215
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde 9.1. Dit hoofdstuk 9.1.1. Onderzoeksvragen bij dit hoofdstuk In dit hoofdstuk wordt ingezoomd op de wending die plaatsvindt bij Wagenaar. De vraag is of de andere commissieleden deze wending ook meemaken als zij de nota Kerk en kerkorde van Wagenaar krijgen toegestuurd. Tevens komt de vraag aan de orde of Wagenaar hierbij ook argumenten ontleent aan of lijnen trekt naar het apostolaat. 9.1.2. De lijn van dit hoofdstuk In 9.2 geef ik de nota Kerk en kerkorde van Wagenaar weer. In 9.3 volgt de reactie van Bakhuizen van den Brink die aangeeft grote moeite te hebben met het feit dat er zo snel naar de praktijk wordt overgestapt. In 9.4 bestuderen we de vergadering van 18 en 19 november 1943. De commissie besluit voorrang te verlenen aan het ontwerp Wagenaar (9.4.1). Vervolgens wordt er in de commissie gesproken over de nieuwe grote synode (9.4.2). Een indringend gesprek binnen de commissie zorgt ervoor dat vastgesteld wordt dat de nieuwe synode op de bodem van de belijdenis moet staan (9.4.3). De commissie bespreekt vervolgens de technische voorstellen die het project moeten mogelijk maken (9.4.4). In 9.4.5 worden de verdere route en het tijdpad vastgesteld. In 9.5 nemen we kennis van de algemene toelichting bij het Ontwerp die door Scholten voortvarend vervaardigd wordt. In 9.6 bezien we de schriftelijke reacties van de andere leden van de commissie. Diverse leden willen positiever insteken dan Scholten (9.6.1). Vervolgens gaat het over de grondslag van de belijdenis (9.6.2) en over nieuw belijden van de kerk (9.6.3). Diverse leden reageren ook op het voorstel om het vetorecht van de provinciale kerkbesturen af te schaffen (9.6.4) en eveneens op de vertegenwoordiging van de classicale vergaderingen en van de raden (9.6.5). Hierna lopen we de overige opmerkingen bij het ontwerp na (9.6.6). In 9.6.7 wordt apart aandacht gegeven aan de reactie van Severijn, omdat hij te kennen geeft zeer ongelukkig met het voorstel te zijn en een andere weg te willen. Ten slotte volgt in 9.7 de beantwoording van de onderzoeksvragen. 9.2. Nota Wagenaar Kerk en kerkorde van 1 oktober 1943 In dit hoofdstuk nemen we kennis van de nota die Wagenaar op de eerste dag van oktober 1943 heeft toegestuurd aan de leden van de commissie voor beginselen van kerkorde. Tussen haken vindt u de nummering van Wagenaar. (1.) In zijn nota vermeldt Wagenaar eerst dat hij in zijn beide voorgaande nota’s het standpunt verdedigd heeft dat de zaak van de nieuwe kerkorde het best gediend wordt met het gereedmaken van een volledig project voor de kerk. (2.) Vervolgens noemt Wagenaar de omstandigheden die zich voorgedaan hebben en die bij hem de vraag hebben doen rijzen of het toch niet noodzakelijk is te beginnen met een regeling voor de grote synode. Ze komen overeen met de argumenten die hij geformuleerd heeft in zijn brief aan Gravemeyer. Formeel kan alleen dit verschil geconstateerd worden dat zijn verzuchting aan Gravemeyer dat de commissie zich verliest in abstracte beschouwingen en daarvan af moet worden gebracht, nu als eerste argument genoemd
216
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
wordt, terwijl hij het tweede argument in zijn brief aan Gravemeyer in twee leden uitsplitst (b en e). (3, 4 en 6.)724 Wagenaar wijst er vervolgens op, dat de aanduiding ‘grote synode’ onjuist is, want deze vooronderstelt dat de huidige ‘kleine synode’ intact blijft. Het gaat hem om de regeling voor een werkelijke synode, een door de classicale vergaderingen gekozen synode. Het gaat om een noodvoorziening. Aan het Algemeen Reglement van 1816 moet een regeling worden toegevoegd die het bijeenkomen van een werkelijke synode mogelijk maakt, zodat er een orgaan komt waarin de kerk spreken kan. De nieuwe organen, raden en commissies, die de laatste jaren buiten de kerkorde om ontstaan zijn, kunnen op eenvoudige wijze aan de nieuwe synode worden vastgehecht. (7.) Wagenaar komt tot drie beginselen waarop de ontwerpregeling voor een nieuwe synode afgestemd moet zijn: - de regeling moet eenvoudig, overzichtelijk en klein van omvang zijn; - zij moet niet meer dan nodig vooruitlopen op de nieuwe kerkorde; - zij moet niettemin de voornaamste gebreken opheffen die aan het huidige bestuursapparaat kleven. (8.) Voordat Wagenaar zijn ontwerpregeling uiteenzet, gaat hij eerst in op het onderscheid tussen de algemene synode en de algemene synodale commissie. De synode draagt ten onrechte de naam synode. Zij is geen synode, maar een algemeen kerkbestuur boven de provinciale en de classicale besturen. De algemene synode komt slechts enkele malen bijeen, terwijl de lopende zaken worden afgehandeld of voorlopig behandeld door een algemene synodale commissie. In wezen is deze commissie het eigenlijke kerkbestuur, wat na 10 mei 1940 zich alleen maar heeft toegespitst. Feitelijk is er tussen de taak van de algemene synodale commissie en de algemene synode geen principieel verschil. (9.) In deze conclusie ligt voor Wagenaar de mogelijkheid om te komen tot een in technisch reglementaire zin zeer simpele oplossing om de echte synode in de huidige reglementenbundel te incorporeren. Dit kan gebeuren doordat men bepaalt: a. dat de werkzaamheden van de huidige synode (met uitzondering van de onder b te noemen speciale taken) worden overgedragen aan de algemene synodale commissie. b. dat een werkelijke synode wordt gecreëerd die voorlopig enkele speciale grote taken krijgt en zo ‘automatisch ontlast blijft van al het administratieve gedoe, waaraan de huidige synode haar tijd besteedde.’725 (10.) Als men zo bevoegdheden verschuift, hoeft voor deze regeling niet de hele huidige
724
Punt 5 laat ik in de tekst weg, omdat het hier om een ‘tussenopmerking’ gaat. Hier vermeldt Wagenaar dat een omwerking van de bestaande reglementenbundel zoveel mogelijk vermeden moet worden. Zo’n omwerking zou veel te veel tijd vergen ‘en in deze tijd van papiergebrek technisch niet uitvoerbaar zijn’. Er moet daarom een regeling gezocht worden die voor de leden van de classicale vergaderingen en voor de kerkenraden overzichtelijk is en weinig drukwerk vraagt. De regeling moet inclusief een behoorlijke toelichting in één nummer van het Weekblad van de Nederlandse Hervormde Kerk afgedrukt kunnen worden. 725 Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 35.
