A 1 + Begegnungen. Anne Buscha s Szilvia Szita. Deutsch als Fremdsprache. Glossar. Sprachniveau A 1 + Sprachniveau. Niederländisch

Sprachniveau

A  1

+

Anne Buscha s Szilvia Szita

Begegnungen Deutsch als Fremdsprache

Glossar Niederländisch

Sprachniveau A 1+



Niederländische Übersetzung: Siegrid van Sprang

SCHUBERT-Verlag Leipzig Begegnungen A1+

1

Anweisungen Anweisungen Achten Sie auf (die Konjugation). Antworten Sie. Berichten Sie. Bilden Sie Sätze/Fragen. Diskutieren Sie in kleinen Gruppen. Ergänzen Sie (die Lücken). Fragen Sie Ihre Nachbarin/Ihren Nachbarn. Hören Sie. Kreuzen Sie (die richtige Antwort) an. Lesen Sie (den Text). Lesen Sie den Dialog mit verteilten Rollen. Markieren Sie: Richtig oder falsch? Notieren Sie. Ordnen Sie zu. Reagieren Sie. Schreiben Sie einen kurzen Text. Spielen Sie (kleine) Dialoge. Sprechen Sie die Wendungen nach. Unterstreichen Sie (die Endungen). Überprüfen Sie sich selbst. Übersetzen Sie (die Wendungen) in Ihre Muttersprache. Verbinden Sie (die Antonyme/Synonyme). Was passt? Wissenswertes

Let op (de vervoeging). Geef antwoord. Vertel. Maak zinnen/vragen. Discussieer in kleine groepen. Vul (de ontbrekende woorden) in. Vraag aan uw buurvrouw/buurman. Luister. Kruis (het juiste antwoord) aan. Lees (de tekst). Lees de dialoog met verdeelde rollen. Kruis aan: Juist of fout? Schrijf op. Sorteer bij elkaar. Reageer. Schrijf een korte tekst. Speel (kleine) dialogen. Spreek de uitdrukkingen na. Onderstreep (de uitgangen). Toets jezelf. Toets uzelf. Vertaal (de uitdrukkingen) naar uw moedertaal. Verbind (de antoniemen/synoniemen). Wat past? wetenswaardigheden

Grammatikalische Fachbegriffe das Adjektiv, -e der Akkusativ der Artikel, der Aussagesatz, "-e bestimmt bestimmter Artikel der Dativ die Deklination, -en das Demonstrativpronomen, der Diphthong, -e die Endung, -en der Fall, "-e feminin der Fragesatz, "-e das Fragewort, "-er die Gegenwart der Genus, die Genera die Grammatik, -en Begegnungen A1+

het bijvoeglijk naamwoord de vierde naamval het lidwoord de zin bepaald bepaald lidwoord de derde naamval de vervoeging het aanwijzend voornaamwoord de diftong, tweeklank de uitgang de naamval vrouwelijk de vragende zin het vraagwoord de tegenwoordige tijd het geslacht de grammatica 2

Grammatikalische Fachbegriffe das Grundwort, "-er das Hilfsverb, -en die Höflichkeitsform, -en (Sie) der Imperativ, -e der Infinitiv, -e der Kasus, die Komparation, -en der Komparativ, -e das Kompositum, die Komposita konjugieren die Konjugation, -en die Konjunktion, -en die Lokalangabe, -n maskulin das Modalverb, -en die Negation, -en negativ der negative Artikel (kein) neutral das Nomen, der Nominativ, -e die Ortsangabe, -n das Partizip, -ien das Perfekt das Personalpronomen, die Phonetik der Plural der Possessivartikel, das Präfix, -e die Präposition, -en lokale/temporale Präposition das Präsens das Präteritum das Pronomen, regelmäßig regelmäßiges Verb die Richtungsangabe, -n der Satz, "-e der Satzbau die Satzmelodie, -n die Satzverbindung, -en der Singular die Sonderform, -en das Substantiv, -e die Temporalangabe, -n trennbar trennbares Präfix der Umlaut, -e Begegnungen A1+

het grondwoord, basiswoord het hulpwerkwoord de beleefdheidsvorm (u) de gebiedende wijs het hele werkwoord de naamval de vergelijking de vergrotende trap het compositum vervoegen (werkwoord) de vervoeging (werkwoord) het voegwoord de bepaling van plaats mannelijk het modale werkwoord de ontkenning negatief, ontkennend het negatieve, ontkennende lidwoord (geen) onzijdig het naamwoord de eerste naamval de bepaling van plaats het tegenwoordig/voltooid deelwoord voltooid tegenwoordige tijd het persoonlijk voornaamwoord de fonetiek meervoud het bezittelijke voornaamwoord het voorvoegsel het voorzetsel lokaal/temporaal voorzetsel tegenwoordige tijd onvoltooid verleden tijd het voornaamwoord regelmatig regelmatig werkwoord de bepaling van de richting de zin de zinsbouw de zinsmelodie de verbinding van de zinnen enkelvoud bijzondere vorm het zelfstandig naamwoord de tijdsbepaling deelbaar deelbaar voorvoegsel de Umlaut 3

Kapitel 1 unbestimmt unbestimmter Artikel unregelmäßig unregelmäßiges Verb untrennbar untrennbares Präfix das Verb, -en die Vergangenheit die Vergangenheitsform, -en der Vokalwechsel, die Wechselpräposition, -en der Wortakzent, -e die Zeitangabe, -n die Zeitform, -en zusammengesetztes Wort

onbepaald onbepaald lidwoord onregelmatig onregelmatig werkwoord niet deelbaar niet deelbaar voorvoegsel het werkwoord de verleden tijd de verleden tijdsvorm de klinkerwissel het wisselvoorzetsel het woordaccent de bepaling van tijd de tijd het samengestelde woord

Kapitel 1: Teile A, C und D der Abend, -e Guten Abend! der Abenteuerroman, -e acht achten [er achtet] Achtung! die Adresse, -n Algerien alle alle Kinder allgemein das Alphabet als Sie arbeitet als Lehrerin. alt Ich bin 45 Jahre alt. das Alter, ander andere Länder die Angabe, -n die Antwort, -en antworten [er antwortet] Arabisch arbeiten [er arbeitet] der Architekt, -e der Arzt, "-e der Assistent, -en auch auf Hören Sie die Lösung auf der CD. Begegnungen A1+

de avond Goedenavond! de avonturenroman acht letten op Let op! Attentie! het adres Algerije alle alle kinderen algemeen het alfabet hier: als Zij werkt als lerares. oud Ik ben 45 jaar oud. de leeftijd ander, -e andere landen de opgave het antwoord antwoorden Arabisch werken de architect de arts de assistent ook op Luister naar de oplossing op de cd. 4

Kapitel 1 die Aufgabe, -n aus Ich komme aus Marburg. die Auskunft, "-e das Auto, -s das Autokennzeichen, der Basketball beantworten [er beantwortet] eine Frage beantworten die Begegnung, -en begrüßen bei Er arbeitet bei Siemens. das Beispiel, -e Belgien berichten [er berichtet] der Beruf, -e besonder besondere Buchstaben die Betriebswirtschaft bilden [er bildet] Bilden Sie Sätze. die Biographie, -n bis (ein) bisschen Ich spreche ein bisschen Deutsch. das Bowling Brasilien die Briefmarke, -n der Bruder, "das Buch, "-er der Buchstabe, -n buchstabieren die Chemie der Chemiker, Chile China Chinesisch der Chor, "-e die CD, -s das Computerprogramm, -e Dänemark Dänisch dein (m, n)/deine (f, Pl.) dein Freund/deine Freundin Deutsch Deutschland der Dialog, -e Begegnungen A1+

de opdracht, de opgave uit Ik kom uit Marburg. de inlichting(en) de auto het (auto)kenteken de basketbal beantwoorden een vraag beantwoorden de ontmoeting begroeten bij Hij werkt bij Siemens. het voorbeeld België vertellen, berichten het beroep bijzonder, bijzondere bijzondere letters de bedrijfseconomie vormen Vorm zinnen. Vormt u zinnen. de biografie tot (een) beetje Ik spreek een beetje Duits. de bowling Brazilië de postzegel de broer het boek de letter spellen de chemie, scheikunde de chemicus, scheikundige Chili China Chinees het koor de cd het computerprogramma Denemarken Deens jouw jouw vriend/jouw vriendin Duits Duitsland de dialoog 5

Kapitel 1 dieser (m)/diese (f, Pl.)/dieses (n) dort drei dreißig du der Ehepartner, die Ehepartnerin, -nen ein (m, n)/eine (f) ein Freund/eine Freundin einfach einige einige Frauen eins der Einwohner, die Elektronik der Elektronikingenieur, -e elf die Eltern (Pl.) die E-Mail, -s die Endung, -en England Englisch er ergänzen die Evaluation, -en die Familie, -n der Familienstand der Familienname, -n fast die Feuerwehr (Sg.) finden [er findet] folgend Hören Sie die folgenden Zahlen. das Flugzeug, -e die Form, -en formell die Frage, -n fragen Frankreich die Frau, -en Frau Schmidt Das ist meine Frau. Das ist eine Frau. Französisch der Freund, -e die Freundin, -nen der Fußball fünf Begegnungen A1+

deze, dit daar drie dertig jij, je de partner, de echtgenoot de partner, de echtgenote een een vriend/een vriendin eenvoudig enige, enkele enige vrouwen, enkele vrouwen een de inwoner de elektronica de elektronica ingenieur elf de ouders de e-mail de uitgang Engeland Engels hij aanvullen de evaluatie de familie de burgerlijke stand de familienaam, achternaam bijna de brandweer vinden volgend, volgende Luistert u naar de volgende getallen. het vliegtuig de vorm formeel de vraag vragen Frankrijk de vrouw mevrouw Schmidt Dat is mijn vrouw. Dat is een vrouw. Frans de vriend de vriendin de voetbal vijf 6

Kapitel 1 der Gebrauch, "-e das Gedicht, -e gern(e) Ich lese gern(e) Romane. der Geschichtsroman, -e geschieden die Geschwister (Pl.) die Gitarre, -n Griechenland Griechisch Großbritannien grüßen gut haben [er hat] Er hat viele Hobbys. Hallo! die Handynummer, -n die Hauptstadt, "-e die Heimatstadt, "-e heißen Wie heißen Sie? Wie heißen die Fragewörter? der Herr, -en Herr Meyer das Hobby, -s das Hockey hören hundert ich ihr (m, n)/ihre (f, Pl.) ihr Freund/ihre Freundin Ihr (m, n)/Ihre (f, Pl.) Ihr Freund/Ihre Freundin ihr in Ich wohne in London. Indien die Informatik der Informatiker, die Information, -en informell der Ingenieur, -e das Ingenieurwesen Irland Italien Italienisch das Jahr, -e Begegnungen A1+

het gebruik het gedicht graag Ik lees graag romans. de historische roman gescheiden de broers en zussen de gitaar Griekenland Grieks Groot-Brittannië groeten goed hebben Hij heeft vele hobby’s. Hallo! het mobiele nummer de hoofdstad de stad van herkomst/stad, waar je thuis bent heten Hoe heet u? Hoe heten de vraagwoorden? de heer mijnheer, meneer, de heer Meyer de hobby het hockey horen, luisteren honderd ik haar, hun haar vriend/haar vriendin hun vriend/hun vriendin uw uw vriend/uw vriendin jullie; haar, hun in Ik woon in Londen. India de informatica de ICT ‘er de informatie informeel de ingenieur de ingenieurswetenschappen Ierland Italië Italiaans het jaar 7

Kapitel 1 Japan Japanisch die Jazz-Musik der Journalist, -en Jura (Pl.) Ich studiere Jura. der Jurist, -en Kanada (ich) kann das Kapitel, kein (m, n)/keine (f, Pl.) kein Freund/keine Freundin der Kellner, die Kellnerin, -nen kennen das Kennzeichen, das Kind, -er klein der Koch, "-e das Kochbuch, "-er kombinieren kommen der Kommissar, -e die Kommunikation die Korrektur, -en der Kriminalkommissar der Kriminalroman, -e kurz das Land, "-er landen [er landet] Das Flugzeug landet. laut ledig der Lehrer, die Lehrerin, -nen leider die Lektüre, -n lernen lesen [er liest] die Leute (Pl.) lieber Ich spiele lieber Tennis. der Liebesroman, -e die Lösung, -en die Lücke, -n machen der Maler, die Malerei Begegnungen A1+

Japan Japans de jazzmuziek de journalist rechten Ik studeer rechten. de jurist Canada (ik) kan het hoofdstuk geen geen vriend/geen vriendin de kelner de serveerster kennen het kenteken het kind klein de kok het kookboek combineren komen de commissaris de communicatie de correctie [iemand, die misdaad opspoort] de misdaadroman, detective kort het land landen Het vliegtuig landt. lawaaierig ongetrouwd de leraar de lerares helaas de lectuur leren lezen de mensen liever Ik speel liever tennis. de liefdesroman de oplossing het gat, de uitsparing, de opening maken, doen de schilder de schilderkunst 8

Kapitel 1 der Manager, der Mann, "-er Das ist ein Mann. Das ist mein Mann. markieren der Mathematiker, die Mathematikstunde, -n der Mechaniker, die Medizin mein (m, n)/meine (f, Pl.) mein Freund/meine Freundin Mexiko minus drei minus zwei die Minute, -n mit der Morgen, Guten Morgen! die Musik der Musiker, die Musikerin, -nen die Mutter, "die Muttersprache, -n der Nachbar, -n die Nachbarin, -nen nachsprechen [er spricht nach] Sprechen Sie die Wendungen nach. der Name, -n nein nennen neun die Niederlande (Pl.) nicht der Notarzt, "-e notieren null die Nummer, -n nur oder Österreich passen Welche Berufe passen? die Person, -en der Philosoph, -en die Philosophie, -n die Physik der Physiker, Begegnungen A1+

de manager de man Dat is een man. Dat is mijn man. markeren de wiskundige de wiskundeles de mecanicien de, het medicijn, de geneeskunde mijn mijn vriend/mijn vriendin Mexico min drie min twee de minuut met de morgen Goedemorgen! de muziek de musicus de vrouwelijke musicus de moeder de moedertaal de buurman de buurvrouw naspreken Spreek de zinnen na. de naam nee noemen negen Nederland niet de arts in de ziekenwagen, de dienstdoende arts bij de EHBO in het ziekenhuis noteren nul het nummer alleen (maar), slechts of Oostenrijk passen Welk beroep past? de persoon de filosoof de filosofie de natuurkunde de natuurkundige 9

