Made, 20 maart 2002
Aan de commissie VROM Commissievergadering d.d. 16 april 2002 Agendapunt: Onderwerp:
Verzoeken om planschadevergoeding
Toelichting: De verzoeken om planschadevergoeding zijn ingediend door de heren A.P. van der Made en C.J.J. van der Westen, wonende respectievelijk aan de Fresiastraat 4 en 6 te Made. De verzoeken houden verband met de bouwplannen bij Zorgcentrum de Wijngaerd, waartegen betrokkenen destijds bezwaar hebben aangetekend. Vaststaat dat voor het gezondheidscentrum een vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning is verleend, alsmede dat de Fresiaflat binnen de voorschriften van het geldende bestemmingsplan en derhalve met een ‘gewone’ bouwvergunning kon worden gebouwd . Betrokkenen stellen dat zij schade lijden als gevolg van de betreffende bouwplannen. De planschadeclaims zijn gebaseerd op artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De behandeling vindt plaats conform het bepaalde in de Procedureverordening planschadevergoeding 1997. Ingevolge deze verordening heeft het college de Stichting Advisering Onroerende Zaken (SAOZ), gevestigd te Rotterdam, aangewezen als schadebeoordelingscommissie en heeft de gemeenteraad medio 2001 aan SAOZ opdracht verleend om ten aanzien van de verzoeken een advies uit te brengen. Bijgevoegd zijn de adviezen die SAOZ aan de gemeenteraad heeft uitgebracht. Voorts is bijgevoegd een brief van de heer Van der Made d.d. 2 maart 2002, inhoudende een reactie op het SAOZ-advies. De ingediende reactie geeft géén aanleiding om af te wijken van het advies. In het planschaderecht ex artikel 49 WRO is niet de feitelijke invulling van de bouwmogelijkheden relevant, maar gaat het juist om de (theoretische) vergelijking van de planologische regiems.
Belangrijkste motivering van het advies is de volgende (pag. 7 citaat): “Strikt genomen heeft de vrijstelling ex artikel 19 WRO aldus geleid tot een verruiming van de bebouwingsmogelijkheden, waarbij wij een theoretische vermindering van het zicht vanuit de woning en het perceel van belanghebbende niet uitsluiten. Echter, gelet op het kolossale karakter van de bebouwing die planologisch bezien binnen het bebouwingsvlak van de bestemming “Bijzondere doeleinden” opgericht kan worden, te weten een gebouw ten behoeve van bijzondere doeleinden tot een hoogte van 16,5 m (inclusief vrijstelling) met een voorgevel (bezien vanuit het perceel van belanghebbende) met een breedte van meer dan 100 m, menen wij dat de zeer beperkte verruiming van de bebouwingsmogelijkheden niet geleid heeft tot schade die op voet van artikel 49 WRO voor vergoeding in aanmerking komt. Tot eenzelfde concluise komen wij met betrekking tot de gevolgen die de vrijstelling ex artikel 19 WRO heeft gehad ten aanzien van het gebruik van de gronden waarop die vrijstelling betrekking heeft”. Aangezien het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en niet gebleken is dat het onjuist is, of dat daaraan anderszins gebreken kleven, doet het college aan de gemeenteraad een voorstel overeenkomstig beide adviezen te besluiten. Aan uw Commissie wordt gevraagd in uw vergadering van 16 april 2002 ten aanzien van dit voorstel een advies uit te brengen.
Advies commissie:
-2-
Aan de Raad. Raadsvergadering d.d. 16 mei 2002
Made,
Agendapunt: Onderwerp:
Planschadeverzoeken ex artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening
Voorstel:
Overeenkomstig het advies van de Stichting Adviesbureau besluiten tot afwijzen van de verzoeken om planschadevergoeding.
