A.
LEER EN TOETSPLAN
Vak: Geschiedenis Leerjaar: 3 Onderwerp: De Eerste en Tweede Wereldoorlog (H1 en 2) Kerndoel(en): 37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: - tijd van wereldoorlogen (1900 – 1950), en maatschappij - tijd van televisie en computer (1950 – heden). De leerling leert daarbij in elk geval de relatie te leggen tussen de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de 20e eeuw (waaronder de Wereldoorlogen en de Holocaust), en hedendaagse ontwikkelingen. 40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. 43. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen. 44. De leerling leert op hoofdlijnen hoe het Nederlandse politieke bestel als democratie functioneert en leert zien hoe mensen op verschillende manieren bij politieke processen betrokken kunnen zijn. 47. De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.
Leerdoelen: Kennis: 1. Het kunnen benoemen en vergelijken van de oorzaken, begin, verloop, afloop en karakter van Wereldoorlog Een en Twee 2. Het kunnen benoemen van de belangrijkste kenmerken van nationaal-socialisme en fascisme 3. Het kunnen verklaren van de opkomst van het nationaal-socialisme in Duitsland en het Fascisme in Italië 4. De relatie kunnen benoemen tussen de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. 5. Het kunnen benoemen van de belangrijkste kenmerken, oorzaken en gevolgen van de Holocaust. Vaardigheden: 6. Kunnen herkennen van de –ismen in een oorlog (als oorzaak, zowel al gevolg): feminisme, nationalisme, imperialisme, socialisme, nationaal-socialisme en fascisme 7. Het vergelijken en waarderen van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog; en van de internationale bonden.
8. Inleven in andermans standplaats. 9. het toepassen van de kenmerken van fascisme en nationaalsocialisme op bronnen. 10. het kunnen interpreteren van cartoons 11. het maken van een propagandaposter met gebruikmaking van symboliek en retoriek
Onderwerp(en): Eerste en Tweede Wereldoorlog
Aangeboden in: Geschiedenis
Periode: Aantal Toetsvormen: toetsen: 1 3 Schriftelijk (SO) 2x Pw 1x
Weging:
2
S.O. 1x PW 1x
2
1
2
Internetopdr.
3
1
schriftelijk
Thema (Dieppe)
3
1
Event. So thema Dieppe
2
3
3
Vak: Geschiedenis Leerjaar: 3 Een communistische grootmacht (H 3) Kerndoel(en): 37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: - tijd van wereldoorlogen (1900 – 1950), en maatschappij - tijd van televisie en computer (1950 – heden). De leerling leert daarbij in elk geval de relatie te leggen tussen de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de 20e eeuw (waaronder de Wereldoorlogen en de Holocaust), en hedendaagse ontwikkelingen. 40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. 43. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen. 44. De leerling leert op hoofdlijnen hoe het Nederlandse politieke bestel als democratie functioneert en leert zien hoe mensen op verschillende manieren bij politieke processen betrokken kunnen zijn. 47. De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.
Leerdoelen: Kennis: 1. Het kunnen benoemen en vergelijken van de oorzaken, begin, verloop, afloop en karakter van Wereldoorlog Een en Twee 2. Het kunnen benoemen van de belangrijkste kenmerken van nationaal-socialisme en fascisme 3. Het kunnen verklaren van de opkomst van het nationaal-socialisme in Duitsland en het Fascisme in Italië 4. De relatie kunnen benoemen tussen de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. 5. Het kunnen benoemen van de belangrijkste kenmerken, oorzaken en gevolgen van de Holocaust. Vaardigheden: 6. Kunnen herkennen van de –ismen in een oorlog (als oorzaak, zowel al gevolg): feminisme, nationalisme, imperialisme, socialisme, nationaal-socialisme en fascisme 7. Het vergelijken en waarderen van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog; en van de internationale bonden. 8. Inleven in andermans standplaats. 9. het toepassen van de kenmerken van fascisme en nationaalsocialisme op bronnen. 10. het kunnen interpreteren van cartoons 11. het maken van een propagandaposter met gebruikmaking van symboliek en retoriek
Onderwerp(en): De Sovjet-Unie
Aangeboden in: Geschiedenis
Werkstuk
Periode: Aantal Toetsvormen: toetsen: 3 3 Schriftelijk (SO) 2x Pw 1x
Weging:
3
2
1
schriftelijk
2
3
Vak: Geschiedenis Leerjaar: 3 Onderwerp: Koude Oorlog Kerndoel(en): 37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: - tijd van wereldoorlogen (1900 – 1950), en maatschappij - tijd van televisie en computer (1950 – heden). De leerling leert daarbij in elk geval de relatie te leggen tussen de gebeurtenissen en ontwikkelingen in de 20e eeuw (waaronder de Wereldoorlogen en de Holocaust), en hedendaagse ontwikkelingen. 40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.
43. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen. 44. De leerling leert op hoofdlijnen hoe het Nederlandse politieke bestel als democratie functioneert en leert zien hoe mensen op verschillende manieren bij politieke processen betrokken kunnen zijn. 45. De leerling leert de betekenis van Europese samenwerking en de Europese Unie te begrijpen voor zichzelf, Nederland en de wereld. 46. De leerling leert over de verdeling van welvaart en armoede over de wereld, hij leert de betekenis daarvan te zien voor de bevolking en het milieu, en relaties te leggen met het (eigen) leven in Nederland. 47. De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.
Leerdoel(en): Kennis: 1. Het kunnen benoemen van de oorzaken en de belangrijkste kenmerken van de Europese samenwerking. (in Thema) 2. Het kunnen benoemen van de oorzaken, verloop en belangrijkste kenmerken van de Koude Oorlog. 3. Het kunnen benoemen van de oorzaken, verloop en belangrijkste kenmerken van de dekolonisatie (speciaal aandacht voor Nederlands-Indië) 4. Verbanden kennen tussen dekolonisatie en Koude Oorlog Vaardigheden: 5. begrijpen van de keuzes van een filmmaker en een muziekmaker (aan de hand van Vietnam-films en muziek) 6. het kunnen interpreteren van cartoons 7. inleven in andermans standplaats 8. informatie halen uit historische bronnen 9. het maken van een beeldverslag over imperialisme (standplaatsgebondenheid) Onderwerp(en): Koude Oorlog en Dekolonisatie
Europa
Aangeboden in: Geschiedenis
Thema Europa
Periode: 4
2
Aantal toetsen: 3
-
Toetsvormen:
Weging:
S.O. 2x Pw 1x
2
3
Overzicht van de in te voeren cijfers voor geschiedenis in leerjaar 3: Periode code weging
Naam
1
2 2 3
S.O. WOI S.O. WO I en WO II PW WOI en WO II
2
2 3
S.O. WO II PW. WO II
3
1 2 2 3 2 2
Internetopdracht WO II S.O. Russische Revolutie S.O. Een arbeidersparadijs PW Sovjet-Unie Werkstuk (eventueel 4e periode) SO thema Dieppe (vergelijking WO I en II)
4
2 2 3
S.O. Bondgenoten tegenover elkaar S.O. Koude Oorlog Proefwerk Koude Oorlog (par. 1 en 2)
B. VAARDIGHEDEN Vaardigheden rubrieken: Onvoldoende Presentatie De leerling leest voortdurend op van een blaadje of van de sheets. Veel taalfouten / stijlfouten. Niet of nauwelijks illustratie
Samenwerken
De leerling houdt zich niet aan de taakverdeling of werkt in een groep contraproductief (ofwel omdat hij niets doet, ofwel omdat hij alles op zich neemt)
Voldoende De leerling leest op van een blaadje of sheet. Illustreert zijn verhaal soms en taalgebruik is redelijk.
Ruim voldoende De leerling kan uit zijn hoofd vertellen en illustreert zijn verhaal mbv beeldmateriaal of voorwerp/monum ent aanwijzen. Mooi taalgebruik.
De leerling houdt zich aan de taakverdeling.
De leerling houdt zich aan de taakverdeling, die hij mede zelf gemaakt heeft en neemt initiatieven die het groepsproces bevorderen.
Goed De leerling kan uit zijn hoofd levendig vertellen en illustreert zijn verhaal mbv beeldmateriaal of voorwerp/monume nt aanwijzen. De leerling maakt contact met de groep. Mooi taalgebruik en gebruik van jargon. De leerling houdt zich aan de taakverdeling, die hij mede zelf gemaakt heeft en spant zich in om ieder groepslid zijn werk te laten doen en zich prettig te voelen in de groep. (Mede) dankzij
Bronnen selecteren
Afbeeldingen selecteren
Oorzaken en gevolgen onderscheiden
Interpreteren van bronnen
hem functioneert de groep als geheel. De leerling kan De leerling kan De leerling kan De leerling kan een geschikte geschikte geschikte onderverdeling bronnen niet bronnen bronnen maken tussen onderscheiden onderscheiden onderscheiden geschikte bronnen, van niet of minder van niet of minder van niet of minder minder geschikte geschikte geschikte geschikte bronnen en bronnen. bronnen, maar bronnen. De ongeschikte kan zijn keuze leerling kan zijn bronnen. De niet goed keuzes redelijk leerling kan zijn beargumenteren. uitleggen en keuzes uitleggen houdt rekening en houdt rekening met met standplaatsgebon standplaatsgebond denheid, enheid, representativiteit representativiteit en en betrouwbaarheid. betrouwbaarheid. De leerling kan De leerling kan De leerling kan De leerling kan de geen geschikte geschikte geschikte juiste afbeeldingen afbeeldingen afbeeldingen afbeeldingen selecteren en selecteren. selecteren, maar selecteren en houdt daarbij kan zijn keuze houdt daarbij rekening met niet goed rekening met aantrekkelijkheid beargumenteren. aantrekkelijkheid van de afbeelding De afbeelding van de en de wordt voorzien afbeelding. De representativiteit. van een uitleg/ afbeelding wordt De afbeelding onderschrift. voorzien van een wordt voorzien van goede een goede uitleg/onderschrift uitleg/onderschrift. . De leerling kan De leerling kan De leerling kan De leerling kan geen oorzaken oorzaken en oorzaken en goed oorzaken en en gevolgen gevolgen van gevolgen van gevolgen onderscheiden. elkaar elkaar onderscheiden en onderscheiden, onderscheiden, onderscheid maken maar kan ze niet maar kan ze in soorten classificeren (zie maar deels oorzaken en goed). classificeren (zie gevolgen goed). (meer/minder belangrijk, korte/lange termijn, bedoeld/ onbedoeld). De leerling kan De leerling kan De leerling kan De leerling kan bronnen niet bronnen soms bronnen bronnen goed koppelen aan de koppelen aan de koppelen aan de koppelen aan de leerstof. Hij kan leerstof. Hij kan leerstof en houdt leerstof en houdt niet de juiste informatie uit de rekening met rekening met informatie uit de bron halen maar standplaatsgebon standplaatsgebond bron halen. geeft hiermee denheid, enheid, niet altijd een representativiteit representativiteit en
duidelijk antwoord op de vraag.
