voor het onderhoud van het werk. Mocht er als gevolg van de lozing onderhoudswerkzaamheden aan de watergang of regenwaterbuffer nodig zijn, is de vergunninghouder van de lozing hiervoor verantwoordelijk. Hetzelfde geldt voor aanvullend onderhoud aan deze objecten. Algemene criteria In de vergunningaanvraag moet minimaal worden opgenomen waar de lozing plaatsvindt (situatieschets), waar het water eventueel geborgen of geïnfiltreerd wordt, hoe groot het afwaterend oppervlakte is en hoe groot de lozingshoeveelheid (leegloop) van de berging is. Als er maatgevende drempelhoogtes worden toegepast, worden deze hoogtes ook in de vergunning vermeld, evenals het gebruik van een terugslagklep.
140599
24/89
Toelichting De voorkeur gaat uit naar het infiltreren van het water. Omdat infiltratie niet overal volledig mogelijk is, is het aan de vergunningaanvrager om een pakket van maatregelen samen te stellen om een bui met een herhalingskans van 1 X 25 jaar te verwerken. Deze maatregelen kunnen bijvoorbeeld zijn het gedeeltelijk infiltreren en gedeeltelijk bergen van water. Kwaliteitsaspect Het kwaliteitsaspect van het te lozen hemelwater wordt niet beoordeeld met deze beleidsregel. Dit is opgenomen in de Waterwet, de Wabo, de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit (lozen vanuit een inrichting) en het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) en het Besluit lozing afwater huishoudens.
140599
25/89
2.7
Onttrekkingen
Algemeen Begripsbepaling Met onttrekkingen wordt het onttrekken van water aan een oppervlaktewater bedoeld. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te onttrekken aan een primair water (artikel 4.5, lid 1 onder b). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te onttrekken aan een secundair water voor zover bedoelde onttrekking middellijk dan wel onmiddellijk van invloed is op de hoedanigheid van een primair water (artikel 4.5, lid 1 onder c). Met betrekking tot de onttrekkingsvoorziening geldt het volgende: het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Toepassingsgebied Het verbod geldt voor alle primaire wateren en voor alle secundaire wateren voor zover de onttrekking invloed heeft op een primair water. Overige wet- en regelgeving en beleid Op het gebied van onttrekkingen bestaan de volgende notities: - Notitie onttrekkingen (vastgesteld door het dagelijks bestuur (DB) op 1 juni 1992); - Evaluatie beleid onttrekkingen uit oppervlaktewater (vastgesteld door DB op 30 januari 1995); - Notitie onttrekkingen 1996 (vastgesteld door DB op 6 mei 1996); - Notitie industriële onttrekkingen (vastgesteld door DB op 17 juni 2002). - Algemene regels onttrekken van water met behulp van een tankwagen (vastgesteld door het DB op XXX). Afweging In het Provinciale Omgevingsplan Limburg (POL) wordt aangegeven dat met het oog op bescherming en herstel van het watersysteem grondwater primair voor hoogwaardige doeleinden gereserveerd moet worden. Voor laagwaardige toepassingen wordt ingezet op alternatieven die passen binnen een veerkrachtig watersysteem. Een alternatief voor het gebruik van grondwater is het gebruik van oppervlaktewater. Aanvragen hiervoor worden in principe positief benaderd. Hierbij worden ook de belangen die samenhangen met het oppervlaktewater en de daaraan toegekende functies zorgvuldig meegenomen bij een afweging. Bij onttrekkingen wordt gekeken naar de te onttrekken hoeveelheden water in combinatie met de beschikbaarheid, wateraanvoer in de betreffende oppervlaktewaterlichaam. In het algemeen heeft er een toetsing plaatsgevonden en is per watergang of stroomgebied aangegeven waar en met welk doel er onttrokken kan worden
140599
26/89
Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen In onderstaande tabel is aangegeven in welke situaties c.q. voor welke oppervlaktewateren een vergunning verleend kan worden. In die gevallen dat er vermeld wordt dat 'eventueel' een vergunning verleend kan worden, houdt dit in dat het al dan niet verlenen van een vergunning van geval tot geval beoordeeld moet worden.
Stroomgebied
Maasnielderbeek alle watergangen
Grasland/ AkkerSportbouw velden nee nee
Tuinbouw Nachtvorst Groente- beregening teelt Nee eventueel
Roer
ja
ja
Ja
ja
Schuttecampsgraaf nee
ja
Ja
ja
Postbeek
nee
ja
Ja
ja
Broekbeek
nee
ja
ja
ja
nee
nee
eventueel
Vlootbeek
Overige watergan- nee gen alle watergangen nee
nee
ja
ja
Middelsgraaf
Middelsgraaf
nee
nee
nee
eventueel
nee
nee
nee
nee
Rode Beek
overige watergangen Rode Beek
nee
nee
nee
eventueel
overige watergangen Geleenbeek bovenloop Geleenbeek benedenloop Vloedgraaf
nee
nee
nee
nee
nee
nee
nee
ja
Geleenbeek
Watergang
Roer
eventueel eventueel eventueel ja eventueel eventueel eventueel ja nee
nee
nee
eventueel
Kingbeek
overige watergangen alle watergangen
nee
nee
nee
nee
Ur
alle watergangen
nee
nee
nee
nee
Hemelbeek Geul
alle watergangen Geul
nee nee nee nee eventueel eventueel eventueel ja nee
nee
nee
eventueel
Eyserbeek
overige watergangen Eyserbeek
nee
nee
nee
eventueel
nee
nee
nee
nee
Selzerbeek
overige watergangen Selzerbeek
nee
nee
nee
eventueel
overige watergangen
nee
nee
nee
nee
140599
27/89
Stroomgebied
Watergang
Grasland/ AkkerSportbouw velden nee nee
Tuinbouw Nachtvorst Groente- beregening teelt nee ja
Gulp
Gulp
nee
nee
nee
eventueel
Sibbersloot
overige watergangen alle watergangen
nee
nee
nee
nee
Voer
alle watergangen
nee
nee
ja
ja
Jeker
Jeker
ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee
nee
Zouw
overige watergangen alle watergangen
nee
nee
nee
nee
Worm
Worm
ja
ja
ja
ja
overige watergangen
nee
eventueel eventueel eventueel
Tankwagens Onttrekking van water met behulp van tankwagens gebeurt voor diverse doeleinden, waaronder: - beregening van sportvelden; - watergift aan plantsoenen; - veedrenking; en - doorspoelen van rioleringen. Het is uit oogpunt van handhaving en doelmatig beheer wenselijk om het onttrekken van water met een tankwagen zoveel mogelijk te concentreren. Er is dan ook gekozen voor een aantal vaste locaties waar met behulp van een tankwagen water onttrokken mag worden (zie kaart behorende bij deze beleidsregel). Uitzondering hierop kan gemaakt worden bij onttrekken voor het drenken van vee indien het onttrekkingspunt direct grenst aan een landbouwkundig perceel. Industriële onttrekkingen Voor industriële onttrekkingen uit oppervlaktewater wordt verwezen naar de Notitie onttrekkingen (vastgesteld door algemeen bestuur op 17 juni 2002). Constructie-eisen n.v.t. Normeisen n.v.t. Onderhoudseisen n.v.t. Algemene criteria Onttrekking door middel van een veedrenkingpomp zijn niet vergunningplichtig.
140599
28/89
Doorpompen van water Tijdens uitvoering van werken in en rondom een oppervlaktewater kan het noodzakelijk zijn dat de watergang (gedeeltelijk) drooggelegd moet worden. Om toch de waterafvoer te garanderen, kan gebruik worden gemaakt van een mobiele pomp. In deze gevallen is er sprake van het onttrekken en direct weer lozen van water. Een vergunning hiervoor kan te allen tijde worden verleend. Toelichting n.v.t.
140599
29/89
2.8
Verleggen
Algemeen Begripsbepaling Met verleggen wordt het fysiek verplaatsen van een primair water bedoeld. Hiermee wordt ook het wijzigen van de richting, vorm, afmeting en constructie van een secundair water bedoeld. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten (artikel 4.1, lid 1, onder a). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur secundaire wateren van richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen respectievelijk wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen (artikel 4.1, lid 7). Toepassingsgebied Het verbod geldt voor alle primaire en secundaire wateren in het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas. Overige wet- en regelgeving en beleid Besluit bodemkwaliteit Afweging Een verlegging van een oppervlaktewater is alleen mogelijk als dit geen nadelige gevolgen heeft voor de afvoercapaciteit en ontwatering van een watergang. Het nieuwe gedeelte van de watergang heeft minimaal dezelfde ecologische potenties als het oude gedeelte. Indien de watergang verlegd moet worden, streeft het waterschap ernaar dat deze na verlegging voldoet aan de hieraan toegekende ecologische functie. Alleen als de gronden niet beschikbaar zijn of kunnen zijn, is een optimale inrichting op dat moment niet mogelijk. Het waterschap streeft er naar om bij alle watergangen de gronden in eigendom te hebben. Voorwaarde voor het verlenen van een vergunning voor het verleggen van een watergang is dan ook dat de gronden waar de aangepaste watergang komt te liggen, aan het waterschap worden overgedragen dan wel worden verkocht. Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen n.v.t. Constructie-eisen n.v.t. Normeisen Na verlegging van de watergang moet de watergang minimaal voldoen aan de toekomstige normafvoer en ecologische inrichting.
140599
30/89
Onderhoudseisen Het constructief onderhoud van een verlegging van een watergang blijft voor een periode van twee jaar na uitvoering voor verantwoordelijkheid van de vergunningaanvrager. Het dagelijkse onderhoud van de watergang is na oplevering van het werk voor verantwoordelijkheid van het waterschap. Algemene criteria Het waterschap verleent de vergunning voor het uitvoeren van de werkzaamheden en deze heeft een looptijd van maximaal 2 jaar. Dit betekent dat de verlegging binnen 2 jaar moet zijn uitgevoerd. Toelichting Naast het feit dat het verleggen van een oppervlaktewater vergunningplichtig is, is de ligging van een primair water ook vastgelegd op de legger van het waterschap. Dit traject tot wijziging van de legger loopt parallel met het verlenen van de vergunning. Zo krijgt het verlegde oppervlaktewater na realisatie ervan direct publieke rechtelijke bescherming op grond van de keur.
140599
31/89
2.9
Bouwwerken
Algemeen Begripsbepaling Met bouwwerken worden alle werken van enige omvang die met de bodem zijn verankerd bedoeld. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten (artikel 4.1, lid 1, onder a). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone bouwwerken op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen (artikel 4.1, lid 2, onder d). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoogwaardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de meanderzone bouwwerken te plaatsen, te hebben of te wijzigen (artikel 4.1, lid 4, onder a). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de inundatiegebieden werken en beplanting aan te brengen die waterstuwing of stroomgeleiding te weeg brengen (artikel 4.1, lid 5, onder b). Toepassingsgebied Het verbod geldt voor alle primaire wateren en de bijbehorende beschermings-, meander- en inundatiezones die zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Voor die watergangen waaraan deels de functie water in bebouwing is toegekend , wordt de bebouwde kom van de gemeente als grens gehanteerd. Overige wet- en regelgeving en beleid Besluit bodemkwaliteit en het Waterbeheersplan (functie toekenning water in bebouwing) Afweging Een bouwwerk kan geheel of gedeeltelijk gelegen zijn op een of meer van de volgende plaatsen: - in een primair water (inclusief eventuele onderhoudsstrook) - in de beschermingszone; - profiel van vrije ruimte; - in de meanderzone; en - in het inundatiegebied. Bouwwerken zijn niet wenselijk omdat deze een negatief effect (kunnen) hebben op de bereikbaarheid, het onderhoud en de afvoercapaciteit van een primair water. Een bouwwerk kan meandering frustreren en bij een inundatiegebied kan een bouwwerk leiden tot bergingsverlies of stroomgeleiding.
140599
32/89
Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen n.v.t. Constructie-eisen n.v.t. Normeisen Primair water Met uitzondering van bruggen en duikers worden bouwwerken in, op of boven primaire wateren (inclusief onderhoudsstroken) niet toegestaan. Voor het beleid ten aanzien van bruggen en duikers wordt verwezen naar § 2.4. Beschermingszone Nieuw aan te leggen bouwwerken worden zodanig gefundeerd dat deze geen invloed uitoefenen op het te beschermen werk. Afhankelijk van het te beschermen werk kunnen aanvullende maatregelen worden voorgeschreven. Wanneer het te beschermen werk betrekking heeft op het keren van water wordt verwezen naar de beleidsregel bouwwerken onder het hoofdstuk waterkeringen. Profiel van vrije ruimte In het profiel van vrije ruimte worden geen bouwwerken of hoogwaardige infrastructuur toegestaan. Meanderzone Als een bouwwerk ligt in een meanderzone dan wordt het alleen toegestaan als het aan de rand van de meanderzone of op grote afstand van de watergang ligt en verwacht mag worden dat meandering ook in de toekomst (binnen de technische levensduur van het bouwwerk) niet gehinderd wordt. In de vergunning kan worden voorgeschreven dat het bouwwerk niet tegen meandering beschermd mag worden. Inundatiegebied Bouwwerken binnen een inundatiegebied zijn niet toegestaan. Alleen bouwwerken die redelijkerwijs niet buiten het inundatiegebied gerealiseerd kunnen worden en er tevens sprake is van een zwaarwegend belang, kunnen onder voorwaarden worden toegestaan. Voorwaarde hierbij is dat de situering en uitvoering zodanig is dat de verhoging van de waterstand verwaarloosbaar is en de waterstandverhogende effecten duurzaam gecompenseerd worden. Tevens mag het bouwwerk geen stroomgeleiding teweegbrengen. Onderhoudseisen De vergunninghouder van het bouwwerk is verantwoordelijk voor het onderhoud van het werk. Algemene criteria Toelichting Het begrip ‘bouwwerk’ maakt onderdeel uit van het begrip ‘werken’.