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
217
reglementenbundel te worden omgewerkt. Waar synode staat, leest men algemene synodale commissie, tenzij het gaat om een van de speciale taken van de nieuwe synode. De werkzaamheden van de nieuwe synode kunnen geregeld worden met behulp van enkele algemene regels en aan de hand van hetgeen er in de laatste jaren in verband daarmee in de kerk en het kerkenwerk is gegroeid. (11.) Als speciale taken ziet Wagenaar in het bijzonder: a. de wetgevende bevoegdheid van de huidige synode; b. het instellen van raden en commissies en werkgroepen van belang voor het algemene kerkelijke leven; c. het doen van sommige benoemingen; d. het leiding geven aan het algemene kerkelijke leven; e. het tot uiting brengen van hetgeen er op de verschillende levensterreinen van de kerk leeft. Aan het laatste punt voegt Wagenaar toe dat het vetorecht van de provinciale kerkbesturen tegelijk dient te vervallen. (12.) Wagenaar reikt ook een eenvoudige oplossing aan voor de rechtspraak van de algemene synodale commissie en de synode. De rechtspraak die nu is toegewezen aan de synode contracta kan aan de algemene synodale commissie worden toegewezen naast de cassatie-rechtspraak. De rechtspraak die nu gehouden wordt door de volledige synode kan aan een verdubbelde algemene synodale commissie worden opgedragen door oproeping van de secundi. In de gevallen waarin de reglementen aan de algemene synodale commissie de voorbereiding voorschrijven van door de synode te behandelen zaken kan deze voorbereiding worden opgedragen aan het moderamen. (13.) Inzake de samenstelling van de nieuwe synode stelt Wagenaar voor deze samen te stellen uit de afgevaardigden van de 44 classes die om beurten een predikant en dan weer een ouderling afvaardigen. Zo wordt tegelijk de meerderheid van de predikanten ten opzichte van de ouderlingen doorbroken. Ook de Walen vaardigen een ambtsdrager af, wat het totaal op 45 brengt. Hier komen enkele kerkelijke hoogleraren bij en een aantal, eventueel adviserende, leden uit de raden, commissies en werkgroepen en uit de kerkvoogdijwereld. Wagenaar stelt verder voor dat de synode uit haar midden jaarlijks een voorzitter kiest en twee assessoren (niet herkiesbaar) die samen met de eerste en tweede secretaris van de algemene synodale commissie het moderamen vormen. Aangaande de werkwijze van de nieuwe synode wil Wagenaar niets regelen, omdat dit een zaak is van het moderamen van de synode zelf. Een van de beginselen van kerkorde dient te zijn, dat men alleen regelt wat strikt nodig is. Zo worden ongelukken voorkomen. Het is genoeg om art. 9 van het Algemeen Reglement op de besluitvorming van toepassing te verklaren.726
726
Art. 9: ‘Geen kerkelijk Bestuur neemt eenig besluit in bestuurszaken, noch eenige beslissing in zake van kerkelijk geschil, noch doet eenige uitspraak in zake van tucht1), dan bij tegenwoordigheid van minstens twee derden2) der leden, waaruit het bestaan moet3), tenzij de vergadering wegens on-
218
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
Ook moet worden vastgelegd dat de kerk ter vervulling van voor haar belangrijke taken raden, commissies en werkgroepen in het leven roept en van huishoudelijke bepalingen voorziet. Met name moet reglementair worden vastgelegd dat de synode een commissie benoemt voor het ontwerpen van een nieuwe kerkorde. Hierdoor wordt het tijdelijke van de huidige regeling onderstreept. 9.3. Reactie Bakhuizen van den Brink Op 17 november 1943 schrijft Bakhuizen van den Brink727 dat hij de vergadering van 18 en 19 november te Hulshorst niet kan bijwonen, zoals hij reeds aan Wagenaar had meegedeeld. Hij deelt mee dat hij zich niet vinden kan in de nota van Wagenaar. Hij heeft er ook grote moeite mee om zo snel naar de praktijk over te stappen en de prealabele doordenking over te slaan. Hij is nog steeds van mening dat het gaat om een commissie voor beginselen van kerkorde. De meningen uit de diverse richtingen mogen bekend zijn, voor Bakhuizen van den Brink staat tegelijk vast dat deze nog te weinig met elkaar geconfronteerd zijn. Bakhuizen van den Brink heeft er ook bezwaar tegen dat er eerst een grote synode wordt samengeroepen en de nieuwe kerkorde pas daarna ontworpen wordt. Zo weet men niet wat er uitkomt. Het komt hem niet als aannemelijk voor dat de kerk dit zal accepteren. Hij wijst er tevens op dat de huidige classisindeling qua zielenaantal ondeugdelijk is en geen basis vormt voor een goede vertegenwoordiging. 9.4. De vergadering van 18 en 19 november 1943 9.4.1. Voorrang ontwerp Wagenaar Op 18 en 19 november 1943 komt de commissie voor beginselen van kerkorde na lange tijd weer bijeen te Hulshorst, de gedwongen woonplaats van P. Scholten, die nu voor de
genoegzaam getal van leden, reeds eenmaal was uiteengegaan en ten tweeden male tot behandeling der zaak wettiglijk was opgeroepen. Vergaderingen van een kiescollege in een gemeente, waar het Classicaal Bestuur (of het Provinciaal Kerkbestuur) doet wat des Kerkeraads is, bestaan uit de overgebleven kerkeraadsleden, uit den consulent, zoo de gemeente vacant is, uit de gemachtigden en uit de leden des Classicalen Bestuurs (of des Provincialen Kerkbestuurs). 1) Men lette op de wettige kerkelijke terminologie: besluit in bestuurszaken, beslissing in kerkelijke geschillen, uitspraak in tuchtzaken. 2) Een voorstel “om voor colleges, wier ledental dertig of meer bedraagt, de tegenwoordigheid van de grootste helft der leden, als tot het dadelijk nemen van een besluit genoegzaam, vast te stellen”, heeft de Synode afgewezen. (Hand. 1867 bl. 86-88) 3) Waaruit het bestaan moet, dat is dus het volledig getal zonder aftrek van vacante plaatsen. (Bijl. B. 1869 bl. 165-169). Wel erkende de Synode, dat dit “in sommige gevallen eenig bezwaar kan opleveren, b.v. voor kleine Kerkeraden van vijf leden, in welke bij eene enkele vacature reeds de afwezigheid van een lid het nemen van een besluit verhindert; maar dit bezwaar ware licht verholpen als de voorzitter de leden der vergadering terstond na de scheiding ten tweeden male oproept.” De Synode besliste, dat een oproeping voor twee vergaderingen te gelijk op een convocatiekaart niet geoorloofd is. Hand. 1930 bl. 372. De Synode van 1871 oordeelde, dat, in geval van vacature, en, bij gevolg, ook in gevallen daarmede gelijk staande, de consulent niet tot het getal der Kerkeraadsleden moet worden gerekend. Hand. 1870 bl. 168-170; 1871 bl. 175-182, 286, 287.’ AR 1948, 9. 727 Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 38.
