9 Water
9.1 Inleiding Water is een belangrijk aspect van de fysieke leefomgeving. Lange tijd hebben de Nederlanders het water buiten kunnen houden door dijken te bouwen en op te hogen en door het achterliggende land te bemalen. Door de klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling zijn die maat-regelen echter niet langer voldoende. Willen we in Nederland de waterproblemen het hoofd bieden, dan zullen we water meer als bondgenoot dan als bedreiging moeten zien. Het accent verschuift daarmee van technische naar ruimtelijke oplossingen. Het wordt steeds duidelijker dat we moeten werken aan een duurzaam ingericht watersysteem, dat bovendien invloeden van buitenaf en binnenuit kan verwerken. De doelstellingen op het gebied van water zijn sterk verschillend. Enerzijds hebben de doelstellingen betrekking op de waterkwaliteit (schoon water) en anderzijds op het watersysteem (droge voeten, verzilting en adaptatie). Zo is het voor de inwoners in het Rijnmondgebied belangrijk dat zij geen wateroverlast ondervinden in natte perioden, maar ook dat er in droge tijden voldoende water in bijvoorbeeld de sloten en singels staat. Zwem- en recreatiewater moet schoon zijn en aan hoge kwaliteitseisen voldoen . Bovendien heeft water in de leefomgeving een grote landschappelijke en recreatieve waarde. Voor de natte natuurgebieden in de delta is schoon water een belangrijke bestaansvoorwaarde. Schoon en gezond water in rivieren, sloten, singels en plassen is goed voor dieren en planten – en waar dieren en planten gedijen, is het voor mensen aantrekkelijk wonen, werken en recreëren. Een duurzaam ingericht watersysteem, afvoer en zuivering van afvalwater, goede vergunningenverlening en een goede controle zijn instrumenten om de waterkwaliteit te verbeteren. Samenwerking tussen partners in de waterketen is hierbij het sleutelwoord.
WATER
In dit hoofdstuk beschrijven we het belang van goed waterbeheer in relatie tot effecten op gezondheid en natuur. Centraal staat het waterkwaliteitsbeheer. Waterveiligheid en waterkwantiteitsbeheer volgen in de rapportage van 2012. Beschikbare informatie over deze onderwerpen is te vinden op www.msronline.nl. Ter verduidelijking worden de te bespreken onderwerpen zoveel mogelijk van indicatoren in de vorm van grafieken of kaarten voorzien. De relatie tussen bronnen en effecten van maatregelen wordt toegelicht aan de hand van de onderstaande structuur:
107
Wet- en regelgeving en beleid De belangrijkste Europese richtlijn voor het waterbeheer is de Kaderrichtlijn Water (KRW). De belangrijkste nationale wet is de Waterwet, die het beheer van oppervlaktewater en grondwater regelt en de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening verbetert. Uitgebreide tekst op de website www.msronline.nl
Gezondheid en natuur Positief: basisfunctie, klimaatbufferend effect, waterleven van plant en dier, recreatiewaarde. Negatief: verdrinking, biologische en chemische verontreiniging, hinder door stank, aantasting van eigendom, gevoelens van onveiligheid.
Ruimtelijke maatregelen Blootstelling Zwemmers worden direct blootgesteld aan water. Het zout-, stikstof- en fosfaatgehalte van het oppervlaktewater bepaalt in belangrijke mate de biologische kwaliteit van wateren. Daarnaast is het zoutgehalte van belang voor het agrarisch gebruik.
Waterbeheerders leveren in een vroeg stadium een bijdrage aan ruimtelijke plannen. Realisatie natuurvriendelijke oevers, actief biologisch beheer en aanleg van vistrappen. Inrichting en beheer van waterlopen.
Effectgerichte maatregelen Leefomgevingkwaliteit De ecologische waterkwaliteit voldoet in nog geen enkel oppervlaktewaterlichaam in het Rijnmondgebied aan de Kaderrichtlijn Waterdoelstellingen voor het ‘Goed Ecologisch Potentieel’. Tussen de afzonderlijke waterlichamen bestaan grote verschillen in de mate waarin afzonderlijke kwaliteitselementen voldoen. Minder vervuilde baggerspecie; verbetering van de kwaliteit van de waterbodem.
Emissies Puntbronnen, (vooral industriële en ongezuiverde huishoudelijke lozingen) zijn sterk verminderd. Diffuse bronnen (bouw, het verkeer, landbouw en de afvalwaterketen) zijn belangrijk
Belastende functies
WATER
Industrie, riooloverstorten, landbouw en druk op het ruimtegebruik.
108
Rioolwaterzuivering en sanering van overstorten. Baggeren van vervuilde onderwaterbodems. Controle van de kwaliteit van het zwemwater.
Brongerichte maatregelen Voorkomen en verminderen van verontreiniging door milieubelastende stoffen door regelgeving en een actieve gebruikersbenadering. Om de waterkwaliteit verder te verbeteren zullen vooral diffuse bronnen moeten worden aangepakt.
Wettelijk kader Water Op het thema water is de volgende wet- en regelgeving van toepassing. De belangrijkste Europese richtlijnen voor het waterbeheer zijn de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de twee dochterrichtlijnen. De eerste is de Grondwaterrichtlijn; deze geeft invulling aan artikel 17 van de KRW; de tweede is de Richtlijn prioritaire stoffen; deze geeft invulling aan artikel 16 van de KRW. Verder zijn direct van invloed op het waterbeheer: de Zwemwaterrichtlijn, de Richtlijn overstromingsrisico’s, de Hoogwaterrichtlijn en de Kaderrichtlijn mariene strategie. Op nationaal niveau regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert zij de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet kent een planstelsel, om coördinatie tussen waterbeheerders te bewerkstelligen. Met het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water zijn de kwaliteitseisen voor grond- en oppervlaktewater uit de KRW, de Grondwaterrichtlijn en de Richtlijn Prioritaire Stoffen in de Nederlandse wetgeving verankerd. Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciale waterbeleid en integreert het beleid op het gebied van waterkwaliteit, waterkwantiteit en grondwater. In de Waterbeheerplannen is het beleid van de waterschappen neergelegd. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. Een belangrijke verandering na de inwerkingtreding van de Waterwet is dat alle indirecte lozingen vallen onder het WM bevoegde gezag (gemeente en provincie) en alle directe lozingen onder het gezag van de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren). In het Waterbesluit is een landelijke rangorde vastgelegd bij watertekorten (de verdringingsreeks). Voor de organisatie van het waterbeheer bevat dit besluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels voor het verstrekken van informatie over het waterbeheer. Ook regelt het besluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico’s. Regelgeving voor waterbeheer is op provinciaal en regionaal niveau neergelegd in onder andere de Waterverordening Zuid-Holland, de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland en voor de waterschappen in de Keur van de waterschappen. Naast deze richtlijnen hebben andere richtlijnen invloed op de waterkwaliteit en/of -kwantiteit, zoals de Richtlijn Gevaarlijke Stoffen, de IPPC - richtlijn en de Nitraatrichtlijn. Voor meer informatie en nadere toelichting, zie www.msronline.nl
9.2 Gezondheidseffecten en effecten op natuur Water is onmisbaar voor mens en dier, maar kan ook grote problemen veroorzaken. In de regio Rijnmond zal steeds meer water de stedelijke leefwereld ‘binnendringen’, met alle risico’s van dien.