Kapitel 1 plus Polen die Polizei, -en Polnisch die Popmusik Portugal Portugiesisch die Position, -en rechnen [er rechnet] das Redemittel, richtig der Roman, -e der Rückblick, -e Rumänien Rumänisch Russland Russisch sagen sammeln [ich sammle, er sammelt] der Satz, "-e schon schreiben Schweden Schwedisch die Schweiz die Schwester, -n sechs sehr sein (m, n)/seine (f, Pl.) sein Freund/seine Freundin sein [er ist] Er ist 16. Ich bin Ingenieur. Wir sind aus Deutschland. der Sekretär, -e die Sekretärin, -nen selbst ich selbst, er selbst usw. sie Sie sieben singen Slowenien Slowenisch so Ich spiele nicht so gut Tennis. der Sohn, "-e Spanien Begegnungen A1+

plus Polen de politie Pools de popmuziek Portugal Portugees de positie rekenen (uitdrukking, te gebruiken in een gesprek) juist, correct, goed de roman de terugblik Roemenië Roemeens Rusland Russisch zeggen verzamelen de zin al schrijven Zweden Zweeds Zwitserland de zuster zes zeer, heel zijn zin vriend/zijn vriendin zijn [hij is] Hij is 16. Ik ben ingenieur. Wij zijn (komen) uit Duitsland. de mannelijke secretaresse de secretaresse zelf ikzelf, hijzelf enz. zij u zeven zingen Slovenië Sloveens zo Ik speel niet zo goed tennis. de zoon Spanje 10

Kapitel 1 Spanisch später spielen Fußball spielen Gitarre spielen Dialoge spielen der Sport die Sprache, -n sprechen [er spricht] die Stadt, "-e stehen stellen eine Frage stellen der Student, -en studieren der Tag, -e Guten Tag! die Tätigkeit, -en der Taxifahrer, tausend der Teil, -e die Telefonnummer, -n das Tennis der Text, -e das Thema, die Themen das Tischtennis die Tochter, "die Trompete, -n Tschechien Tschechisch Tunesien die Türkei Türkisch über Informationen über Länder überprüfen Überprüfen Sie sich selbst. übersetzen die Übung, -en die Ukraine Ukrainisch unbekannt und Ungarisch Ungarn die Universität, -en die USA (Pl.) Begegnungen A1+

Spaans later spelen voetballen gitaar spelen dialogen spelen de sport de taal spreken de stad staan neerzetten een vraag stellen de student (hbo, wo) studeren (hbo, wo) de dag (Goedendag!) Goedemorgen!/ Goedemiddag! de bezigheid de taxichauffeur duizend het deel het telefoonnummer het tennis de tekst het thema, het onderwerp het tafeltennis de dochter de trompet Tsjechië Tsjechisch Tunesië Turkije Turks over informatie over landen beproeven, testen Test jezelf! vertalen de oefening de Oekraïne Oekraïens onbekend en Hongaars Hongarije de universiteit de USA 11

Kapitel 1 der Vater, "verheiratet verstehen vier der Volleyball von Was sind Sie von Beruf? Das ist der Bruder von Marie. der Vorname, -n vorstellen sich vorstellen (reflexiv) andere Menschen vorstellen was? welcher? (m)/welche? (f, Pl.)/welches? (n) Welche Sprachen sprechen Sie? die Wendung, -en wichtig wie? Wie ist Ihre Telefonnummer? Wie alt sind Sie? wie viel? wiederholen Wien wir wo? woher? wohnen der Wohnort, -e das Wort, "-er der Wortschatz das Wörterbuch, "-er die Zahl, -en zählen zehn zu Fragen zur Person zuordnen [er ordnet zu] Ordnen Sie zu. zwanzig zwei zwölf

de vader getrouwd verstaan, begrijpen vier de volleybal van Wat is uw beroep? Dat is de broer van Marie. de voornaam voorstellen zich voorstellen andere mensen voorstellen wat? welk? welke? Welke talen spreek je? de uitdrukking belangrijk hoe? Wat is uw telefoonnummer? Hoe oud bent u? hoeveel? herhalen Wenen wij waar? waar vandaan? wonen de woonplaats het woord de woordenschat het woordenboek het getal tellen tien naar persoonsgegevens sorteren Sorteer bij elkaar. twintig twee twaalf

Kapitel 1: Teil B die Alpen (Pl.) die Amtssprache, -n bevölkerungsreich das Bundesland, "-er (in Deutschland und in Österreich) Begegnungen A1+

de Alpen de ambtelijke taal bevolkingsrijk de deelstaat (vergelijkbaar met een provincie in Nederland) 12

Kapitel 2 denken die Deutschlandkarte, -n diskutieren fakultativ für glauben heute der Kanton, -e (in der Schweiz) Kroatisch die Kurzinformation, -en leben meist die meisten Menschen der Mensch, -en die Milliarde, -n die Million, -en die Millionenstadt, "-e offiziell ohne optional das Prozent, -e das Quiz, Rätoromanisch die Regionalsprache, -n die Republik, -en seit (1871) die Statistik, -en über (800 Jahre) vielleicht wahrscheinlich die Welt, -en die Wiedervereinigung (von Deutschland) wie viele? wissen [er weiß] Wissenswertes zirka

denken de kaart van Duitsland discussiëren facultatief, niet verplicht voor geloven vandaag de deelstaat Kroatisch de kerninformatie, de korte notitie leven meest de meeste mensen de mens het miljard het miljoen de miljoenenstad officieel zonder optioneel, ter keuze het procent de quiz Retoromaans de regionale taal de republiek sinds (1871) de statistiek meer dan (800 jaar) misschien waarschijnlijk de wereld de hereniging (van Duitsland) hoeveel? weten wetenswaardigheden circa, ongeveer

Kapitel 2: Teile A, C und D aber die Abteilung, -en ach so der Akzent, -e alles Alles ist da. die Alltagskommunikation also am Begegnungen A1+

maar de afdeling aah zo het accent alles Alles is er. de alledaagse communicatie dus aan het/aan de 13

Kapitel 2 Kontakte am Arbeitsplatz Was machst du am Wochenende? ankreuzen Kreuzen Sie die richtige Antwort an. die Analyse, -n das Antonym, -e die Arbeit der Arbeitsplatz, "-e der Arbeitstag, -e die Astronomie bedeuten Was bedeutet das? bekommen Informationen bekommen bequem beschreiben besuchen einen Sprachkurs besuchen einen Freund besuchen bezahlen die Bibliothek, -en das Bier, -e das Bild, -er der Bildschirm, -e billig bis Bis später. bitte Wiederholen Sie bitte. Bitte sehr. der Bleistift, -e die Brille, -n das Bücherregal, -e Bulgarisch das Büro, -s die Büroeinrichtung, -en die Bürolampe, -n der Bürostuhl, "-e die Cafeteria, -s der Cent, -s der Computer, der Computertisch, -e da der Dank Vielen Dank. danke denken das Dialogmodell, -e Begegnungen A1+

contacten op het werk Wat doe je in het weekend? aankruisen Kruis het juiste antwoord aan. de analyse het antoniem, het tegengestelde het werk de werkplek de werkdag de astronomie betekenen Wat betekent dat? (ver)krijgen informatie verkrijgen makkelijk beschrijven bezoeken aan een taalcursus deelnemen een vriend bezoeken betalen de bibliotheek het bier het schilderij het beeldscherm goedkoop tot Tot straks. alstublieft Herhaalt u a.u.b. Alstublieft. het potlood de bril het boekenrek Bulgaars het kantoor de kantoorinrichting de bureaulamp de bureaustoel de cafetaria de cent de computer de computertafel daar de dank Bedankt. Heel erg bedankt. bedankt denken het dialoogmodel 14

Kapitel 2 der Dienstag, -e das Dokument, -e der Donnerstag, -e drucken der Drucker, dunkel/dunkl Das Zimmer ist dunkel. Das ist ein dunkles Zimmer. einmal Erklären Sie das noch einmal. die Einrichtung, -en erhalten [er erhält] erklären erst erste Kontakte essen [er isst] euer (m, n)/eure (f, Pl.) euer Sohn/eure Tochter der Euro, -(s) Das Buch kostet acht Euro. die Euromünze, -n etwas Fehlt etwas? die Fähigkeit, -en fahren [er fährt] Auto fahren nach München fahren das Fahrrad, "-er falsch das Faxgerät, -e fehlen finden [er findet] Wie finden Sie Marburg? das Foto, -s fotografieren der Freitag, -e die Freizeit die Freizeitaktivität, -en die Fremdsprache, -n das Fremdwort, "-er führen ein Gespräch führen funktionieren Mein Computer funktioniert gut. für der Fußballspieler, ganz Meine Telefonnummer ist ganz einfach. Begegnungen A1+

de dinsdag het document de donderdag drukken de drukker donker De kamer is donker. Dat is een donkere kamer. een keer Legt u dat nog een keer uit. de inrichting krijgen, ontvangen; behouden uitleggen eerst eerste contacten eten jullie jullie zoon/jullie dochter de euro Het boek kost acht euro. de euromunt iets Ontbreekt iets? de vaardigheid rijden auto rijden naar München rijden de fiets fout het faxapparaat ontbreken vinden Hoe vindt u Marburg? de foto fotograferen de vrijdag de vrijetijd de vrijetijdsactiviteit de vreemde taal het vreemde woord voeren een gesprek voeren functioneren Mijn computer functioneert goed. voor de voetballer heel Mijn telefoonnummer is heel simpel. 15

Kapitel 2 der Gegenstand, "-e gehen Der Drucker geht. das Gerät, -e das Gespräch, -e ein Gespräch führen glauben gleich das Golf groß die Grundregel, -n die Gymnastik hässlich Hause Ich bin zu Hause. hell ein helles Zimmer herzlich Herzlich willkommen! heute hier der Hip-Hop hoffentlich immer das Instrument, -e interessant das Internet jeder (m)/jede (f)/jedes (n) jeden Tag jetzt der Kaffee die Kaffeemaschine, -n kalt die Kantine, -n kaputt Der Drucker ist kaputt. die Karte, -n Karten spielen kein (m, n)/keine (f, Pl.) Hier ist kein Drucker. Hier ist keine Lampe. klassisch klassische Musik das Klavier, -e Klavier spielen kochen der Kollege, -n die Kollegin, -nen Begegnungen A1+

het voorwerp gaan, functioneren De printer functioneert. het apparaat het gesprek een gesprek voeren geloven straks, dadelijk de golf groot de basisregel de gymnastiek lelijk huis Ik ben thuis. licht een lichte kamer hartelijk Hartelijk welkom! vandaag hier de hiphop hopelijk altijd het instrument interessant het internet ieder, iedere iedere dag nu de koffie het koffiezetapparaat koud de kantine kapot De printer is kapot. de kaart kaarten geen Hier is geen printer. Hier is geen lamp. klassiek klassieke muziek de piano pianospelen koken de collega de vrouwelijke collega 16

Kapitel 2 der Kontakt, -e können [er kann] Er kann gut schwimmen. das Kopiergerät, -e kosten [er kostet] der Krimi, -s der Kugelschreiber, die Lampe, -n die Landschaft, -en langweilig Latein die Lehrveranstaltung, -en Lieblings das Lieblingshobby links die Literatur mal Ich frage mal Paul. man meinen Was meinen Sie? die Mathematik die Maus, "-e die Mensa, -s der Mensch, -en die Million, -en die Mitarbeiter, der Mittwoch, -e möchte(n) [er möchte] Sie möchte singen. modern die Möglichkeit, -en der Montag, -e das Motorrad, "-er Na, [wie geht es?] nach nach München fahren nach den Preisen fragen natürlich neu der Nichtraucher, nichts noch Wir suchen noch eine Sängerin. noch einmal Erklären Sie das noch einmal. oft das Orchester, Begegnungen A1+

het contact kunnen Hij kan goed zwemmen. het kopieerapparaat kosten de detective de balpen de lamp het landschap saai Latijn het college lievelings-, favoriet(e) de favoriete hobby links de literatuur eens Ik vraag het eens aan Paul. men menen, vinden Wat vindt u (ervan)? de wiskunde de muis de kantine, cafetaria de mens het miljoen de medewerker de woensdag graag zouden willen Zij zou graag willen zingen. modern de mogelijkheid de maandag de motor En, [hoe gaat het?] naar, na naar München gaan naar de prijzen vragen natuurlijk nieuw iemand, die niet rookt niets nog Wij zoeken nog een zangeres. nog een keer/nog eens Legt u dat nog eens uit. vaak het orkest 17

Kapitel 2 der Ort, -e der Papierkorb, "-e perfekt das Pingpong der Plan, "-e Das ist der Plan der Universität. Ich habe einen Plan. praktisch der Preis, -e die Preisangabe, -n preiswert pro drei Zigaretten pro Tag das Problem, -e die Psychologie rauchen reagieren die Rechnung, -en rechts das Regal, -e die Regel, -n reisen die Rockmusik die Rolle, -n rund um (die Arbeit) die Sache, -n die Salsa Salsa tanzen der Samstag, -e das Saxofon, -e die Sängerin, -nen das Schach schlecht schön der Schreibtisch, -e die Schreibtischlampe, -n schwimmen sehen [er sieht] das Sekretariat, -e der Ski Ski fahren das Signal, -e sitzen der Sonntag, -e sortieren die Sporthalle, -n das Sprachenzentrum, die Sprachenzentren der Sprachkurs, -e Begegnungen A1+

de plaats de prullenbak perfect het tafeltennis het plan Dat is het plan van de universiteit. Ik heb een plan. praktisch de prijs de prijsopgave goed koop, gunstig per drie sigaretten per dag het probleem de psychologie roken reageren de factuur, de rekening rechts het rek de regel reizen de rockmuziek de rol rond (het werk) de zaak de salsa salsa dansen de zaterdag de saxofoon de zangeres het schaakspel slecht mooi het bureau de bureaulamp zwemmen zien het secretariaat de ski skiën het signaal zitten de zondag sorteren de sporthal het talencentrum de taalcursus 18

Kapitel 2 der Stuhl, "-e suchen surfen im Internet surfen die Tabelle, -n der Tango tanzen Salsa tanzen das Telefon, -e telefonieren der Termin, -e der Terminkalender, teuer/teur Das Buch ist teuer. Das ist ein teures Buch. der Tipp, -s der Tisch, -e treiben Sport treiben trinken tun [er tut] unbequem die Universität, -en das Universitätsorchester, unmodern unpraktisch unterstreichen unser (m, n)/unsere (f, Pl.) unser Sohn/unsere Tochter unzufrieden verbinden [er verbindet] Verbinden Sie die Antonyme. verteilt den Dialog mit verteilten Rollen lesen die Verwaltung, -en viel Ich habe viel Zeit. viel Ich habe viele Fotos. Vielen Dank. vielleicht die Violine, -n der Walzer wandern warm Wie geht es? wieder willkommen Begegnungen A1+

de stoel zoeken surfen op internet surfen de tabel de tango dansen salsa dansen de telefoon telefoneren de afspraak de agenda duur Het boek is duur. Dat is een duur boek. de tip de tafel (drijven), doen aan, beoefenen sporten drinken doen ongemakkelijk de universiteit het universiteitsorkest niet modern onpraktisch onderstrepen ons, onze onze zoon, onze dochter ontevreden verbinden Verbind de tegenstellingen! verdeeld de dialoog met verdeelde rollen lezen de administratie, burgerzaken veel Ik heb veel tijd. veel Ik heb veel foto’s. (Erg) bedankt. misschien de viool de wals wandelen warm Hoe gaat het? weer welkom 19

Kapitel 3 Herzlich willkommen! die Woche, -n das Wochenende, -n der Wochentag, -e wohin? der Wortakzent, -e das/der Yoga die Zeit, -en die Zeitung, -en die Zigarette, -n das Zimmer, zu Ich bin zu Hause. zuerst zufrieden zusammen