140599
33/89
2.10 Woonboten Algemeen Begripsbepalingen In deze beleidsregel worden met woonboten ook woonarken bedoeld of andere drijvende werken om al dan niet permanent te verblijven. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken, drijvende werken of opgaande (hout)beplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Een woonboot wordt gezien als een werk in de zin van de Keur. Toepassingsgebied In tegenstelling tot sommige gebieden in Nederland zijn de beken en rivieren die Waterschap Roer en Overmaas beheert niet geschikt voor het plaatsen van woonboten. Dit komt doordat vrijwel alle beken een te geringe omvang of waterdiepte hebben. Alleen de Roer en Hambeek zijn worden ook als zodanig beperkt gebruikt. Overige wetgeving en beleid - Waterwet - Besluit lozing afvalwater huishoudens - Besluit lozen buiten inrichtingen - Bestemmingsplan - Bouwbesluit - Algemene plaatselijke verordening Afweging Algemeen Oppervlaktewateren op de legger van Waterschap Roer en Overmaas zijn niet geschikt voor het plaatsen van woonboten. Hiervoor wordt geen vergunning gegeven. Roer en Hambeek Op 1 januari 1983 is Waterschap Roer en Overmaas beheerder geworden van de Hambeek en de Roer. In 1990 zijn voor de toenmalige woonboten vergunningen verleend. Door Rijkswaterstaat zijn in 2010 vergunningen verleend. Ook zijn de plaatsen voor de woonboten vastgelegd in het gemeentelijk bestemmingsplan en de Algemene plaatselijke verordening. De bestaande situaties zijn langere tijd gerespecteerd, mits het effect op het functioneren van het watersysteem hetzelfde bleef. Daarom zijn vervanging en vergroting van deze woonboten zonder vergunning niet toegestaan. Omgekeerd leiden veranderingen in het watersysteem (bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering) tot een heroverweging van de situatie rond bestaande woonboten. Nieuwe plaatsen voor woonboten worden door het waterschap niet toegestaan. In de paragrafen 2.1.3 t/m 2.1.6 zijn aspecten beschreven welke qua onderhoud, ecologie, hydrologie en veiligheid aanleiding geven geen nieuwe vergunning te verlenen voor veranderingen aan (zeker daar waar het vergroting betreft), nieuwe (additie) of bestaande (vervan-
140599
34/89
ging van) woonboten. Sterker nog blijkt de noodzaak tot het intrekken van bestaande vergunningen. Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen Algemeen n.v.t. Roer en Hambeek In het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas komen alleen in de Roer en de Hambeek woonboten voor. Om deze reden is in de beleidsregel ingezoomd op de specifieke situatie ter plaatse. Constructie-eisen Algemeen n.v.t. Roer en Hambeek Het waterschap stelt geen aanvullende eisen aan de constructie. Dit wordt geregeld in onder andere het Bouwbesluit. Normeisen Algemeen n.v.t. Roer en Hambeek Om redenen van onderhoud, ecologie, hydrologie en veiligheid (als gevolg van klimaatverandering) zullen voor activiteiten en werken op en in de beken, waarvoor geldt dat de activiteit en het werk niet direct noodzakelijk zijn voor het functioneren van het watersysteem, geen toestemmingen meer worden verleend. Daarom worden geen nieuwe vergunningen meer verleend voor veranderingen aan (zeker daar waar het vergroting betreft), nieuwe (additie) of bestaande (vervanging van) woonboten. Verleende vergunningen voor bestaande woonboten zullen met een overbruggingstermijn (van 2 tot 5 jaar) worden ingetrokken. Onderhoudseisen Algemeen n.v.t. Roer en Hambeek Het onderhoud van de woonboot (inclusief toebehoren als bijvoorbeeld nutsvoorzieningen en loopbruggen) is voor rekening en verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. De taluds/aanlegwallen/oevers zijn grotendeels in eigendom van het waterschap. Een klein gedeelte is in eigendom van de gemeente. De taluds/aanlegwallen/oevers worden door het waterschap en de gemeente onderhouden. Gezien de afvoerverwachtingen zal met enige regelmaat de volledige waterberging worden benodigd. Daartoe houden woonbooteigenaren deze taluds/aanlegwallen/oevers volledig vrij.
140599
35/89
Algemene criteria Algemeen n.v.t. Roer en Hambeek Het is verboden om zonder vergunning gebruik te maken van primaire wateren als Roer en Hambeek. Toelichting Roer en Hambeek De gemeente Roermond is het bevoegde gezag met betrekking tot het bestemmingsplan, het bouwbesluit en de Algemene plaatselijke verordening.
140599
36/89
2.11 Overige werken Algemeen Begripsbepaling Met overige werken worden alle werken bedoeld die niet de voorgaande beleidsregels worden behandeld. Deze beleidsregel is een standaardbelangenafweging bij vergunningverlening en heeft een vangnetfunctie. Betrokken keurartikelen Het maken, behouden en verwijderen van (bouw)werken of drijvende werken in op onder of boven een primair water zonder vergunning is op grond van de keur verboden (artikel 4.1, lid 1 onder b). Het maken, behouden en verwijderen van bouwwerken in een beschermingszone, profiel van vrije ruimte of meanderzone is eveneens verboden (respectievelijk artikel 4.1, lid 2 onder d, artikel 4.1, lid 3 en artikel 4.1, lid 4 onder a). Daarnaast is het maken van een werk dat waterstuwing, waterkering of stroomgeleiding teweeg brengt, verboden in inundatiegebieden (artikel 4.1, lid 5 onder b). Toepassingsgebied Het verbod geldt voor alle primaire wateren en de bijbehorende beschermings-, meander- en inundatiezones die zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Overige wet- en regelgeving en beleid Bouwstoffenbesluit Afweging n.v.t Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen n.v.t. Constructie-eisen n.v.t. Normeisen Overige werken kunnen alleen worden toegestaan als zij het onderhoud, het ecologisch functioneren, toekomstige herinrichting, het hydraulisch functioneren of meandering niet belemmeren. Hierbij worden ook de veiligheidsaspecten betrokken (zie § 2.1.6). Werken binnen een inundatiegebied kunnen worden toegestaan als het werk redelijkerwijs niet buiten het inundatiegebied gerealiseerd kan worden en er tevens sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Voorwaarde hierbij is dat de situering en uitvoering zodanig is dat de waterstandverhoging zo gering mogelijk is en de waterstandverhogende effecten duurzaam gecompenseerd worden. Onderhoudseisen n.v.t. Algemene criteria n.v.t.
140599
37/89
Toelichting Onder overige werken vallen ook drijvende werken die niet zijn uitgezonderd in § 2.10 (woonboten).
140599
38/89
2.12 Recreatie Algemeen Begripsbepaling Hiermee worden alle recreatieve activiteiten bedoeld. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder activiteiten te houden op anderen dan daarvoor aangewezen plaatsen (artikel 4.1, lid 1, onder d). Toepassingsgebied Het verbod geldt voor alle primaire wateren die zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Voor kanovaart op de Roer is een algemene regel van toepassing op het traject van de Roer gelegen tussen de brug te Vlodrop en de brug van de Andersonweg te Roermond. Voor het varen met (roei)boten op gedeelten van de Roer en Hambeek is ook een algemene regel opgesteld. Overige wet- en regelgeving en beleid Voor overige recreatieve activiteiten wordt verwezen naar de op 30 juni 2008 door het algemeen bestuur vastgestelde notitie 'Recreatief medegebruik' (zie bijlage 1). Afweging Kanovaart op de Roer De uitgangspunten die bij de vergunningverlening worden gehanteerd, leiden in het algemeen niet tot het maken van een individuele belangenafweging. Het is dan ook niet nodig om voor iedere kanotocht op de Roer een aparte vergunning aan te laten vragen. Toestemming kan worden gegeven indien de activiteit aan de standaard-voorschriften voldoet. Afwijking van de standaardvoorschriften die bij dit vrijstellingsbesluit horen worden niet toegestaan. Jachtrecht Deze vorm van medegebruik wordt niet door middel van een vergunning maar door middel van een overeenkomst geregeld. Visrecht Deze vorm van medegebruik wordt niet door middel van een vergunning maar door middel van een overeenkomst geregeld. Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen n.v.t. Constructie-eisen n.v.t.
140599
39/89
Normeisen Recreatie kan alleen worden toegestaan als zij het onderhoud, het ecologisch functioneren, toekomstige herinrichting, het hydraulisch functioneren of meandering niet belemmeren. Hierbij worden ook de veiligheidsaspecten betrokken. Onderhoudseisen n.v.t. Algemene criteria n.v.t. Toelichting n.v.t.
140599
40/89
3
Waterkeringen
3.1
Algemeen
Onder waterkeringen worden kades, aarden wallen en kademuren, inclusief eventuele bijbehorende voorzieningen zoals funderingen, kleischermen en/of kwelvoorzieningen verstaan. De waterkeringen hebben als functie het keren van het water bij hoge afvoeren van de Maas, de Roer en Hambeek. In het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas komen drie verschillende categorieën waterkeringen voor:
Waterkering Primaire waterkering
Regionale waterkering Overige waterkeringen
Juridische basis Waterwet Provinciale Omgevingsverordening Limburg Waterschapswet (art. 78: legger) Provinciale Omgevingsverordening Limburg Waterschapswet (art. 78: legger) Waterschapswet (art. 78: legger)
Het beheer van de primaire waterkeringen is op basis van de Waterwet aan het waterschap toegewezen. Aanvullend is door de provincie Limburg de Provinciale Omgevingsverordening Limburg opgesteld. In deze verordening is de beheersopdracht van het waterkeringbeheer uitgewerkt en verbreed tot zowel de primaire als de regionale waterkeringen. Als beheerder van de waterkeringen heeft het waterschap tot taak de primaire en regionale waterkeringen zodanig te beheren dat zij voldoen aan de veiligheidsnormen en randvoorwaarden die zijn opgenomen in de Waterwet en de Provinciale Omgevingsverordening Limburg op de waterkeringen en de Verordening waterkering Limburg. De normering en randvoorwaarden van de overige waterkeringen wordt vastgesteld door het waterschap. De wijze hoe het waterschap hieraan invulling geeft, is opgenomen in het Beheersplan waterkeringen (in de toekomst Waterbeheersplan 2016-2021).
140599
41/89
Op grond van artikel 5.1 van de Waterwet geldt er en leggerplicht voor waterwerken. Hieronder vallen ook waterkeringen. De legger bestaat uit een overzichtskaart, legger en technisch beheerregister van de waterkeringen. Op basis van de Waterschapswet (art. 78) maakt een register met onderhoudsplichtige onderdeel uit van de legger. De beschermingszone begint op 1,5 meter vanaf de teen van de waterkering. Bij de aanwezigheid van voorzieningen die tot de waterkering / kade behoren, zoals funderingen, filterconstructies, kleischermen en/of kwelvoorzieningen, begint de beschermingszone één meter gemeten vanuit deze voorziening. De breedte van de beschermingszone is variabel en is aangegeven op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Voor het afpompen van kwelwater bij hoogwater in de Maas is door het waterschap een groot aantal pomplocaties ingericht waar mobiele pompen kunnen worden ingezet. Deze pompen en pomplocaties vormen geen onderdeel van de waterkeringen, maar worden in het beheerplan waterkeringen opgenomen vanwege het feit dat ze onderdeel zijn van de hoogwaterkeringszorg. De Keur van Waterschap Roer en Overmaas is van toepassing op die waterkeringen inclusief beschermingszone en het profiel van vrije ruimte (keurgebied), die op de legger zijn aangegeven. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de diverse soorten waterkeringen. Of een waterkering een primaire, regionale of overige waterkering is, heeft wel invloed op de onderbouwing van de aanvraag (o.a. berekeningsfactoren over de gevolgen van een ingreep in de waterkering). Werken die door wijzigingen en uitbreidingen van de toepassing van de keur vergunningplichtig zijn geworden en al aanwezig waren, worden op grond van de overgangsbepalingen in de keur beschouwd met een vergunning aanwezig te zijn (de zogenaamde fictieve vergunning).
140599
42/89
3.1.1 Algemene uitgangspunten Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag en het eventueel verlenen van een vergunning is het belangrijkste uitgangspunt dat de waterkerende functie te allen tijde gewaarborgd blijft. Dit betekent dat bij de belangenafweging onder andere rekening wordt gehouden met het veiligheidsniveau maar ook met de gevolgen die een bepaald werk heeft op waterkerendheid, onderhoud, beheer, etc. van een waterkering. Voor aan te leggen werken in en grenzend aan waterkeringen bestaat landelijk een aantal normen en leidraden. Bij het toetsen van vergunningaanvragen houdt het waterschap, voor zover mogelijk, hiermee rekening Het betreft de leidraden van het Expertise Netwerk Waterkeren (ENW). Deze leidraden gelden als van overheidswege erkende genormaliseerde toetsings- en berekeningsmethoden. Voor beheerders en ontwerpers van waterkeringen zijn deze een hulpmiddel bij het vinden van waterstaatkundig en maatschappelijk optimale waterkeringsoplossingen. Het waterschap hanteert de meest recent uitgebrachte leidraden en normen. Mochten er tijdens de geldigheidsduur van deze beleidsregels nieuwe of andere van toepassing zijnde normvereisten of leidraden worden uitgegeven, zijn deze van toepassing voor de betreffende onderdelen. In het algemeen geldt dat aangevraagde werken/uit te voeren activiteiten geen nadelige invloed mogen hebben op de stabiliteit van de waterkering. Het tegengaan van erosie door beschadiging van de grasmat en het efficiënt kunnen uitvoeren van onderhoud zijn belangrijke beoordelingscriteria bij de behandeling van de vergunningaanvraag. Ook moet het waterschap een afweging van belangen maken. Bij alle te realiseren werken gaat het waterschap uit van het principe 'Robuust ontwerpen', zoals bedoeld in de Leidraad Rivieren. Dit houdt in dat in het ontwerp rekening moet worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen en onzekerheden. Hierdoor blijft de maatregel tijdens de geplande levensduur functioneren zonder dat ingrijpende en kostbare aanpassingen noodzakelijk zijn. Uitgangspunt is dat het ontwerp tegemoet komt aan eisen voor veiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke invullingen van robuust ontwerpen zijn: - zwaarder of ruimer dimensioneren dan volgens de geldende wettelijke veiligheidsnormen nodig is; - het ontwerp voorzien van uitbreidingsmogelijkheden; en - rekening houden met andere functies, nu en in de toekomst. Langs en op de waterkering moet voldoende ruimte vrij worden gehouden voor het blijvend kunnen realiseren van de waterkerende functie van een kering, ook in de toekomst. Dit wordt ook wel het 'profiel van vrije ruimte' genoemd (zie Handreiking waterkeringen en gebruiksfuncties). Bij een waterkering die is over gedimensioneerd, worden na uitvoering van eventuele werken het profiel volledig hersteld, tenzij bijkomende omstandigheden aanleiding geven tot het aanpassen van het profiel. Coupures en demontabele waterkeringen hebben een hogere faalkans dan de groene keringen. Daarom geldt dat voor de waterkeringen die in een herinrichtingsgebied liggen dat deze zo ontworpen worden dat eventueel aanwezige coupures en demontabele waterkeringen verdwijnen. Daar waar doorgaande wegen de watergang kruisen gelden in dergelijke gevallen de bepalingen van § 3.2. Vanwege een verhoogde kans op wateroverlast geldt als algemeen voorschrift dat in de periode van 15 oktober tot 15 april geen werken in de waterkering mogen worden uitgevoerd.