9.2.1 Effecten van water op gezondheid Water doet leven: de beschikbaarheid van bruikbaar water, de mogelijkheid tot veilig contact met water en de efficiënte afvoer en zuivering van afvalwater behoren tot de basisgezondheidsvoorzieningen in de samenleving. In onze regio zijn deze zaken goed geregeld. Veel actoren zijn dagelijks in touw om de beschikbaarheid van drinkwater te garanderen – voor een redelijke prijs – voor voldoende kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater, voor bescherming tegen overstromingen, voor een functionerend riolerings- en zuiveringssysteem en niet te vergeten voor recreatiemogelijkheden met water.
1
Man, H. de, en E.J.T.M. Leenen, 2010. Gezondheidsaspecten bij water op straat. RIONED–rapport
WATER
De uitdaging is ontwikkelingen rond gebruik, klimaat en regelgeving die de gezondheid beïnvloeden, steeds een stapje voor te zijn. Onze rioolsystemen kunnen de steeds vaker voorkomende hevige intensieve regenbuien niet aan, waardoor vaker water op straat loopt. Mensen komen daarmee op allerlei manieren in contact: kinderen spelen erin, hulpdiensten pompen het water weg en mensen maken hun ondergelopen huis of kelder schoon. De geschatte kans om onwel te worden door contact met water op straat is groter dan 10%1 .
109
Risico’s van water voor de gezondheid zijn: • verdrinking • biologische verontreiniging • chemische verontreiniging Daarnaast kan sprake zijn van: • hinder door stank, • aantasting van eigendom, • gevoelens van onveiligheid. Tegenover deze risico’s staan de positieve bijdragen voor de gezondheid: de al genoemde basisfuncties, de klimaatbufferende effecten, het waterleven van plant en dier, esthetische waarden en speel-2 en recreatiewaarden. In de regio Rijnmond zal water steeds meer onze stedelijke leefwereld ‘binnendringen’. (Risico-) communicatie, zwemonderwijs en ervaringen kunnen opdoen met water worden (of blijven) daarom belangrijk, met name voor inwoners die minder vertrouwd zijn met het leven met water onder zeespiegelniveau. De ervaringen met de ontwikkeling van een waterplein in een woonwijk in Rotterdam-Zuid zijn in dit verband leerzaam3. Risicocommunicatie over waterkwesties die mensen raken, staat nog in de kinderschoenen. Hieronder vindt u de indicatoren die een beeld geven van het aantal watergerelateerde meldingen
in het Rijnmondgebied, zoals ontvangen door de drie waterbeheerders. Meldingen binnenwateren 2010 Hoogheemraadschap van Delfland
92
100
Meting en bemonstering Waterpeil Onderhoud Stankoverlast Vissterfte/kadavers Verontreiniging
28 57
Overig
39 9
46 Bron: HHD
Beleid/doel De waterkwaliteitsbeheerders van de binnenwateren in de regio ontvangen meldingen (vragen en klachten) van inwoners over het beheer en de kwaliteit van de binnenwateren. Dit stelt hen in staat waar nodig gericht actie te ondernemen in overlastsituaties. Toelichting Drie waterkwaliteitsbeheerders in de regio hebben een klachtentelefoon die 24 uur per dag bereikbaar is voor meldingen. Vanwege de onvergelijkbaarheid van de registratiesystemen is een onderscheid naar waterkwaliteitbeheerder.gemaakt. De grafieken tonen het aantal meldingen die in 2010 zijn ontvangen. De aard van de meldingen is zeer divers: meldingen gaan zowel over waterkwaliteit (stank, vissterfte, verontreiniging, blauwalgen) als over waterkwantiteit (waterpeil, onderhoud en begroeiing).
Meldingen binnenwateren 2010
Meldingen binnenwateren 2010
Waterschap Hollandse Delta
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
128
46
16 118 6
110 14
95 304
Beschoeiingen Vissterfte Onderhoud Peil Technische installaties Waterkwaliteit Watersystemen
Begroeiing en kroos Peil Drijfvuil Kunstwerken watersystemen Overig
89 26
268
WATER
Bron: WSHD
110
Bron: HHSK
Het Hoogheemraadschap van Delfland ontving 371 meldingen. Hier werden de meeste meldingen (100) ontvangen in de categorie ‘overig’. 3057 Het Waterschap Hollandse Delta ontving 1.069 meldingen. Hier werden de meeste meldingen (304) ontvangen in de categorie ‘onderhoud’. 4013 Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard ontving 151 meldingen. Ook hier betroffen de meeste meldingen de categorie ‘overig’ (89). 4046
2
Bogaard J. van den, 2007. Speelwater en Gezondheid. Kwaliteit, veiligheid, speelwaarde en regelgeving. GGD Rotterdam-Rijnmond 3 Projectgroep waterplein, 2010. Evaluatie waterplein Bloemhofplein. Gemeentewerken Rotterdam.
9.2.2 Effecten van water op natuur Water is een verbindingselement in de natuur. Via water kunnen dieren en planten zich verplaatsen, (mits ze niet gehinderd worden door stuwen of gemalen). Plantenzaden worden door de stroming naar andere plekken vervoerd. Water verspreidt echter ook schadelijke stoffen, zoals bestrijdingsmiddelen en voedingsstoffen. Voedingsstoffen zijn vooral van invloed op de ecologische functie van wateren. Het aanbod aan voedingsstoffen bepaalt welke planten het vaakst voorkomen. Door hoge gehalten voedingsstoffen domineren bepaalde planten en verdwijnen andere. Wanneer bepaalde soorten verdwijnen, heeft dit meestal een negatief effect op het dierlijke leven. In kleine wateren kan kroos domineren. Een overmaat aan kroos vangt het zonlicht weg. In grote wateren zijn algen meestal dominant. Door een overmaat aan algen in grote wateren kunnen grote verschillen in zuurstofgehalte ontstaan waardoor vissen sterven. In hoofdstuk 7, Groen staat meer informatie over eutrofiëring in de droge natuur.