Hartelijk welkom. de week het weekeinde de weekdag waarheen? waarnaartoe? het woordaccent de yoga de tijd de krant de sigaret de kamer naar, te Ik ben thuis. eerst tevreden samen

Kapitel 2: Teil B die Ansichtskarte, -n der Deutsche, -n der Gartenzwerg, -e der Geldschein, -e die Grafik, -en jemand der Käfer, die Kunst, "-e das Matchboxauto, -s die Möbel (Pl.) die Muschel, -n nachschlagen [er schlägt nach] Schlagen Sie unbekannte Wörter nach. das Porzellan der Sammel-Eifer der Stein, -e unbekannt unbekannte Wörter der Wandteller, der Zinnsoldat, -en

de ansichtkaart de Duitser de tuinkabouter het bankbiljet de grafiek iemand de kever de kunst de matchboxauto de meubelen de schelp, de mossel opzoeken Zoekt u de onbekende woorden op. het porselein de verzamelwoede de steen onbekend onbekende woorden het wandbord de tinnen soldaat

Kapitel 3: Teile A, C und D ab das Abendessen, abends abheben + A Geld abheben die Abreise, -n Begegnungen A1+

vanaf het avondeten ’s avonds opnemen geld opnemen het vertrek 20

Kapitel 3 der Abreisetag, -e ägyptisch amerikanisch das Angebot, -e das Anmeldeformular, -e sich anmelden (reflexiv) sich im Hotel anmelden die Anreise, -n der Anreisetag, -e die Anschrift, -en die Anzahl, -en die Apotheke, -n die Architektur die Aspirintablette, -n der Aufenthalt, -e Schönen Aufenthalt! aufgeregt ausfüllen + A ein Formular ausfüllen außerdem die Ausstattung, -en die Ausstellung, -en die Ausstellungsfläche, -n das Bad, "-er der Bahnhof, "-e der Balkon, -e die Bank, -en bar Ich zahle bar. die Bar, -s das Bargeld Wir nehmen nur Bargeld. bedeutend die Begrüßung, -en benutzen + A berühmt die Besonderheit, -en bestimmen + A Das letzte Wort bestimmt den Artikel. der Besuch, -e das Bett, -en bewundern + A berühmte Bilder bewundern bezahlen der Biergarten, "bieten [er bietet] + A Der Englische Garten bietet viele Freizeit möglichkeiten. Begegnungen A1+

de dag van vertrek Egyptisch Amerikaans het aanbod, de offerte het aanmeldingsformulier zich aanmelden zich in het hotel aanmelden, inchecken de reis (ernaartoe) de aankomstdag de n(aam)a(dres)w(oonplaats)-gegevens het aantal de apotheek de architectuur de aspirine het verblijf Prettig verblijf! opgewonden invullen een formulier invullen bovendien de uitrusting de tentoonstelling tentoonstellingsoppervlakte, -gebied de badkamer het station het balkon de bank contant Ik betaal contant. de bar contant geld U kunt alleen contant betalen. betekenisvol de begroeting gebruiken, benutten beroemd de bijzonderheid bepalen Het laatste woord bepaalt het lidwoord. het bezoek het bed bewonderen beroemde schilderijen bewonderen betalen de biergarten bieden De Engelse tuin biedt veel vrijetijdsmoge lijkheden. 21

Kapitel 3 bleiben brauchen + A der Brief, -e die Briefmarke, -n bringen + A Ich bringe ein Handtuch. Wir bringen das Problem in Ordnung. das Brötchen, der Bürgermeister, das Café, -s der Cappuccino, -(s) die Cola, -s die Computerfirma, die Computerfirmen dann das Datum, die Daten die Davidstatue, -n der Deutschkurs, -e doch Das kann doch nicht sein! das Doppelbett, -en das Doppelzimmer, das Dreibettzimmer, die Dusche, -n duschen der Eigenname, -n der Eintrittspreis, -e das Einzelbett, -en das Einzelzimmer, entfernt Das Hotel liegt 20 Minuten vom Stadtzentrum entfernt. entscheiden [er entscheidet] die Erfindung, -en erfragen + A Informationen erfragen etwas Bis 20 Uhr habe ich noch etwas Zeit. exklusive Der Preis ist exklusive Frühstück. extra Das Frühstück kostet zehn Euro extra. die Familienkarte, -n fernsehen [er sieht fern] der Fernseher, der Film, -e die Firma, die Firmen das Fitnesscenter, Begegnungen A1+

blijven nodig hebben de brief de postzegel brengen Ik breng een handdoek. Wij lossen het probleem op. Wij maken het in orde. het broodje de burgemeester [soort bistro, waar je koffie en gebak bestelt] de cappuccino de cola het computerbedrijf dan de datum het David-standbeeld de cursus Duits toch Dat kan toch niet zijn. het tweepersoonsbed de tweepersoonskamer de driepersoonskamer de douche douchen de naam de entreeprijs het eenpersoonsbed de eenpersoonskamer verwijderd Het hotel ligt 20 minuten verwijderd van het (stads)centrum. beslissen de uitvinding opvragen informatie opvragen iets, een beetje Tot 8 uur heb ik nog een beetje tijd. exclusief De prijs is zonder ontbijt. extra Het ontbijt kost 10 euro extra. de familiekaart televisiekijken de televisie de film de firma het fitnesscentrum 22

Kapitel 3 die Fläche, -n das Formular, -e formulieren + A Formulieren Sie fünf Wünsche. frei Haben Sie noch ein Zimmer frei? die Freizeitmöglichkeit, -en das Frühstück, -e der Garten, "der Gast, "-e das Gebäude, geben [er gibt] + A Informationen geben das Geburtsdatum, die Geburtsdaten der Geburtsort, -e das Geld, -er geöffnet Das Museum ist/hat bis 17 Uhr geöffnet. geschlossen Das Museum ist/hat heute geschlossen. gestern (es) gibt + A Es gibt hier ein Restaurant. Es gibt dort viele Sehenswürdigkeiten. das Glück zum Glück der Gott, "-er Grüezi! (Schweiz) der Gruß, "-e Viele Grüße aus München. Grüß Gott! (Bayern, Österreich) günstig Das Hotel liegt günstig. der Haartrockner, halten [er hält] Der Zug hält. das Handtuch, "-er hart Mein Bett ist hart. Hauptder Hauptbahnhof, "-e die Hauptstraße, -n das Haus, "-er die Hausaufgabe, -n die Hausnummer, -n das Heimatmuseum, die Heimatmuseen das/der Hektar, -e die Hilfe, -n Begegnungen A1+

de (opper)vlakte het formulier formuleren Formuleert u vijf wensen. vrij Hebt u nog een kamer vrij? de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding het ontbijt de tuin de gast het gebouw geven informatie geven, verstrekken de geboortedatum de geboorteplaats het geld geopend Het museum is tot 17 uur geopend. gesloten Het museum is vandaag gesloten. gisteren er is/er zijn Er is hier een restaurant. Er zijn daar veel bezienswaardigheden. het geluk gelukkig God Goedendag! de groet Vele groeten uit München. [begroeting in Oostenrijk en Beieren] gunstig Het hotel ligt gunstig. de föhn stoppen De trein stopt. de handdoek hard Mijn bed is hard. hoofdhet centraal station de hoofdstraat het huis het huiswerk het huisnummer het streekmuseum de hectare de hulp 23

Kapitel 3 die Homepage, -n der Hosenbügler, das Hotel, -s das Hotelrestaurant, -s das Hotelzimmer, die Industrie, -n der Industrieroboter, inklusive Der Preis ist inklusive Frühstück. der Internetanschluss, "-e irritiert das Jahrhundert, -e die Karte, -n die Kartoffel, -n kaufen + A das Kino, -s das Konzert, -e das Kopfkissen, die Kreditkarte, -n kühl ein kühles Bier die Kunst, "-e das Kunstwerk, -e die Lage, -n lang langsam das Lebensmittel, leer letzt das letzte Wort lieb liebe Petra/lieber Karl liegen Das Hotel liegt im Zentrum von München. mehrere Ich habe mehrere Probleme. melden [er meldet] + A ein Problem melden die Milch die Minibar, -s die Minute, -n der Mittag, -e der Moment, -e Moment mal! im Moment der Monat, -e morgen Begegnungen A1+

de homepage strijkapparaat voor broeken het hotel het hotel-restaurant de hotelkamer de industrie de industrierobot inclusief De prijs is met ontbijt. Ontbijt is in de prijs inbegrepen. de internettoegang geïrriteerd de eeuw de kaart de aardappel kopen de bioscoop het concert het hoofdkussen de creditkaart cool, koud een koud biertje de kunst het kunstwerk de ligging lang langzaam het levensmiddel leeg laatst het laatste woord lief, lieve beste Petra, beste Karl liggen Het hotel ligt in het centrum van München. meerdere Ik heb meerdere problemen. melden een probleem melden de melk de minibar de minuut de middag het moment Wacht even! op het moment de maand morgen 24

Kapitel 3 morgens das Museum, die Museen die Museumsinsel, -n der Nachmittag, -e die Nacht, "-e Gute Nacht! die Natur naturwissenschaftlich nehmen [er nimmt] + A Wir nehmen das Zimmer. niemand normal nötig ohne Kaffee ohne Milch öffnen [er öffnet] (+ A) Ich öffne die Tür. Das Museum öffnet um 9 Uhr. die Öffnungszeit, -en die Oper, -n die Ordnung Wir bringen das in Ordnung. sich orientieren (reflexiv) sich in einer Stadt orientieren der Park, -e/-s parken der Parkplatz, "-e die Post, die Postleitzahl, -en das Programm, -e der/das Prospekt, -e das Quadratmeter, das Radio, -s das Rathaus, "-er die Rechtschreibung regieren Das Verb regiert im Satz. Der Bürgermeister regiert im Rathaus. reservieren + A einen Tisch reservieren das Restaurant, -s das Rezept, -e der Rezeptionist, -en die Sammlung, -en der Satelliten-Fernseher, die Sauna, -s schlafen [er schläft] schließen (+ A) Begegnungen A1+

’s morgens het museum het museumeiland de (na)middag de nacht Welterusten! de natuur natuurwetenschappelijk nemen Wij nemen de kamer. niemand normaal nodig zonder koffie zonder melk openen Ik open de deur. Het museum opent om 9 uur. de openingstijd de opera de orde Wij brengen dat in orde. Wij zorgen ervoor. zich oriënteren zich in een stad oriënteren het park parkeren de parkeerplaats de post de postcode het programma de folder de vierkante meter de radio het raadhuis, stadhuis, gemeentehuis de (correcte) spelling regeren Het werkwoord regeert in de zin. De koning regeert. reserveren een tafel reserveren het restaurant het recept de receptionist de verzameling de satelliettelevisie de sauna slapen sluiten 25

Kapitel 3 Ich schließe die Tür. Das Museum schließt um 19 Uhr. der Schlüssel, schmal schmutzig schnell der Schüler, die Schülerkarte, -n das Schwimmbad, "-er das Segelschiff, -e die Sehenswürdigkeit, -en die Sekunde, -n selbst Sehen Sie selbst. senden [er sendet] + A eine E-Mail senden der Sessel, sofort spazieren gehen Ich gehe spazieren. der Spaziergang, "-e die Spezialität, -en das Spezialitätenrestaurant, -s die Staatsangehörigkeit, -en stabil der Stadtplan, "-e das Stadtzentrum, die Stadtzentren der Stern, -e die Straße, -n die Studentenkarte, -n die Stunde, -n der Supermarkt, "-e die Tageskarte, -n die Tageszeit, -en täglich tagsüber die Tasse, -n die Technik, -en technisch eine technische Erfindung der Tee das Theater, das Theaterstück, -e die Tiefgarage, -n das Toilettenpapier, -e die Touristeninformation die Tür, -en Begegnungen A1+

Ik sluit de deur. Het museum sluit om 19 uur, gaat om 19 uur dicht. de sleutel smal vuil snel de scholier de kaart voor scholieren het zwembad het zeilschip de bezienswaardigheid de seconde zelf Ziet u zelf. sturen een e-mail versturen de luie stoel meteen wandelen Ik wandel. de wandeling de specialiteit het specialiteitenrestaurant de nationaliteit stabiel de stadsplattegrond het centrum van de stad de ster de straat de kaart voor studenten het uur de supermarkt de dagkaart de tijd van de dag dagelijks overdag he kopje de techniek technisch een technische uitvinding de thee het theater het toneelstuk de parkeergarage het toiletpapier de VVV de deur 26

Kapitel 3 tschüss, tschüs übermorgen übernachten [er übernachtet] Er übernachtet im Hotel/in Zimmer 12. die Uhr, -en die Uhrzeit, -en um Das Museum öffnet um 10 Uhr. unbedingt Ich brauche unbedingt eine Minibar. uninteressant unternehmen [er unternimmt] + A Ich möchte etwas unternehmen. unterschreiben + A ein Formular unterschreiben die Unterschrift, -en unterwegs unwichtig die Verabschiedung, -en voll von … bis … von Montag bis Freitag vorgestern der Vormittag, -e wann? das WC der Wecker, weg Der Schlüssel ist weg. weich weiter weitere Präpositionen wen? (Akkusativ von „wer?“) wenig wenn wie lange? Wie lange möchten Sie bleiben? wie viel? Wie viel kostet eine Eintrittskarte? das Wiedersehen, Auf Wiedersehen! die Windmühle, -n der Wunsch, "-e wünschen Sie wünschen? zahlen zeigen + A das Zentrum, die Zentren Begegnungen A1+

dag overmorgen overnachten Hij overnacht in het hotel/in kamer 12. de klok, het horloge de tijd om Het museum opent om 10 uur. per se Ik heb per se een minibar nodig. oninteressant ondernemen Ik zou graag iets willen ondernemen. (onder)tekenen een formulier ondertekenen de handtekening onderweg onbelangrijk het afscheid vol van … tot … van maandag tot (en met) vrijdag eergisteren de morgen (de ochtend) wanneer? de wc de wekker weg De sleutel is weg. zacht verder verdere voorzetsels wie? (Akk. van wie?) weinig wanneer, als hoelang? Hoelang wilt u blijven? hoeveel? Hoeveel kost een entreekaartje? het weerzien Tot ziens! de windmolen de wens wensen U wenst? betalen laten zien het centrum 27

Kapitel 3 die Zimmeranzahl, -en die Zimmerausstattung, -en die Zimmernummer, -n der Zimmersafe, -s der Zimmerschlüssel, der Zug, "-e zwischen Die Zimmer kosten zwischen 60 und 80 Euro.

Kapitel 3: Teil B bekanntest die bekanntesten Bilder belegen + A Den ersten Platz belegt Berlin. berühmtest das berühmteste Museum der Besucher, das Elektrogerät, -e europäisch fehlend Ergänzen Sie die fehlenden Informationen. die Firma, die Firmen der Hersteller, insgesamt interessieren + A Welche Stadt interessiert Sie? international historisch die Landeshauptstadt, "-e der Lastkraftwagen, der Liter, mehr München bietet noch viel mehr. die Mitte der Norden der Nordosten der Nordwesten der Osten der Platz, "-e raten [er rät] romantisch der Süden der Südosten der Südwesten umfassen + A Die Sammlung umfasst 900 Bilder. Begegnungen A1+

het aantal kamers de uitrusting van de kamer het kamernummer de kamer-safe de kamersleutel de trein tussen De kamer kost tussen 60 en 80 euro.