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
219
eerste keer de commissie voorzit. Bij de opening roept hij eerst het ontstaan van de werkgroep in herinnering en de gang van de commissie. Hij houdt de andere leden voor, dat zij geen studiecommissie vormen die eindeloos de tijd heeft. Er is sprake van een historisch moment dat zij niet voorbij mogen laten gaan. Hij trekt de parallel met 1816, toen de samenleving volkomen veranderd was. Daarvan zal ook na het beëindigen van de oorlog sprake zijn. De kerk moet na de oorlog kunnen spreken tegen het volk en tegen de overheid. De kerk moet dan een leidende taak vervullen en bij alles weer belijdend spreken. De huidige bestuurssynode kan dat niet. Daarom gaat het nu om de vraag ‘hoe de Kerk haar orde aan de orde kan stellen’.728 Scholten stelt voor voorrang te verlenen aan de nota Wagenaar als ‘een uit de nood van de tijd geboren intermezzo’.729 Berkelbach van der Sprenkel vraagt zich af of het goed is dat de juristen met een concreet plan komen, terwijl de juristen en theologen het samen over de beginselen nog niet eens zijn. Emmen voelt er wel voor, maar het advies om een grote synode te creëren moet vergezeld gaan van de motivering dat deze synode komt tot een nieuwe kerkorde. Ook Gravemeyer denkt in deze richting. Hij tekent hierbij aan dat het advies ‘grote synode’ een uitvloeisel moet zijn van de nieuwe inzichten betreffende de kerkelijke zaken. De Vos vindt het concrete van het voorstel eveneens zeer aantrekkelijk. Hij wil ook een duidelijke formulering van het waarom, maar daarin liggen al beginselen besloten, bijvoorbeeld de classicale onderbouw. Voor Van Ruler zijn de taak en de motivatie van de nieuwe synode nog niet geheel duidelijk. Gaat het alleen om een sluis voor een nieuwe kerkorde of wordt zij arbeidsorgaan van de nieuwe kerk en het orgaan voor een nieuw belijden en getuigen? Hij ziet in de nieuwe synode iets van een amfibie: enerzijds moet zij de mogelijkheid voor de orde van de kerk scheppen, constituerend bezig zijn, anderzijds moet zij tegelijk als wetgevende vergadering constituante zijn. Van Ruler voelt een crux aan: de huidige synode is geen synode, geen orgaan van de kerk. Hoe kan zij dan besluiten tot een grote synode en de beginselen van kerkorde die gehanteerd moeten worden? Tegelijk wordt die synode geacht in de naoorlogse tijd direct te belijden. Scholten beaamt dat de commissie met een grote synode impliciet een aantal beginselen aanvaardt. Het meeste kan echter straks bij het formuleren van de nieuwe kerkorde opnieuw worden bezien. Zo moet de classicale structuur nu aanvaard worden, terwijl de classicale indeling en hetgeen Bakhuizen van den Brink daarover schrijft, later nader bekeken kunnen worden. De kerk zal dan zelf haar orde aan de orde kunnen stellen. Sommige zaken moeten nu helder worden, zoals de vraag wat kerkelijke vertegenwoordiging is. Ook de historische urgentie moet gemotiveerd worden. Voor Scholten is de nieuwe synode in zekere zin incidenteel. De rest komt later definitief aan de orde, waarbij ook de constructie van de synode gewijzigd kan worden. Dan komt ook het vraagstuk van de leertucht aan de orde, evenals de inhoud van het nieuwe belijden. Dat de kerk kan belijden is een zaak van kerkorde, wat de kerk belijdt een zaak van de kerk zelf. Berkelbach van der Sprenkel vraagt zich af of de commissie zichzelf door de nood van de tijd niet te veel onder de druk van het moment laat plaatsen. Als de kerk de kerkorde aan de orde stelt, gaat het in wezen om een nieuw reorganisatieontwerp. Moet de kerk niet eerst als geheel wakker worden om samen te vragen om een nieuwe kerkorde? Hij vreest
728 729
Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 40. Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 41.
220
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
dat aan het einde van de oorlog de oude partijen los zullen breken. Scholten ontkent dit gevaar niet, maar het gevaar dat de kerk na de oorlog weer in de oude situatie en bedding van 1816 terugvalt is niet minder groot. Dit argument wordt door Berkelbach van der Sprenkel beaamd. Hij spreekt uit voor dit voorstel het meest te voelen. ‘We moeten de Kerk dwingen zich bewust te worden Kerk te zijn te midden van ons volk, dus om het Woord recht te bedienen.’730 Hier vindt een omslag in de discussie plaats. Wagenaar zet de vijf motieven op een rij die tot dit voorstel geleid hebben: 1. De nieuwe, zich tot alle verdiepingen van de kerk uitbreidende, constructie van het Kerkelijk Overleg, in de vorm van de op de jongste classicale vergadering voorgelezen nota van Gemeenteopbouw. 2. De behoefte het werk van de raden en commissies nader aan de kerk te hechten. 3. De innerlijke nood van de kerk, onder meer tot uiting komend in de drang tot reorganisatie en in de ontworpen regeling voor bestuur en beheer. 4. Het voorstel is de sluis waardoor de nieuwe kerkorde in het grote vaarwater terechtkomt. 5. Ten slotte is er de directe behoefte aan een orgaan dat namens de kerk kan spreken. Dit motief is de urgentie van het moment. Het is wel heel belangrijk, ‘maar ook zonder deze urgentie zijn er redenen te over om eerst tot de samenstelling van een nieuwe synode te komen. Het voorstel geeft voor al deze motieven voorlopig of ten principale een uitweg uit het moeras.’731 Voorzitter Scholten constateert dat men het er nu over eens is dat de kerk zich bewust moet worden kerk te zijn. Dit sluit in dat: - er een vertegenwoordiging is in presbyteriale zin; - de kerk een orgaan moet hebben dat spreekt en dus belijdt; - er een werkgemeenschap is die de samenleving infiltreert. Met deze conclusie kunnen blijkbaar alle leden zich verenigen. Zonder opmerkingen gaat men over naar het volgende gesprekspunt. 9.4.2. Nieuwe grote synode Na het besluit het voorstel van Wagenaar als uitgangspunt te aanvaarden, komen de volgende punten aan de orde: de bespreking van de voordelen van een grote synode en de wijze waarop zij zal worden samengesteld; de voordelen van de grote synode voor het interkerkelijk gesprek en de verhouding van de grote synode en het werk van Gemeenteopbouw. Deze punten geven weinig aanleiding tot discussie. Uit de notulen krijg ik de indruk dat alles wat te berde gebracht wordt ook door de andere leden gedragen wordt. Gravemeyer brengt naar voren dat de nieuwe kerkorde een werkorde moet zijn. Hiermee bedoelt hij dat het nieuwe werk niet door de kerk in verslagen aangehoord, maar kerkelijk gedaan zal moeten worden. De grote synode zal in elke classis haar vertrouwensman hebben en omgekeerd. De grote synode zal ook het kerkelijk gesprek kunnen voeren met andere kerken in binnen- en buitenland. Zo zal het gesprek wortelen in de kerk. Van Ruler brengt naar voren dat ook de classicale indeling een herziening behoeft. Wagenaar is het hiermee eens, omdat sommige classes te groot en andere voor het kerkelijk werk te klein zijn. Dit punt moet bij het opstellen van de nieuwe kerkorde aan de orde
730 731
Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 44. Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 44.