9.3 Blootstelling Mensen komen vooral in aanraking met water op locaties die als zwem- en recreatiewater in gebruik zijn. Ook blauwalgen en riooloverstorten kunnen tot problemen leiden. Waterkwaliteit Directe blootstelling doet zich vooral voor bij zwemmers. Zwemmers die water binnenkrijgen dat te veel bacteriën bevat, kunnen hier ziek van worden (darmklachten). Ook blauwalgen kunnen een probleem vormen in zwemwateren. Blauwalgen zijn bacteriën die van nature voorkomen in het water. Zij ontstaan vooral door een teveel aan voedingsstoffen in het water. Het probleem is dat ze niet alleen zuurstof produceren, maar ook gifstoffen. Zwemmers die in aanraking komen met deze gifstoffen, kunnen hiervan huid- en oogirritaties ondervinden. Krijgen zij water binnen met blauwalgen daarin, dan kunnen zij last krijgen van darmklachten. Zwemverbod blauwalg Negatief zwemadvies blauwalg
Zwemwaterkwaliteit oppervlaktewater 2010
Bacteriologisch slecht Bacteriologisch voldoende/goed
Beleid/doel Wet hygiëne en veiligheid in badinrichtingen en zwemgelegenheden (WHVBZ) en de Waterwet. Toelichting Om de zwemwaterkwaliteit te beoordelen, bemonsteren de waterkwaliteitsbeheerders tijdens het zwemseizoen (mei/ september) tweewekelijks o.a. thermotolerante bacteriën van de coligroep en blauwalgen. In het Rijnmondgebied liggen 36 zwemlocaties. In totaal zijn 457 monsters genomen. In 2010 is drie keer een zwemverbod en één negatief zwemadvies wegens blauwalgen afgegeven. Voor slechte bacteriële kwaliteit is driemaal een negatief zwemadvies gegeven. Op de kaart staan de ‘slechtste’ beoordelingen. Bij 3,7% van de bemonsteringen is de kwaliteit slecht bevonden. Zie www.zwemwater.nl. 3048
Bron: PZH
9.4 Water in de leefomgeving In deze paragraaf zijn gegevens opgenomen over de toestand en ontwikkeling van de waterkwaliteit. De grafieken tonen de resultaten van de waterkwaliteitsmetingen die de waterbeheerders uitvoeren in de door hen onderhouden waterkwaliteitsmeetnetten. Hierin kijken de waterkwaliteitsbeheerders naar onder andere stikstof en fosfaat (voedingsstoffen), zoutgehalte, zware metalen en bestrijdingsmiddelen (chemische parameters). Daarnaast worden biologische parameters gemeten, om de ecologische kwaliteit te beoordelen.
WATER
De waterkwaliteit in de regio Rijnmond is de afgelopen jaren verbeterd. Dit is vooral het gevolg van de inspanningen van de waterbeheerders en van internationale afspraken om lozingen op de grote rivieren te verminderen. Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) moet in aangewezen waterlichamen en beschermde gebieden in 2015 het Goede Ecologische Potentieel (GEP) zijn bereikt.
111
Dit is een samengestelde maatstaf waarin chemische en biologische parameters gecombineerd zijn tot één score. Voor de ecologie is het mogelijk – onder voorwaarden en goed onderbouwd – bepaalde doelen later te behalen (uiterlijk 2027). Overigens geldt ook als doelstelling dat in 2015 in alle wateren de Goede Chemische Toestand (GCT) is bereikt. Deze GCT is bereikt wanneer de concentraties van alle 44 prioritaire chemische stoffen met een Europees vastgestelde norm voldoen aan die norm. De waterschappen toetsen de kwaliteit van het water maar hebben zelf niet veel mogelijkheden om de belasting van het oppervlaktewater met deze chemische stoffen terug te dringen. Hiervoor is landelijk en Europees beleid nodig. Dit valt buiten de reikwijdte van dit rapport. Waterkwaliteit: Ecologische waterkwaliteit en Goed Ecologisch Potentieel Hierna zijn zes kaarten opgenomen als indicatoren voor de belangrijkste onderdelen waarop in het kader van de KRW wordt getoetst. Het onderdeel beleid/doel en toelichting geldt voor alle kaarten. Per kaart wordt alleen nog specifieke informatie over het betreffende onderdeel aangegeven. Beleid/doel In de aangewezen waterlichamen en de beschermde gebieden is in 2015 het Goed Ecologisch Potentieel (GEP) bereikt. Het GEP is bereikt wanneer elk individueel onderdeel (de macrofauna, vissen, algen, waterplanten, voedingsstoffen en overige algemene parameters) aan de doelstelling voldoet. Toelichting Op de kaarten zijn de KRW-waterlichamen in het Rijnmondgebied weergegeven met het resultaat per onderdeel van de toetsing aan het GEP in 2009. Per indicator geven we nog het effect van de onderdelen en een score. In 2009 voldeed nog geen enkel waterlichaam voor alle kwaliteitselementen aan het GEP. De opgave is aan het begin van het KRW-traject dus nog groot. Tussen de afzonderlijke waterlichamen bestaan grote verschillen in de mate waarin aan de afzonderlijke kwaliteitsaspecten wordt voldaan. Goed Matig Ontoereikend
Kwaliteit oppervlaktewater 2009 fosfaat (zomergemiddelde, mg/l)
Slecht
Goed Matig Ontoereikend
Kwaliteit oppervlaktewater 2009 stikstof (zomergemiddelde, mg/l)
Slecht
Bron: Waterkwaliteitsbeheerders
Fosfaat Te veel fosfaat in het water kan leiden tot kroosdekken, algenbloei, ongeschiktheid voor recreatie en verminderde biodiversiteit. Bij nietingekleurde waterlichamen is fosfaat niet relevant. Voor het onderdeel totaal fosfaat scoren 14 van de 21 waterlichamen ‘ontoereikend’. 1075 Goed Matig Ontoereikend
Kwaliteit oppervlaktewater 2009 macrofauna (EKR)
WATER
Stikstof Te veel stikstof in het water zorgt ervoor dat ongewenste soorten (zoals kroos of algen) domineren en licht en zuurstof wegnemen. Dit heeft negatieve gevolgen voor al het andere leven in het water. Voor het onderdeel stikstof scoren 11 van de 21 waterlichamen ‘matig’. 1076 Goed Matig Ontoereikend