Capitolo 3: parte B de meest bekende de meest bekende schilderijen innemen De eerste plaats neemt Berlijn in. beroemdst het beroemdste museum de bezoeker het elektrische apparaat Europees ontbrekend Vult u de ontbrekende informatie aan. de firma de producent in totaal interesseren Welke stad interesseert u? internationaal historisch de hoofdstad de vrachtwagen de liter meer München biedt nog veel meer. het midden het noorden het noordoosten het noordwesten het oosten de plaats raden romantisch het zuiden het zuidoosten het zuidwesten omvatten De collectie omvat 900 schilderijen. 28

Kapitel 4 der Westen das Wirtshaus, "-er zu zum Beispiel

Kapitel 4: Teile A, C und D das Abendbrot, -e die Abneigung, -en Amerika die Ananas, -se die Anweisung, -en der Apfel, "der Apfelkuchen, der Apfelsaft, "-e der Apfelwein, -e der Appetit, -e Guten Appetit! die Aprikose, -n ausgezeichnet die Auswahl, -en Die Auswahl ist schwer. auswählen Wählen Sie aus. die Backware, -n bald Bis bald! die Banane, -n der Baum, "-e der Becher, belegen + A den ersten Platz belegen beliebt besonders das Besteck, -e bestehen aus etw. Das Frühstück besteht aus Brot, Marmelade und Butter. bestellen + A der Betrieb, -e bevorzugen + A die Birne, -n die Bohnen (Pl.) braten [er brät] + A das Brot, -e das Büffet, -s das Bund, "-e das Bundesland, "-er Begegnungen A1+

het westen het café, de kroeg dicht, te bijvoorbeeld

Capitolo 4: parti A, C e D het avondeten de afkeer Amerika de ananas de aanwijzing de appel de appeltaart het appelsap de appelwijn, cider de eetlust Eet smakelijk! de abrikoos uitstekend de keuze De keuze is moeilijk. kiezen Maak een keuze. deegproducten straks Tot straks! de banaan de boom de beker innemen de eerste plaats innemen geliefd bijzonder het bestek bestaan uit iets Het ontbijt bestaat uit brood, jam en boter. bestellen het bedrijf de voorkeur geven de peer de boontjes braden, bakken het brood het buffet de bond (de deelstaat, vergelijkbaar met de provincie) 29

Kapitel 4 die Butter der Champagner, dich (Akkusativ von „du“) die Dose, -n dreimal durch Ersetzen Sie das Nomen durch ein Verb. das Ei, -er einkaufen + A Nahrungsmittel einkaufen der Einwohner, das Elektrogerät, -e die Erbse, -n die Erdbeere, -n die Erdbeersahnetorte, -n das Erfrischungsgetränk, -e die Ernährung ersetzen + A Ersetzen Sie das Nomen durch ein Verb. erst (mal) Ich nehme erst mal einen Tee. das Essen, die Essgewohnheit, -en der Essig, -e der Esslöffel, euch (Akkusativ von „ihr“) fein feine Erbsen fett fettes Fleisch der Fisch, -e das Fischgericht, -e die Flasche, -n das Fleisch die Forelle, -n frisch Das Brot ist frisch. Der Orangensaft ist frisch gepresst. der Frischkäse, die Frucht, "-e früh früher das Frühstücksangebot, -e das Frühstücksbüfett, -s die Gabel, -n die Gastfamilie, -n Begegnungen A1+

de boter de champagne jou het blik drie keer door Vervangt u het naamwoord door een werkwoord. het ei boodschappen doen levensmiddelen kopen de inwoner het elektrisch apparaat de erwt de aardbei de aardbeienslagroomtaart de frisdrank de voeding vervangen Vervang het naamwoord door een werkwoord. eerst (eens) Ik neem eerst (eens) een kop thee. het eten de eetgewoontes de azijn de eetlepel jullie fijn fijne erwten vet vet vlees de vis het visgerecht de fles het vlees de forel vers Het brood is vers. De jus d’orange is vers geperst. ‚mon chou’ de vrucht vroeg vroeger de ontbijtkeuze het ontbijtbuffet de vork het gastgezin 30

Kapitel 4 der Gegensatz, "-e im Gegensatz zu Europa gehen ins Restaurant gehen gekocht gekochtes Ei die Gemeinsamkeit, -en gemischt das Gemüse (Sg.) der Gemüsehändler, genug gepresst das Gericht, -e das Geschirr gesund gesunde Ernährung gesund leben das Getränk, -e das Glas, "-er das Gläschen, Gleichfalls! das Goldbärchen, das Gramm, (-e) 200 Gramm Butter grün die Gruppe, -n der Hamburger, der Haselnuss, "-e (ich) hätte gern + A Ich hätte gern einen Kräutertee. das Hauptgericht, -e die Hauptmahlzeit, -en das Heimatland, "-er heiß herzlich Herzlichen Dank. die Hochschule, -n der Honig das Huhn, "-er das Hühnerfilet, -s der Hunger Ich habe Hunger. ihn (Akkusativ von „er“) interessieren + A Die Ausstellung interessiert mich. der/das Joghurt, -(s) jung Begegnungen A1+

de tegengestelde, de tegenstelling in tegenstelling tot Europa gaan naar het restaurant gaan gekookt gekookt ei de overeenkomst gemengd de groente de groenteboer genoeg geperst het gerecht het servies gezond gezonde voeding gezond leven het drankje het glas het glaasje Insgelijks! het gummibeertje (=merk wijngums) het gram 200 gram boter groen de groep de hamburger de hazelnoot ik zou graag willen hebben Ik zou graag een kruidenthee willen hebben. het hoofdgerecht de hoofdmaaltijd (het land van herkomst) heet hartelijk Hartelijk bedankt! de hogeschool de honing de kip de kipfilet de honger Ik heb honger. hem interesseren De tentoonstelling interesseert mij. de yoghurt jong 31

Kapitel 4 der Kaffeelöffel, die Karotte, -n der Käse die Käseauswahl, -en der Kasten, "das Kilo, -s die Kirsche, -n der Kiwi, -s der Knoblauch das Kochen köstlich der Kräutertee, -s der Kuchen, das Küchenmesser, der Kunde, -n die Kundin, -nen der Lachs, -e leben gesund leben in England leben das Lebensmittel, die Leberwurst, "-e lecker letzt letztes Jahr der Likör, -e die Limette, -n die Linse, -n der Löffel, die Mahlzeit, -en mal einmal, fünfmal, manchmal manchmal die Mango, -s die Margarine die Marmelade, -n das Maß, -e mehr Ich möchte keinen Wein mehr. die Meinung, -en die Melone, -n die Menge, -n das Messer, mich (Akkusativ von „ich“) das Milchprodukt, -e das Mineralwasser, mischen den Wein mit Wasser mischen Begegnungen A1+

het lepeltje de wortel de kaas het kaasassortiment de krat (bier) de kilo de kers de kiwi de knoflook het koken verrukkelijk de kruidenthee de cake het keukenmes de klant de vrouwelijke klant de zalm leven gezond leven in Engeland leven het levensmiddel, voedingsmiddel de paté lekker laatst afgelopen jaar de likeur de limette de lins/de lens de lepel de maaltijd keer een keer, vijf keer, soms soms de mango de margarine de jam de maat meer Ik wil geen wijn meer. de mening de meloen de hoeveelheid het mes mij het melkproduct het mineraalwater, ,spa rood’ mengen de wijn met water mengen 32

Kapitel 4 das Mittagessen, die Möbel (Pl.) mögen [er mag] + A die Möhre, -n die Nachspeise, -n das Nahrungsmittel, natur Joghurt natur die Nektarine, -n nett ein netter Mensch nie normalerweise das Normalfrühstück, -e die Nougatpralinen (Pl.) die Nuss, "-e der Oberbegriff, -e das Obst der Obstsalat, -e das Öl, -e die Orange, -n der Orangensaft, "-e (ein) paar ein paar Orangen die Packung, -en die Party, -s passend Haben Sie das Geld passend? das Personal die Pfanne, -n der Pfeffer die Pflaume, -n das Pfund die Pizza, -s der Platz, "-e Auf Platz 1 stehen die Äpfel. die Pommes frites (Pl.) präferieren + A die Pralinen (Pl.) Prost! das Prozent, -e der Quark der Ratschlag, "-e die Rechnung, -en reichhaltig richtig Ich habe richtigen Hunger. das Rind, -er Begegnungen A1+

het middageten de meubels houden van, lusten de wortel het nagerecht, het toetje het voedingsmiddel puur, natuur yoghurt (puur) de nectarine aardig een aardige persoon nooit normaal het standaardontbijt de nougatinebonbon de noot samenvattend begrip het fruit de fruitsalade de olie de sinaasappel de jus d’orange, de sinaasappelsap (een) paar een paar sinaasappelen het pak de party passend Heeft u het gepast? het personeel de koekenpan, de braadpan de peper de pruim het pond de pizza de plaats Op plaats 1 staan de appels. de patates frites prefereren de bonbons proost! het percent de kwark het advies de rekening overvloedig juist, echt, correct Ik heb echt honger. het rund 33

Kapitel 4 der Rindergulasch roh die Rolle, -n der Rotkohl, -e das Rotkraut der Rotwein, -e ruhig das Rührei, -er der Rum der Saft, "-e die Sahne die Sahnetorte, -n die Salami, -s der Salat, -e das Salz salzig die Salzkartoffel, -n die Sardine, -n sauer/saur Die Milch ist sauer. Ich mag keine saure Milch. scharf scharfe Salami schälen + A die Scheibe, -n zwei Scheiben Brot der Schinken, die Schlagsahne schmecken Die Suppe schmeckt ausgezeichnet. schneiden [er schneidet] + A der Schnittkäse das Schnitzel, Wiener Schnitzel die Schokolade, -n schrecklich die Schüssel, -n das Schwarzbrot, -e der Schweinebraten, die Schweinslende, -n schwer Die Auswahl ist schwer. selten seltsam der Service, -s servieren + A die Serviette, -n sonst Begegnungen A1+

de rundergoulash rauw de rol de rode kool de rode kool de rode wijn rustig het roerei de rum het sap de slagroom de slagroomtaart de salami de sla, de salade het zout gezouten gekookte aardappelen het sardientje zuur De melk is zuur. Ik lust geen zure melk. scherp (gekruid), pittig scherpe salami schillen de snee twee sneeën brood de rauwe ham de slagroom smaken De soep smaakt uitstekend. snijden kaas (aan het stuk) de schnitzel Wienerschnitzel de chocolade verschrikkelijk de schaal, de kom het donkerbrood het varkensbraadstuk varkenshaas moeilijk De keuze is moeilijk. zeldzaam, zelden raar de service serveren de servet anders 34

Kapitel 4 Sonst noch etwas? die Spaghetti (Pl.) die Speisekarte, -n die Spitze an der Spitze liegen das Steak, -s der Steinbutt, -e das Stück, -e zwei Stück Kuchen die Bananen in kleine Stücke schneiden die Suppe, -n der Suppenteller, süß die Süßigkeit, -en die Sympathie, -n die Tafel, -n der Teller, das Toastbrot, -e toll ein tolles Büffet ein toller Mensch die Tomate, -n das Tomatenmark die Tomatensuppe, -n der Topf, "-e die Torte, -n traditionell die Traube, -n die Tube, -n die Tüte, -n unfreundlich ungenießbar ungesund uns (Akkusativ von „wir“) der Unterschied, -e ursprünglich der Vegetarier, vegetarisch die Verpackung, -en das Vollkornbrot, -e die Vollmilchschokolade, -n die Vorliebe, -n die Vorspeise, -n warm das Wasser, das Wasserglas, "-er der Wein, -e das Weinglas, "-er Begegnungen A1+

Anders nog iets? de spaghetti de menukaart de top aan de top zijn de steak de tarbot het stuk twee stukken taart de banaan in kleine stukken snijden de soep het soepbord zoet de zoetigheid de sympathie de (grote) tafel, het (school)bord het bord het toastbrood fantastisch een fantastisch buffet een fantastisch mens de tomaat de tomatenpuree de tomatensoep de pan de taart traditioneel de druif de tube de zak onvriendelijk niet te genieten ongezond ons het verschil oorspronkelijk de vegetariër vegetarisch de verpakking het volkorenbrood de melkchocolade de voorkeur het voorgerecht warm het water het waterglas de wijn het wijnglas 35

Kapitel 4 die Weinschorle die Weintrauben (Pl.) weiß das Weißbrot, -e der Weißwein, -e wie oft? wirklich Du lebst wirklich gesund! die Wurst, "-e die Wurstware, -n zart zarte Pralinen die Zitrone, -n Zum Wohl! zur Zeit der Zucker zweimal die Zwiebel, -n

(wijn gemengd met spa rood) druiven wit het wittebrood de witte wijn hoe vaak? werkelijk, echt Jij leeft echt gezond. de worst, het vlees de vleeswaren teer, teder, fijn, mals fijne bonbons de citroen Proost! momenteel de suiker twee keer de ui

Kapitel 4: Teil B ab ab dem siebzehnten (17.) Jahrhundert die Ahnung, -en Ich habe keine Ahnung. anders Argentinien arm Asien danach dazu (= hinzu) die Brühe, -n der Champignon, -s der/das Curry dünn enthalten [er enthält] + A Pommes frites enthalten viel Fett. etwa etwa 20 Minuten Europa das Fett, -e die Form, -en in Form von Kartoffelchips frittieren + A das Hauptnahrungsmittel, hinzu (= dazu) die Gans, "-e das Gewürz, -e Begegnungen A1+

vanaf vanaf de zeventiende (17de) eeuw het voorgevoel Ik heb geen flauw idee. anders Argentinië arm Azië daarna daarbij de bouillon de champignon curry [als specerij] dun bevatten Patates frites bevat veel vet. ongeveer ongeveer 20 minuten Europa het vet de vorm in de vorm van chips frituren het hoofdvoedingsmiddel erbij de gans de specerij 36

Kapitel 5 das Kaffeehaus, "-er die Kartoffelchips (Pl.) die Kartoffelscheibe, -n der Nachteil, -e die Petersilie, -n der Porree, -s produzieren + A pürieren + A der Safran sauber sauber machen + A die Champignons sauber machen der Seefahrer, sondern der Streifen, Venedig vermengen + A verschieden auf verschiedene Weise waschen [er wäscht] + A das Weihnachten, zu Weihnachten die Weise, -n auf verschiedene Weise weltbekannt würzen + A zubereiten + A die Zubereitung, -en die Zutat, -en zu viel Pommes frites enthalten zu viel Fett.

(gelegenheid om koffie te drinken in Wenen/ Oostenrijk) de chips het aardappelschijfje het nadeel de peterselie de prei produceren pureren de saffraan schoon schoonmaken de champignons schoonmaken de zeevaarder maar de streep Venetië vermengen verschillend op verschillende manieren wassen Kerstmis met Kerstmis de manier op verschillende manieren wereldbekend kruiden klaarmaken, bereiden de bereiding het ingrediënt te veel Friet bevat te veel vet.