Financiële gevolgen: Toelichting: De bewoners van de woningen Fresiastraat 4 en 6 te Made hebben verzocht tot toekenning van planschadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De verzoeken houden verband met de bouwplannen bij Zorgcentrum de Wijngaerd, waartegen betrokkenen destijds bezwaar hebben aangetekend. Vaststaat dat voor het gezondheidscentrum een vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning is verleend, alsmede dat de Fresiaflat binnen de voorschriften van het geldende bestemmingsplan en derhalve met een ‘gewone’ bouwvergunning kon worden gebouwd . Artikel 49 W.R.O. vooronderstelt enkele uitgangspunten. 1. De schade die een belanghebbende lijdt of kan lijden moet het gevolg zijn van een verandering van het planologische regime. Er moet een causaal verband zijn tussen het oude en het nieuwe bestemmingsplan. Een vergelijking moet worden gemaakt tussen de planologische regimes voor en na de gestelde schade veroorzakende bestemmingswijziging. Voor deze planvergelijking is niet de feitelijke situatie bepalend maar de bouw- en gebruiksmogelijkheden die de planologische regimes bieden.
2. Een verzoek om planschadevergoeding kan pas ingediend worden nadat de planologische verandering onherroepelijk is geworden. Verzoeker dient op dat moment al eigenaar/bewoners te zijn van het benadeelde perceel/woning. Betrokkenen stellen dat zij schade lijden als gevolg van de betreffende bouwplannen. De planschadeclaims zijn gebaseerd op artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De verzoeken om planschadevergoeding zijn aan de Stichting Advisering Onroerende Zaken (SAOZ), gevestigd te Rotterdam voor nadere advisering voorgelegd. Bijgevoegd zijn de adviezen die SAOZ aan de gemeenteraad heeft uitgebracht. Voorts is bijgevoegd een brief van de heer Van der Made d.d. 2 maart 2002, inhoudende een reactie op het SAOZ-advies. De ingediende reactie geeft géén aanleiding om af te wijken van het advies. In het planschaderecht ex artikel 49 WRO is niet de feitelijke invulling van de bouwmogelijkheden relevant, maar gaat het juist om de (theoretische) vergelijking van de planologische regiems. Belangrijkste motivering van het advies is de volgende (pag. 7 citaat): “Strikt genomen heeft de vrijstelling ex artikel 19 WRO aldus geleid tot een verruiming van de bebouwingsmogelijkheden, waarbij wij een theoretische vermindering van het zicht vanuit de woning en het perceel van belanghebbende niet uitsluiten. Echter, gelet op het kolossale karakter van de bebouwing die planologisch bezien binnen het bebouwingsvlak van de bestemming “Bijzondere doeleinden” opgericht kan worden, te weten een gebouw ten behoeve van bijzondere doeleinden tot een hoogte van 16,5 m (inclusief vrijstelling) met een voorgevel (bezien vanuit het perceel van belanghebbende) met een breedte van meer dan 100 m, menen wij dat de zeer beperkte verruiming van de bebouwingsmogelijkheden niet geleid heeft tot schade die op voet van artikel 49 WRO voor vergoeding in aanmerking komt. Tot eenzelfde conclusie komen wij met betrekking tot de gevolgen die de vrijstelling ex artikel 19 WRO heeft gehad ten aanzien van het gebruik van de gronden waarop die vrijstelling betrekking heeft”. Aangezien het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en niet gebleken is dat het onjuist is, of dat daaraan anderszins gebreken kleven, doet het college aan de gemeenteraad een voorstel overeenkomstig beide adviezen te besluiten.
-4-
De commissie VROM kon zich in haar vergadering van 16 april 2002 hiermee wel/niet verenigen. Burgemeester en wethouders van Drimmelen, de secretaris, de burgemeester,
mr. C.M.G.H. Wortel
Bijlagen: Ter inzage:ja Ambtelijke coördinatie: afdeling:BMO behandeld door:B.Kobben portefeuillehouder:F.Stoffels
-5-
J. Elzinga