Slecht
112
Bron: Waterkwaliteitsbeheerders
Kwaliteit oppervlaktewater 2009 macrofyten (EKR)
Slecht
Bron: Waterkwaliteitsbeheerders
Macrofauna De term macrofauna staat voor kleine (water)diertjes die nog met het blote oog te zien zijn. De maatlat van macrofauna is gebaseerd op de aanwezigheid van positieve en negatieve soorten waterorganismen per watertype. Voor het onderdeel macrofauna vallen 12 van de 21 waterlichamen in de categorie matig. 1079
Bron: Waterkwaliteitsbeheerders
Macrofyten Macrofyten zijn waterplanten. De score is gebaseerd op de aanwezigheid van verschillende soorten (diversiteit) en op het percentage plantenbedekking. Voor het onderdeel overige waterflora vallen 9 van de 21 waterlichamen in de categorie ontoereikend. 1080
Kwaliteit oppervlaktewater 2009
Goed Matig
Kwaliteit oppervlaktewater 2009
Goed Matig
fytoplankton (EKR)
Ontoereikend
vis (EKR)
Ontoereikend Slecht
Slecht
Bron: Waterkwaliteitsbeheerders
Bron: Waterkwaliteitsbeheerders
Fytoplankton Fytoplankton bestaat uit in het water zwevende algen die te klein zijn om met het blote oog te zien. Door wijzigingen in de samenstelling ervan worden verstoringen van het evenwicht zichtbaar. Voor het onderdeel fytoplankton vallen 9 van de 21 waterlichamen in de categorie ontoereikend. Van 5 waterlichamen is de score onbekend. 1081
Vis Bij de maatlatten voor vissen gaat het om de verdeling van aangetroffen vissoorten over vijf ecologische ‘gildes’. Voor het onderdeel vis scoren 7 van de 21 waterlichamen in de categorie matig. 1082
Waterkwaliteit: bestrijdingsmiddelen Bestrijdingsmiddelen zoals gewasbeschermingsmiddelen en onkruidbestrijdingsmiddelen richten zich op plaaginsecten en diverse soorten onkruid, maar hebben – wanneer zij in het oppervlaktewater terecht komen – een onbedoeld negatieve invloed op de aquatische natuurlijke soortenrijkdom, die de waterbeheerders juist willen bevorderen. Het beleidsdoel is de belasting van het oppervlaktewater met deze middelen terug te dringen en daarmee schade aan het aquatisch ecosysteem te verminderen. Waterkwaliteit: zware metalen Doelstelling is dat de concentratie van alle zware metalen in het oppervlaktewater voldoen aan de normen. Op een aantal locaties overschrijden de parameters chroom, koper, nikkel en zink (al een aantal jaren) de norm. De parameters cadmium, kwik en lood overschrijden de norm niet. Dit beeld komt overeen met het landelijke beeld. Waterkwaliteit: nutriënten in rijkswateren Hieronder staan twee indicatoren over nutriënten in de wateren van de Noordrand (waaronder de Nieuwe Maas, Oude Maas en de Nieuwe Waterweg) en de Zuidrand (waaronder het Spui en het Haringvliet). Fosfaat in rijkswater
Stikstof in rijkswater
0,3
4,0
3,5
3,0 0,2 2,5
Norm
Zuidrand Norm
Noordrand mg/l
mg/l
Noordrand 2,0
Zuidrand
1,5 0,1 1,0
0,5 0,0
0,0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2001 Bron: RWS
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009 Bron: RWS
WATER
Beleid/doel De belangrijkste parameters voor eutrofiëring zijn totaal stikstof en fosfaat. In het kader van de KRW vallen de fysisch-chemische parameters – samen met de hydromorfologische en de biologische parameters – onder de Goede Ecologische Toestand (GET). Het merendeel van de rijkswateren valt onder de categorie ‘sterk veranderde’ wateren. Hiervoor geldt een hogere norm ofwel het Goed Ecologisch Potentieel (GEP). Toelichting Voor zowel de Noordrand als de Zuidrand zijn de gehalten totaal stikstof en fosfaat gedaald ten opzichte van 1999.Tussen de Zuidrand en de Noordrand is nauwelijks verschil. De dalende trend van de parameters voor eutrofiëring in oppervlaktewater stagneert vanaf 2001. De verwachting is dat het doel van de KRW voor stikstof in 2015 niet gehaald wordt. Fosfaat wordt als niet relevant beschouwd in ‘overgangswateren’ en wordt sinds 2006 niet meer getoetst. 1092 en 1093
113
Waterkwaliteit: verzilting Het zoutgehalte van het oppervlaktewater is met name van belang voor het aangrenzend agrarisch gebruik en mag daarom niet boven een bepaalde landelijke norm komen. Verzilting is het proces waarbij zoet water wordt belast met zout(er) water, waardoor het zoutgehalte (mg-Cl/l) toeneemt. Zout water dringt in hoofdzaak via de Nieuwe Waterweg het noordelijk deel van de delta binnen. De mate waarin dit gebeurt, is afhankelijk van: • de zeewaterstand, • de rivierafvoeren van Rijn en Maas met het direct daaraan gekoppelde oppervlaktewater, • de bodemligging van de Nieuwe Waterweg, Nieuwe Maas en Oude Maas, • de achtergrondconcentratie van de Rijn. Er is sprake van achterwaartse verzilting als de chlorideconcentratie bij Kinderdijk en/of Bernisse hoger wordt dan de norm van 150 mg-Cl/l. Verzilting van het hoofdwatersysteem in de Rijn-Maasmonding kan een risico vormen voor de zoetwatervoorziening voor drinkwater, industrie, landbouw en natuur. Verschillende instanties (industrie, drinkwaterbedrijven en waterschappen) houden de verzilting goed in de gaten omdat het bij te hoge zoutgehaltes niet meer mogelijk is de verschillende waterfuncties uit te oefenen; voorbeelden hiervan zijn: koel- en proceswater, drinkwateronttrekking, landbouw (beregening), doorspoeling en peilbeheersing.