Samenvatten
De leerling kan geen onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. De samenvatting bevat hele zinnen die onderling weinig verband houden.
De leerling kan soms onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. De samenvatting bevat ook hele zinnen die echter wel verband houden. De leerling kan beantwoordbare vragen stellen over een bron die echter geen verband houden met de leerstof.
Het stellen van vragen naar aanleiding van bronnen
De leerling kan geen beantwoordbare vragen stellen. De vragen houden ook geen verband met de leerstof.
Inleven in een historisch personage / fenomeen
De leerling kan zich niet gedragen als iemand uit een andere tijd.
De leerling kan zich gedragen als iemand uit een andere tijd.
Maken van een werkstuk
Het werkstuk heeft een onduidelijke opbouw en geen goede structuur. Taalgebruik is niet goed genoeg. Geen annotatie of literatuurlijst.
Opbouw met inl – kern – conclusie. Redelijk taalgebruik en stijl. Annotatie en literatuurlijst zijn deels aanwezig; geschikte afbeeldingen en
en betrouwbaarheid. Hij kan de informatie die hij uit de bron haalt redelijk verwoorden en daarmee antwoord geven op de vraag. De leerling kan onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. Hij kan schematiseren en verbanden aangeven.
betrouwbaarheid. Hij kan de informatie die hij uit de bron haalt goed verwoorden en daarmee duidelijk antwoord geven op de vraag.
De leerling kan beantwoordbare vragen stellen over een bron. De vragen houden verband met de leerstof maar zijn alleen beschrijvend. De leerling kan zich zodanig inleven dat hij zich gedraagt als iemand uit een andere tijd, plaats, leeftijd, kortom van een andere standplaats. Hij kan zijn nieuwe standplaats goed verwoorden of uitbeelden.
De leerling kan verklarende en opiniërende vragen stellen over een bron. Het antwoord volgt uit bron gekoppeld aan leerstof.
Juiste opbouw (inl – kern – conclusie). Goed taalgebruik en stijl. Adequate annotatie en literatuurlijst; geschikte afbeeldingen en
De leerling kan goed onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. Hij kan schematiseren en verbanden aangeven.
De leerling kan zich zodanig inleven dat hij zich gedraagt als iemand uit een andere tijd, plaats, leeftijd, kortom van een andere standplaats. Hij kan zijn nieuwe standplaats goed verwoorden of uitbeelden en hiermee een fenomeen verduidelijken. Juiste opbouw (inl – kern – conclusie), duidelijke structuur. Mooi taalgebruik en stijl met jargon. Adequate annotatie en literatuurlijst; de juiste afbeeldingen. Verantwoord
Geen of slechte afbeeldingen. Er worden te weinig bronnen gebruikt en te veel wordt letterlijk overgenomen. Geen analyse, alleen een beschrijving. Geen of maar een half logboek.
behoorlijk brongebruik; logboek. De inhoud bevat een analyse. De conclusie geeft een antwoord op de hoofdvraag. Een onduidelijk logboek.
verantwoord brongebruik met minimaal 1 boek; duidelijk logboek. De inhoud bevat een analyse en hoofdvraag die vergelijkend of verklarend is. De conclusie geeft een antwoord op de hoofdvraag.
brongebruik met minimaal twee boeken en twee sites; duidelijk logboek met reflectie De inhoud bevat een analyse en hoofdvraag die vergelijkend of verklarend is. De conclusie geeft een goed antwoord op de hoofdvraag.