140599
43/89
3.1.2 Onderhoud Het onderhoud van de waterkeringen wordt, tenzij het in de legger anders is aangegeven, verzorgd door het waterschap. Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag en het eventueel verlenen van deze vergunning wordt dan ook gekeken naar de invloed van het te vergunnen werk op het onderhoud. Indien de aanwezigheid van het te vergunnen werk het onderhoud teveel belemmert of zelf onmogelijk maakt dan kan de gevraagde vergunning niet verleend worden. 3.1.3 Verboden Voor een aantal verboden in de keur genoemd, wordt in principe geen vergunning verleend, tenzij deze zaken onderdeel uit maken van een ander werk zoals bijvoorbeeld het leggen van kabels, bouwactiviteiten e.d.. Het betreft de volgende verboden: - ploegen, spitten of graven in de waterkering (artikel 4, lid 1, onder a van de keur); - afsteken van zoden (artikel 4, lid 1 onder a van de keur); - maaien van vegetatie anders dan onderhoudsplichtige (artikel 4, lid 1, onder a van de keur); en - het verwijderen van taludverdedigende beplantingen en/of materialen (artikel 4, lid 1, onder b van de keur).
140599
44/89
3.2
Wegen en coupures
Algemeen Begripsbepaling Onder deze beleidsregel worden alle constructieve werken aan wegen en of coupures bedoeld. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone graafwerkzaamheden en seismisch onderzoek te verrichten (artikel 4.1, lid 2 onder a). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoog waardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3). Toepassingsgebied Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones en profielen van vrije ruimte, die zijn aangegeven op de legger van het waterschap. Toe te passen normen, leidraden etc. - Handreiking (regionale) waterkeringen en hun gebruiksfuncties. Stowa. - Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW (Expertise Netwerk Waterkeren). - RONA. Afweging -
-
-
-
Een waterkering heeft als primair doel het keren van water tijdens periodes van hoog water. Een goed functioneren van de waterkering is hierbij essentieel. De aanleg van een weg over of parallel aan een waterkering kan het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Indien de weg of coupure binnen het gebied van de primaire waterkering ligt, bestaat de mogelijkheid dat (hemel)water langs bermen en/of fundering van de weg in de bodem dringt. Dit kan als gevolg hebben dat de waterkering verzadigd raakt en aan stabiliteit verliest. Dit moet altijd worden voorkomen. Het werk moet robuust zijn ontworpen. Dit houdt in dat in het ontwerp rekening moet worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen en onzekerheden, zodat de maatregel tijdens de geplande levensduur goed blijft functioneren zonder dat ingrijpende en kostbare aanpassingen noodzakelijk zijn. Uitgangspunt is dat het ontwerp tegemoet komt aan eisen voor veiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Kruist een weg de waterkering dan gaat de voorkeur uit naar een haakse kruising over de waterkering, zodat de kruislengte minimaal is. Nieuwe coupures moeten het algemeen belang dienen. Daarom worden alleen coupures voor openbare wegen toegestaan. Hierbij moet worden aangetoond dat het door ruimtegebrek of anderszins niet mogelijk is om de weg over de waterkering aan te leggen.
140599
45/89
-
Een vergunning voor een weg parallel aan de waterkering en in de beschermingszone van een waterkering kan alleen worden vergund als de weg (inclusief fundering) de kwellengte niet negatief beïnvloed. De uitbreiding moet worden getoetst aan het profiel van vrije ruimte. Deze ruimte moet volledig beschikbaar blijven voor eventuele toekomstige uitbreidingen. Ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden worden zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft.
Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen Aanleg van of uitbreiding van wegen over of op de waterkering of in beschermingszones of binnen het profiel van vrije ruimte kan alleen worden toegestaan als wordt aangetoond dat er geen alternatief tracé mogelijk is. Is het betreffende tracé van de waterkering ecologisch waardevol, dan zullen mitigerende maatregelen moeten worden genomen Constructie-eisen - Voor wegen geldt dat de onderkant van de fundering buiten het leggerprofiel van de waterkering moet worden aangelegd. - De weg mag niet bestaan uit halfverhardingen van bijvoorbeeld puin tenzij gebruikt wordt gemaakt van een geotextiel onder de halfverharding. - Voor wegen in- of over de waterkering of in de beschermingszone geldt dat deze gedimensioneerd moeten zijn op een verkeersklasse 60 belasting (volgens de VBB 1995 voor een Verkeersklasse 60 (3 aslasten à 200 kN) of 40 kN/m²). - Voor wegen over of op een waterkering wordt uitgegaan van een wegbreedte zoals opgenomen in de RONA, met daarbij een berm met een breedte van 1 meter aan weerszijde van de weg. De berm moet bestaan uit klei. Normeisen - Wegen moeten worden ontworpen met een verkeersklasse 60 belasting. - Aanvragen voor coupures worden beoordeeld aan de hand van de Leidraad Kunstwerken (Technische adviescommissie waterkeringen). De belangrijkste eisen die deze leidraad aan coupures stelt, zijn de kerende hoogte en de onder- en achterloopheid van de coupure. Bij het ontwerp van een coupure moet rekening worden gehouden met de standaardschotbalken die het waterschap gebruikt bij het afsluiten van coupures. - Het weglichaam mag volgens de richtlijn 'Handreiking (regionale) waterkeringen en hun gebruiksfuncties' alleen de waterkering onderbreken als deze is voorzien van brede wegbermen van goede klei, die aansluiten op de kleilagen op het binnen- en buitentalud, en de wegconstructie alsmede het wegdek zodanig zijn dat er geen water via de weg de dijk in kan lopen. Onderhoudseisen - De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van het werk zodat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt. - Werken moeten door de eigenaar zodanig worden onderhouden dat waterstaatswerken hiervan geen hinder ondervinden. - Op wegen parallel aan en gelegen over een waterkering mag geen zout worden gestrooid. Deze voorwaarde moet in overeenstemming met de wegbeheerder worden vastgelegd. - De grasbermen evenwijdig aan een weg mogen niet worden bespoten met bestrijdingsmiddelen. Deze voorwaarde moet in overeenstemming met de wegbeheerder worden vastgelegd.
140599
46/89
Algemene criteria - Aanleg van of uitbreiding van wegen over of op de waterkering kan alleen worden toegestaan als wordt aangetoond dat er geen alternatief tracé mogelijk is. - Het afsluiten van de coupure in hoogwatersituaties is een taak van het waterschap. - Aanleg en kosten van nieuwe of bij wegrenovatie te veranderen coupures is een verantwoordelijkheid van de vergunninghouder c.q. -aanvrager. Na aanleg wordt het onderhoud dat betrekking heeft op het waterkerend gedeelte overgedragen aan het waterschap. Toelichting n.v.t.
140599
47/89
3.3
Vrij lozende leidingen
Algemeen Begripsbepaling Onder een vrij lozende leiding wordt verstaan een riooloverstortleiding of een andere afvoerleiding in de waterkering, die uitmondt in de Maas of een ander water dat beïnvloed wordt door hoge waterstanden van de Maas, de Roer en Hambeek. Vrij lozende leidingen komen voor als duiker voor de afvoer van oppervlaktewater en als riooloverstortleiding. Aanleg en onderhoud van vrij lozende leidingen in de vorm van duikers in waterkeringen voor primaire wateren is een verantwoordelijkheid van het waterschap. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone graafwerkzaamheden en seismisch onderzoek te verrichten (artikel 4.1, lid 2 onder a). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoog waardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3). Toepassingsgebied Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones, en profielen van vrije ruimte, die zijn aangegeven op de legger van het waterschap. Toe te passen normen, leidraden etc. - De sterkte van de leiding wordt getoetst aan de NEN 3650 en NEN 3651; - Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW (Expertise Netwerk Waterkeren). Afweging Leidingen hebben een negatieve invloed op het waterkerend vermogen van een waterkering. De leiding vormt een tunnel in of onder de waterkering waardoor de kans ontstaat dat tijdens hoogwater, water via de leiding binnendijks stroomt. Ook wordt bij de aanleg van de leiding de ondergrond verstoord. Bij wateroverslag ontstaat op die plek een hogere kans op erosie. Bovendien vormt het beheer van de leiding (herstel van breuk) tijdens hoogwaterperiode een extra risico. Leidingen in of onder een waterkering worden daarom zoveel mogelijk vermeden. Het kan echter voorkomen dat er geen andere technisch oplossing is dan de leiding in of door de waterkering te leggen. De volgende uitgangspunten zijn dan op vrij lozende leidingen van toepassing: - De leiding vormt een geheel met de omliggende klei van de waterkering. Bij het boren (of spoelboring) van een leiding is het boorgat altijd groter dan de leiding waardoor er een holle ruimte overblijft. Het leggen van leidingen door middel van boren of (of spoelboring) wordt hierom niet toegestaan.
140599
48/89
-
Een leiding is te allen tijde voorzien van een kwelscherm (dit kwelscherm moet binnen de beschermingszone aan de buitendijkse zijden van de waterkering worden aangebracht) Ter voorkoming van watertransport naar binnendijksgebied kan de leidingen worden afgesloten door middel van een afsluiter of spindelschuif. Een terugslagklep is niet voldoende. Indien een leiding de waterkering kruist dan gaat de voorkeur uit naar een haakse kruising in of door de waterkering, zodat de kruislengte minimaal is. Bij de aanvraag zal een sterkteberekening van de leiding in relatie tot de waterkering moeten worden bijgevoegd (conform de NEN-normen). Bij doorvoeringen door de kademuren of damwanden moet de opening tussen de leiding en de muur/damwand waterdicht hersteld worden. Ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden wordt zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft.
Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen In geval een aanvraag wordt ingediend voor kabels/leidingen en ingeval verbeterwerkzaamheden van de keringen verlegging noodzakelijk maken worden de toetsingscriteria als volgt: - De leidingbeheerder toont aan dat er geen alternatief tracé voor handen is. Hiervan is alleen sprake indien er feitelijk (geografisch) gezien geen ruimte is voor inpassing. - Ingeval van het leggen van kabels en leidingen parallel aan een waterkering geldt dat indien dit buiten alle waterkeringszones niet mogelijk is, deze aangelegd moeten worden in het profiel van vrije ruimte dan wel de beschermingszone. Alleen in die gevallen dat ook dat niet mogelijk is, kan de kabel of leiding toch in de kernzone van de waterkering gelegd worden. - Verbeterwerkzaamheden (waterstaatkundige noodzaak) mogen niet gefrustreerd worden door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Indien dit het geval is, wordt de kabels en/of leidingen op kosten van de eigenaar daarvan verwijderd. - Indien zich ingeval van verlegging van bestaande kabels en leidingen redelijkerwijs de gelegenheid voordoet om deze naar een alternatief tracé te verleggen wordt geen vergunning voor ligging in de waterkering verleend. - Kabels en leidingen die niet langer in gebruik zijn, worden verwijderd. Indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het noodzakelijk is dat een waterkering in zijn geheel wordt verwijderd, kan volstaan worden met alternatieve maatregelen zoals het afdoppen of volstorten. Constructie-eisen - De leiding wordt als open ontgraving aangelegd. - De leiding moet gelegd worden in een kleikist waarvan de afmetingen tenminste gelijk zijn aan het ontgravingsprofiel. De minimale afmetingen van een kleikist bedragen 1x1x1 meter te bedragen (zie tekening K6-124). - De te gebruiken klei en/of zware zavel heeft de volgende samenstelling: lutumfractie 2035% en zandfractie maximaal 40%. - De leiding heeft tenminste een dekking van 100 centimeter in de kruin en 80 centimeter in het binnentalud. - Het kwelscherm moet tenminste 50 centimeter buiten de leiding uitsteken. - Boven de leiding, in de kruin van de waterkering moet een inspectieput voorzien van een keermiddel aanwezig zijn. - Het keermiddel moet vanuit de inspectieput te bedienen zijn. Afhankelijk van de situatie en de leiding is de inspectieput voorzien van een schotbalksponning.
140599
49/89
-
De uitvoering van de inspectieput (hoogte, materiaal, afmetingen) wordt in overleg met het waterschap gekozen. Leidingen met een diameter groter dan 250 mm is buitendijks voorzien van een terugslagklep. Leidingen met een diameter kleiner dan 250 mm moeten binnendijks zijn voorzien van een keermiddel. De leidingsleuf wordt verdicht tot een proctor dichtheid van 97%. De leidingsleuf wordt na verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1-mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare).
Normeisen - Leidraad Kunstwerken (heeft betrekking op afsluiters, leidingen, piping e.d.) - Vergunningaanvragen voor pijpleidingen worden getoetst aan de normen NEN 3650 en NEN 3651 en de Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 3659. Onderhoudseisen De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de leiding zodat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt. Algemene criteria - Het waterschap geeft het peil aan waarop het keermiddel wordt gesloten; - Het sluiten van een keermiddel tijdens hoogwater van de Maas moet gemeld worden aan het waterwachtcoördinatiecentrum van het waterschap. Toelichting Voor het aanvragen van een vergunning op grond van de Waterwet wordt gebruik gemaakt van het officiële aanvraagformulier voor een watervergunning. In dit formulier is aangegeven welke de gegevens vermeld moeten worden bij een aanvraag voor het aanleggen van kabels en leidingen. Hierbij wordt verzocht om een (tracé)tekening, berekeningen, een omschrijving van de aanlegmethode, een boorplan en een werkplan (als aanvulling op de constructietekening) aan te leveren. Waterschap Roer en Overmaas zal aanvullend hierop inzicht vragen in de financiële onderbouwing van tracés en mitigerende maatregelen.