Kapitel 5: Teile A, C und D abfahren [er fährt ab, er ist abgefahren] abholen [er holt ab, er hat abgeholt] + A Gäste vom Flughafen abholen absagen [er sagt ab, er hat abgesagt] + A einen Termin absagen allein(e) allein(e) essen der Alltag, -e analysieren [er hat analysiert] + A anderthalb anfangen [er fängt an, er hat angefangen] Die Besprechung fängt um 14 Uhr an. Ich fange mit der Arbeit um 8 Uhr an. Begegnungen A1+

vertrekken, aanrijden ophalen gasten van het vliegveld ophalen afzeggen een afspraak afzeggen alleen alleen eten het alledaagse leven analyseren anderhalf beginnen, aanvangen De bespreking begint om 14 uur. Ik begin met het werk om 8 uur. 37

Kapitel 5 ankommen [er kommt an, er ist angekommen] die Ankunft, "-e die Anrede, -n der Anruf, -e anrufen [er ruft an, er hat angerufen] + A einen Kollegen anrufen anschließen [er schließt an, er hat angeschlossen] + A den Drucker anschließen die Anzeige, -n der April die Arbeitstätigkeit, -en die Arbeitszeit, -en (eine) Arme/(ein) Armer (m) Du Arme! Du Armer! die Art, -en Musikinstrumente aller Art aufhören [er hört auf, er hat aufgehört] mit der Arbeit aufhören Auf Wiederhören! aufschreiben [er schreibt auf, er hat aufgeschrieben]+ A einen Termin aufschreiben aufstehen [er steht auf, er ist aufgestanden] der Auftrag, "-e aufwachen [er wacht auf, er ist aufgewacht] der August ausdrucken [er druckt aus, er hat ausgedruckt] + A ein Dokument ausdrucken ausmachen [er macht aus, er hat ausgemacht] + A den Fernseher ausmachen ausschalten [er schaltet aus, er hat ausgeschaltet] + A den Fernseher ausschalten aussteigen [er steigt aus, er ist ausgestiegen] aus dem Bus aussteigen das Baujahr, -e beachten [er hat beachtet] + A eine Regel beachten der Befehl, -e beginnen [er hat begonnen] Ich beginne mit der Arbeit. Wann beginnt der Deutschkurs? das Benzin die Besprechung, -en bestdie Blume, -n der Blumenstrauß, "-e buchen [er hat gebucht] + A einen Flug buchen die Buchung, -en Begegnungen A1+

aankomen de aankomst de aanhef het telefoontje opbellen een collega opbellen aansluiten de printer aansluiten de advertentie april het werk de werktijd een arm(e) mens [Oh wat erg! Zielenpoot!] de soort, de manier allerlei soorten muziekinstrumenten ophouden, stoppen stoppen met werken Tot horens! opschrijven, noteren een afspraak noteren opstaan de opdracht wakker worden augustus printen een document printen uitzetten de televisie uitzetten uitschakelen de televisie uitschakelen uitstappen uit de bus stappen het bouwjaar in acht nemen een regel in acht nemen het bevel beginnen Ik begin met het werk. Wanneer begint de cursus Duits? de benzine de bespreking bestde bloem de bos bloemen boeken een vlucht boeken de boeking 38

Kapitel 5 die Bürotätigkeit, -en der Bus, -se bzw. (= beziehungsweise) der Chef, -s der Computerbefehl, -e die Computerfunktion, -en der Computerspezialist, -en das Computerteil, -e die Dame, -n danach die Dauer dauern [er hat gedauert] Wie lange dauert der Film? der Deutschunterricht, -e der Dezember dringend einfügen [er fügt ein, er hat eingefügt] + A einen Text einfügen eingehen [er geht ein, er ist eingegangen] Gehen Sie im Brief auf folgende Punkte ein. einschalten [er schaltet ein, er hat eingeschaltet] + A den Fernseher einschalten das Einzelstück, -e das Ende, -n Wann ist das Konzert zu Ende? erreichen [er hat erreicht] + A Er ist unter 040 344 5664 zu erreichen. erwarten [er erwartet, er hat erwartet] + A Wir erwarten den Monteur um 14 Uhr. das Fahrradgeschäft, -e die Fahrt, -en fantastisch der Februar der Feierabend, -e Martin hat um 17 Uhr Feierabend. der Feiertag, -e das Fenster, der Fernsehmonteur, -e das Fitnessstudio, -s der Flug, "-e der Flughafen, "frühstücken [er hat gefrühstückt] furchtbar Das ist ja furchtbar! führen [er hat geführt] + A ein Gespräch führen ganz den ganzen Tag Begegnungen A1+

het kantoorwerk de bus [“zeg maar”] de chef de computeropdracht de computerfunctie de computerspecialist het computeronderdeel de dame daarna de duur duren Hoe lang duurt de film? de Duitse les december dringend invoegen een tekst invoegen ingaan op Gaat u in de brief in op de volgende punten. inschakelen, aanzetten de televisie aanzetten unicaat, uniek exemplaar het einde Wanneer is het concert afgelopen? bereiken Hij is op nummer 040 344 5664 te bereiken. verwachten Wij verwachten de monteur om 14 uur. de fietsenwinkel de rit fantastisch februari [tijd na de werkdag] Martin is om 17 uur afgewerkt. de feestdag het raam de televisiemonteur de fitnesstudio de vlucht het vliegveld ontbijten verschrikkelijk Dat is toch verschrikkelijk! voeren een gesprek voeren heel de hele dag 39

Kapitel 5 geboren sein Ich bin am 3. Juli 1974 geboren. der Geburtstag, -e Wann haben Sie Geburtstag? geehrt Sehr geehrte Damen und Herren! das Gegenteil, -e die Gemeinschaftspraxis, die Praxen genau die genaue Uhrzeit die Germanistik das Geschäft, -e halb eine halbe Stunde die Info, -s installieren [er hat installiert] + A den Drucker installieren ja Das ist ja furchtbar! der Januar jemand der Juli der Juni das Kabel, das Keyboard, -s die Kneipe, -n kopieren [er hat kopiert] + A einen Text kopieren die Küche, -n der Kühlschrank, "-e der Kundenservice, -s laufen [er läuft, er ist gelaufen] löschen [er hat gelöscht] + A eine E-Mail löschen lösen [er hat gelöst] + A ein Computerproblem lösen der Mai die Marke, -n das Markenfahrrad, "-er der März medizinisch medizinischer Notdienst der/das Meter, mitfahren [er fährt mit, er ist mitgefahren] die Mittagspause, -n möglich der Monteur, -e mündlich Begegnungen A1+

geboren zijn Ik ben 3 juli 1974 geboren. de verjaardag Wanneer bent u jarig? geacht Geachte dames en heren! het tegendeel de gemeenschapspraktijk precies de precieze tijd [studie van de Duitse taalwetenschappen] de zaak half een halfuur de info installeren de printer installeren ja, toch Dat is toch verschrikkelijk! januari iemand juli juni de kabel de keyboard het café kopiëren een tekst kopiëren de keuken de koelkast de klantenservice lopen wissen een e-mail wissen oplossen een computerprobleem oplossen mei het merk de merkfiets maart medisch [medische hulpdienst/huisartsenpost] de meter meerijden de lunchpauze mogelijk de monteur mondeling 40

Kapitel 5 das Musikgeschäft, -e müssen [er muss, er hat gemusst] Er muss die Gäste abholen. muttersprachlich ein muttersprachlicher Lehrer die Nachrichten (Pl.) national niedrig Fahrräder zu niedrigen Preisen der Notdienst, -e notwendig die Notwendigkeit, -en der November der Oktober ordnen [er ordnet, er hat geordnet] + A Ordnen Sie die Verben nach der Endung. das Parkverbot, -e im Parkverbot parken passieren [es ist passiert] Was ist passiert? die Praxis, die Praxen die Prüfung, -en der Punkt, -e pünktlich reduziert (bis zu 70 %) die Regel, -n in der Regel das Rennrad, "-er reparieren [er hat repariert] + A die Reparatur, -en der Reparaturtermin, -e der Scanner, schiefgehen [es geht schief, es ist schiefgegangen] der Schlaf der Schluss zum Schluss die Schreibweise, -n schriftlich der September spät sollen [er soll, er hat gesollt] Der Chef sagt, ich soll Frau Schäfer anrufen. speichern [er hat gespeichert] + A die Sprachenschule, -n sprechen [er spricht, er hat gesprochen] + A Begegnungen A1+

de muziekzaak moeten Hij moet de gasten ophalen. moedertalig [docent en native speaker] het nieuws nationaal laag laaggeprijsde fietsen de nooddienst noodzakelijk de noodzaak november oktober ordenen Ordent u de werkwoorden conform hun uitgang. het parkeerverbod parkeren in het parkeerverbod gebeuren Wat is er gebeurd? de praktijk de toets, het examen de punt op tijd reduceerd (tot wel 70 %) de regel doorgaans, als regel de wielrenfiets repareren de reparatie de reparatieafspraak de scanner fout gaan de slaap het slot tot slot de spelling schriftelijk september laat moeten (van een ander) De chef zegt, dat ik mevrouw Schäfer moet bellen. opslaan, bewaren de talenschool, het taleninstituut, het taalinstituut spreken 41

Kapitel 5 Kann ich bitte Frau Kümmel sprechen? die Sprechweise, -n der Stress ungefähr die Uni, -s der Unterricht, -e Unterricht haben/geben der Tagesablauf, "-e die Tankstelle, -n die Tastatur, -en die Taste, -n die Terminvereinbarung, -en treffen [er trifft, er hat getroffen] + A der Typ, -en umziehen [er zieht um, er ist umgezogen] unter (einer Telefonnummer) Er ist unter 040 344 5664 zu erreichen. die Variation, -en sich verabschieden (reflexiv) verbinden [er verbindet, er hat verbunden] + A Ich verbinde Sie. vereinbaren [er hat vereinbart] + A einen Termin vereinbaren die Vereinbarung, -en Vergangenes über Vergangenes berichten die Vergangenheit, -en vorbeikommen [er kommt vorbei, er ist vorbeigekommen] Ich möchte mal vorbeikommen. die Waschmaschine, -n der Wechsel, der Weg, -e weiterleiten [er leitet weiter, er hat weitergeleitet]+ A eine E-Mail weiterleiten wider- (Präfix) wie wie immer wie spät? Wie spät ist es? der Zahnarzt, "-e die Zahnarztpraxis, die Zahnarztpraxen der Zahnschmerz, -en der Zeitpunkt, -e zumachen [er macht zu, er hat zugemacht] + A die Tür zumachen zurück zurückkommen [er kommt zurück, er ist zurückge kommen] Begegnungen A1+

Kan ik a.u.b. mevrouw Kümmel spreken? de manier van spreken de stress ongeveer de universiteit de les les hebben/geven het verloop van de dag het tankstation het toetsenbord de toets de afspraak ontmoeten het type verhuizen op (een telefoonnummer) Hij is op nummer 040 3445664 te bereiken. de variatie afscheid nemen verbinden Ik verbind u door. afspreken een afspraak maken de afspraak het verleden over het verleden berichten het verleden langskomen Ik zou graag eens langs willen komen. de wasmachine de wissel de weg doorsturen een e-mail doorsturen tegen als als altijd hoe laat? Hoe laat is het? de tandarts de tandartspraktijk de kiespijn het tijdstip sluiten, dicht doen de deur sluiten terug terugkomen

42

Kapitel 6 der Zustand, "-e zweieinhalb zweieinhalb Stunden

de toestand tweeënhalf tweeënhalf uur

Kapitel 5: Teil B aktuell aktuelle Informationen asiatisch die Beliebtheitsskala, die Skalen beliebtest die beliebtesten Sendungen der Dokumentarfilm, -e die Erdbevölkerung das Fernsehangebot, -e die Freizeitbeschäftigung, -en die Fußballweltmeisterschaft, -en das Gleiche Auf allen Sendern läuft das Gleiche. inzwischen der Japaner, die Kochshow, -s der Krimi, -s länger nutzen [er hat genutzt] + A die Olympischen Spiele (Pl.) das Programm, -e die Quizshow, -s die Reality-Show, -s die Show, -s der Sender, die Sendung, -en die Serie, -n der Spaß der Spielfilm, -e die Sportsendung, -en die Talkshow, -s die Telenovela, -s unterschiedlich der Vergleich, -e die Werbung, -en die Wortschatzliste, -n der Zuschauer, -

actueel actuele informaties Aziatisch de schaal van populariteit meest geliefd de meest geliefde programma’s de documentaire de wereldbevolking het televisieaanbod de vrijetijdsbesteding de wereldkampioenschappen voetbal hetzelfde Op alle kanalen draait hetzelfde. intussen de Japanner de kookshow de detective langer benutten, gebruiken de olympische spelen het programma de quizshow de realityshow de show de omroep, het kanaal de uitzending de serie het plezier de speelfilm het sportprogramma de talkshow de soapserie verschillend de vergelijking de reclame de woordenlijst de toeschouwer

Kapitel 6: Teile A, C und D die Abfahrt, -en der Abflug, "-e Begegnungen A1+

het vertrek (met trein of auto) het vertrek (met het vliegtuig) 43

Kapitel 6 der Absatzschuh, -e die Addition, -en Ägypten die Alternative, -n die Ampel, -n angeben [er gibt an, er hat angegeben] + A einen Grund angeben anprobieren [er probiert an, er hat anprobiert] + A einen Anzug anprobieren der Anzug, "-e das Aspirin auffordern [er fordert auf, er hat aufgefordert] + A Fordern Sie einen Freund auf: er soll … die Aufforderung, -en der Ausflug, "-e ausgeben [er gibt aus, er hat ausgegeben] + A Geld ausgeben äußern [er hat geäußert] + A einen Wunsch äußern die Autobahn, -en auf der Autobahn fahren der Autofahrer, die Badehose, -n die Bahn mit der Bahn reisen der Bahnhof, "-e auf dem Bahnhof stehen Ich hole dich am Bahnhof ab. der Bahnsteig, -e begründen [er begründet, er hat begründet] + A Begründen Sie Ihre Auswahl. der Berg, -e betragen [er beträgt, er hat betragen] Die Temperatur beträgt 18 Grad. bewölkt der Bikini, -s die Bitte, -n bitten [er bittet, er hat gebeten] + A Ich bitte Sie: Rufen Sie mich morgen an. blau die Bluse, -n braun danken [er hat gedankt] + D Ich danke dir. denn das Ding, -e dir (Dativ von „du“) durch Begegnungen A1+

de schoen met hak het optellen Egypte het alternatief het stoplicht (op)geven, aangeven geef een reden passen een pak passen het pak de aspirine vragen, dringend verzoeken, eisen Vraag een vriend: hij moet … verzoek, aanmaning, eis het uitstapje uitgeven geld uitgeven noemen een wens noemen de snelweg op de snelweg rijden de autobestuurder de zwembroek de trein met de trein reizen het station op (het) station staan Ik haal je bij het station op. het perron een reden aangeven Geef een reden voor uw keuze. de berg bedragen De temperatuur bedraagt 18 graden. bewolkt de bikini het verzoek verzoeken Ik verzoek u mij morgen te bellen. blauw de blouse bruin danken Ik dank je. want het ding jou door 44