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
221
komen. De afgevaardigden moeten uit de classes komen, terwijl andere afgevaardigden vanwege het ambtelijk karakter een adviserende stem krijgen. De particuliere synode kan als werk- en beroepsverband niet gemist worden om allerlei werk in groter dan classicaal verband te kunnen brengen. Voorwaarde is wel dat ook de provinciale synode gekozen wordt door de classicale vergaderingen. Ook de kerkvisitatie kan hierbij horen. Van Ruler heeft bezwaar tegen de splitsing van grote synode en algemene synodale commissie als geestelijk en als administratief lichaam. Alle zaken, ook de administratie en de financiën, vormen een facet van de regering van de kerk. Dit bezwaar blijkt op een misverstand te berusten, omdat alle commissies, dus ook de algemene synodale commissie, werken krachtens delegatie van de synode. Over de verhouding van de grote synode en het werk van Gemeenteopbouw is men het eens: zoals de grote synode Gemeenteopbouw niet kan missen, is het ook omgekeerd. Al het werk van Gemeenteopbouw behoeft een kerkorde die veel meer ruimte geeft om al het werk (onder andere evangelisatie onder buitenkerkelijken en de ziekenzorg) kerkelijk te doen. Emmen spreekt zijn vreugde erover uit dat hij in de bespreking zo sterk de apostolische bewogenheid ervaart die hij in de Dordtse kerkorde van 1619 te veel mist. 9.4.3. De nieuwe synode op de bodem van de belijdenis Op de tweede dag vindt er een indringend gesprek plaats over de verhouding tussen de nieuwe synode en de belijdenis. Dit is mede te danken aan het feit dat Severijn nu wel aanwezig is. Het gesprek begint met het aan de orde stellen van de taak van de nieuwe synode. Scholten ziet als eerste taak de voorbereiding van een nieuwe kerkorde aan de hand van het door de werkgroep voorbereide werk. De synode zal een commissie moeten benoemen om een ontwerp van een nieuwe kerkorde te maken. Berkelbach van der Sprenkel wijst erop dat er meer gezegd moet worden. Er moet ook aangegeven worden dat de nieuwe kerkorde moet voldoen aan de opdracht en de roeping van de kerk. ‘Deze omvatten de reine bediening van het Woord en Sacramenten en het handhaven van de orde.’732 Op dit gebied is er grote ongebondenheid. De kerk moet weten hoe de commissie denkt over de vraag hoe de synode orde zal stellen. Gravemeyer geeft de voorkeur aan het formele herstel, omdat het gevaarlijk kan zijn in de thans nog bestaande ‘stembussfeer’ te veel materiële principia aan de orde te stellen. Emmen sluit zich aan bij Berkelbach van der Sprenkel. Het moet duidelijk zijn dat de taak van de synode alleen duidelijk wordt tegen de achtergrond van het belijdend karakter van de kerk. De synode moet komen tot een nieuw belijden en bepalen van de grenzen waar men niet buiten kan gaan. Berkelbach van der Sprenkel is van mening dat vorm en inhoud niet gescheiden kunnen worden. Al gaat het nu vooral om het formele, daarmee is tegelijk het inhoudelijke aan de orde. De kerk zal moeten uitspreken dat zij komt tot een opnieuw belijden. Scholten vat de discussie samen en constateert dat in de motivering van het voorstel uitdrukkelijk vermeld moet worden dat alles ten doel heeft de kerk weer kerk te doen zijn. De kerk moet spreken uit haar belijdenis, waarbij het niet de bedoeling is dat de nieuwe synode ‘leertucht’ gaat uitoefenen aan de hand van de oude reglementen. Berkelbach van der Sprenkel citeert uit art. 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘naar
732
Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 48.
222
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
het zuivere Woord Gods, verwerpende alle dingen die daar tegen zijn, houdende Jezus Christus voor het enige Hoofd.’ ‘Dat moeten wij opnieuw belijden. De nieuwe synode moet dus samenkomen in het besef dat zij opnieuw haar opdracht moet belijden. Zo de Kerk dat aanvaardt, zijn wij eerst recht begonnen.’733 Van Ruler sluit zich hierbij aan en zegt dat om die reden art. 11 Algemeen Reglement734 en art. 6 Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht735 in de toelichting moeten worden opgenomen. De Vos voegt hieraan toe dat in de toelichting ook vermeld moet worden dat de kerk niet alleen een belijdende gemeenschap is, maar ook een werkgemeenschap. De kerk moet weten dat het niet zo is: vandaag een nieuwe synode, morgen een nieuwe belijdenis en overmorgen leertucht. Op dit punt mengt Severijn zich in de discussie. Hij is bang voor een te snelle eenstemmigheid over de noodzaak van een nieuwe synode. De nieuwe synode moet opkomen uit de kerk zelf. Maar dan moet er eerst iets anders gebeuren. De kerk is ziek. Zij moet haar leven hervinden en dat leven ligt in haar belijdenis. De huidige organen kunnen evengoed de zaken van belijdenis en leertucht aan de orde stellen. Voor hem staat en valt alles met de artikelen 3-7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat de Schrift Gods Woord is, is de grondslag voor kerk en theologie. De kerk aanvaardt dit en de gemeenteleden geloven dit. Zo heeft men apostolisch gezag voor de nieuwe kerkorde. Severijn wil eerst de kerk weer gezonde kerk laten worden met het medicijn van de tucht en dan komen tot een nieuwe synode, die dan opkomt uit een gezonde kerk. Scholten maakt Severijn duidelijk dat de vorige dag geconstateerd is dat de kerk zich moet kunnen uitspreken. Daarvoor is nodig vertegenwoordiging van de gemeenten via de classicale vergaderingen. Dan kan de kerk uitspreken wat Severijn bedoelt. Severijn antwoordt hierop dat ook de plaatselijke kerk ziek is en dat ook de plaatselijke kerk moet spreken. Hiermee maakt hij zijn bedoeling nog duidelijker: hij heeft geen behoefte aan een nieuwe, tot de plaatselijke gemeenten sprekende synode zolang de kerk ziek is. Eerst moet heel de kerk het enige criterium van de Heilige Schrift erkennen en pas dan kan heel de kerk, dus inclusief de plaatselijke gemeenten, werkelijk spreken. Scholten voelt nu de bedoeling aan en zegt dat de commissie zich niet losmaakt van de bestaande belijdenis. Die is voor ons bindend. Wat dit voor consequenties heeft, moet bezien worden door een orgaan waarin heel de kerk aan het beraad kan deelnemen. Dat moet nu eerst geschapen worden. Severijn voegt hieraan toe dat ook de gemeenten van de kerk geacht worden te staan op de belijdenis. Om die reden kan aanvaard worden dat al onze discussies staan op de basis van de belijdenis. Dan hebben wij een criterium hoe wij over de kerk en de kerkelijke zaken hebben te oordelen. Op die basis kunnen ook de huidige classicale vergaderingen tot echt kerkelijke vergaderingen worden. Berkelbach van der Sprenkel is dankbaar dat de commissie door de vragen van Severijn tot over de oren in de moeilijke vragen zit. Zo kunnen zij met elkaar tot de bodem doordringen. Hij ziet een uitweg. De huidige kerkvorm is een opgedrongen staatscreatuur uit 1816, bestendigd in 1852. De grote synode is een mogelijkheid om hieruit te komen. De belijdenis is niet afgeschaft. Alle gemeenten staan op de belijdenis, zo komen zij in classicaal verband bijeen. Zo delegeren zij een afgevaardigde om te komen tot een nieuwe kerkorde.