140599
50/89
3.4
Pijpleidingen (drukleidingen)
Algemeen Begripsbepaling Met pijpleidingen worden alle leidingen in onder of door de waterkering bedoeld die niet in open verbinding staan met de Maas of een ander oppervlaktewater dat beïnvloed wordt door hoge waterstanden van de Maas. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone graafwerkzaamheden en seismisch onderzoek te verrichten, en/of werken met een overdruk te plaatsen en te hebben (artikel 4.1, lid 2 onder a). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoog waardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3). Toepassingsgebied Deze beleidsregels is van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones en profielen van vrije ruimte die zijn aangegeven op de legger van het waterschap. Doorgaande pijpleidingen met een diameter van maximaal 40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel. Het beleid voor kabels is vermeld in § 3.5. Toe te passen normen, leidraden etc. n.v.t. Afweging Leidingen hebben een negatieve invloed op het waterkerend vermogen van een waterkering. De leiding vormt een tunnel in of onder de waterkering, waardoor de kans ontstaat dat tijdens hoogwater, water via de leiding binnendijks stroomt. Ook wordt bij de aanleg van de leiding de ondergrond verstoord. Bij wateroverslag ontstaat ter plaatse een hogere kans op erosie. Bovendien vormt het beheer van de leiding (herstel van breuk) tijdens hoogwaterperiode een extra risico. Leidingen in of onder een waterkering worden hierom zoveel mogelijk worden vermeden. Het kan echter voorkomen dat er geen andere technisch oplossing is dan de leiding in of door de waterkering te leggen. De volgende uitgangspunten zijn dan op pijpleidingen van toepassing: - De leiding vormt een geheel met de omliggende klei van de waterkering. Bij het boren (of spoelboring) van een leiding is het boorgat altijd groter dan de leiding waardoor er een holle ruimte overblijft. Het leggen van leidingen door middel van boren (of spoelboring) wordt hierom niet toegestaan. - Een leiding is altijd buitendijks voorzien van een kwelscherm.
140599
51/89
-
-
Kruist een leiding de waterkering dan gaat de voorkeur uit naar een haakse kruising in of door de waterkering, zodat de kruislengte minimaal is. Bij de aanvraag zal een sterkteberekening van de leiding in relatie tot de waterkering moeten worden gevoegd. Een doorgaande pijpleiding mag niet in de lengterichting in de waterkering worden gelegd. Een uitzondering wordt gemaakt voor de aanleg en behoud van leidingen voor huisaansluitingen. Mantelbuizen mogen niet worden toegepast omdat er een holle ruimte aanwezig is tussen de mediumvoerende buis en de mantelbuis. Een aan te brengen afdichting tussen de mediumvoerende buis en de mantelbuis vormen een extra en onnodig risico. Bij doorvoeringen door kademuren of damwanden moet de opening tussen de leiding en de muur/damwand waterdicht hersteld worden. Bij een kruisende leiding wordt afhankelijk van de druk en de diameter een vervangende waterkering in de vorm van een stalen damwand aangebracht (NEN 3651). Deze damwand is in ieder geval nodig indien de inwendige druk van de leiding 10 bar of meer bedraagt. Voor vloeistofleidingen moet dan een damwand van 25 meter (exclusief leidingdiameter) worden aangebracht. Voor gasleidingen bedraagt deze damwandlengte 20 meter. Voor gasleidingen met een druk van minder dan 10 bar hoeft geen damwand te worden aangebracht. Voor vloeistofleidingen met een druk van minder dan 10 bar wordt verwezen naar NEN 3651 . Ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden worden zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft.
Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen In geval een aanvraag wordt ingediend voor kabels/leidingen en ingeval verbeterwerkzaamheden van de keringen verlegging noodzakelijk maken worden de toetsingscriteria als volgt: - De leidingbeheerder toont aan dat er geen alternatief tracé voor handen is. Hiervan is alleen sprake indien er feitelijk (geografisch) gezien geen ruimte is voor inpassing. - Ingeval van het leggen van kabels en leidingen parallel aan een waterkering geldt dat indien dit buiten alle waterkeringszones niet mogelijk is, deze aangelegd moeten worden in het profiel van vrije ruimte dan wel de beschermingszone. Alleen in die gevallen dat ook dat niet mogelijk is, kan de kabel of leiding toch in de kernzone van de waterkering gelegd worden. - Verbeterwerkzaamheden (waterstaatkundige noodzaak) mogen niet gefrustreerd worden door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Indien dit het geval is, worden de kabels en/of leidingen op kosten van de eigenaar daarvan verwijderd. - Indien zich ingeval van verlegging van bestaande kabels en leidingen redelijkerwijs de gelegenheid voordoet om deze naar een alternatief tracé te verleggen wordt geen vergunning voor ligging in de waterkering verleend. - Kabels en leidingen die niet langer in gebruik zijn, worden verwijderd. Wanneer dit redelijkerwijs niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het noodzakelijk is dat een waterkering in zijn geheel wordt verwijderd, kan volstaan worden met alternatieve maatregelen zoals het afdoppen of volstorten. Constructie-eisen - In principe volgt de leiding het profiel van de waterkering (b.v. een rioolpersleiding in de berm van een weg). - De leiding wordt als open ontgraving aangelegd. - De leiding wordt gelegd in een kleikist waarvan de afmetingen tenminste gelijk zijn aan het ontgravingsprofiel. De minimale afmetingen van een kleikist bedragen 1x1x1 meter (zie tekening K6-124).
140599
52/89
-
De te gebruiken klei en/of zware zavel heeft de volgende samenstelling: lutumfractie 2035% en zandfractie maximaal 40%. De leiding heeft tenminste een dekking van 100 centimeter in de kruin en 80 centimeter in het binnentalud. Het kwelscherm steekt tenminste 0,5 meter buiten de leiding uit. De leidingsleuf wordt verdicht tot een proctor dichtheid van 97%. De leidingsleuf wordt na verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1-mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare).
Normeisen - De Leidraad Kunstwerken is tevens van toepassing. - Vergunningaanvragen voor pijpleidingen worden getoetst aan de normen NEN 3650, NEN 3651 en de Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 3659. Onderhoudseisen De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de leiding zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt. Algemene criteria n.v.t. Toelichting Voor het aanvragen van een vergunning op grond van de Waterwet wordt gebruik gemaakt van het officiële aanvraagformulier voor een watervergunning. In dit formulier is aangegeven welke de gegevens vermeld moeten worden bij een aanvraag voor het aanleggen van kabels en leidingen. Hierbij wordt verzocht om een (tracé)tekening, berekeningen, een omschrijving van de aanlegmethode, een boorplan en een werkplan (als aanvulling op de constructietekening) aan te leveren. Waterschap Roer en Overmaas kan aanvullend hierop inzicht vragen in de financiële onderbouwing van tracés en mitigerende maatregelen.
140599
53/89
3.5
Kabels en leidingen
Algemeen Begripsbepaling Kabels zijn transportmedia (veelal voor elektriciteit of communicatie) zonder holle ruimte. Doorgaande leidingen met een diameter van maximaal 40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone graafwerkzaamheden en seismisch onderzoek te verrichten (artikel 4.1, lid 2 onder a). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoog waardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3). Toepassingsgebied Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones en profiel van vrije ruimte, die zijn aangegeven op de legger van het waterschap. Toe te passen normen, leidraden etc. Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW. Afweging Kabels en leidingen hebben een negatieve invloed op het waterkerend vermogen van een waterkering. De kabel/leiding is niet zozeer het probleem maar veelal de verstoring van de ondergrond. Bij wateroverslag ontstaat ter plaatse een hogere kans op erosie. Kabels/leidingen in, onder of door een waterkering worden hierom zoveel mogelijk vermeden. Het kan echter voorkomen dat er geen andere technisch oplossing is dan de kabel in of door de waterkering te leggen. De volgende uitgangspunten zijn dan op de kabel van toepassing: - De kabel/leiding vormt een geheel met de omliggende klei van de waterkering. Bij het boren (of spoelboring) van een kabel is het boorgat altijd groter dan de kabel waardoor er een holle ruimte overblijft. Het leggen van kabelen door middel van boren (of spoelboring) wordt daarom niet toegestaan. - Kruist een kabel/leiding de waterkering dan gaat de voorkeur uit naar een haakse kruising in- onder of door de waterkering zodat de kruislengte minimaal is. - Een doorgaande kabel/leiding mag niet in de lengterichting in de waterkering worden gelegd, uitzondering wordt gemaakt voor de aanleg en behoud van kabels voor huisaansluitingen. - Mantelbuizen mogen niet worden toegepast omdat er een holle ruimte aanwezig is tussen de kabel en de mantelbuis. Een aan te brengen afdichting tussen de mediumvoerende buis en de mantelbuis vormen een extra en onnodig risico.
140599
54/89
-
Bij doorvoeringen door kademuren of damwanden moet de opening tussen de kabel/leiding en de muur/damwand waterdicht hersteld worden. Ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden worden zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft.
Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen In geval een aanvraag wordt ingediend voor kabels/leidingen en ingeval verbeterwerkzaamheden van de keringen verlegging noodzakelijk maken worden de toetsingscriteria als volgt: - De leidingbeheerder toont aan dat er geen alternatief tracé voor handen is. Hiervan is alleen sprake indien er feitelijk (geografisch) gezien geen ruimte is voor inpassing. - Ingeval van het leggen van kabels en leidingen parallel aan een waterkering geldt dat indien dit buiten alle waterkeringszones niet mogelijk is, deze aangelegd moeten worden in het profiel van vrije ruimte dan wel de beschermingszone. Alleen in die gevallen dat ook dat niet mogelijk is, kan de kabel of leiding toch in de kernzone van de waterkering gelegd worden. - Verbeterwerkzaamheden (waterstaatkundige noodzaak) mogen niet gefrustreerd worden door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Indien dit het geval is, worden de kabels en/of leidingen op kosten van de eigenaar daarvan verwijderd. - Indien zich ingeval van verlegging van bestaande kabels en leidingen redelijkerwijs de gelegenheid voordoet om deze naar een alternatief tracé te verleggen, wordt geen vergunning voor ligging in de waterkering verleend. - Kabels en leidingen die niet langer in gebruik zijn, worden verwijderd. Indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het noodzakelijk is dat een waterkering in zijn geheel wordt verwijderd, kan volstaan worden met alternatieve maatregelen zoals het afdoppen of volstorten. Constructie-eisen - De kabel/leiding volgt het profiel van de waterkering te volgen. Dit geldt niet bij een harde kering. - De kabel/leiding wordt als open ontgraving aangelegd. - De kabel/leiding wordt gelegd in een kleikist waarvan de afmetingen tenminste gelijk zijn aan het ontgravingsprofiel. De minimale afmetingen van een kleikist bedragen 1x1x1 meter (zie tekening K6-124). - De te gebruiken klei en/of zware zavel heeft de volgende samenstelling: lutumfractie 2035% en zandfractie maximaal 40%. - De kabel/leiding heeft tenminste een dekking van 100 centimeter in de kruin en 80 centimeter in het binnentalud. - Het kwelscherm steekt tenminste in diameter een halve meter buiten de leiding uit. - De leidingsleuf wordt verdicht tot een proctor dichtheid van 97%. - De leidingsleuf wordt na verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1-mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare). Normeisen n.v.t. Onderhoudseisen De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de kabel/leiding zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloed. Algemene criteria
140599
55/89
n.v.t. Toelichting Voor het aanvragen van een vergunning op grond van de Waterwet wordt gebruik gemaakt van het officiële aanvraagformulier voor een watervergunning In dit formulier is aangegeven welke de gegevens vermeld moeten worden bij een aanvraag voor het aanleggen van kabels en leidingen. Hierbij wordt verzocht om een (tracé)tekening, berekeningen, een omschrijving van de aanlegmethode, een boorplan en een werkplan (als aanvulling op de constructietekening) aan te leveren. Waterschap Roer en Overmaas kan aanvullend hierop inzicht vragen in de financiële onderbouwing van tracés en mitigerende maatregelen.
140599
56/89
3.6
Bomen en overige beplanting
Algemeen Begripsbepaling Met bomen en beplanting worden alle opgaande houtbeplantingen en struikgewassen bedoeld. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone van een waterkering, binnen een afstand van 2 meter uit de grens van de waterkering opgaande houtbeplanting aan te brengen te hebben of te rooien (artikel 4.1, lid 2 onder e). Toepassingsgebied Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn aangegeven op de legger van het waterschap. Toe te passen normen, leidraden, etc. - Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW; - Blauwdruk beheersplan waterkeringen Stowa. Afweging Beplanting kan een negatieve invloed hebben op de waterkering. Ondermeer doordat door de aanwezigheid van beplanting de grasmat minder goed tot ontwikkeling komt als gevolg van schaduwwerking en bladval. Bladval zal leiden tot vermossing van de grasmat. Hierdoor zal de doorworteling van de grasmat verminderen en minder bestand zijn tegen erosie. Bovendien zal het onderhoud van de grasmat door de aanwezigheid van beplanting bemoeilijkt worden. Beplanting buitendijks (beschermingszone en het buitentalud) wordt daarom niet toegestaan. Voor de overige aanvragen gelden de onderstaande uitgangspunten: - Bij het omvallen van een boom ontstaat een ontwortelingskuil. De grootte van de ontwortelingskuil is afhankelijk van de afmetingen van de wortelkluit. Bomen waarvan de ontwortelingskuil buiten het beoordelingsprofiel van de waterkering ligt, kunnen worden toegestaan. - Bij de beoordeling van de aanvraag wordt uitgegaan van een volledig uitgegroeide boom. - De plaats in het dijkprofiel waar de verschillende beplantingen mogen voorkomen, hangt af van de nadelige gevolgen voor erosie, stabiliteit, piping en onderhoud. Hierbij is met name de diepte en de breedte van de beworteling van belang. - Bomen en beplanting worden alleen daar toegestaan waar deze geen nadelige invloed kunnen hebben op de stabiliteit van de waterkering. De beplanting moet passen binnen de ecologische functie en de structuur van de waterkering. - Bomen en beplanting hebben veelal bladval tot gevolg. Dit leidt tot een slechte ontwikkeling van de grasmat mede als gevolg van vermossing. Op plaatsen waar de grasmat slecht ontwikkeld is, zal dit het erosieproces versnellen.