Situatie bij Kinderdijk en Bernisse tot en met 2009 De meeste situaties met achterwaartse verzilting in 2009 ontstonden door een lage afvoer van de Rijn in de periode half september tot en met begin november. Buiten deze periode trad vooral in januari nog achterwaartse verzilting op. Bij Kinderdijk (aan de Lek) traden in 2009 70 keer maximale chlorideconcentraties op die hoger waren dan 150 mg-Cl/l. De maximale concentratie bedroeg 2.185 mg-Cl/l (zie Tabel 9.2). Bij Bernisse (in het zuidelijke deel van het Spui) was de chlorideconcentratie op vier tijdstippen hoger dan 150 mg-Cl/l. De maximale concentratie bedroeg ca 3.050 mg-Cl/l. Deze overschrijdingen deden zich vooral voor in september en oktober
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Kinderdijk
3.584
1.814
2.726
1.198
1.217
560
2.185
Bernisse
4.755
1.936
9.793
5.684
2.405
4.997
3.033
Tabel 9.1 maximale chloridegehaltes (mg-Cl/l) in 2003-2009 van (achterwaartse) verzilting
Innamestops Maaswater 80
70
60
Aantal
50 Dagen Stops
40
30
20
10
0 2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Beleid/doel Het Donau-, Maas- en Rijnmemorandum 2008 (zie www.msronline.nl) Toelichting Het Maaswater is de grondstof voor het drinkwater van deze regio. Soms moet de inname in de Maas worden gestaakt of beperkt als gevolg van gedetecteerde verontreinigingen (kwaliteit) of een tekort aan water in de Maas (kwantiteit). In 2010 is er vanwege een tekort in de Maas drie dagen een innamebeperking en één dag een innamestop van kracht geweest. Dit is niet in de grafiek opgenomen omdat het hier stops door waterkwantiteit in plaats van door waterkwaliteit betreft. De inname is in 2010 acht keer gestopt gedurende 25 dagen. De stops waren voor 8½ dag het gevolg van een te hoge troebeling en voor 16½ dag vanwege onvoldoende waterkwaliteit. 1025
WATER
Bron: Evides
114
De doelstelling van het Donau-, Maas- en Rijnmemorandum 2008 is nog niet bereikt. Dit wordt onderstreept door een update die het Watercycle Research Institute in 2010 in opdracht van RIWAMaas maakte van de lijsten met (potentieel) bedreigende stoffen in de Maas. Hieruit blijkt dat de waterkwaliteit van het Maaswater nog steeds wordt bedreigd door diverse bestrijdingsmiddelen en geneesmiddelen, waaronder röntgencontrastmiddelen en hormoonverstorende stoffen. Kwaliteit baggerspecie De kwaliteit van baggerspecie geeft aan in welke mate het rivierwater verontreinigd is. Alleen sterk verontreinigde baggerspecie wordt in de Slufter geborgen. De bagger die in de Slufter wordt gestort
is afkomstig uit de rivier en havenbekkens in deze regio. Deze bagger is in het verleden verontreinigd geraakt en komt bij baggerwerkzaamheden vrij om de diepgang te behouden. Er wordt nu significant minder verontreinigd materiaal gebaggerd dan jaren geleden en het overgrote deel van het gebaggerde sediment kan verspreid worden op de Noordzee t.b.v. behoud van het mariene milieu. Geborgen baggerspecie in Slufter 1,8 1,6 1,4
m3 (x miljoen)
1,2 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bron: Havenbedrijf Rotterdam
Beleid/doel Het doel is dat in 2015 alle baggerspecie vrij verspreid of nuttig gebruikt kan worden Toelichting Om Rotterdam een diepzeehaven te laten blijven, moet er continu worden gebaggerd. Vooral in de oudere havens komt nog steeds verontreinigd baggerslib voor. Dit wordt geborgen in het baggerdepot De Slufter. In de grafiek is alleen de hoeveelheid slib weergegeven die vanuit de regio in de Slufter wordt geborgen. In 2010 is er 0,56 miljoen m3 baggerspecie uit de Rotterdamse haven en waterwegen in de Slufter geborgen. Dit is bijna een verdubbeling ten opzichte van 2009. De verklaring hiervoor is dat er in 2010 meer is gebaggerd in het kader van onderhoud dan in 2009. De hoeveelheid geborgen baggerspecie is nog steeds aanzienlijk lager dan in 2005. Dit is goed, want dit betekent dat er minder vervuilde baggerspecie is en dus dat de waterbodemkwaliteit is verbeterd. 5014
Verdroging Verdroging is slechts secundair een probleem voor waterkwaliteit, namelijk wanneer in tijden van watertekort water van mindere kwaliteit wordt ingelaten. Voor de effecten van verdroging op groen en natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 7, Groen.
9.5 Emissies: bronnen en lozingen De verontreiniging door puntbronnen is sterk verminderd. Om de doelstellingen te halen, moeten echter ook de diffuse bronnen worden aangepakt. Dat valt niet mee. De waterkwaliteit in het Rijnmondgebied wordt beïnvloed door puntbronnen en diffuse bronnen. Sinds de Wet verontreiniging oppervlaktewater van kracht is (1970), is het aantal puntbronnen (vooral industriële en ongezuiverde huishoudelijke lozingen) sterk verminderd. Dit is de waterkwaliteit ten goede gekomen. De laatste jaren echter verloopt de waterkwaliteitsverbetering langzaam. Om de doelstellingen toch te halen, moeten daarom ook diffuse bronnen worden aangepakt. Die zijn echter moeilijk te beïnvloeden en te bestrijden, omdat de locatie ervan niet duidelijk aanwijsbaar is. Veel van deze diffuse bronnen zijn gekoppeld aan de gebruiksfuncties van het land. Door oplossing, uitloging en af- en uitspoeling komen verontreinigende stoffen in de watersystemen terecht. De meest problematische stoffen en stofgroepen zijn stikstof en fosfor (voedingsstoffen), koper, nikkel en zink (zware metalen), gewasbeschermingsmiddelen en PAK’s. De meest belastende diffuse bronnen in Nederland zijn de bouw (uitloging van metalen uit dakgoten en andere bouwmaterialen), het verkeer (olie en uitlaatgassen en run-off van wegen) en de landbouw (gewasbeschermingsmiddelen en voedingsstoffen). Daarnaast speelt emissie vanuit de afvalwaterketen een belangrijke rol. In de volgende kaarten is de belasting van het oppervlaktewater voor totaal stikstof en fosfaat volgens de Emissieregistratie weergegeven. De kaarten tonen de deelstroomgebieden in Nederland. De regio Rijnmond ligt in deelstroomgebied Rijn-West. In dit gebied deed zich in 2008 de grootste belasting voor van oppervlaktewater door stikstof (N-totaal) en fosfor (P-totaal) ten opzichte van de rest van Nederland. Er zijn nog geen recentere cijfers dan voor 2008 beschikbaar bij de Emissieregistratie.
WATER 115
Deelstroomgebieden 3
(gaf15-nl) (kg/km ) 0 - 41 (6)
Belasting oppervlaktewater fosfaat (P-Totaal)
Deelstroomgebieden 3
(gaf15-nl) (kg/km ) 690 - 1030 (3)
41 - 82 (1)
1030 - 1370 (1)
82 - 123 (2)
1370 - 1710 (3)
123 - 164 (3)
1710 - 2050 (3)
287 - 328 (1)
2050 - 2390 (2)
Belasting oppervlaktewater stikstof (N-Totaal)
2390 - 3360 (1)
Bron: Emissieregistratie
Bron: Emissieregistratie
Figuur 9.2: Belasting oppervlaktewater fosfaat
Figuur 9.3. Belasting oppervlaktewater stikstof
9.6 Maatregelen In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op maatregelen die de waterbeheerders nemen om het watersysteem te verbeteren. Dit betreft maatregelen om het afvalwater te zuiveren en de waterkwaliteit te verbeteren. Daarna wordt een aantal specifieke projecten beschreven die RWS Zuid-Holland en de waterschappen hebben uitgevoerd in het kader van de KRW- maatregelen. Gemeenten, waterschappen en Rijkswaterstaat werken samen aan voldoende, zuiver en aantrekkelijk water. Zij zorgen gezamenlijk voor droge voeten voor de inwoners door waterbergingen die het overtollige regenwater afvoeren. Ook zorgen zij er samen voor dat er voldoende waterdiepte is, voldoende stroming en helpen zij knelpunten in de waterkwaliteit op te lossen. Verder komen zij elkaar tegen in de afvalwaterketen, het totale systeem van inzameling en zuiveren van afvalwater Het gaat kort gezegd om de zorg voor voldoende en schoon water in de sloten en singels en een veilige leefomgeving. Voor het waterbeheer in het Rijnmondgebied zijn vier regionale waterbeheerders verantwoordelijk. Dit zijn Rijkswaterstaat Zuid-Holland en de drie waterschappen: het Hoogheemraadschap van Delfland, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (ten noorden van de Maas) en het waterschap Hollandse Delta (ten zuiden van de Maas). De waterschappen en Rijkswaterstaat zijn niet verantwoordelijk voor de kwaliteit van het drinkwater; deze taak ligt bij de drinkwaterbedrijven.