733
Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 49. Zie voor de tekst van dit artikel voetnoot 698 bij 8.6.3.3. 735 Zie voor tekst van dit artikel voetnoot 699 bij 8.6.3.3. 734
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
223
Dit is de weg om te komen tot een belijdende en zendingdrijvende volkskerk. Alle handelingen hebben dan de belijdenis als grond onder zich. Gravemeyer stelt hierbij de vraag of de belijdenis op deze wijze niet wordt tot een akkoord van kerkelijke gemeenschap en zo de verbondsgedachte verloren gaat. Is de consequentie niet dat aan de ambtsdragers instemming gevraagd moet worden met de Drie Formulieren van Enigheid? Wie dat niet kan, zou dan buiten de kerk vallen, maar daarmee is het begrip kerk veranderd. De Vos sluit bij deze zorg aan. Berkelbach van der Sprenkel kan toch niet bedoelen dat er vanwege de normatieve formulieren heel wat leden en gemeenten afvallen? Berkelbach van der Sprenkel beantwoordt de vraag met een verwijzing naar hetgeen Kraemer heeft uitgesproken in een van zijn Gemeenteopbouwgeschriften, namelijk ‘dat er in deze kerkelijke gemeenschap een historische continuïteit is inzake de Reformatie.’ ‘Als een gemeente uitspreekt dat zij niet op de bodem van de belijdenis staat, welke gemeenschap is er dan mogelijk?’736 Gravemeyer herinnert aan de formulering ‘in gehoorzaamheid aan Gods Woord en op de bodem der belijdenis van de Nederlandsche Hervormde Kerk.’ De Vos vindt deze formulering acceptabel en vraagt of zij dat ook voor Severijn is. Severijn zegt dat hij niet heeft gedacht aan de ondertekening van een formule, maar dat het hem erom gaat dat de belijdenis in de grote lijnen richtsnoer moet zijn bij de discussies in de kerk. Onveranderlijke dogma’s moet men aanvaarden, evenals bijvoorbeeld de natuurwetenschap deze zocht en vond. Er zijn dingen die onveranderlijk vaststaan. Dat hoeft nog geen dogma genoemd te worden. Dat God de wereld geschapen heeft, is voor Severijn een onveranderlijke waarheid. Als Luther daar anders over gedacht zou hebben, zou hij in Genève nog niet van het heilig avondmaal geweerd zijn. Maar er zijn ook punten die indiscutabel zijn en dat bedoelt hij met het staan op de bodem van de belijdenis. Gravemeyer is het hier van harte mee eens. Wij komen niet bijeen als een willekeurige groep mensen, maar als christelijke kerk. Datgene waardoor de kerk kerk is, is niet discutabel. Scholten wil deze formulering alleen in positieve zin aanvaarden en niet negatief om af te snijden. Emmen wil klaarheid op dit punt. Als gezegd wordt dat de gemeente geacht wordt te staan op de bodem van de belijdenis, kan dat alleen met de uiterste verootmoediging worden gezegd. Wij staan – zie de gang van de laatste twee eeuwen – maar heel weinig op die bodem. Wij moeten er weer reëel op komen te staan. ‘Nodig zal daarbij zijn telkens de Schrift op de belijdenis en de belijdenis op de Schrift te betrekken.’737 De Vos ziet het nog niet duidelijk. In de belijdenis zitten ook secundaire kwesties. Zij is derhalve niet indiscutabel. In principe moet elk punt van de belijdenis besproken kunnen worden. Hij is bang dat ieder met de gevonden formule zijn eigen weg gaat. Severijn vult aan dat hij niet gerust is over de term ‘in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift’. Als men belijdenis zegt, zegt men toch al gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift? De Vos antwoordt dat bijvoorbeeld de schepping pas ‘indiscutabel’ in de belijdenis mag staan als het in de Heilige Schrift staat. Voor Severijn is er maar één onveranderlijk principium theologicum, namelijk dat de Heilige Schrift Gods Woord is. ‘De theologische discussie behoort niet op wijsgerig terrein te worden gebracht, maar in de 19e eeuw is dat nooit anders het geval geweest.’738
736
Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 50v. Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 51. 738 Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 51. 737
224
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
Scholten brengt naar voren dat gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift betekent: aan de Heilige Schrift als Gods Woord. De belijdenis mag steeds getoetst worden aan de Heilige Schrift. De belijdenis blijft mensenwerk. Daarom is er sprake van gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en staan op de belijdenis. Scholten wil niet spreken over ‘een geacht worden te staan’. Dat suggereert een fictie. Hij wil onomwonden spreken over ‘wij en alle gemeenten staan op de belijdenis’. Hierbij gaat het niet om een historisch iets. Wij belijden haar concreet in de vragen en opdrachten van deze tijd, zoals de belijdenis dat in de zestiende eeuw tegenover Rome en Spanje deed. Het belijden is een neerslag van het belijden in een bepaalde tijd. Daarom moeten wij de belijdenis niet willen ‘herzien’. Bepaalde zaken sterven door de tijd af (bijvoorbeeld de verhouding tussen kerk en staat zoals deze geformuleerd is in art. 36), maar de principia blijven. Men moet een formulering niet corrigeren, maar iets beters geven als men door het Woord tot een gravamen komt. Daarom wil Scholten niet met het reorganisatieontwerp van 1938 spreken van ‘een handhaven en hervormen’ van de belijdenis. Scholten vat het resultaat van de discussie samen in de formulering ‘in gehoorzaamheid aan Gods Woord, staande op de bodem van de belijdenis, komende tot een opnieuw belijden.’ Berkelbach van der Sprenkel wijst erop dat er sprake is van drie graden van gezag: de kerk, de belijdenis, de Schrift. De kerk heeft een afgeleid gezag ten opzichte van de belijdenis. De kerk kan een onjuist gezag uitoefenen. In dat geval is er beroep op de belijdenis en vervolgens op de Schrift. Dit is voor het individu de gehoorzaamheid aan God. Er mag geen ‘kadavergehoorzaamheid’ zijn, want dan wordt het gezag tot macht. Het kenmerk van gezag is dat het wordt erkend of in vrijheid ontkend. Van Ruler wijst erop dat hiervoor de ruimte is in de vorm van een gravamen, dat ernstig wordt onderzocht en beoordeeld. De Schrift is primair en heeft gezag in geheel andere zin dan de belijdenis. Wij buigen voor de Schrift, voor zover daarin het gezag optreedt. De Bijbel en Christus zijn niet te scheiden. Ten slotte stelt Van Ruler voor te concluderen dat een en ander betekent dat art. 11 van het Algemeen Reglement verkeerd is en dat men zich daar niet verder op beroepen kan.739 Scholten wil de oplossing hiervoor vinden door een vage, ruime omschrijving te geven in de toelichting over de taak van de nieuwe synode. 9.4.4. De technische voorstellen Berkelbach van der Sprenkel en Van Ruler stellen vragen bij de invloed van de algemene synodale commissie. Wagenaar wijst erop dat de leden van deze commissie worden benoemd door de synode en verantwoording schuldig zijn aan de nieuwe synode. Bovendien heeft het voorstel alleen betrekking op de overgangstijd, het gaat om een technisch eenvoudige regeling voor een nieuwe synode. Ook over de rechtsprekende functie van de algemene synodale commissie wordt gesproken. Op voorstel van De Vos wordt besloten alle rechtspraak bij de nieuwe synode onder te brengen, die een commissie kan benoemen om een uitspraak voor te bereiden. De commissie besluit tevens dat ook het considereren moet worden behouden en besluit tevens een voorstel te doen tot afschaffing van het vetorecht van de provinciale kerkbesturen. De commissie is van mening dat de dominocratie doorbroken moet worden, maar stemt ermee in gedurende de overgangsperiode de huidige verhouding tussen predikan-
739
Zie voor tekst van dit artikel voetnoot 698.
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
225
ten en ouderlingen als 2:1 te continueren, omdat het presbyteriaat zich moet ontwikkelen en er mogelijk niet genoeg ‘goede’ ouderlingen voor het nieuwe, gewichtvolle synodewerk te vinden zijn. Principieel wil men in de toekomst een verhouding van 1:1. Voor de overgangstijd naar de nieuwe kerkorde acht de commissie een langere zittingstijd aanbevelenswaardig. Op voorstel van Gravemeyer wordt besloten in de toelichting zich te distantiëren van art. 61 van het Algemeen Reglement: ‘Bij de Synode berust de hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht, onder de verschillende waarborgen, in dit Algemeen Reglement en in bijzondere reglementen vastgesteld.’740 Als motivatie geeft hij: ‘Wij zoeken een nieuwe kerkorde met een nieuwe geest. Dit zal ook in andere kerken rondom ons een goede indruk maken.’741 9.4.5. Hoe verder Scholten stelt voor een nota te richten aan Gemeenteopbouw, die dan aan Kerkelijk Overleg wordt overgebracht en door Kerkelijk Overleg bij de synode wordt ingediend. Scholten is bereid zelf een concept voor te bereiden voor het algemene deel van de nota. Hij zal dit concept toesturen aan de leden die hun opmerkingen en amendementen bij hem kunnen indienen, waarna hij een tweede lezing zal ontwerpen, die op de volgende vergadering kan worden behandeld. Scholten oppert tevens om voor die vergadering Kraemer uit te nodigen. Wagenaar kan het voorstel concreet in artikelen vertalen. Dit voorstel wordt aanvaard. Gravemeyer zegt het toe te juichen als de commissie in het voorjaar klaar komt met het project en de begeleidende nota. Het project kan gemakkelijk in de bestaande orde ingeschoven worden. In de loop van het voorjaar kunnen er dan buitengewone classicale vergaderingen worden gehouden. Als volgende datum wordt afgesproken 27 en 28 januari 1944. 9.5. De vergadering van 3 en 4 februari 1944 Als Wagenaar half januari een verkeersongeluk overkomt, wordt de vergadering verschoven naar 3 en 4 februari 1944. a. De eerste redactie van de algemene toelichting bij het ontwerp Scholten gaat voortvarend te werk en zendt de leden van de commissie al snel een eerste redactie toe van de algemene toelichting bij het ontwerp. Zij moeten de nota al eind november of begin december in huis hebben gehad. De eerste redactie van de algemene toelichting gaat namelijk vergezeld van het verzoek om eventuele opmerkingen vóór Kerstmis rechtstreeks naar Scholten te zenden. Vanwege het feit dat deze toelichting de kernzaken aan de orde stelt en de commissie midden in de discussie plaatst, geef ik deze alinea na alinea weer. Bij de nummering tussen haakjes geeft het eerste getal de pagina weer van het boek De Commissie voor de Werkorde en het tweede de betreffende alinea. De reacties op deze nota geven inzicht in het denken van de commissieleden.
740 741
AR 1948, 40. Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 57.