Kapitel 6 Ich fahre durch Bayern. die Durchsage, -n einfach eine einfache Fahrt die Einfahrt, -en Der Zug nach München hat Einfahrt am Gleis 3. einsam eine einsame Insel einsam sein einsteigen [er steigt ein, er ist eingestiegen] in den Bus einsteigen das Eis endlich der Erfolg, -e (keinen) Erfolg haben sich erkundigen [er hat sich erkundigt] (reflexiv) sich nach Fahrkartenpreisen erkundigen das Erlebnis, -se der Espresso, -s euch (Dativ von „ihr“) der Express(zug), die Expresszüge die Fahrbahn, -en die Fähre, -n der Fahrgast, "-e die Fahrkarte, -n der Fahrkartenschalter, der Fahrplan, "-e die Fahrt, -en Wie lange dauert die Fahrt? Gute Fahrt! einfache Fahrt die Farbe, -n der Fitnessraum, "-e fliegen [er ist geflogen] der Flugplan, "-e das Flugticket, -s das Flugzeug, -e mit dem Flugzeug fliegen der Fotoapparat, -e frieren [er hat gefroren] der Frost, "-e der Frühling, -e der Führerschein, -e gar Ich will gar kein Geld ausgeben. es geht [es ist gegangen] + D Begegnungen A1+

Ik rijd door Beieren. bericht, mededeling (via luidspreker, radio enz.) enkel een enkele reis binnenkomst De trein naar München komt binnen op perron 3. eenzaam een eenzaam eiland eenzaam zijn instappen in de bus instappen het ijs eindelijk het succes geen succes hebben informeren naar de prijzen van een kaartje informeren de belevenis de espresso jullie (de intercity) de rijbaan de veerboot de passagier het kaartje, vervoersbewijs het loket de dienstregeling, het spoorboekje de rit Hoe lang duurt de rit/de reis? Goede reis! enkele reis de kleur de fitnessruimte vliegen de vliegdienstregeling het vliegticket het vliegtuig met het vliegtuig gaan het fototoestel, de camera het koud hebben de vorst het voorjaar het rijbewijs helemaal Ik wil helemaal geen geld uitgeven. het gaat 45

Kapitel 6 Wie geht es Ihnen? Es geht mir gut. gefallen [er gefällt, er hat gefallen] + D Dieser Rock gefällt mir. gehören [es hat gehört] + D Diese Jacke gehört mir. gelb das Gepäck (Sg.) Ich habe viel Gepäck. das Geschenk, -e gewinnen [er hat gewonnen] + A 500 Euro im Lotto gewinnen das Gewitter, das Gleis, -e Der Zug nach Berlin fährt von Gleis 2. das Grad (Celsius) grau die Grenze, -n an der Grenze stehen die Größe, -n Ich habe die Bluse auch in Größe 38. grün der Grund, "-e der Hafen, "die Halbpension, -en die Haltestelle, -n an der Haltestelle stehen die Handtasche, -n hart hart arbeiten hassen [er hat gehasst] + A Ich hasse den Sommer. heftig ein heftiger Sturm helfen [er hilft, er hat geholfen] + D Kann ich Ihnen helfen? das Hemd, -en der Herbst, -e der Himmel, hingehen [er geht hin, er ist hingegangen] Morgen ist ein Konzert, und wir gehen hin. die Hin- und Rückfahrt, -en die Hitze höflich die Hose, -n der Hund, -e die Idee, -n ihm (Dativ von „er“) Begegnungen A1+

Hoe gaat het met u? Het gaat goed met mij. bevallen Deze rok bevalt mij. (toe)behoren Deze jas is van mij. geel de bagage Ik heb veel bagage. het cadeau winnen 500 euro in de lotto winnen het onweer het spoor De trein naar Berlijn vertrekt op spoor 2. de graad grauw de grens aan de grens staan de maat Ik heb de blouse ook in maat 38. groen de reden de haven half pension de halte aan de halte staan de handtas hard hard werken haten Ik haat de zomer. hevig een hevige storm helpen Kan ik u helpen? het hemd de herfst de hemel heen gaan Morgen is een concert en wij gaan erheen. het retourtje de hitte beleefd de broek de hond het idee hem 46

Kapitel 6 ihnen (Dativ von „sie“, Pl.) Ihnen (Dativ von „Sie“) ihr (Dativ von „sie“, Sg.) sich informieren [er hat sich informiert] (reflexiv) Ich kann mich am Bahnhof informieren. die Insel, -n auf eine Insel fahren der Intercity-Express irgendwo die Jacke, -n die Jahreszeit, -en die Jeans (Pl.) der Kalender, die Kälte der Kilometer, die Klasse, -n Fahren Sie erste oder zweite Klasse? das Kleid, -er die Kleidung, -en das Kleidungsstück, -e der Koffer, der Kontinent, -e die Landung, -en lassen [er lässt, er hat gelassen] + A Lass den Regenschirm hier! leicht leicht bewölkt das Licht, -er lieben [er hat geliebt] + A Ich liebe die Sonne. Ich liebe dich. am liebsten das Lotto im Lotto 2000 Euro gewinnen das Mädchen, der Mantel, "das Menü, -s das Meer, -e ans Meer fahren die Meldung, -en mir (Dativ von „ich“) mitbringen [er bringt mit, er hat mitgebracht] + A Aus Norwegen bringe ich viele Geschenke mit. mitnehmen [er nimmt mit, er hat mitgenommen] + A Ich nehme meine Badehose in den Urlaub mit. das Modegeschäft, -e nächstdas Nachthemd, -en Begegnungen A1+

hen u haar (zich) informeren Ik kan op station informeren. het eiland naar een eiland gaan de intercity ergens de jas de jaargetijde de spijkerbroek, de jeans de kalender de kou de kilometer de klas Rijdt u eerste of tweede klas? de jurk de kleding het kledingstuk de koffer het continent de landing laten Laat de paraplu hier! licht licht bewolkt het licht houden van Ik hou van de zon. Ik hou van jou. het liefst de lotto in de lotto 2000 euro winnen het meisje de mantel, de lange jas het menu de zee naar zee gaan de melding mij meebrengen Uit Noorwegen breng ik vele cadeautjes mee. meenemen Ik neem mijn zwembroek mee op vakantie. de modezaak volgend de nachtjapon 47

Kapitel 6 der Nebel, neblig die Nordsee an die Nordsee fahren die Oma, -s der Opa, -s zu Opa fahren die Ostsee an die Ostsee fahren das Paar, -e ein Paar Schuhe/Socken packen [er hat gepackt] + A den Koffer packen der Pass, "-e der Passagier, -e passen [er hat gepasst] + D Das Sommerkleid passt mir nicht. die Passkontrolle, -n die Postkarte, -n der Pullover, der Regen, die Regenjacke, -n der Regenschirm, -e es regnet [es hat geregnet] die Reise, -n eine Reise machen/unternehmen Gute Reise! die Reisetasche, -n die Reisevorbereitung, -en das Reiseziel, -e die Richtung, -en der Rock, "-e rot die Rückfahrkarte, -n die Rückfahrt, -en der Rucksack, "-e scheinen [hat geschienen] (Sonne) Die Sonne scheint. schwarz der Sitzplatz, "-e stehen [er hat gestanden] + D Diese Brille steht dir nicht. Skandinavien das Schaufenster, der Schlafanzug, "-e schmecken [es hat geschmeckt] + D Die Suppe schmeckt mir gut. der Schnee Begegnungen A1+

de mist mistig de Noordzee naar de Noordzee gaan de oma de opa naar opa gaan de Oostzee naar de Noordzee gaan het paar een paar schoenen/sokken pakken de koffer pakken de pas, het paspoort de passagier passen De zomerjurk past mij niet. de paspoortcontrole de postkaart de trui de regen de regenjas de paraplu het regent de reis een reis maken/ondernemen Goede reis! de reistas de reisvoorbereiding het reisdoel de richting de rok rood het retourtje de retourreis de rugzak schijnen De zon schijnt. zwart de zitplaats staan Deze bril staat jou niet. Scandinavië de etalage de pyjama smaken De soep smaakt lekker. de sneeuw 48

Kapitel 6 es schneit [es hat geschneit] der Schuh, -e die See, -n der Spielplatz, "-e die Socke, -n der Sommer, sondern die Sonne, -n die Sonnenbrille, -n die Sonnencreme, -s sonnig stark Es regnet stark. starten [er startet, er hat gestartet] + A den Computer neu starten der Stau, -s im Stau stehen die Staumeldung, -en der Strand, "-e an den Strand gehen die Strumpfhose, -n der Sturm, "-e stürmisch die Tageshöchsttemperatur, -en die Tasche, -n teilweise Der Himmel ist teilweise bewölkt. die Temperatur, -en tragen [er trägt, er hat getragen] + A ein grünes Hemd tragen träumen [er hat geträumt von] + D Ich träume von Eis und Espresso in Italien. das T-Shirt, -s der Tourist, -en der Turnschuh, -e überhaupt nicht Den Winter mag ich überhaupt nicht. die Übernachtung, -en umsteigen [er steigt um, er ist umgestiegen] In München müssen Sie umsteigen. umtauschen [er tauscht um, er hat umgetauscht] + A Das Hemd ist zu klein, ich tausche es um. unhöflich uns (Dativ von „wir“) der Urlaub, -e in Urlaub gehen im Urlaub sein das Urlaubserlebnis, -se Begegnungen A1+

het sneeuwt de schoen het meer de speelplaats de sok de zomer maar de zon de zonnebril de zonnebrandcrème zonnig sterk, hevig Het regent hevig. starten de computer opnieuw opstarten de file in de file staan de filemelding het strand naar het strand gaan de maillot de storm stormachtig de maximumtemperatuur de tas deels Het is deels bewolkt. de temperatuur dragen een groen hemd dragen dromen Ik droom van ijs en espresso in Italië. het t-shirt de toerist de gymschoen helemaal niet Van winter houd ik helemaal niet. de overnachting overstappen In München moet u overstappen. ruilen Het hemd is te klein, ik ruil het. onbeleefd ons de vakantie op vakantie gaan op vakantie zijn de vakantiebelevenis 49

Kapitel 6 über Urlaubserlebnisse berichten der Verkäufer, die Verkäuferin, -nen die Vereinigten Staaten (Pl.) in die Vereinigten Staaten reisen verfügen [er hat verfügt über] + A Das Hotel verfügt über ein Schwimmbad. das Verkehrsmittel, die Verspätung, -en Der Zug hat eine Verspätung von 10 Minuten. wählen [er hat gewählt] + A die Wärme warten [er wartet, er hat gewartet auf] + A wegfallen [er fällt weg, er ist weggefallen] Der Umlaut fällt weg. wehen [hat geweht] (Wind) Der Wind weht. das Wellnesshotel, -s wem? (Dativ von „wer?“) das Wetter, der Wind, -e windig der Winter, die Wolke, -n wollen [er will, er hat gewollt] womit? wunderbar Wir haben wunderbares Wetter. wunderschön Die Insel ist wunderschön. die Zeichnung, -en zurückgeben [er gibt zurück, er hat zurückgegeben] + A die neuen Schuhe zurückgeben

over vakantiebelevenissen berichten de verkoper de verkoopster de Verenigde Staten naar de Verenigde Staten reizen bezitten, beschikken over Het hotel beschikt over een zwembad. het vervoersmiddel de vertraging De trein heeft een vertraging van 10 minuten. kiezen de warmte wachten wegvallen, vervallen De umlaut vervalt. waaien De wind waait. het wellnesshotel wie? het weer de wind [er is wind, het waait] ook: winderig de winter de wolk willen waarmee? wonderbaar, prachtig Wij hebben prachtig weer. heel mooi, prachtig Het eiland is prachtig. de tekening teruggeven de nieuwe schoenen teruggeven

Kapitel 6: Teil B abschneiden [er schneidet ab, er hat abgeschnitten] Deutschland schneidet beim Test gut ab. achten [er achtet, er hat geachtet auf] + A auf die Qualität achten Angst haben [er hatte Angst vor] + D ausländisch behalten [er behält, er hat behalten] + A das Geld behalten befragt die befragten Menschen beruflich bestätigen [er hat bestätigt] + A Begegnungen A1+

afknippen; ’t er goed afbrengen Duitsland komt goed uit de test. erop letten op de kwaliteit letten bang zijn buitenlands (be)houden het geld houden gevraagd de gevraagde mensen voor ’t beroep, van ‘t beroep bevestigen 50

Kapitel 7 der Bundesbürger, die Diplomarbeit, -en deutlich die Doktorarbeit, -en familiär finanziell fremd fremde Länder gerade gerade einen Roman schreiben gesundheitlich gesundheitliche Probleme haben gleichzeitig das Interesse, -n Interesse für fremde Länder haben die Kriminalität die Qualität, -en das Resultat, -e die Ruhe die Sauberkeit sonstig sonstige Gründe die Studie, -n der Terror der Test, -s testen [er testet, er hat getestet] + A der Testsieger, überraschend die Umfrage, -n unbekannt die Unterkunft, "-e der Urlauber, der Urlaubsort, -e

de burger van de bondsrepubliek het afstudeerproject, het proefschrift duidelijk de proefschrift (bij het promoveren) familiair, het gezin betreffend, ongedwongen financieel vreemd vreemde landen zojuist, op het moment bezig zijn met het schrijven van een roman de gezondheid betreffend problemen met de gezondheid hebben gelijktijdig de interesse interesse in vreemde landen hebben de criminaliteit de kwaliteit het resultaat de rust reinheid, netheid overig overige redenen de studie de terreur de test testen [de beste in de test] verrassend de enquête onbekend het onderdak de vakantieganger vakantiebestemming

Kapitel 7: Teile A, C und D abbiegen [er biegt ab, er ist abgebogen] links/rechts abbiegen abschließen [er schließt ab, er hat abgeschlossen] + A die Haustür abschließen der Abteilungsleiter, der Alkohol an + A (Wohin?), + D (Wo?) Ich hänge ein Bild an die Wand. Das Bild hängt an der Wand. der Arbeitgeber, das Arbeitszimmer, auf + A (Wohin?), + D (Wo?) Begegnungen A1+

afslaan links/rechts afslaan afsluiten de voordeur afsluiten het afdelingshoofd de alcohol aan Ik hang een schilderij aan de muur. Het schilderij hang aan de muur. de werkgever de werkkamer op 51