WATER
We onderscheiden maatregelen: - voor het beheren en verbeteren van de waterkeringen (dijken, duinen en kunstwerken)4, - binnen het taakveld zuiveren van afvalwater, - voor het watersysteem (taakvelden waterkwantiteit en waterkwaliteit), - in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Taakveld zuiveren van afvalwater Beheer rioolwaterzuiveringsinstallaties en verbeteren van zuiveringsprocessen: de waterschappen zuiveren het afvalwater van huishoudens en bedrijven. Het afvalwater gaat naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties via de gemeentelijke riolering en daarna via een stelsel van rioolgemalen en persleidingen. 4
116
Deze maatregelen vallen buiten het onderdeel waterkwaliteit en zijn te vinden op www.msronline.nl
Taakveld waterkwaliteit Voorkomen of verminderen van verontreiniging met milieuvreemde en milieubelastende stoffen: milieuvreemde stoffen zijn schadelijke stoffen die van nature niet in het water voorkomen, zoals dioxines en pcb’s. De beste oplossing is permanent voorkomen dat deze stoffen in het oppervlaktewater belanden door bijvoorbeeld: een gebruiksverbod, een lozingsverbod en regels bij gebruik. Milieubelastende stoffen komen van nature in het water voor, maar hebben bij te hoge gehalten een negatief effect. Voorbeelden zijn zware metalen, bacteriën (ziektekiemen), stikstof en fosfaat. Schadelijke milieubelastende stoffen vragen vergelijkbare maatregelen als milieuvreemde stoffen; gaat het om stoffen die het natuurlijke evenwicht tussen planten en dieren verstoren, dan volstaat het regels aan het gebruik te stellen. Los van permanent benodigde maatregelen om milieuvreemde stoffen te bestrijden, hangt de noodzaak van de overige maatregelen veelal af van de lokale omstandigheden en eerdere maatregelen. Soms moet er eerst een specifiek knelpunt worden opgelost voor andere maatregelen effect sorteren. De praktijk leert dat het vaak nodig is op diverse fronten tegelijk actie te ondernemen. De waterschappen beschikken niet over wettelijke instrumenten voor de aanpak van diffuse verontreiniging van het oppervlaktewater door bestrijdingsmiddelen. Daarom proberen de waterschappen op basis van onderzoek invloed uit te oefenen op de gebruikers door hen actief te benaderen, bijvoorbeeld met voorlichting en communicatie, stimulering van het gebruik van kantdoppen, plaatsing van vanggewassen en aanleg van bufferstroken. Via contacten met de wetgever proberen de waterkwaliteitsbeheerders tevens het toelatingsbeleid en het gebruik van middelen te verbeteren. Het bevoegd gezag houdt nu bijvoorbeeld bij de toelating van nieuwe middelen rekening met de negatieve effecten op aquatische levensgemeenschappen. Mede door de communicatie tussen waterschap en gemeenten hebben veel gemeenten inmiddels emissiearme plannen ontwikkeld bij het beheer van de openbare ruimte. Het aanpassen van de inrichting/structuur van watergangen (o.a. sloten, singels kanalen) De inrichting van het watersysteem beïnvloedt belangrijke zaken als licht, temperatuur, zuurstof, voedingsstoffen en bodemsamenstelling. Deze aspecten op hun beurt bepalen of het water aantrekkelijk is voor planten en dieren. Inrichtingsmaatregelen zijn onder meer: waterpartijen graven of dempen, stuwen of dammen plaatsen en de oever (helling, materiaal) aanpassen. Het aanpassen van het beheer en onderhoud (o.a. baggeren, maaibeheer) Beheer en onderhoud bepalen in belangrijke mate het leefmilieu van planten en dieren. In Zuid-Holland Zuid beïnvloedt het beheer ook het zoutgehalte en daarmee de leefomstandigheden van planten en dieren en de beschikbaarheid van goed water voor de landbouw. Mogelijke maatregelen zijn onder meer aanpassingen in het waterpeil, de hoeveelheden en de bron van inlaatwater veranderen, dieper en vaker baggeren, andere apparatuur gebruiken bij verwijderen van planten en visstandbeheer. Wanneer de kwaliteit van baggerspecie onder de interventiewaarde blijft, kan het weer vrij toegepast worden in het gebied waaruit het afkomstig is. Waterschappen beschikken over gegevens over de kwaliteit van bagger die bij onderhoudsbaggerwerkzaamheden vrijkomt; dit is lokatiegebonden informatie. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit kan het bevoegd gezag een waterbodemkwaliteitskaart opstellen, die voor een groter gebied geldt, waardoor het verwerken van vrijkomende bagger efficiënter kan gebeuren. Uitvoering KRW-maatregelen
5
WATER
RWS Zuid-Holland Een aantal maatregelen in het Beheerplan Rijkswateren (BPRW; 2010-2015) strekt ertoe de ecologische knelpunten in het beheergebied van RWS Zuid-Holland op te lossen. Zo beoogt RWS Zuid-Holland met maatregelen als ‘de Kier’5 en visvriendelijke gemalen de vismigratie van vissen te bevorderen en de KRW-maatlatscore voor vis te verbeteren. Daarnaast helpen waterbodemsaneringen en herstel en inrichtingsmaatregelen op verschillende locaties in het beheergebied van RWS Zuid-Holland mogelijk de maatlatscore van alle biologische kwaliteitselementen te verbeteren.