226
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
b. De mislukte reorganisatiepogingen en de verandering door de oorlog (59/2) Het was te verwachten dat de commissie voor Gemeenteopbouw op een goed moment zou stuiten op het streven naar reorganisatie van vóór 1940. Deze pogingen kunnen gezien worden als teken van leven, als een streven zich van de niet draaglijke kerkorde te ontdoen en om waarlijk kerk te zijn. De reorganisatiepogingen deden tegelijk de richtingenstrijd oplaaien. (59/3) De oorlog bracht verandering. Zij stelde allen direct voor kwesties die om oplossing vroegen. Over de richtingen heen reikten velen elkaar de hand en het reglementaire bestel werd naar achteren geschoven. De kerk kan echter wel voor een ogenblik door haar eigen orde heen breken, op den duur behoeft zij een orde die overeenstemt met haar wezen en vorm geeft aan haar wezen. c. De concrete gebreken van het Algemeen Reglement van 1816 (59/4) De vierde alinea behandelt de gebreken van de reglementering van de kerk sinds 1816. De kerk was tijdens de Bataafse republiek min of meer staatskerk. Zo kwam koning Willem I ertoe voor de kerk een Algemeen Reglement te ontwerpen, waarbij hij geleid werd door de centraliserende voorstelling van de staat uit de Franse Revolutie. Al wat staatsbelang was, werd vanuit het centrale punt geregeld. Ook de zaken van de kerk werden als een staatsbelang begrepen. Dit stelsel had funeste gevolgen, waaronder de Afscheiding van 1834. Toen in 1852 de staatsbemoeienis eindigde (60/1), bleef de regeling van 1816. De administratie werd autonoom en meesteres in de door haar bestuurde kerk. Er ontstond een hiërarchie die noodzakelijk tot bureaucratie voerde. Hier vloeiden drie principiële gebreken van de kerkorde uit voort: 1. (60/2) De kerkorde miskent de betekenis van het ambt in kerkelijke zin. De ambtsdrager werd een ambtenaar met zekere zelfstandigheid, maar gebonden aan de door hogere bestuursautoriteiten gegeven voorschriften. 2. (60/3) De kerkorde miskent de betekenis van de kerk als gemeenschap, de communio sanctorum, zowel het kerkelijk samenleven in de plaatselijke gemeente als dat van de gemeenten in de door haar gevormde classes. In de classis was het hoofddoel het verkiezen van een classicaal bestuur. De verkiezing werd voorwerp van richtingenstrijd. Het provinciaal bestuur is geen samenkomen van de gemeenten en de synode evenmin. De synode is veeleer een centraal bestuur. 3. (60/4) De kerkorde miskent de betekenis van de kerk als kerk. Allerlei begrippen werden uit het staatsleven overgenomen, die niet werden gezien vanuit de centrale gedachte dat Christus Zelf het Hoofd van de Kerk is. Zo werd de kerk vervormd tot een vereniging van gemeenschappelijke godsverering. (60/5) Deze op de staat lijkende organisatie leidde tot richtingenstrijd. In de staat is partijvorming als noodzakelijk element te aanvaarden, in de kerk is zij funest. d. De oorlog deed de kerk handelen en belijden, ondanks de kerkorde en de kerk behoeft nu een nieuwe kerkorde om weer kerk te worden (60/6) Toen kwam de oorlog. De kerk moest als één tegen de bezettende macht optreden. Zij deed dit niet dankzij, maar ondanks de kerkorde. Zo kan het niet verder gaan. (60/7) De synode sprak belijdend, wat zij als bestuurslichaam reglementair niet kan. Daarom twijfelden er onder de ambtsdragers en gemeenteleden of zij dit wel moest. Toch moest de synode, omdat Christus Zijn kerk tot spreken dwong. (60/8) De orde moet veranderen, ook omdat de kerk in de naaste toekomst tot spreken
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
227
gedwongen zal zijn. (60/9) De zwakheid van de kerkorde blijkt ook uit al het werk dat de kerk nu in handen wordt gelegd. In- en uitwendige zending mag de kerk niet langer aan verenigingen overlaten. (60/10) Het zendingsbevel leidde tot de instelling van de raden van In- en Uitwendige zending. (61/1) De kerk is ook verantwoordelijk voor de jeugd. Daarom werden een jeugdraad, raden voor de school en voor de samenleving in leven geroepen. Dit alles gebeurde buiten de reglementen om. Deze raden behoeven noodzakelijk een directe band met de kerk. (61/2) Dit alles rechtvaardigt de drang naar een nieuwe kerkorde. De kerk moet weer kerk worden. De commissie kan geen nieuwe kerkorde voorleggen. Dat zou veel tijd vragen. Het is echter ook volstrekt ongewenst dat de commissie zonder geregeld contact met de kerk zo’n kerkorde opstelt. De commissie kan slechts de eerste stap doen. e. De kerk moet een brede synode samenroepen (61/3) Die eerste stap moet zo spoedig mogelijk worden gedaan. ‘Die stap is dat de Kerk besluit een nieuwe, brede synode samen te roepen, gekozen door de 44 classicale vergaderingen, waarbij dan de Walen als 45e zouden worden gevoegd. Dus: een werkelijke synode, een samenkomst van de Kerk.’ (61/4) De ‘commissie denkt zich deze synode als met een dubbele functie bekleed’: 1. Zij moet een constituerende synode zijn, die de vorming van de nieuwe kerkorde ter hand neemt. 2. Zij moet synode zijn en zal als de kerk daartoe geroepen wordt, namens haar getuigen en belijden en zij zal de arbeid van de kerk als gemeenschap leiden. f. De kerk moet als kerk bijeenkomen 1. De vorming van de nieuwe kerkorde (61/5) De kerk moet zich op haar kerkorde beraden. Zij kan dit alleen als zij als kerk samenkomt. Dit kan enkel als zij door de classicale vergaderingen wordt gekozen. De classisindeling is niet representatief, een nieuwe indeling zal door de nieuwe kerkorde gedaan moeten worden. Hierbij moeten zowel het beginsel (naar zielental? naar predikantsplaats?) alsook de uitwerking van de classisindeling worden bezien. Nu moet bij de oude indeling aangesloten worden, omdat anders de huidige synode over de nieuwe kerkorde moet beslissen en deze is zeker geen vertegenwoordiging van de kerk. Er mag niet langer gewacht worden, omdat we dan het ogenblik voorbij laten gaan waarop de kerk zich hernieuwen moet. Gods oordeel gaat over de wereld. De kerk moet bijeenkomen om haar woord te spreken. g. Alleen op het punt van het presbyteriale stelsel loopt de constituerende synode op de nieuwe kerkorde vooruit (61/6) Bij wijze van verkiezing loopt de regeling van de constituerende synode niet op de nieuwe kerkorde vooruit. Slechts in één opzicht is er sprake van een vooruitlopen: zij onderstelt namelijk dat het hoogste gezag in de kerk onder Christus aan de gezamenlijke gemeenten toekomt. ‘Het presbyteriale stelsel, de verwerping van het episcopale, ligt in de gedachte van de constituerende synode. Dit beginsel van kerkorde moet worden vastgesteld, daarin zal de nieuwe orde haar wortels hebben.’ (61/7) De constituerende synode moet niet alleen zorgen voor het ontwerpen van een
228
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
nieuwe kerkorde, zij moet ook onderzoeken hoe deze het best wordt ingevoerd en hoe de overgang van het oude naar het nieuwe moet worden geregeld. h. De kerk moet direct belijden 2. De brede constituerende synode is synode (61/8) Zolang de nieuwe kerkorde niet is ingevoerd is de constituerende synode synode. Door haar spreekt de kerk tot de gemeenten, tot de wereld, tot de overheid. Zij moet het Woord Gods laten horen. Dit getuigen is belijden. Tegenover alle afgoden moet zij getuigen van het Evangelie van Jezus Christus, van de openbaring Gods in Zijn Woord. (62/1) De kerk moet op alle gebieden doen horen: Jezus Christus de Heer. De kerk doet dit als ‘een heilige vergadering van de ware christgelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus’ (Nederlandse Geloofsbelijdenis XXVII). Zo komt zij tot een nieuw belijden. In iedere belijdenis zit een stuk afweer tegen de goden van de tijd. i. De kerk moet belijden in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift (62/1) De kerk moet belijden in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift op de grondslag van de belijdenis. In gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift, deze eis is onvoorwaardelijk (Nederlandse Geloofsbelijdenis III). Geen getuigenis van de kerk kan bestaan indien zij de toetsing aan de Schrift niet verdraagt. j. De kerk moet belijden op de grondslag van de belijdenis (62/1) Op de grondslag van de belijdenis. Tussen gehoorzaamheid en grondslag ligt een gradatie van gezag. De belijdenis mag als mensenwerk vanuit de Heilige Schrift beoordeeld worden. Wij staan echter wel op de grondslag en dit fundament mag niet lichtvaardig verlaten worden. De belijdenis heeft gezag zolang er geen gravamen is ingebracht en door de kerk beoordeeld. Dit gezag is geestelijk van aard en is positief en niet negatief gericht. k. De betekenis van nieuw belijden Als gesproken wordt van ‘een nieuw belijden door de synode’, wordt geen herziening van de belijdenis bedoeld. De kerk stelt naast het oude een nieuw belijden, dat nu moet worden gesproken. Een levende kerk houdt zich vast aan haar oude belijdenis, maar belijdt steeds opnieuw. Zo komt zij in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift op de grondslag van de belijdenis tot opnieuw belijden. l. Vertegenwoordigers van de raden direct in de brede synode 3. De synode leidt de arbeid van de kerk als gemeenschap (62/2) De brede synode moet het werk van de raden in het organisch verband van de kerk opnemen. De nieuwe kerkorde moet dit regelen, maar reeds nu moeten zij in het geheel van de kerk worden opgenomen. Daarom moeten vertegenwoordigers van de raden als adviserende leden in de brede synode worden opgenomen. Zo kunnen de raden dienstbaar zijn en kan het werk van de raden in de kerk doordringen. (62/3) Zet de kerk zich zo aan de arbeid, dan zullen de gedachten van Gemeenteopbouw op een andere wijze door de kerk gaan stromen.