Kapitel 7 Ich lege den Teppich auf den Boden. Der Teppich liegt auf dem Boden. aufhängen [er hängt auf, er hat aufgehängt] + A den Mantel aufhängen der Ausblick, -e einen schönen Ausblick über die Stadt haben ausgehen [er geht aus, er ist ausgegangen] die Aussicht, -en eine tolle Aussicht haben der Bäcker, die Badbenutzung baden [er badet, er hat gebadet] der Ball, "-e das Bauernhaus, "-er die Bedeutung, -en synonyme Bedeutung haben der Begriff, -e besichtigen [er hat besichtigt] + A die Wohnung besichtigen bewerten [er bewertet, er hat bewertet] + A Bewerten Sie die Angaben positiv oder negativ? der Bewohner, der Bibliothekar, -e der Blick, -e Wohnung mit Blick über die Stadt der Blumenkasten, "der Blumentopf, "-e die Blumenvase, -n der Bücherschrank, "-e die Couch, -s der Couchtisch, -e das Dach, "-er das Detail, -s direkt Das Zimmer liegt direkt unter dem Dach. der Direktor, -en das Dorf, "-er dorthin Wie komme ich dorthin? dürfen [er darf, er hat gedurft] Hier darf man nicht rauchen. duschen [er hat geduscht] eigen eine eigene Wohnung haben die Einbauküche, -n das Einfamilienhaus, "-er die Einkaufsmöglichkeit, -en Begegnungen A1+

Ik leg het tapijt op de grond. Het tapijt ligt op de grond. ophangen de mantel ophangen het uitzicht een mooi uitzicht over de stad hebben uitgaan het uitzicht een prachtig uitzicht hebben de bakker gebruikmaking van de badkamer een bad nemen de bal de boerderij de betekenis een synonieme betekenis hebben het begrip bekijken de woning (de flat) bekijken waarderen Waardeert u de stellingen positief of negatief? de bewoner de bibliothecaris de blik, het (uit)zicht woning met uitzicht over de stad de bloembak de bloempot de bloemenvaas de boekenkast de bank, het bankstel het tafeltje (laag, bij het bankstel) het dak het detail direct De kamer ligt direct onder het dak. de directeur het dorp daarheen, daarnaartoe Hoe kom ik daarheen? mogen Hier mag men niet roken. douchen eigen een eigen woning hebben de (inbouw)keuken de eengezinswoning (huis) de gelegenheid om te winkelen 52

Kapitel 7 das Einkommen, einrichten [er richtet ein, er hat eingerichtet] + A die Wohnung einrichten Entschuldigung! Entschuldigung! Hier dürfen Sie nicht rauchen. das Erdgeschoss im Erdgeschoss wohnen erfinden [er erfindet, er hat erfunden] + A die Erlaubnis, -se der Esstisch, -e das Esszimmer, die Etage, -n in der zweiten Etage wohnen der Fahrstuhl, "-e feiern [er hat gefeiert] + A fiktiv der Finanzberater, der Flur, -e der Fuß, "-e zu Fuß gehen der Fußboden, "die Fußbodenheizung, -en der Fußweg, -e die Garage, -n die Garderobe, -n die Gardine, -n das Gästezimmer, die Gegend, -en In der Gegend gibt es zwei Kinos. gehören [er hat gehört zu] + D Zu diesem Haus gehört ein Garten. gemeinsam gemeinsame Badbenutzung geradeaus Fahren Sie geradeaus. die Gesamtkosten (Pl.) der Geschirrspüler, das Geschlecht, -er gleich Alle Hausordnungen sind nicht gleich. glücklich grillen [er hat gegrillt] + A Fleisch grillen die Großeltern (Pl.) die Großstadt, "-e die Grünanlage, -n halten [er hält, er hat gehalten] + A Haustiere halten Begegnungen A1+

het inkomen inrichten de woning inrichten Sorry! Mijn excuses! Sorry, hier mag u niet roken. de begane grond op de begane grond wonen uitvinden de vergunning, de permissie de eettafel de eetkamer de etage, verdieping op de tweede etage/verdieping wonen de lift vieren fictief de financiële adviseur de gang, de overloop de voet te voet gaan de vloer de vloerverwarming het voetpad de garage de garderobe het gordijn de logeerkamer de omgeving In de omgeving zijn er twee bioscopen. bijhoren Bij dit huis hoort een tuin. gezamenlijk gezamenlijk gebruik van de badkamer rechtdoor Gaat/Rijdt u rechtdoor. de totale kosten de vaatwasser het geslacht gelijk Niet alle regels van het huis zijn hetzelfde. gelukkig barbecueën vlees barbecueën, bakken de grootouders de grote stad het plantsoen houden huisdieren houden 53

Kapitel 7 den Spielplatz sauber halten hängen [er hat gehangen] (Wo?) Das Bild hängt an der Wand. hängen [er hat gehängt] + A (Wohin?) Ich hänge das Bild an die Wand. die Hausarbeit die Hausarbeit machen die Hausordnung, -en der Hausmüll die Haustür, -en die Heizung, -en die Hektik der Herd, -e die Himmelsrichtung, -en hinter + A (Wohin?), + D (Wo?) der Hobbykoch, "-e hoch [höher, am höchsten] das Hochhaus, "-er der Hocker, der Hof, "-e im Hof spielen hoffen [er hat gehofft] Ich hoffe, du besuchst mich bald. horizontal die Immobilienagentur, -en der Immobilienmakler, in + A (Wohin?), + D (Wo?) Ich gehe ins Restaurant. Ich bin im Restaurant. der Innenhof, "-e die Innenstadt, "-e die Kaltmiete, -n der Kartoffelesser, der Karton, -s die Kasse, -n an der Kasse bezahlen der Keller, kinderfreundlich der Kindergarten, "das Kinderzimmer, die Klarinette, -n der Kleiderschrank, "-e die Kleinstadt, "-e die Klingel, -n die Kommode, -n das Krankenhaus, "-er der Kreisverkehr Im Kreisverkehr fahren Sie nach links. Begegnungen A1+

de speeltuin schoonhouden hangen Het schilderij hangt aan de muur. hangen Ik hang het schilderij aan de muur. het huishoudelijk werk het huishoudelijk werk doen [regels van het huis voor de bewoners] de afval de voordeur, de huisdeur de verwarming de hectiek het fornuis de hemelsrichting achter de hobbykok hoog de flat de kruk het hof(je) spelen in het hof hopen Ik hoop, dat je mij snel eens bezoekt. horizontaal het makelaarskantoor de makelaar in Ik ga naar het restaurant. Ik ben in het restaurant. het binnenhof(je) de binnenstad de huur zonder gas-water-licht de aardappeleter de doos de kassa aan de kassa betalen de kelder kindvriendelijk peuterspeelzaal/kleuterschool de kinderkamer de klarinet de kledingkast de kleine stad de bel de commode het ziekenhuis de rotonde op de rotonde derde afslag (= linksaf ) 54

Kapitel 7 die Kreuzung, -en An der Kreuzung gehen Sie nach rechts. die Küche, -n die Küchenmöbel (Pl.) die Lage, -n Die Wohnung hat eine ruhige Lage. das Land auf dem Land wohnen der Lärm lebhaft lebhafte Umgebung legen [er hat gelegt] + A (Wohin?) Ich lege den Teppich unter das Fenster. leidtun + D Es tut mir leid. das Lieblingszimmer, link auf der linken Seite links An der Kreuzung gehen Sie nach links. Die Goethestraße ist die zweite Straße links. der Makler, manch manche Leute männlich maximal mehr Mehr brauche ich im Moment nicht. das Mehrfamilienhaus, "-er die Miete 550 Euro Miete zahlen mieten [er mietet, er hat gemietet] + A eine Wohnung mieten der Mieter, der Mieterverband, -e die Mietwohnung, -en die Mittagsruhe, -n der Mittelpunkt, -e im Mittelpunkt stehen monatlich monatliches Einkommen der Monatsanfang, "-e am Monatsanfang die Nachtruhe nah [näher, am nächsten] die Nationalität, -en neben + A (Wohin?), + D (Wo?) Ich stelle den Stuhl neben den Tisch. Begegnungen A1+

het kruispunt, de kruising Bij het kruispunt slaat u rechtsaf. de keuken het keukenmeubilair de ligging De woning heeft een rustige ligging. het (platte)land op het platteland wonen het lawaai levendig een levendige omgeving leggen Ik leg het tapijt onder het raam. [spijt hebben, met iemand te doen hebben] Het spijt me. de lievelingskamer links aan de linkerkant, aan de linkse kant links Bij het kruispunt gaat u naar links. De Goethestraat is de tweede straat links. de makelaar sommige sommige mensen mannelijk maximaal meer Meer heb ik op het moment niet nodig. de flat de huur 550 euro huur betalen huren een woning huren de huurder de huurdersvereniging de huurwoning, de flat middagsrust het middelpunt in het middelpunt staan maandelijks maandelijks inkomen het begin van de maand aan het begin van de maand de nachtrust dicht bij de nationaliteit naast Ik zet de stoel naast de tafel. 55

Kapitel 7 Der Stuhl steht neben dem Tisch. die Nebenkosten (Pl.) der Norden Das Wohnzimmer liegt im Norden. offen offene Küche der Osten Das Arbeitszimmer liegt im Osten. öffentlich öffentliche Verkehrsmittel (Pl.) der Quadratmeter, die Querstraße, -n passen [er hat gepasst] + D Passt es Ihnen um 14 Uhr? die Pflanze, -n recht auf der rechten Seite rechts An der Kreuzung gehen Sie nach rechts. Die Bachstraße ist die erste Straße rechts. das Reihenhaus, "-er reinigen [er hat gereinigt] + A renoviert eine renovierte Villa respektieren [er hat respektiert] + A sauber sauber halten [er hält sauber, er hat sauber gehalten] + A den Spielplatz sauber halten das Schild, -er das Schlafzimmer, der Schrank, "-e der Schornstein, -e die Schublade, -n die Seite, -n auf der rechten/linken Seite der Sessel, die Sicherheit der Ski, das Sofa, -s solcher (m)/solche (f, Pl.)/solches (n) Gibt es solche Regeln in Ihrem Haus? die Sonnenblume, -n spannend der Spiegel, der Spielplatz, "-e das Spielzeug, -e die Spülmaschine, -n die Stadtmitte, -n Begegnungen A1+

De stoel staat naast de tafel. de energie- en servicekosten het noorden De woonkamer ligt op het noorden. open open keuken het oosten De werkkamer ligt op het oosten. openbaar openbaar vervoer de vierkante meter de dwarsstraat passen, schikken, uitkomen Schikt het u om 14 uur? de plant rechts aan de rechterkant, aan de rechtse kant rechts Bij het kruispunt gaat u naar rechts. De Bachstraat is de eerste straat rechts. het rijtjeshuis reinigen, schoonmaken renoveren een gerenoveerde villa respecteren schoon schoonhouden de speeltuin schoonhouden het bord de slaapkamer de kast de schoorsteen de (schuif )la de kant aan de rechtse/linkse kant de (luie) stoel de zekerheid, de veiligheid de ski het bankstel zulk Zijn er zulke/dat soort regels in uw huis? de zonnebloem spannend de spiegel de speeltuin het speelgoed de vaatwasser het centrum van de stad 56

Kapitel 7 in der Stadtmitte wohnen der Stadtrand, "-e am Stadtrand wohnen die Stehlampe, -n die Stelle, -n eine Stelle als Lehrer bekommen stellen [er hat gestellt] + A (Wohin?) Ich stelle den Stuhl neben den Tisch. die Stereoanlage, -n der Stift, -e stören [er hat gestört] + A Laute Musik stört mich nicht. die Straßenbahn, -en der Strom das Studium, die Studien der Süden Das Gästezimmer liegt im Süden. der Tennisschläger, der Teppich, -e die Terrasse, -n tief das Tier, -e die Traumwohnung, -en die Treppe, -n das Treppenhaus, "-er üben [er hat geübt] + A Klavier üben den Akkusativ üben über + A (Wohin?), + D (Wo?) Ich hänge die Lampe über den Tisch. Die Lampe hängt über dem Tisch. die Überraschung, -en das Überraschungsmenü, -s übernehmen [er übernimmt, er hat übernommen] + A die Rolle von Frau Kraup übernehmen die Umgebung, -en umräumen [er räumt um, er hat umgeräumt] + A die Wohnung umräumen unglücklich unter + A (Wohin?), + D (Wo?) Ich lege den Teppich unter das Fenster. Der Teppich liegt unter dem Fenster. die Vase, -n das Verbot, -e verboten Im Keller ist Spielen verboten. verdienen [er hat verdient] + A viel Geld verdienen Begegnungen A1+

in het centrum van de stad wonen de rand van de stad aan de rand van de stad wonen de staande lamp de plaats, plek werk als leraar krijgen zetten Ik zet de stoel naast de tafel. de stereo-installatie de pen storen Harde muziek stoort mij niet. de tram de stroom de studie het zuiden De logeerkamer ligt op het zuiden. het tennisracket het vloerkleed, het tapijt het terras diep het dier de droomwoning de trap het trappenhuis oefenen piano oefenen de 4de naamval oefenen over, boven Ik hang de lamp boven de tafel. De lamp hangt boven de tafel. de verrassing het verrassingsmenu overnemen de rol van mevrouw Kraup overnemen de omgeving anders inrichten de woning anders inrichten ongelukkig onder Ik leg het tapijt onder het raam. Het tapijt ligt onder het raam. de vaas het verbod verboden In de kelder is het spelen verboden. verdienen veel geld verdienen 57

Kapitel 7 vergleichen [er hat verglichen] + A Vergleichen Sie die Wohnungen. der Verkehr viel/wenig Verkehr vermieten [er vermietet, er hat vermietet] + A Haus zu vermieten der Vermieter, verschieden vertikal der/die Verwandte, -n der Videorekorder, die Villa, die Villen der Vogel, "der Vogelkäfig, -e vor + A (Wohin?), + D (Wo?) Ich stelle den Tisch vor das Fenster. Der Tisch steht vor dem Fenster. die Wand, "-e das Waschbecken, der Wäschetrockner, der Weg, -e der Weg zur Arbeit die Wegbeschreibung, -en weiblich weit der Westen Das Schlafzimmer liegt im Westen. die Wohngemeinschaft, -en die Wohnung, -en das Wohnungsbüro, -s die Wohnungseinrichtung, -en der/die Wohnungssuchende, -n das Wohnzimmer, zubereiten [er bereitet zu, er hat zubereitet] + A ein Menü zubereiten zwischen + A (Wohin?), + D (Wo?) Ich lege den Teppich zwischen den Schrank und das Fenster. Der Teppich liegt zwischen dem Schrank und dem Fenster. zuhören [er hört zu, er hat zugehört] + D Hör mir zu.

vergelijken Vergelijkt u de woningen. het verkeer veel/weinig verkeer verhuren huis te huur de verhuurder verschillend verticaal het familielid de videorecorder de villa de vogel de vogelkooi voor Ik zet de tafel voor het raam. De tafel staat voor het raam. de wand, de muur de wasbak de droger de weg de weg naar het werk de wegbeschrijving, de routebeschrijving vrouwelijk ver het westen De slaapkamer ligt op het westen. de woongemeenschap de woning het woning kantoor de woninginrichting de woningzoekende de woonkamer bereiden een menu bereiden tussen Ik leg het tapijt tussen de kast en het raam. Het tapijt ligt tussen de kast en het raam. luisteren Luister naar mij.