het nieuwe beheerprogramma waardoor sluizen niet alleen bij eb, maar ook bij vloed, beperkt, open zouden staan
117
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) Het hoogheemraadschap HHSK heeft het programma Kaderrichtlijn Water voor zijn beheersgebied en voor de planperiode 2010-2015 integraal overgenomen in zijn Waterbeheerplan 2010-2015. Het programma omvat diverse onderzoeks- en uitvoeringsmaatregelen om de waterkwaliteit in de aangewezen KRW-waterlichamen te verbeteren en uiteindelijk te laten voldoen aan de normen. Het omvat ook enkele maatregelen die al (geruime tijd) in voorbereiding waren, zoals maatregelen uit het Integraal Plan Bergse Plas en het Integraal Plan Kralingse Plas. In 2010 is de sanering en afdekking van de Kralingse Plas afgerond en is het actief biologisch beheer uitgevoerd. Het gemaal Lepelaarsingel is vispasseerbaar gemaakt. Daarnaast is het onderzoek naar de ontwikkeling van ondiepe zones in de Zevenhuizerplas afgerond. Verder zijn de overige maatregelen uit het Integraal Plan Kralingse Plas voorbereid, en is begonnen met de afdekking van de Bergse Voorplas. Al deze maatregelen worden in 2011 uitgevoerd. Tot slot is in 2010 de voorbereiding gestart van alle natuurvriendelijke oevermaatregelen, een belangrijke maatregel om de ecologische kwaliteit van het water te verbeteren. Inmiddels zijn natuurvriendelijke oevers aangelegd in Capelle aan de IJssel (Parsival, Capelseweg), Daarnaast is aan een aantal particulieren subsidie toegekend om de natuurvriendelijke oevers te stimuleren. Het programma ligt op schema om in 2015 te zijn uitgevoerd. Daarmee zal HHSK de doelstellingen uit het Waterbeheerplan 2010-2015 halen. In het voorjaar van 2011 wordt het programma KRW herijkt; op basis daarvan bepaalt HHSK of de resterende investeringsruimte voor het programma toereikend is om de overige KRW-maatregelen uit te voeren. Waterschap Hollandse Delta Op 26 november 2009 heeft de Verenigde Vergadering het KRW-programma goedgekeurd. Dit programma bestaat uit onderzoeks-, uitvoerings- en beheermaatregelen die, in samenspraak met derden, in gebiedsprocessen zijn ingebracht. Het gaat deels om geplande maatregelen die ook in gebiedsplannen of stedelijke waterplannen opgenomen zijn. Daardoor was een deel van deze maatregelen in 2009 al in voorbereiding, in uitvoering of afgerond. Een voorbeeld in het Rijnmondgebied is de aanleg van twee vispaaiplaatsen op Putten. In het project Strypse Wetering op Voorne-Putten is waterberging gegraven in combinatie met natuurontwikkeling (PEHS) en recreatief gebruik. Verder zijn zoete en zoute waterstromen in Gebiedplan Putten gescheiden, is de Vierambachtenboezem op Putten gebaggerd en is de waterkwaliteit in het Oosterpark bij Ridderkerk verbeterd. Naast de al geplande maatregelen zijn in de gebiedsprocessen een aantal nieuwe maatregelen benoemd die specifiek bedoeld zijn om de KRW-doelstellingen te halen.6
9.7 Bestuurlijke vraagstukken Hoewel de waterkwaliteit is verbeterd, wordt het gewenste niveau nog niet overal bereikt. De aandacht moet vooral gericht zijn op diffuse bronnen en voldoende ruimte voor water bij de inrichting van nieuwe gebieden. Verdere verbeteringen zijn bijna alleen mogelijk door generiek beleid, technologische oplossingen en intensievere samenwerking tussen de actoren. Ook is een belangrijk positief effect te verwachten van de nieuwe Waterwet en de KRW. De bezuinigingen van het nieuwe kabinet versoberen de uitvoering van de KRW echter.
WATER
Aanpak waterkwaliteitsproblemen Hoewel de waterkwaliteit is verbeterd, wordt het gewenste niveau nog niet overal bereikt. Nog steeds treden er in sommige wateren problemen op met blauwalgen, kroos en bacteriële verontreiniging. Er zijn verdergaande investeringen nodig om de waterkwaliteit over de hele linie of voor specifieke wateren verder te verbeteren. De meest kosteneffectieve maatregelen zijn inmiddels uitgevoerd. Hierbij zijn de volgende onderwerpen belangrijk. De meest belastende diffuse bronnen in Nederland zijn de bouw, het verkeer en de landbouw. Continue agendering van dit probleem bij het rijk is van belang. Daarnaast speelt emissie vanuit de afvalwaterketen een belangrijke rol. Al jaren werken de waterschappen en gemeenten samen om de
Deze maatregelen zijn ook via de stroomgebied beheerplannen van Maas en Rijn als bijlage bij het Nationaal Waterplan gevoegd en aangemeld bij de Europese Unie. Een deel van de onderzoeksmaatregelen en uitvoeringsmaatregelen heeft zo een resultaatplicht waarover verantwoording moet worden afgelegd aan de Europese Unie. In 2013 wordt hiertoe een eerste tussenrapportage opgesteld.