140599
57/89
-
-
Bij kademuren en demontabele waterkeringen kan alleen een vergunning worden verleend indien de toegankelijkheid van de muur en/of de demontabele waterkering gegarandeerd blijft. Het verwijderen van beplanting kan worden toegestaan. Bij eventuele herplant is het bovenstaande van toepassing. De stobbe mag niet worden gefreesd maar moet geheel worden uitgegraven. Beplanting op de waterkering bemoeilijkt de visuele inspectie van de waterkering (holen van ratten, konijnen e.d. moeilijk zichtbaar).
Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen De locatie-eisen worden individueel (soort en locatie van de beplanting, overdimensionering waterkering e.d.) beoordeeld. Constructie-eisen - Bij bomen waarvan de ontwortelingkuil ligt binnen het normontwerp van de waterkering worden aanvullende maatregelen getroffen (zoals damwanden of andere versteviging van de waterkering); - Beplanting met sleedoornachtige soorten wordt vanwege de wortelgroei het de grote kans op overwoekering niet toegestaan. Andere constructieve uitgangspunten en eisen zijn: - Bij een volgroeide boom wordt uitgegaan van een boom met een wortelkluit met een dikte van 1 meter en een maximale diameter van 4 meter, en een even grote ontwortelingskuil; - Bij het verwijderen van beplanting wordt de stobbe geheel uitgegraven. Het ontstane gat wordt aangevuld met klei en/of zware zavel en heeft de volgende samenstelling: lutumfractie 20-35% en zandfractie maximaal 40%; - De aangevulde grond wordt in lagen van 30 centimeter verdicht tot 97% van de maximum; - Het gat wordt na aanvulling en verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1 mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare); - De minimale afstand van beplanting (stam van de boom) tot aan een (op zichzelf staande) kademuur of demontabele kade bedraagt 2 meter. Hierbij geldt wel dat de ontwortelingskuil buiten het beoordelingsprofiel van de waterkering ligt. Normeisen - Handleiding voor beplanting op en nabij primaire waterkeringen (veiligheidstoetsscore). - STOWA handleidingen. Onderhoudseisen De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de boom en of beplanting zodanig dat deze de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt. Algemene criteria n.v.t. Toelichting n.v.t.
140599
58/89
3.7
Bouwwerken
Algemeen Begripsbepaling Met (bouw)werken worden alle werken bedoeld die niet specifiek in een andere beleidsregel zijn benoemd. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone bouwwerken op te richten (artikel 4.1, lid 2, onder d). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoog waardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3). Toepassingsgebied Deze beleidsregels is van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones en profielen van vrije ruimte die zijn aangegeven op de legger van het waterschap. Toe te passen normen, leidraden etc. - Bij het (ver-)bouwen van bouwwerken in, op of nabij waterkeringen moet voldaan worden aan verschillende ontwerpeisen van de waterkering, waaronder 'robuust ontwerpen' (Leidraad Rivieren 2007). - Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW (Expertise Netwerk Waterkeren). - Profiel van vrije ruimte (handreiking waterkering en gebruiksfuncties). Afweging Bebouwing op een waterkering of in de beschermingszones is niet wenselijk omdat dit negatieve gevolgen heeft voor onder andere, stabiliteit, erosie, onderhoud, toekomstige uitbreiding e.d. Gezien de maatschappelijke druk op ruimte kan er niet altijd aan worden ontkomen om (bouw)werken op de waterkering of in de beschermingszone toe te staan. De onderstaande uitgangspunten zijn in dergelijke gevallen van toepassing: Hierbij gelden de volgende uitgangspunten: - Functie scheiding: zowel met als zonder aanwezigheid van het bouwwerk kan de waterkering volledig aan zijn functie voldoen. Bij de ontwerpberekeningen van de waterkering mag het bouwwerk dan ook niet worden meegewogen. Tekorten in sterkte of stabiliteit worden anderszins gecompenseerd, bijvoorbeeld een damwand. - Het voorkomen van de waterkering is na uitvoering van de werken hetzelfde (een groene waterkering keert als groene waterkering terug). - Bij zwaarwegende maatschappelijke belangen kan het voorkomen dat een groene waterkering wordt vervangen door een harde waterkering. Vanwege de verhoogde faalkansen bij demontabele waterkeringen worden deze in geen enkel geval toegestaan.
140599
59/89
-
-
De afstand van een bouwwerk tot een demontabele waterkering moet ten minste 3,5 meter bedragen. De strook van 3,5 meter blijft verder volledig vrij van obstakels en is bereikbaar en berijdbaar voor vrachtwagens. Het bouwwerk is robuust ontworpen zoals bedoeld in de Leidraad Rivieren. Het werk inclusief fundering mag de kwellengte niet negatief beïnvloeden. Naast de toetsing op veiligheid worden ook de mogelijke negatieve gevolgen van het (bouw)werk op het ecologisch functioneren van de waterkering beoordeeld. Afhankelijk van deze gevolgen kan het (bouw)werk worden toegestaan. Hierbij kunnen compenserende maatregelen worden voorgeschreven. Verwijdering van (bouw)werken kan worden toegestaan. Funderingen worden volledig te verwijderd. Het profiel en de functie van de waterkering worden hersteld. Ondoorlatende lagen die worden verstoord door de uitvoering van de werkzaamheden worden zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft. De werken mogen geen nadelige invloed hebben op de bereikbaarheid en het onderhoud van de waterkering. Harde waterkeringen kunnen in de toekomst worden vervangen. Dit betekent dat er voldoende ruimte vrij moet blijven voor de benodigde werkzaamheden. Bij demontabele waterkeringen moet voldoende ruimte vrij blijven voor het bouwen van de waterkering. Doorgang met vrachtwagen en kraan moet mogelijk zijn.
Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen De locatie eisen worden individueel beoordeeld en zijn afhankelijk van: - De locatie van de werken; - De omvang (diepte) van de werken; - Het benutten van de overdimensionering van de waterkering. Hierbij moet rekening worden gehouden met het profiel van vrije ruimte Constructie-eisen - De afstand tussen een (bouw)werk en een (demontabele) kademuur bedraagt minimaal 3,5 meter. - De afstand tussen een (bouw)werk en een groene waterkering bedraagt minimaal 7,5 meter. - Nieuw aan te leggen bouwwerken wordt zodanig gefundeerd dat deze geen invloed uitoefent op de bestaande of de te verbeteren waterkering. - Het ontwerp van het bouwwerk houdt rekening met de bestaande verankering van de waterkering. - De kwellengte mag niet negatief worden beïnvloed. - Indien een bouwwerk wordt geïntegreerd in de waterkering is de waterkerende functie van het bouwwerk gegarandeerd tot een hoogte van 1 meter boven de maatgevende waterstand (robuust ontwerpen). - Bij het verwijderen van het bouwwerk wordt het ontstane gataangevuld met klei en/of zware zavel van de volgende samenstelling: lutumfractie 20-35% en zandfractie maximaal 40%. - De aangevulde grond wordt in lagen van 30 centimeter verdicht tot 97% van de maximum. - De gat wordtt na aanvulling en verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1 mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare). Normeisen n.v.t.
140599
60/89
Onderhoudseisen De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van het werk of bouwwerk zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt. Algemene criteria n.v.t. Toelichting n.v.t.
140599
61/89
3.8
Ophogingen
Algemeen Begripsbepaling Onder ophogingen wordt het met zand of klei verhogen van de waterkering of beschermingszone bedoeld. Ook het toevenant aanvullen van de waterkering valt onder ophogingen. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te behouden anders dan voor onderhoud (artikel 4.1, lid 1, onder c). Toepassingsgebied Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen die zijn aangegeven op de legger van het waterschap. Toe te passen normen, leidraden etc. - Besluit bodemkwaliteit - Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW (Expertise Netwerk Waterkeren). Afweging Belangrijkste aspecten bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor een ophoging op een waterkering of in de beschermingszone zijn stabiliteit en onderhoud. - De stabiliteit van de waterkering mag niet worden aangetast; - Ophogingen anders dan met grond (zand, klei of leem) worden niet toegestaan; - Onderhoud aan de ophoging en aan de grenzende waterkering moet voldoende uit kunnen worden gevoerd (indien onderhoud noodzakelijk is, afhankelijk van de ophoging); - De ophoging moet worden getoetst aan het profiel van vrije ruimte. Deze twee zaken mogen niet tegenstrijdig aan elkaar zijn; - Ophogingen tegen of op harde keringen beïnvloeden de stabiliteit. Ook bemoeilijkt dit de inspectie van dergelijke waterkeringen. Zulke ophogingen worden daarom niet toegestaan. Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen Ophogingen mogen het functioneren van de waterkering (denk aan demontabele waterkeringen) niet belemmeren. Constructie-eisen - Bij het maken van een ophoging mag de taludlijn niet steiler zijn dan 1:3; - De ophoging wordt na verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1 mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare). Normeisen De vergunning aanvrager toont overeenkomstig de geldende leidraden van de ENW aan dat de ophoging geen negatieve invloed heeft op de stabiliteit van de waterkering.
140599
62/89
Onderhoudseisen De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de ophoging zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt. De ophoging mag het onderhoud aan de waterkering niet frustreren, dit moet te allen tijde mogelijk blijven. Algemene criteria n.v.t. Toelichting Op onderstaande tekening is aangegeven wat er onder toevenant aanvullen wordt verstaan.
Ophoging
Toevenant (of toutvenant) is een onbewerkte delfstof die wordt opgebaggerd in zand- en grindwinningsplassen. Deze grondstof bestaat uit korrels van uiteenlopende grootte, van zeer klein (fijn zand) tot zeer grof (keien).
140599
63/89
3.9
Ontgravingen
Algemeen Begripsbepaling Met ontgravingen worden zowel tijdelijke als permanente graafwerkzaamheden in de waterkering of beschermingszone bedoeld. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten (artikel 4.1, lid 1, onder a). Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone graafwerkzaamheden en seismisch onderzoek te verrichten (artikel 4.1, lid 2, onder a). Toepassingsgebied Deze beleidsregel is van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn aangegeven op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Toe te passen normen, leidraden etc. - Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW ((Expertise Netwerk Waterkeren); - Handreikingwaterkering en gebruiksfuncties. Afweging Voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden kan het noodzakelijk zijn om te ontgraven. Blijvende ontgravingen in de kernzone van de waterkering worden niet toegestaan. Blijvende ontgravingen in de beschermingszone worden alleen toegestaan als deze geen invloed hebben op de hoeveelheid kwel en de stabiliteit van de waterkering. Tijdelijke ontgravingen voor de aanleg van andere werken (waarvoor een vergunning is verleend) worden toegestaan. Hiervoor wordt geen aparte vergunning verleend. Bij het verlenen van de vergunning voor het werk worden de voorwaarden voor de ontgraving in de vergunning opgenomen. Belangrijkste aandachtspunten hierbij zijn: - De ontgraving moet worden getoetst aan de beschermingszone. Deze twee zaken mogen niet tegenstrijdig aan elkaar zijn; - Ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden worden zo dat de kwellengte minimaal intact blijft; - De ontgraving mag de stabiliteit van de waterkering niet negatief beïnvloeden; - Blijvende ontgravingen worden ingezaaid met een bermgrasmengsel. Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen n.v.t.
140599
64/89
Constructie-eisen - Indien de ontgraving onderdeel uitmaakt van een te maken werk dan wordt voorgeschreven dat de ontgraving aangevuld moet worden met de uitkomende grond. Indien de uitkomende grond puinhoudend en/of grindhoudend of chemisch is vervuild dan mag deze grond niet worden teruggebracht. Aanvulling ter plaatse van de waterkering gebeurt met klei en/of zware zavel met de volgende samenstelling: lutumfractie 20-35% en zandfractie maximaal 40%; - Ondoorlatende lagen moeten te allen tijden worden hersteld; - De aangevulde grond wordt in lagen van 30 centimeter verdicht tot 97% van de maximum proctordichtheid; - De aanvulling wordt na verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1 mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare). Normeisen De vergunningaanvrager toont conform de geldende leidraden van de Technische Adviescommissie Waterkeringen aan dat de ontgraving geen negatieve invloed heeft op de stabiliteit van de waterkering. Onderhoudseisen De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de ontgraving zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloed. Onderhoud van de waterkering moet te allen tijde mogelijk blijven. Algemene criteria n.v.t. Toelichting n.v.t.
140599
65/89
3.10 Recreatief medegebruik Algemeen Begripsbepaling Onder recreatief medegebruik wordt het gebruik van de waterkering of beschermingszone voor recreatieve doeleinden verstaan. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder activiteiten te houden anders dan de op de daarvoor aangewezen plaatsen (artikel 4.1, lid 1, onder d). Toepassingsgebied Deze beleidsregel is van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn aangegeven op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Toe te passen normen, leidraden etc. Nota recreatief medegebruik Afweging Medegebruik (al dan niet recreatief) van een waterkering kan, voor zover ecologische belangen, waterstaatkundige belangen en belangen van derden zich daartegen niet verzetten, worden toegestaan. Recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden en het gebruik van voertuigen e.d. buiten verharde paden wordt niet toegestaan. Medegebruik wordt alleen toegestaan als dit een incidenteel karakter heeft voor met name wandelaars. In de Nota recreatief medegebruik is als uitgangspunt gekozen om medegebruik toe te staan mits zich daar geen belangen tegen verzetten. Deze belangenafweging zal per gebied door middel van een vrijstellingsbesluit worden uitgevoerd. Alle vergunningaanvragen worden getoetst aan de Nota recreatief medegebruik, waarbij rekening wordt gehouden met de functies van de waterkering. Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen n.v.t. Constructie-eisen n.v.t. Normeisen n.v.t. Onderhoudseisen n.v.t. Algemene criteria n.v.t.
140599
66/89
Toelichting Alle aanvragen worden getoetst aan de Nota recreatief medegebruik.