Kapitel 7: Teil B der Anteil, -e die Anzahl, -en der Besitzer, Begegnungen A1+

het aandeel het aantal de eigenaar 58

Kapitel 8 beispielsweise der Durchschnitt, -e im Durchschnitt das Eigentum der Eigentümer, der Einpersonenhaushalt, -e die Hälfte, -n der Haushalt, -e ländlich in einer ländlichen Umgebung wohnen der Single, -s die Tradition, -en verwenden [er verwendet, er hat verwendet] + A vor allem die Wohnsituation, -en

bijvoorbeeld de doorsnede, het gemiddelde gemiddeld het eigendom de eigenaar het eenpersoonshuishouden de helft het huishouden landelijk in een landelijke omgeving de alleenstaande, de single de traditie aanwenden vooral de woonsituatie

Kapitel 8: Teile A, C und D das Abitur akzeptieren [er akzeptierte, er hat akzeptiert] + A eine Forderung akzeptieren der Amtskollege, -n die Amtskollegin, -nen der Anfall, "-e der Anlass, "-e annehmen [er nimmt an, er nahm an, er hat angenom men] + A eine Einladung annehmen der Anrufbeantworter, auf den Anrufbeantworter sprechen die Anwendung, -en anziehen [er zieht an, er zog an, er hat angezogen] + A einen warmen Pullover anziehen die Arbeitsbedingung, -en das Arbeitsverhältnis, -se der Arm, -e ärztlich die Arztpraxis, die Arztpraxen aufnehmen [er nimmt auf, er nahm auf, er hat aufge nommen] + A Töne aufnehmen aufsetzen [er setzt auf, er setzte auf, er hat aufgesetzt] + A eine Mütze aufsetzen das Auge, -n der Augenschmerz, -en die Ausrede, -n ausscheiden [er scheidet aus, er schied aus, er ist ausgeschieden] Begegnungen A1+

het eindexamen van het vwo accepteren een vordering accepteren de collega-ambtenaar de vrouwelijke collega-ambtenaar de aanval de aanleiding aannemen de uitnodiging aannemen het antwoordapparaat inspreken de aanwending aantrekken een warme trui aantrekken de arbeidsconditie de arbeidsrelatie de arm (doctors-) de artsenpraktijk opnemen tonen opnemen opzetten een muts opzetten het oog de oogpijn de smoes uitscheiden

59

Kapitel 8 aus dem Wettkampf ausscheiden der Außenminister, der Autoatlas, -se der Automobilhersteller, der Bauch, "-e die Beförderung, -en das Bein, -e die Bereitschaft die Beschwerde, -n Was haben Sie für Beschwerden? die Besserung Gute Besserung! bestehen [er bestand, er hat bestanden] + A eine Prüfung bestehen die bestandene Prüfung bestimmt Er wird bestimmt ein guter Arzt. die Beziehung, -en der Bundespräsident, -en die Brust, "-e der Brustschmerz, -en ca. (zirka) die Dosierung, -en drehen [er drehte, er hat gedreht] + A einen Film drehen einladen [er lädt ein, er lud ein, er hat eingeladen] A zu + D Ich lade dich zur Party ein. die Einladung, -en die Einnahme, -n die Einnahme einer Tablette einnehmen [er nimmt ein, er nahm ein, er hat einge nommen] + A eine Tablette einnehmen die Einweihungsfeier, -n enthalten [er enthält, er enthielt, er hat enthalten] + A Die Tablette enthält 40 mg Magnesium. die Entschuldigung, -en eine Entschuldigung schreiben eine Entschuldigung haben das Ereignis, -se erfahren [er erfährt, er erfuht, er hat erfahren] etw. (A) über + A Was erfahren wir über Carlo? eröffnen [er eröffnet, er eröffnete, er hat eröffnet] + A eine Ausstellung eröffnen die Eröffnung, -en ewig ewige Liebe Begegnungen A1+

uit de wedstrijd uitscheiden de minister van Buitenlandse Zaken de autoatlas de autoproducent de buik de promotie het been hier: de dienstdoende arts de klacht Wat hebt u voor klachten? de beterschap Beterschap! bestaan, slagen (voor een examen) voor een examen slagen het behaalde examen/diploma zeker Hij wordt zeker een goede arts. de relatie de bondspresident de borst de borstpijn, de pijn op de borst ongeveer de dosering draaien een film draaien uitnodigen voor Ik nodig je voor mijn feestje uit. de uitnodiging de inname de inname van een tablet innemen een tablet innemen de housewarmingparty bevatten De tablet bevat 40 mg magnesium. de verontschuldiging een verontschuldiging(sbrief ) schrijven een excuus hebben de gebeurtenis iets horen over Wat horen wij over Carlo? openen een tentoonstelling openen de opening eeuwig eeuwige liefde 60

Kapitel 8 das Experiment, -e die Fachzeitschrift, -en die Feier, -n fertig Ich bin mit der Arbeit fertig. Die Suppe ist fertig. das Fieber, die Filmszene, -n der Finger, fleißig die Flüssigkeit, -en fordern [er forderte, er hat gefordert] + A die Forderung, -en die Forscher, die Führerscheinprüfung, -en der Fußballklub, -s die Fußballmannschaft, -en das Fußgelenk, -e der Gartenzwerg, -e gegen + A gegen eine Mannschaft verlieren gegen schlechte Arbeitsbedingungen protestieren das Gehalt, "-er gerade gerade sitzen der Gesang, "-e die Geschichte, -n eine Geschichte erzählen gesetzlich eine gesetzliche Krankenkasse/Kasse die Gesprächsbereitschaft die Gesundheit der Glückwunsch, "-e Herzlichen Glückwunsch! die Glückwunschkarte, -n gratulieren [er gratulierte, er hat gratuliert] + D, zu + D Ich gratuliere dir zum Geburtstag. die Grippe, -n das Haar, -e das Halbfinale, der Hals, "-e der Halsschmerz, -en die Hand, "-e das Handgelenk, -e häufig der Hauptdarsteller, die Hauptfigur, -en Begegnungen A1+

het experiment het vaktijdschrift het feest, de viering klaar, af Ik ben met het werk klaar. De soep is klaar. de koorts de filmscène de vinger ijverig de vloeistof vorderen de vordering de onderzoeker het rijexamen de voetbalclub het (voetbal)elftal het voetgewricht de tuinkabouter tegen van een ploeg verliezen tegen slechte arbeidsomstandigheden protesteren het inkomen recht recht(op) zitten het zingen het verhaal een verhaal vertellen wettelijk de wettelijke zorgverzekering (ziekenfonds) de openheid voor een gesprek de gezondheid de felicitatie Hartelijk gefeliciteerd! de felicitatiekaart feliciteren Gefeliciteerd met je verjaardag. de griep het haar de halve finale de hals de keelpijn de hand de pols vaak de hoofdrolspeler het hoofdfiguur 61

Kapitel 8 das Heim, -e heiraten [er heiratet, er heiratete, er hat geheiratet] + A Jakob heiratet. Jakob heiratet eine junge Frau. der Hersteller, die Hochzeit, -en die Hochzeitsfeier, -n der Hochzeitstag, -e hoffen [er hoffte, er hat gehofft auf] + A Die Hersteller hoffen auf viele Kunden. hörbar husten [er hustet, er hustete, er hat gehustet] der Husten international das Interesse an + D der/die Jugendliche, -n das Kaffeeservice, -(s) der Kater, einen Kater haben der Käufer, der Klub, -s das Knie, der Kopf, "-e der Kopfschmerz, -en der Korb, "-e der Körper, der Körperteil, -e krank die Krankenhausführung, -en die Krankenhausleitung, -en die Krankenkasse, -n die Krankheit, -en die Liebe, -n das Liebeslied, -er das Lied, -er loben [er lobte, er hat gelobt] + A los Was ist los? der Lottogewinn, -e die Mannschaft, -en das Matchboxauto, -s das Mäusemännchen, das Medikament, -e der Mediziner, die Melodie, -n die Messe, -n die Migräne, -n der Migräneanfall, "-e Begegnungen A1+

het heim trouwen Jakob gaat trouwen. Jakob trouwt. Jakob trouwt met een jonge vrouw. de producent de bruiloft de bruiloft de trouwdag hopen De producenten hopen op veel klanten. hoorbaar hoesten de hoest internationaal de interesse de jongere het koffieservice de kater een kater hebben de koper de club de knie de knoop de hoofdpijn de mand het lichaam het lichaamsdeel ziek de ziekenhuisleiding de ziekenhuisleiding de zorgverzekering de ziekte de liefde het liefdeslied het lied loven los Wat is er aan de hand? de lottowinst de ploeg, het elftal de Matchbox-auto het muizenmannetje het medicijn, geneesmiddel de geneeskundige de melodie de beurs de migraine de migraineaanval 62

Kapitel 8 der Minister, das Modell, -e möglichst Bilden Sie möglichst viele Sätze. der Mund, "-er die Mütze, -n die Nachricht, -en nächst nächste Woche die Nebenwirkung, -en der Nerv, -en das Ohr, -en der Ohrenschmerz, -en der Patient, -en der Po, -s der Pokal, -e potenziell der Präsident, -en die Premiere, -n das Produkt, -e der Protest, -e protestieren [er protestierte, er hat protestiert] gegen + A gegen schlechte Arbeitsbedingungen protestieren die Prüfung, -en die Puppe, -n das Recht, -e Du hast recht. die Reihenfolge, -n der Regisseur, -e die Rose, -n der Rücken, der Rückenschmerz, -en rund rund 250 Leute sauber machen [er machte sauber, er hat sauber gemacht] + A die Wohnung sauber machen schenken [er schenkte, er hat geschenkt] + D + A Ich schenke meiner Oma einen Blumenstrauß. der Schmerz, -en große/schreckliche Schmerzen haben die Schmerztablette, -n der Schnaps, "-e der Schnupfen, selbst gemacht sicher Sie wird sicher eine gute Ärztin. Begegnungen A1+

de minister het model mogelijkst Maak zo veel mogelijk zinnen. de mond de muts het nieuws, het bericht volgend volgende week de bijwerking de zenuw het oor de oorpijn de patiënt de kont de bokaal, beker potentieel de president de première het product het protest protesteren tegen tegen slechte werkomstandigheden protesteren het examen de pop het recht, gelijk Jij hebt gelijk. de volgorde de regisseur de roos de rug de rugpijn rond rond 250 mensen schoonmaken de woning schoonmaken cadeau geven, schenken Ik geef mijn oma een bos bloemen cadeau. de pijn erge/verschrikkelijke pijn hebben de pijnstiller de borrel de (neus)verkoudheid zelf gemaakt zeker Zij wordt zeker een goede arts. 63

Kapitel 8 signalisieren [er signalisierte, er hat signalisiert] + A Gesprächsbereitschaft signalisieren singend singende Mäuse spielen [er spielte, er hat gespielt] (Wo?) Der Film spielt in einem Flugzeug. der Sportwagen, das Sportwagenmodell, -e stimmen [es stimmte, es hat gestimmt] Das stimmt. die Szene, -n die Tablette, -n eine Tablette einnehmen teilweise der Ton, "-e die Übelkeit, -en der Ultraschall die Ultraschallfrequenz, -en die Union, -en die Europäische Union unbezahlt unbezahlte Arbeit verarbeiten [er verarbeitet, er verarbeitete, er hat verarbeitet] + A Signale verarbeiten vergessen [er vergisst, er vergaß, er hat vergessen] + A den Termin vergessen verkaufen [er verkaufte, er hat verkauft] + A die Verkehrsregel, -n verlieren [er verlor, er hat verloren] + A das Spiel verlieren versichert sein verzeihen [er verzieh, er hat verziehen] + D Ich verzeihe dir. der Vortrag, "-e wahr Die Geschichte ist wahr. wehtun [er tut weh, er tat weh, er hat wehgetan] + D Mir tut der Kopf weh. weltgrößt die weltgrößte Messe werden [er wird, er wurde, er ist geworden] Oma wird 80. der Wettkampf, "-e die Wichtigkeit, -en der Wissenschaftler, der Zahn, "-e die Zehe, -n/der Zeh, -en Begegnungen A1+

signaleren bereidheid tot gesprek signaleren zingend zingende muizen spelen De film speelt in een vliegtuig. de sportwagen het sportwagenmodel kloppen dat klopt de scene de tablet, pil een tablet innemen deels de toon de misselijkheid de echo(grafie) de echofrequentie de gemeenschap de Europese Gemeenschap onbetaald onbetaald werk verwerken signalen verwerken vergeten de afspraak vergeten verkopen de verkeersregel verliezen het spel verliezen verzekerd zijn vergeven Ik neem het je niet kwalijk. de voordracht waar Het verhaal is waar. pijn doen Mijn hoofd doet pijn. ‘s werelds grootste ‘s werelds grootste beurs worden Oma wordt 80. de wedstrijd het belang de wetenschapper de tand, de kies de teen 64

Kapitel 8 die Zukunft die Zunge, -n zurzeit die Zusammenarbeit die Zusammensetzung, -en

de toekomst de tong op het moment samenwerking samenstelling

Kapitel 8: Teil B absolut das Arbeitsklima arrogant die Atmosphäre, -n das Ding, -e der Eindruck, "-e einen positiven/negativen Eindruck machen eng enge Kontakte das Fest, -e flirten [er flirtet, er flirtete, er hat geflirtet mit] + D die Folge, -n Das bleibt nicht ohne Folgen. sich freuen [er freute sich, er hat sich gefreut] auf + A (reflexiv) Wir freuen uns auf den Urlaub. die Gefahr, -en die Gehaltserhöhung, -en gelten [er gilt, er galt, er hat gegolten] als + Adj. Diese Menschen gelten als unsozial. gesprächig das Gesprächsthema, -themen gestört Das Arbeitsklima ist gestört. hinten hinten liegen die Jahresabschlussfeier, -n die Karriere, -n der Karriereberater, das Mittelfeld, -er im Mittelfeld liegen die Personalabteilung, -en persönlich privat reden [er redete, er hat geredet] reichlich reichlich Alkohol trinken sozial stattfinden [er findet statt, er fand statt, er hat stattgefunden] Die Feier findet in der Kantine statt. tabu Begegnungen A1+

absoluut de werksfeer arrogant de sfeer het ding de indruk een positieve/negatieve indruk maken nauw nauwe contacten het feest flirten het gevolg Dat blijft niet zonder gevolgen. zich verheugen, blij zijn Wij verheugen ons op de vakantie. het gevaar de salarisverhoging gelden, tellen als Deze mensen gelden als asociaal. spraakzaam het gespreksonderwerp, -thema gestoord, verstoord de arbeidsrelatie is verstoord. achter achter liggen [het feest ter afsluiting van het jaar] de carrière de carrièreadviseur het middenveld in het middenveld liggen de personeelsafdeling persoonlijk privé praten rijkelijk rijkelijk alcohol drinken sociaal plaatsvinden De viering/Het feest vindt in de kantine plaats. taboe 65

Kapitel 8 die Tür, -en vor der Tür stehen (idiomatisch) überreichen [er überreichte, er hat überreicht] + D + A dem Chef ein Geschenk überreichen unangenehm unsozial vorn vorn liegen die Vorsicht Vorsicht! warum? weihnachtlich Weihnachts Weihnachtsfeier das Weihnachtsgebäck, -e Zypern

Begegnungen A1+

de deur voor de deur staan overhandigen aan de chef een cadeau overhandigen onaangenaam asociaal voor(aan) vooraan liggen de voorzichtigheid Voorzichtig! waarom? [kerst-] kerst kerstviering het kerstgebak Cyprus

66