6
118
vuiluitworp uit de afvalwaterketen te reduceren. Dankzij goede samenwerking is de situatie steeds verder verbeterd, maar continuering blijft nodig. Dit komt doordat de waterkwaliteit in stedelijk gebied weer achteruitgaat, doordat riooloverstorten vaker zullen ‘werken’ als gevolg van onregelmatiger en heviger neerslag. Bij de inrichting van nieuwe gebieden moet voldoende ruimte voor water komen. Samenwerking tussen partijen is hierbij van cruciaal belang. Bij de aanleg van nieuwe wegen moet het hemelwater worden afgekoppeld en naar een zuiverende voorziening worden geleid. Atmosferische depositie is immers een bron van stikstof en andere verontreinigingen. Voor nieuwe stoffen (veelal de (dier)geneesmiddelen en hormoonstoffen) en andere probleemstoffen is een maatregelenpakket afgesproken in het Uitvoeringsprogramma diffuse bronnen. De Tweede Kamer wordt periodiek via een voortgangsrapportage geïnformeerd. De eerste rapportage is op 30 september 2009 aangeboden. In de regio is actieve inzet op dit taakveld gewenst. Verdere verbeteringen in de waterkwaliteit in rivieren en kustwateren zijn moeilijk te realiseren. Dit komt doordat in de regio Rijnmond de belasting van rijkswateren en de kustzone voor tweederde afkomstig is van buitenlandse bronnen. Binnendijks zijn bronmaatregelen ook niet eenvoudig doordat de waterkwaliteit beïnvloed wordt door allerlei diffuse bronnen. Verdere verbeteringen zijn alleen mogelijk door generiek beleid, technologische oplossingen en een intensievere samenwerking tussen de actoren. Wel mag een belangrijk positief effect verwacht worden van de nieuwe Waterwet en de KRW. Beleid verzilting/zoetwatervoorziening Bij lage rivierafvoeren dringt zout water vanuit zee de rivier op. Hierdoor worden bepaalde inlaatpunten waar normaliter zoet water wordt ingelaten, onbruikbaar. Om gebieden waar zoet water gewenst is, te ontzien, moet water van elders worden aangevoerd of moet bewust worden gekozen voor suppletie met zout water wanneer er schade ontstaat door het uitzakken van het waterpeil. De voorziening van zoet water voor de landbouw is een belangrijk bestuurlijk agendapunt in het landelijk gebied van de regio. Voor de aanvoer van zoet water zijn de te maken bestuurlijke keuzen van groot belang voor de zijarmen van de grote rivieren. Discussies hierover vinden plaats in het kader van het deelprogramma Zuidwestelijke Delta. Kaderrichtlijn Water De komst van het nieuwe kabinet en de forse bezuinigingen hebben bij RWS Zuid-Holland geleid tot het ‘ temporiseren en versoberen’ van een aantal KRW-maatregelen. Zo is voor RWS Zuid-Holland het ‘Kierbesluit’ ingetrokken. De meeste maatregelen voor de aanleg van vispassages bij gemalen zijn uitgesteld tot na 2015. Bij waterbodemsaneringen zijn ingrepen om de waterbodemkwaliteit te verbeteren, niet meer vanzelfsprekend, omdat de waterkwaliteit met het nieuwe KRW-beleid leidend is geworden. Ook is een aantal herstel- en inrichtingsmaatregelen onder druk komen te staan door budgetkrapte. Momenteel wordt de lijst KRW-maatregelen opnieuw geprioriteerd. Deze nieuwe besluiten zullen de realisatie van de KRW-doelen vertragen. Overigens bleek in april 2011 een meerderheid van de Eerste Kamer alsnog voor uitvoering van het Kierbesluit. Bestuursakkoord Water Rijk, provincies gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben recent een nieuw Bestuursakkoord Water gesloten. Dit akkoord focust op een doelmatiger waterbeheer; daarbij is de inzet de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De maatregelen zijn gericht op: - heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte; - beheersbaar programma voor de waterkeringen; - doelmatig beheer van de waterketen; - slim combineren van werkzaamheden; - indirecte verkiezingen waterschapsbestuur.
Beleid bestrijdingsmiddelen Er zijn de afgelopen jaren verschillende initiatieven genomen om de directe toestroom van in de agrarische sectoren gebruikte middelen naar het oppervlaktewater te beperken zoals voorlichting en
WATER
Dit nieuwe beleid verandert verantwoordelijkheden en grijpt in op de planstructuren. Beleid en uitvoering worden meer gescheiden en het beleid over verschillende beleidsterreinen wordt meer geïntegreerd. De exacte impact van het bestuursakkoord is nog niet duidelijk. Aandacht hiervoor is gewenst.
119
communicatie met de sectoren, stimulering van het gebruik van kantdoppen, het plaatsen van vanggewassen en aanleg van bufferstroken. Via contacten met de wetgever proberen de waterbeheerders tevens verbeteringen te bewerkstelligen in het toelatingsbeleid en het gebruik van middelen. Het onderzoek heeft eraan bijgedragen dat bij de toelating van nieuwe middelen negatieve effecten op aquatische levensgemeenschappen worden meegenomen. Ook in stedelijk gebied worden door gemeenten nog gewasbeschermingsmiddelen en onkruidbestrijdingsmiddelen toegepast. Mede door de communicatie tussen waterschap en gemeenten hebben veel gemeenten emissiearme plannen ontwikkeld bij het beheer van de openbare ruimte. Ook hier blijft bestuurlijke aandacht ter verdere vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen nodig.
9.8 Conclusies en aanbevelingen
WATER
Conclusies • De waterkwaliteit is de afgelopen jaren verbeterd en de waterbodems zijn schoner geworden. Het terugdringen van lozingen van fosfaat en stikstof is succesvol geweest. Ook de hoeveelheid zwaar verontreinigd slib is gedaald. • Niettemin worden nog niet alle kwaliteitsdoelstellingen gehaald. Dit betreft onder andere de KRWdoelstelling voor ecologische waterkwaliteit, de concentratie van (zware) metalen, de eutrofiëring van het oppervlaktewater en de organische microverontreinigingen. • De laatste jaren verloopt de waterkwaliteitsverbetering langzaam omdat de meest kosteneffectieve maatregelen al zijn getroffen. • Belasting van het oppervlaktewater vindt plaats vanuit enkele verspreide directe lozingen van afvalwater (buiten de bebouwde kom), door lozingen van diffuse bronnen en door lozingen via overstorten van gemeentelijke rioolstelsels. Overstorten ontstaan bij hevige regenval, wanneer het rioolstelsel de hoeveelheid water niet meer kan verwerken. Door veranderingen in het klimaat treden dergelijke situaties steeds vaker op. • De waterschappen beschikken niet over wettelijke instrumenten om iets te doen aan de diffuse verontreiniging van het oppervlaktewater door bestrijdingsmiddelen en zijn daarom afhankelijk van de acties van andere overheden. • Inwoners van de regio hebben op verschillende manieren steeds vaker met water te maken in hun leefomgeving. Dit kan naast positieve effecten zoals recreatie- en belevingswaarde, gezondheidsrisico’s met zich meebrengen.
120
Aanbevelingen Er wordt aanbevolen om: • de waterkwaliteit verder te verbeteren door de waterbeheerders samen met onder andere Rijk, provincie, gemeenten te laten werken aan - verbeterde nationale en provinciale wet- en regelgeving, - een verbeterde afvalwaterketen en duurzaam onkruidbeheer (met gemeenten), - water en verkeer (hemelwater van snelwegen zuiveren), - water en bodem (waterbodemkwaliteitskaarten), - water en groen (natuurvriendelijke oevers), - water en lucht (natte depositie van stikstof), • bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen meer rekening te houden met water: bijvoorbeeld bij zaken als waterberging, afkoppeling schoon hemelwater van riolering, verkeer als diffuse bron en atmosferische depositie; • waterkwaliteit in rivieren en kustwateren te verbeteren door generiek beleid, technologische oplossingen en een intensievere samenwerking tussen de verschillende actoren; • diffuse bronnen verder aan te pakken: aanpak aan de bron via generiek beleid lijkt hiervoor het meest adequaat; • samen te werken tussen waterschappen en gemeenten om de vuiluitworp uit de afvalwaterketen te verminderen; • in te zetten op de scheiding van hemelwater en afvalwater en het afkoppelen van hemelwater op verhard oppervlak van de riolering; • gebruik van bestrijdingmiddelen tegen te gaan door onder andere verder onderzoek, voorlichting en communicatie met de sectoren, communicatie tussen het waterschap en de gemeenten en het opstellen van emissiearme plannen bij het beheer van de openbare ruimte; • inwoners (verder) vertrouwd te maken met leven met water, bijvoorbeeld door inzet van (risico) communicatie en zwemonderwijs.