140599
67/89
3.11 Beweiding Algemeen Begripsbepaling Onder beweiding wordt verstaan het begrazen van de waterkering met vee. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder buiten openbare (verharde) wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te rijden of vee te drijven (artikel 4.1, lid 1, onder e). Toepassingsgebied Deze beleidsregel is van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn aangegeven op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Toe te passen normen, leidraden etc. n.v.t. Afweging Daar waar het waterschap eigenaar is van een waterkering wordt beweiding geregeld met onderhouds- en/of gebruiksovereenkomsten. Deze beleidsregel geldt dan ook mede als richtlijn voor het opstellen van dergelijke overeenkomsten. Bij het toelaten van vee op de waterkering wordt aandacht geschonken aan de hoeveelheid en het soort vee. Paarden en koeien zullen door hun gewicht eerder schade aanrichten aan de grasmat van een waterkering dan bijvoorbeeld schapen. Vertrapping van de grasmat kan erosie en vervolgens instabiliteit van de waterkering tot gevolg hebben. Bij waterkeringen met een flauw talud (minimaal 1:4,5) die liggen in gebieden waar de stroomsnelheden laag zijn, zal vertrapping van de grasmat geen nadelige gevolgen hebben voor de waterkerende functie (zie Beheersplan waterkeringen). Voor de overige waterkeringen geldt dat de grasmat in hoge mate het goed functioneren van de waterkering bepaalt. Op deze keringen geldt dat begrazing enkel wordt toegestaan met schapen en/of geiten. Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen Begrazing of de vertrapping door vee mag geen nadelige invloed hebben op de beworteling van de grasmat of de stabiliteit van de taluds. Constructie-eisen n.v.t. Normeisen Bij waterkeringen met een taludhelling van minimaal 1:4,5, waarbij de stroomsnelheden van de Maas kleiner zijn dan 0,5 meter per seconde, kan begrazing met paarden en koeien worden toegestaan.
140599
68/89
Bij de vergunningverlening wordt een afweging gemaakt tussen het soort dieren, de tijdsduur van begrazing, het aantal dieren in relatie tot de waterkering, talud, stabiliteit en stroomsnelheden van het water ter plaatsen. Onderhoudseisen n.v.t. Algemene criteria n.v.t. Toelichting n.v.t.
140599
69/89
3.12 Verlegging / reconstructie van de waterkering Algemeen Begripsbepaling Onder verlegging of reconstructie van een waterkering wordt het fysiek wijzigen van het lengte of dwarsprofiel van de waterkering bedoeld. Betrokken keurartikelen Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten (artikel 4.1, lid 1, onder b). Toepassingsgebied Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen die zijn aangegeven op de legger van Waterschap Roer en Overmaas en de daarbij behorende beschermingszones. Toe te passen normen, leidraden etc. - Leidraad Rivieren; - Leidraad Kunstwerken; - Rona. Afweging Verleggen of reconstrueren van een waterkering is alleen mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor het ter plaatse fysiek aanwezige beschermingsniveau (kerende hoogte) van de waterkering. Ook mag er geen toename ontstaan van de hoeveelheid kwel die bij hoogwater van de Maas, de Roer en de Hambeek kan optreden. Een groene waterkering is het meest duurzaam en biedt de hoogste veiligheid. De voorkeur gaat er dan ook naar uit om bij verlegging of reconstructie van een waterkering een groene kering te laten terugkeren. Daar waar dit niet mogelijk is, geldt dat een groene kering nooit mag worden vervangen door een kademuur of een demontabele waterkering. Met andere woorden de situatie mag niet verslechteren. Bij het verleggen of reconstrueren van een waterkering moet rekening worden gehouden met robuust ontwerpen zoals bedoeld in de Leidraad Rivieren. Dit houdt in dat in het ontwerp rekening moet worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen en onzekerheden, zodat de maatregel tijdens de geplande levensduur goed blijft functioneren zonder dat ingrijpende en kostbare aanpassingen noodzakelijk zijn. Daar waar de overstroombaarheid van dijkringen moet zijn gewaarborgd, geeft het waterschap aan waar laagtes moeten worden aangebracht. Op deze wijze kan het waterschap gecontroleerd, rekening houdend met veiligheid en calamiteitenzorg en de waterkering laten overstromen. Bij een verbetering of verlegging van een waterkering wordt op voorhand de botanische waarde van de oude waterkering bepaald. Als er veel verschillende soorten voorkomen of als er één of meer bijzondere plantensoorten groeien, is er sprake van een waardevolle begroeiing.
140599
70/89
Deze vegetatie wordt dan behouden voor de nieuwe waterkering, omdat een botanisch waardevol grasland garant staat voor een goede doorworteling en erosiebestendigheid. In volgorde van voorkeur kunnen de volgende methoden worden toegepast: - sparen van de oorspronkelijke begroeiing - terugzetten complete zoden - zodegrond als nieuwe toplaag Als er geen sprake is van een waardevolle vegetatie op de oude waterkering dan kan de waterkering ingezaaid worden. Hiervoor kan zaad of maaisel worden gebruikt dat lokaal gewonnen is van een gewenste vegetatie, bijvoorbeeld van een andere waterkering. Afhankelijk van de waterkering worden hieromtrent aanvullende voorwaarden in de vergunning opgenomen. Toetsingscriteria/voorschriften Locatie-eisen n.v.t. Constructie-eisen Uitgangspunt is dat het ontwerp tegemoet komt aan eisen voor veiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke invullingen van robuust ontwerpen zijn: - zwaarder of ruimer dimensioneren dan volgens de vigerende wettelijke veiligheidsnormen nodig is; - het ontwerp voorzien van uitbreidingsmogelijkheden; - rekening houden met andere functies, nu en in de toekomst; - ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden worden zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft. De grond die gebruikt wordt voor de aanleg van de nieuwe waterkering is van minimaal dezelfde kwaliteit (verdeling korrelgrootte en samenstelling) als het materiaal van de bestaande waterkering. Een waterkering wordt voor de stabiliteit op de ongeroerde grond en ondoorlatende laag aangelegd. Daarom is een inkassing noodzakelijk. Indien zich binnen twee meter geen ondoorlatende laag bevindt, gelden de volgende afstanden: een diepte van 1,0 meter en een voetbreedte van 1,5 meter. De inkassing draagt tevens bij aan de robuustheid van de waterkering. Normeisen Bij verlegging c.q. reconstructie van een waterkering voldoet het te verleggen c.q. het te reconstrueren gedeelte aan de ontwerp leidraden van de ENW. Het waterschap hanteert hierbij een minimaal normprofiel. Dit minimale normprofiel bestaat uit een kruinbreedte van 4,0 meter en een minimale taludhelling van 1:3. Onderhoudseisen Het constructieve en dagelijkse onderhoud van de waterkering is voor een periode van twee jaar na overdracht aan het waterschap, voor verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. Na deze periode neemt het waterschap deze verantwoordelijkheid over van de vergunninghouder. Algemene criteria Bij wandel, fietspaden of wegen over of op een waterkering wordt uitgegaan van een wegbreedte zoals opgenomen in de Rona, met daarbij een berm met een breedte van 1
140599
71/89
meter aan weerszijde van de weg. De beleidsregel wegen en coupures is hierbij ook van toepassing. Toelichting Met inkassing wordt het gedeelte van de waterkering bedoeld dat zich onder het maaiveld bevindt. Deze inkassing sluit bij voorkeur aan op een ondoorlatende laag. In de hieronder staande tekening is de situatie schematisch weergegeven.
140599
72/89
4
Grondwater
4.1
Algemeen
Grondwater is water dat zich in de ondergrond bevindt. Grondwater is aanwezig in ruimten tussen vaste deeltjes, zoals zandkorrels en grind. De bovenste honderden meters van het grootste gedeelte van de Nederlandse ondergrond bestaan uit een schijnbaar willekeurige opeenvolging van pakketten grond, zand, zilt, veen en klei. De vaste delen van deze pakketten, de korrels of deeltjes, worden van elkaar gescheiden door poriën (ruimten). Indien deze poriën met water gevuld zijn (= verzadigd) noemt men dit grondwater. Het hoogste (bovenste) niveau van dit water wordt grondwaterspiegel genoemd. Door ondoorlatende lagen in de bodem zijn er diverse gescheiden grondwaterlagen ontstaan. Het water in de het bovenste niveau wordt het eerste watervoerende pakket (= freatisch grondwater) genoemd. Het grondwater dat onder de eerste scheidende laag zit, is het tweede watervoerende pakket. Het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas kent meerdere watervoerende pakketten. De scheidende lagen zijn niet overal en soms gefragmenteerd aanwezig. In Limburg wordt een groot deel van het water dat uit de kraan komt, bereid uit grondwater. Om het grondwater te beschermen, worden er eisen gesteld aan het gebruik ervan. Het onttrekken van grondwater kan leiden tot daling van de grondwaterstand. Dit kan zetting van de ondergrond veroorzaken met gevolgen voor gebouwen en infrastructuur. Onttrekkingen kunnen een negatieve gevolgen hebben op de beschikbare vochthoeveelheid voor bomen en planten en op de overige bij het grondwater betrokken belangen (zie § 4.2). 4.1.1 Taken en Verantwoordelijkheden Met de komst van de Waterwet eind 2009 is duidelijk welke partijen verantwoordelijk zijn voor het grondwaterbeheer. Als beheerder zorgt het waterschap ervoor dat er zorgvuldig en doelmatig met het grondwater wordt omgegaan. Aan eventuele grondwateronttrekkingen stelt het waterschap voorwaarden zodat de belangen van de omgeving niet worden geschaad. 4.1.2 Wet en regelgeving Waterwet In de Waterwet is aangegeven dat het waterschap het bevoegd gezag is voor het onttrekken en infiltreren van grondwater (zie art. 6.5, onder b). Uitzondering vormt een drietal categorieen waar de provincie bevoegd gezag is: openbare drinkwaterwinning, bodemenergiesystemen en industriële onttrekkingen groter dan 150.000 m³ per jaar (zie art. 6.4 van de Waterwet). Daarnaast voert de provincie de regie over de voorwaarden waarop het operationele grondwaterbeheer wordt ingevuld door waterschap. Concreet betekent dit dat de provincie het strategisch grondwaterbeleid opneemt in het Provinciale waterplan Limburg voor alle soorten grondwateronttrekkingen. Provincie Limburg Op basis van artikel 6.4 en 6.5 van de Waterwet zijn de waterschappen alleen bevoegd voor de operationele kwantitatieve grondwatertaken. De provincie of de gemeente blijft op grond van de Wet bodembescherming verantwoordelijk voor de grondwaterkwaliteit.
140599
73/89
De provincie voert de regie over de voorwaarden waarop het operationele grondwaterbeheer wordt ingevuld door het waterschap. Dit betekent dat de provincie het strategisch grondwaterbeleid opneemt in het Provinciale waterplan Limburg voor alle soorten grondwateronttrekkingen. De provincie heeft haar strategisch beleid voor grondwateronttrekkingen als volgt geformuleerd: - In de bufferzones verdroogde natuurgebieden mogen geen grondwateronttrekkingen plaatsvinden. - Ten noorden van de Feldbiss en de Eerste Noord-Oost Hoofdbreuk worden nieuwe landbouwkundige onttrekkingen groter dan 10 m3 per uur voor beregening of bevloeiing niet toegestaan. De bestaande vergunde en gemelde situaties worden wel gerespecteerd. Het aantal geregistreerde putten en pompen mag niet toenemen. - De onttrekkingscapaciteit bij landbouwkundige onttrekkingen is niet relevant. De bestaande pompcapaciteit mag toenemen, zolang het aantal geregistreerde pompen niet toeneemt. - Onttrekkingen of infiltraties onder de bovenste Brunssumklei worden in de Roerdalslenk niet toegestaan behalve als de onttrekking alleen bedoeld is voor menselijke consumptie. - Bij het beëindigen van een grondwateronttrekking wordt de put zo afgedicht dat grondwaterverontreiniging wordt voorkomen. Zie ook artikel 3.16 van de provinciale omgevingsverordening Limburg. Waterschap In de Keur is het onttrekken van grondwater zonder vergunning van het bestuur verboden. Het waterschap kan door middel van een vergunning, melding of vrijstelling onder voorwaarden ontheffing geven op dit verbod. De beleidsregels van hoofdstuk 4 vormen het afwegingskader voor de ontheffing voor het onttrekken van grondwater. In de Keur worden de grondwaterkwaliteitsaspecten niet beoordeeld. Deze zijn opgenomen in de vergunning op grond van de Wet bodembescherming waarvoor de provincie of de gemeente het bevoegde gezag is. Een eventuele verplaatsing van verontreinigingen in de bodem worden wel meegenomen in de afweging of een grondwateronttrekking vergunbaar is. Dit volgt uit de doelstellingen van de Waterwet (zie artikel 2.1, eerste lid, onder b: bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen). Een aantal onttrekkingen is gereguleerd in een vrijstelling onder voorwaarden, andere in algemene regels en voor de vergunningplichtige onttrekkingen is een beleidsregel opgesteld. De volgende regelingen zijn van toepassing voor het waterschap: - Vrijstellingsregeling onder voorwaarden voor onttrekkingen ≤ 10 m³ per uur, voor noodvoorzieningen, veedrenking of voor proefonttrekkingen; - Algemene regel voor landbouwkundige onttrekkingen; - Algemene regels voor grondwateronttrekking ten behoeve van bronbemaling, grondwater- en bodemsanering en beregening sportvelden; en - Beleidsregel grondwateronttrekkingen. In het stroomschema (zie p. XX) is aangegeven onder welke categorie (vergunning, melding of vrijstelling) de betreffende onttrekking valt. Overige regelgeving: De Grondwaterrichtlijn van de Europese Unie: In de Kaderrichtlijn Water worden eisen gesteld aan de goede kwantitatieve toestand en de goede chemische toestand van grondwater. Deze eisen zijn globaal benoemd. In de Grondwaterrichtlijn zijn de chemische aspecten voor grondwater verder gespecificeerd.
140599
74/89
Het Beleidskader industriële grondwateronttrekkingen, bronbemalingen en grondwatersaneringen en beregening sportvelden van de provincie Limburg. 4.2
Beleidsregel
Algemeen Het onttrekken van grondwater zonder vergunning van het bestuur is verboden (zie artikel 4.5, lid 3, sub a). Het waterschap kan hiervoor onder voorwaarden ontheffing verlenen. Met het opnemen van voorwaarden worden de negatieve gevolgen van de onttrekking tegen gegaan. Begripsbepaling - Beëindiging van een grondwateronttrekking: - de vergunning is ingetrokken; - de geldigheidsduur van de vergunning is verlopen; - een melding van beëindiging van de onttrekking of infiltratie is ontvangen; - de onttrekking door handhavend optreden is beëindigd; of - de put is vervangen door een nieuwe put. - Bodemsanering: het verwijderen of ontgraven van verontreinigde grond. - Bemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een pomp die het uittredend grondwater oppompt in een open put (= open bemaling) of door middel van plaatsen van horizontale of verticale filters of drains (= gesloten bemaling). Een ander woord voorgesloten bemaling is bronnering. Andere vormen van bemalingen zijn deepwellbemalingen, spanningsbemalingen en retourbemalingen. - Grondwatersanering: het onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting om de kwaliteit van grond of grondwater te verbeteren. - Spanningsbemaling: door het toepassen van spanningsbemaling wordt de grondwaterdruk onder de bodem van de bouwput zoveel verlaagd dat gevaar voor openbarsten wordt voorkomen. De bodem is in evenwicht als de gronddruk boven de watervoerende laag gelijk is aan de druk van het grondwater tegen de onderkant van de afsluitende laag. - Retourbemaling: het opgepompte bemalingswater wordt via een gesloten systeem in hetzelfde watervoerende pakket teruggebracht. - Bovenste Brunssumklei: beschermende kleilaag in de Roerdalslenk die de scheiding vormt tussen het eerste en tweede watervoerende pakket. Betrokken keurartikelen Op grond van artikel 4.5, lid 3, sub a van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas is het verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken. In artikel 6.11 van het Waterbesluit, artikel 3.15 van de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en artikel 4.6 van de keur zijn regels gesteld betreffende de meet- en registratieplicht. Toepassingsgebied Deze beleidsregel is van toepassing op het gehele beheergebied van Waterschap Roer en Overmaas. Sommige gebieden vragen een zwaardere bescherming dan andere gebieden. Onder de noemer locatie wordt hier nader op ingegaan.
140599
75/89
Deze beleidsregel heeft betrekking op grondwateronttrekkingen ten behoeve van de volgende gebruiksdoelen: - Industrie kleiner of gelijk aan 150.000 m3 per jaar; - Grond- en grondwatersanering; - Bronneringen (bouwactiviteiten en aanleg infrastructuur); - Permanente drooglegging (ondergrondse garages, tunnels e.d.); en - Overige onttrekkingen (bijvoorbeeld het vullen van zwembaden en (natuur)vijvers). Toe te passen normen, leidraden etc. - Protocol mechanisch boren (2101) van het SIKB (www.sibk.nl); - Beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 Tijdelijke grondwaterbemaling; en - Besluitvorming uitvoeringsmethode Tijdelijke grondwaterbemalingen (BUM TM). Afweging Bij afwegingen die worden gemaakt in de beleidsregel voor grondwateronttrekkingen hebben betrekking op: 1. Duurzaam en spaarzaam gebruik van het grondwater 2. Schade aan gebouwen en infrastructuur ten gevolge van zetting en verzakking, 3. Schade aan gewassen in land en tuinbouw ten gevolge van veranderd waterpeil, 4. Schade aan archeologische objecten ten gevolge van drooglegging, 5. Schade aan grondwaterafhankelijke natuur ten gevolge van veranderd waterpeil, 6. Ongewenste verspreiding van grond- en grondwaterverontreinigingen 7. Ongewenste effecten op de hoeveelheid en kwaliteit van de openbare drinkwatervoorraden 8. Ongewenste effecten op het oppervlaktewater 9. Onderlinge beïnvloeding van andere onttrekkingen. Een ontheffing kan worden verleend indien de gevolgen van de onttrekkingen worden beperkt en rekening wordt gehouden met andere belanghebbenden. Normeisen Ad 1. Duurzaam en spaarzaam omgaan met grondwater Grondwateronttrekkingen moeten zo doelmatig en duurzaam mogelijk en met de laagst mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater worden uitgevoerd. De beoordelingscriteria of een onttrekking toelaatbaar is, is afhankelijk van het doel van de onttrekking. Hierbij worden de volgende typen onttrekkingen onderscheiden met hun bijbehorende toetsingscriteria. 1. Industrie: Grondwater dat wordt toegepast als industrieel water (bijvoorbeeld koelwater en proceswater) wordt getoetst aan doelmatig gebruik. Een nieuwe of uitbreiding van onttrekkingen voor doorstroomkoeling wordt niet toegestaan. Er bestaat voorkeur voor hergebruik van koelwater als proces of spoelwater bij bestaande doorstroomkoelsystemen. Ook is er voorkeur voor hergebruik van (gezuiverd) proceswater als spoelwater boven het gebruik van grondwater. Bij de beoordeling van doelmatigheid en alternatieven zal een integrale afweging worden gemaakt tussen alle factoren zoals kosten, milieubelasting, volksgezondheid en natuur. 2. Grond- en grondwatersanering: Een grondwateronttrekking voor een grond- of grondwatersanering moet voldoen aan de algemene zorgplicht van de Wet bodembescherming. Er moet een zorgvuldige afweging
140599
76/89
plaatsvinden van saneringstechnieken waarbij het belang van een minimale onttrekking evenredig wordt meegenomen. Een saneringsplan beschrijft hoe de toestroming van schoon grondwater en verdunning van het onttrokken verontreinigde grondwater wordt voorkomen. Er wordt afstemming gezocht met het bevoegde gezag op grond van de Wet bodembescherming (= provincie of gemeente). 3. Bronneringen: Bij bronbemalingen wordt gestreefd naar minimalisatie van de onttrekking door het aanpassen van bouwtechnieken (onderwaterbeton, damwanden e.d.) en zorgvuldige planning van de bouwwerkzaamheden. Grondwateronttrekking tijdens hoogwater (in kwelgebieden) moet worden voorkomen. Variabele peilbeheersing door middel van dataloggers en gestuurde pompen wordt aanbevolen. 4. Permanente drooglegging: Onderbemaling van onbepaalde tijd voor drooglegging wordt, ongeacht de grootte van de onttrekking, in principe niet toegestaan. Alleen als door de aanvrager wordt aangetoond dat dit redelijkerwijs niet is te voorkomen en als voldoende door de aanvrager is aangetoond dat het aangevraagde debiet niet aanmerkelijk zal toenemen (door bijvoorbeeld ondeugdelijke constructies of materialen) kan vergunning worden verleend. 5. Overig: Onttrekkingen die niet vallen onder een van de boven genoemde categorieën komen weinig voor. Buiten de algemene criteria zijn er geen aparte voorwaarden vooraf opgesteld. De voorwaarden worden mede bepaald door de omstandigheden van het geval. Ad. 2 Schade aan gebouwen en infrastructuur door zetting en verzakking door veranderd waterpeil Het effect op bebouwing, verhardingen en infrastructuur moet worden onderzocht als bebouwing, verharding of infrastructuur binnen de 0,05 meter verlagingcontouren van de onttrekking aanwezig zijn. Tot de infrastructuur horen wegen, spoorwegen, vliegvelden, havens en de daarbij behorende kunstwerken zoals bruggen, tunnels en viaducten. Buis- en pijpleidingen vallen hier niet onder. In het algemeen is een verlaging tot 0,05 meter ten opzichte van het bestaande grondwaterpeil ter plaatse van de gebouwen of infrastructuur toelaatbaar op grond van de meetonnauwkeurigheid bij de berekening van grondwateronttrekkingscontouren. In het geval dat bebouwing of de genoemde infrastructuur binnen de 0,05 meter verlagingcontour aanwezig is, moet de aanvrager een onderzoek doen op de effecten hierop. Dit houdt een zetting- en maaivelddalingsberekening in als er een zetting gevoelige laag aanwezig is die door de onttrekking wordt beïnvloed. Op basis van de resultaten moet de kans op schade (constructief, architectonisch of paalrot) aan bebouwing en infrastructuur worden geanalyseerd. Als de grondwaterstand niet wordt verlaagd tot onder het niveau van de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) wordt er geen ontoelaatbare zetting verwacht. Als de verlaging niet toelaatbaar is, kunnen de volgende maatregelen worden voorgeschreven: - beperken onttrekking door plaatsen damwanden; - retourbemaling toepassen; - geoptimaliseerd onttrekkingsregime om effecten te minimaliseren, bijvoorbeeld laten opkomen grondwaterpeil tijdens onderbrekingen in het werk; - actuele staat van gebouwen opnemen; - monitoren van de staat van bebouwing; - monitoren van de verlaging van de grondwaterstand.
140599
77/89
Ad. 3 Schade aan gewassen in land en tuinbouw door veranderd waterpeil De landbouw kan nadelige effecten ervaren van een grondwateronttrekking. De planten kunnen droogteschade ondervinden als binnen het groeiseizoen het grondwater zo diep zakt dat de planten niet meer voldoende vocht ontvangen. Dit kan tot een vermindering van de landbouwopbrengsten leiden. In het algemeen is een verlaging tot 0,05 meter ten opzichte van het bestaande grondwaterpeil ter plaatse van de landbouwgrond toelaatbaar op grond van de meetonnauwkeurigheid bij de berekening van grondwateronttrekkingscontouren. Bij verlagingen van meer dan 0,05 meter bij landbouwgronden met droogtegevoelige gewassen of bij kapitaalintensieve gewassen, zoals bij boom- en heesterteelt, worden de effecten in beeld gebracht en een schadeberekening uitgevoerd. Mitigerende maatregelen kunnen zijn: - beperken onttrekking door plaatsen damwanden; - retourbemaling toepassen; - actuele staat van gewassen opnemen; - monitoren van de staat van gewassen; - monitoren van de verlaging van de grondwaterstand; - extra bewatering van gewassen op kosten van de grondwateronttrekker. De noodzaak tot het nemen van maatregelen is ook afhankelijk van de duur van de onttrekking of peilverlaging en de periode van het groeiseizoen. Ad. 4 Schade aan archeologische objecten door een grondwateronttrekking Op grond van het Verdrag van Malta (ook Verdrag van Valletta genoemd) moeten de archeologische waarden beschermd worden. Dit betekent, dat het grondwater op deze locaties niet verder mag dalen dan het natuurlijk laagste niveau (GLG) in verband met uitspoeling van archeologisch sporen en resten. In het algemeen is een verlaging tot 0,05 meter ten opzichte van het bestaande grondwaterpeil ter plaatse van het archeologisch object toelaatbaar op grond van de meetonnauwkeurigheid bij de berekening van grondwateronttrekkingscontouren. De aanvrager moet informatie aanleveren over de ligging van archeologische waarden binnen het invloedgebied van de onttrekking. Hierbij hoort ook de vermelding van de soort van archeologische waarde en op welk diepte de archeologische waarde ligt. Als binnen het invloedgebied van de onttrekking een terrein met archeologisch waarde aanwezig is, dan moet de aanvrager aantonen, wat de kans op schade op de archeologisch waardevolle objecten is. Met archeologie wordt ook rekening gehouden bij het aanvragen van een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de werken (bevoegdheid van de gemeente of provincie). Ad. 5 Schade aan grondwaterafhankelijke natuur door veranderd waterpeil De natuur kan schade ervaren als de grondwaterstand daalt. Flora en fauna kunnen afhankelijk zijn van grondwater. Voornamelijk gebieden die al verdroogd zijn, mogen geen verdere schade ondervinden door een onttrekking.
140599
78/89
In het algemeen is een verlaging tot 0,05 meter ten opzichte van het bestaande grondwaterpeil ter plaatse van grondwaterafhankelijke natuur toelaatbaar op grond van de meetonnauwkeurigheid bij de berekening van grondwateronttrekkingscontouren. Als de verlagingscontour van een grondwateronttrekking ligt in een van de volgende gebieden: - bufferzones verdroogde natuurgebieden; en/of - gebieden opgenomen in de Ecohydrologische Atlas Limburg; en/of - Natura 2000 gebieden; maakt de vergunningaanvrager in een ecologische toets de consequenties van de onttrekking op de natuur inzichtelijk. Zijn de ecologische consequenties niet toelaatbaar, wordt de vergunning niet verleend. Mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen om de effecten van een onttrekking te verminderen, bijvoorbeeld: - beperken onttrekking door plaatsen damwanden; - retourbemaling toepassen; - actuele staat van gewassen opnemen; - monitoren van de staat van gewassen; - monitoren van de verlaging van de grondwaterstand; - extra bewatering van grondwaterafhankelijke natuur op kosten van de grondwateronttrekker. De bescherming van natuurgebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet. De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en faunawet. De provincie Limburg is hierbij het bevoegde gezag. Of een vergunning op grond van een van deze wetten nodig is, is afhankelijk van de invloed van de (geplande) handelingen op het natuurgebied en/of aanwezige soorten. Ad. 6 Ongewenste verspreiding van grond- en grondwaterverontreinigingen Een onttrekking leidt ertoe, dat de grondwaterstroming binnen een bepaald invloedsgebied verandert. Om die reden verplaatst een grondwaterverontreiniging binnen het invloedsgebied zich anders dan zonder de onttrekking. In het algemeen is een verlaging tot 0,05 meter ten opzichte van het bestaande grondwaterpeil ter plaatse van verontreiniging toelaatbaar op grond van de meetonnauwkeurigheid bij de berekening van grondwateronttrekkingscontouren. Wanneer een bodem- of grondwaterverontreiniging is gelegen binnen de 0,05 meter verlagingcontouren van de onttrekking maakt de vergunningaanvrager de gevolgen van de onttrekking op de verontreiniging inzichtelijk. In zo’n situatie zal in overleg met het bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming (= provincie of gemeente) worden bepaald of de onttrekking toelaatbaar is en of aanvullende maatregelen moeten worden voorgeschreven. Deze maatregelen zullen in eerste instantie worden opgenomen in de vergunning op grond van de Wet bodembescherming. Een voorbeeld hiervan is het voorschrijven van schermen op verplaatsing van de verontreiniging te voorkomen.
140599
79/89
Ad. 7 Ongewenste effecten op de hoeveelheid en kwaliteit van de openbare drinkwatervoorraden Vanwege de ongewenste effecten op de hoeveelheid en kwaliteit van de openbare drinkwatervoorziening mag er geen grondwater worden onttrokken onder de bovenste Brunssumklei in de Roerdalslenk. De enige uitzondering hierop is een grondwateronttrekking voor menselijke consumptie. Hierbij toont de vergunningaanvrager aan dat er geen alternatieven zijn. Bij vergunningplichtige grondwateronttrekkingen die plaatsvinden in een grondwaterbeschermingsgebied overlegt het waterschap met de provincie en het betreffende drinkwaterbedrijf (Waterleidingmaatschappij Limburg) over de toelaatbaarheid van de onttrekking en de voor te schrijven maatregelen. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn aangewezen in de Provinciale omgevingsverordening. Voor permanente onttrekkingen worden in deze gebieden geen vergunningen verleend. Uitsluitend voor tijdelijke onttrekkingen ten behoeve van grond(water)saneringen en civieltechnische bronneringen kan een vergunning worden verleend. Voor vergunningplichtige grondwateronttrekkingen die plaatsvinden binnen een waterwingebied gelden dezelfde regels. Voor grondwateronttrekkingen die plaatsvinden in een grondwaterbeschermingsgebied of een waterwingebied en vallen onder algemene regels of een vrijstelling geldt deze afstemming niet. De kwalitatieve bescherming van de grondwatervoorraden voor de openbare drinkwatervoorziening is geregeld in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg. Ad 8. Ongewenste effecten op het oppervlaktewater Door het onttrekken van grondwater kan de afvoer in oppervlaktewateren dalen. Bij bronbeken of drainerende wateren stroomt namelijk minder grondwater naar de beek omdat de grondwaterstand lager is. Bij infiltrerende wateren zal, vanwege het lagere grondwaterpeil, meer water vanuit de beek naar het grondwater infiltreren. Dit leidt ook tot het zakken van het beekpeil. Op grond van deze twee processen kan, onder invloed van een onttrekking, ook het waterpeil van een waterplas dalen die met het grondwater in contact staat. Er bestaan echter ook beken en plassen/meren die geen contact hebben met het grondwater, omdat ze in een redelijk waterdichte laag liggen. Soms is ook de waterbodem zodanig aangevuld met slib, dat er nauwelijks nog water kan draineren of infiltreren. Bij wateren die in contact staan met het grondwater bestaat de kans dat het oppervlaktewater droogvalt. Dit - maar ook het minimaal dalen van de waterstanden - kan negatieve ecologische effecten met zich meebrengen. Daarnaast hebben ook de landbouw, watermolens en eigenaren van waterkrachtcentrales behoefte aan voldoende oppervlaktewater. De voeding van beken mag dus niet negatief worden beïnvloed door de grondwateronttrekking. Indien binnen de 0,05 meter verlagingcontouren van de onttrekking een primair water ligt , worden de effecten van de onttrekking op het primaire en secundair water inzichtelijk gemaakt. Een mogelijke maatregel om de effecten te beperken, is, in het geval van bronbemalingen, het lozen van het onttrokken water in het oppervlaktewater. Hiervoor moet een lozingsvergunning worden aangevraagd of moet de lozer voldoen aan de algemene regels (lozen van water (inclusief het aan- en afvoeren van water) en het plaatsen, behouden, wijzigen en verwijderen van lozingsvoorzieningen). Ook zijn hierbij de regels van het Activiteitenbesluit of
140599
80/89
Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) van toepassing in verband met de kwaliteit van eht te lozen water. Ad. 9 Onderlinge beïnvloeding van andere onttrekkingen Het effect op andere grondwateronttrekkingen en -infiltraties speelt alleen als het invloedsgebied van de onttrekking zich uitstrekt tot het intrekgebied van een andere grondwateronttrekking. Bovendien moet voor een maatgevend effect de onttrekking in hetzelfde watervoerende pakket gebeuren. De kans is klein, dat dit het geval is, omdat de permanente onttrekking meestal uit een dieper pakket onttrekken en bronbemalingen meestal freatisch grondwater onttrekken. Dit zou dus minder bij bronbemalingen spelen. Bij permanente of langdurige onttrekkingen (langer dan 1 jaar) moet worden onderzocht of er cumulatieve effecten te verwachten zijn. Het overzicht van de reeds aanwezige onttrekkingen wordt deels door de provincie en deels door het waterschap bijgehouden en wordt hiervoor geraadpleegd. Normeisen Constructie eisen Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Daarom moet tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei of bentoniet om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Wordt volgens dit protocol gewerkt bij het maken en afdichten van de put dan wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl. Onderhoudseisen Aan een te verlenen vergunning kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot de omvang en duur van de onttrekking. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie. Algemene Criteria In artikel 6.19 van de Waterregeling is onder andere bepaald dat de aanvrager van een vergunning moet beschrijven wat de aard en de omvang van de gevolgen van de handeling zijn, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De aard en het detailniveau van de gevolgen die in beeld moeten worden gebracht, zullen verschillen per onttrekking. De volgende aspecten kunnen bijvoorbeeld een rol spelen: a. verlaging/verhoging grondwaterstanden en/of stijghoogten in het watervoerend pakket; b. invloed op gewenste grondwater- en oppervlaktewater regime (GGOR); c. invloedsfeer van de onttrekking waarbij de verlaging op de kaart in de regel door middel van contouren per 0,05 meter verlaging wordt aangegeven; d. invloed op de bij het grondwater betrokken belangen (zie § 4.2 bij ‘Afweging’ en ‘Normeisen’. Waar relevant en mogelijk worden ook de verlaging ten opzichte van historische fluctuaties in beeld gebracht); e. in relatie tot d. moet ook een beschrijving maatregelen en/of voorzieningen worden toegevoegd (zie artikel 6.27 en 6.28 van de Waterregeling); f. bij de analytische berekeningen modelberekeningen moet worden aangegeven van welke uitgangspunten ten aanzien van de ondergrond zijn gebruikt (bodemopbouw, ge-
140599
81/89
middeld hoogste grondwaterstand (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG), KD-waarden, c-waarden) en welke uitgangspunten gebruikt zijn met betrekking tot de onttrekking zelf (afmetingen en diepte bouwput/onttrekking, filterdiepte, duur van de onttrekking etc.). g. verder moet inzicht worden gegeven in de samenstelling van het te onttrekken grondwater. Dit is van belang in verband met de lozing op het oppervlaktewater of riolering en omdat te infiltreren water de kwaliteit van het grondwater niet mag verslechteren. Bij het onderzoek naar de kwaliteit van water kan het onder meer gaan om het gehalte aan chloride, sulfaat, ijzer, zwevende stof, CZV, BZV. Toelichting De genoemde gebieden zijn deels opgenomen in de kaarten behorende bij de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en op de blauwe waarden kaart in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 van de Provincie Limburg. Ze zijn te raadplegen via www.limburg.nl. Retourbemaling is geen grondwateronttrekkingsdoel op zich maar een middel om effecten op de grondwaterbelangen te voorkomen.
140599
82/89
Melding of vergunning en wie behandelt mijn aanvraag bij een grondwateronttrekking Soort onttrekking
140599
Bevoegd gezag
83/89
140599
84/89
Literatuurverwijzingen -
Handleiding voor beplanting op en nabij primaire waterkeringen, Stowa, rapportnummer 2000-06
-
Leidraad Rioleringen, Stichting Rioned
-
Leidraad Rivieren; Ministerie van Verkeer en Waterstaat: 2007
-
Leidraad Kunstwerken; TAW; mei 2003
-
NEN 3650-1-K1-K6:2003 nl Eisen voor buisleidingsystemen - Deel 1: Algemeen - Katern 1 tot en met 6
-
NEN 3651-K1:2003 nl Aanvullende eisen voor leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken - Katern 1: Hoofdstuk 1 t.m. 7
-
NEN 3651-K2:2003 nl Aanvullende eisen voor leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken - Katern 2: Hoofdstuk 8, 9, 10
-
NEN 3651:2003 nl Aanvullende eisen voor leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken
-
NPR 3659:1996/A1:2003 nl Ondergrondse pijpleidingen - Grondslagen voor de sterkteberekening
-
Voorschrift Toetsen op Veiligheid Primaire Waterkeringen; Ministerie van Verkeer en Waterstaat; september 2007
-
Keur van Waterschap Roer en Overmaas
-
Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2004-2007; Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2004-2007 is op 10 december 2007 met een periode van vier jaar verlengd; Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015
-
Beheerplan Waterkeringen 2009 -2012; Waterschap Roer en Overmaas
-
Nota recreatief medegebruik Waterschap Roer en Overmaas
140599
85/89
Verklarende woordenlijst Bebouwing en hoogwaardige infrastructuur Bebouwing en hoogwaardige infrastructuur zijn die bebouwing en infrastructuur die van wezenlijke betekenis zijn en in ieder geval van meer dan plaatselijk belang zijn. Het gaat om hoogwaardige voorzieningen, waarbij de aan- of afwezigheid van alternatieven een rol speelt. De volgende voorzieningen vallen niet onder het begrip 'bebouwing en hoogwaardige infrastructuur': - wandelpaden (al dan niet openbaar), verhard dan wel onverhard; - perceelsontsluitingen c.q. toegangsstroken; - bruggetjes van plaatselijk belang; - wegen (al dan niet openbaar) van plaatselijk belang; - kleinere infrastructurele voorzieningen van plaatselijk belang; - landschapselementen zoals bomen e.d.; - kleinere leidingen zoals drainage, huisaansluitingen e.d.; - sier- en/of moestuinen nabij gebouwen, tenzij het wooncomfort hierdoor in ernstige mate wordt beperkt; - dijkjes/puinstortingen (al dan niet met grond afgedekt). Beleidsregel In de Algemene wet bestuursrecht is het begrip 'beleidsregel' als volgt omschreven: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Beoordelingsprofiel (waterkering) Een theoretisch minimum profiel van een aarden waterkering waarvan de afmetingen zijn vermeld in de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Doet de legger geen uitspraak over het beoordelingsprofiel dan gelden bij het beoordelen van vergunningen de volgende afmetingen: - buitentalud valt samen met het fysieke buitentalud; - kruinbreedte 3,5 meter; - binnentalud 1:3; - kruinhoogte gelijk aan de hoogte zoals deze is vermeld in de legger. Beschermingszone Gronden aan een oppervlaktewaterlichaam of waterkering (inclusief bijbehorende ondersteunde kunstwerken) grenzende zone, die in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn Grondwater Al het water dat zich in de bodem bevindt, boven en onder de grondwaterspiegel. Inundatiegebied Gronden langs primaire wateren en secundaire wateren die bij hoge waterstanden overstromen en die in de legger zijn opgenomen.
140599
86/89
Keur De Keur van Waterschap Roer en Overmaas is een verordening van het waterschap, waarin onder andere gebods- en verbodsbepalingen ten aanzien van waterkeringen, primaire en secundaire wateren, beschermingszones, meanderzones, profiel van vrije ruimte, inundatiegebieden, lijnvormige elementen en grondwater zijn opgenomen en waarvan de naleving door sancties kan worden afgedwongen. Legger Overzichtskaart als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet waarin de ligging en begrenzing van de waterkeringen, primaire en secundaire wateren inclusief onderhoudsstroken, beschermingszones, meanderzones, profiel van vrije ruimte, inundatiegebieden en lijnvormige elementen zijn aangegeven. In de legger zijn ook gegevens over de waterregulerende en waterkerende kunstwerken opgenomen. Meanderzone Gronden waarbinnen primaire wateren door natuurlijke verplaatsing hun bedding kunnen verleggen. Deze zones zijn ten behoeve van deze keur aangewezen als waterstaatswerk en zijn in de legger opgenomen. Onderhoudsstrook Een strook grond grenzend aan en behorend tot een watergang en die bedoeld is voor het uitvoeren van onderhoud aan de watergang. De onderhoudsstrook maakt onderdeel uit van het primair water. De ligging en breedte van onderhoudsstroken is aangegeven op de legger. Oppervlaktewater Het samenhangend geheel van water, waterbodem, oevers, technische infrastructuur en de biologische component. Primaire wateren Oppervlaktewaterlichamen die als zodanig in de legger zijn opgenomen, voldoen aan de Notitie Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas en een meer dan plaatselijk belang hebben. Tot het primaire water behoren de watergang, de drogere oevergebieden, de daarbij behorende flora en fauna, de eventueel aanwezige onderhoudsstrook en de aanwezige waterregulerende kunstwerken zoals stuwen. Profiel van vrije ruimte Met het profiel van vrije ruimte wordt de ruimte ter weerszijden van en boven een oppervlaktewaterlichaam of waterkering (inclusief bijbehorende ondersteunde kunstwerken) bedoeld die, naar het oordeel van de beheerder, nodig is voor toekomstige versterking, verbetering of wijziging van dat waterstaatswerk en die als zodanig in de legger is opgenomen. Deze gereserveerde ruimte is in de toekomst nodig gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. Bij de aanwijzing van een profiel van vrije ruimte moet voldoende concreet zijn dat er in dat gebied daadwerkelijk wijzigingen van het oppervlaktewater of de waterkering zullen plaatsvinden. Secundaire wateren Oppervlaktewateren die als zodanig in de legger zijn opgenomen en die qua afwaterende of ontwaterende functie van wezenlijke invloed zijn op het stelsel van primaire wateren.
140599
87/89
Toegekende functies Functies die in het kader van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), een integraal waterbeheersplan en/of besluit van de dagelijks bestuur zijn toegekend. Tot de toegekende functies behoren onder meer de algemeen ecologische functie, de specifiek ecologische functie, de functie agrarisch water en de functie water in bebouwing. Waterbeheersplan (WBP) Een plan zoals bedoel in artikel 4.7 van de Waterwet. In dit plan is zowel het kwantitatieve beleid als het kwalitatieve beleid aangegeven. Waterkering Kunstmatige hoogten, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunde kunstwerken die een waterkerende functie hebben en als zodanig zijn opgenomen op de legger. Tot de waterkering behoort dus ook een aantal bijzondere werken zoals coupures en demontabele waterkeringen. WB21 Waterbeheer 21ste eeuw
140599
88/89
Bijlage 1 Nota Recreatief Medegebruik
140599
89/89