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
229
m. De brede synode en de interkerkelijke en oecumenische arbeid Zo zal het interkerkelijk gesprek met de andere protestantse kerken in ons land, in de eerste plaats met de gereformeerden, waarlijk een spreken zijn van de kerk. Zo geeft de kerk aan dat zij niet berust in de verdeeldheid en zich met name niet neerlegt bij het feit dat delen van haar zijn afgescheurd en tot eigen kerken geworden zijn. De kerk zal ook buiten ons land het oecumenisch gesprek kunnen aanvatten met andere delen van Christus’ kerk. Ze doet het dan als kerk en niet als vertegenwoordigers van een vereniging. n. De kerk als volkskerk bekommerd over de secularisatie Zo zal de kerk zich bewust worden als volkskerk, verantwoordelijk voor de toenemende secularisatie. De kerk moet zich in diepe ootmoed en schuldbelijdenis bewust zijn van de geestelijke nood van ons volk en God smeken om bevrijdende woorden te mogen spreken en nieuw leven op te bouwen. o. De kerk is kerk en moet kerk worden (62/4) Zo zal de kerk weer kerk kunnen zijn. Zij is kerk. God heeft haar ondanks alles niet verlaten. (63/1) De kerk is en blijft draagster van het Woord. Tegelijk moet zij kerk worden. In verootmoediging mag zij worden wat zij is. p. De administratieve taak voorlopig bij de algemene synodale commissie 4. De positie van de brede synode in verband met de huidige regelingen (63/2) De tegenwoordige synode heeft een omvangrijke taak van hoofdzakelijk administratieve aard. Deze moet niet op de brede synode overgaan, omdat deze dan het bestuurslichaam van de tegenwoordige toestand zou worden. De algemene synodale commissie moet als commissie van de brede synode dit werk doen namens de synode en in verantwoording aan de synode. Zo kan de overgangstoestand zonder ingrijpende herziening van het reglement worden bereikt. In veel bepalingen kan worden volstaan met het vervangen van het woord ‘synode’ door ‘algemene synodale commissie’. q. De wetgevende bevoegdheid en een groot deel van de rechtspraak (63/3) Bij de synode blijft de wetgevende bevoegdheid van de huidige synode. Deze moet in de overgangsperiode met de grootst mogelijke terughoudendheid worden gehanteerd. Het heeft geen zin nieuwe reglementen vast te stellen als een geheel nieuwe kerkorde wordt voorbereid. (63/4) Bij de synode blijft ook een groot deel van de rechtspraak. Deze is in de kerk de hoogste gezagsuitoefening. Zaken van technisch administratieve aard kunnen aan deskundige commissies worden overgedragen, die handelen in naam van de synode. De synode behoudt de belangrijkste benoemingen. r. De gewichtige taak van de algemene synodale commissie (63/5) De algemene synodale commissie krijgt een gewichtige taak. Bij de samenstelling moet hier rekening mee worden gehouden. s. Het vetorecht van de provinciale kerkbesturen (63/6) Het vetorecht van de provinciale kerkbesturen moet direct buiten werking worden gesteld. Het was oorspronkelijk bedoeld als tegenwicht tegen een te sterke positie van het
230
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
centrale bestuurslichaam en herinnering aan de provinciale zelfstandigheid van vóór 1795. Het vetorecht is geworden tot het meest typische kenmerk van de bestuursorganisatie. Het provinciale kerkbestuur is niet anders dan een bestuurslichaam. De brede synode die de kerk vertegenwoordigt kan niet de controle dulden van zo’n lichaam. Dat tast haar bestaan in zijn principiële grondslag aan. t. Ten slotte: een zo goed mogelijke orde (63/7) De Heilige Geest breekt door de slechtste orde heen, maar dit neemt niet weg dat wij geroepen zijn een zo goed mogelijke orde tot stand te brengen, opdat de kerk spreke en handele zoals zij door God daartoe geroepen is. De nota eindigt met de bede dat de commissie (Gemeenteopbouw en Kerkelijk Overleg) wijsheid worde geschonken bij de overweging van deze denkbeelden. 9.6. De reactie van de leden van de commissie op de eerste redactie Zeven van de negen leden van de commissie sturen een schriftelijke reactie in op het eerste concept van Scholten.742 Uiteraard is er van de opsteller zelf geen reactie. Bakhuizen van den Brink is de enige die niets van zich laat horen. Bij de opening van de vergadering van 3 en 4 februari meldt de voorzitter dat Bakhuizen van den Brink verhinderd is de vergadering bij te wonen en nu ook maar bedankt voor het lidmaatschap van de werkgroep. Zijn brief is niet gevonden,743 het is derhalve niet bekend of Bakhuizen van den Brink nog een nadere motivatie heeft gegeven. Hiervoor werd al duidelijk dat hij de werkwijze van de commissie te pragmatisch vond en de noodzakelijke theologische bezinning miste (zie 8.3.3). Bij de behandeling van de reacties vermeld ik ook welke punten Scholten gehonoreerd en in zijn tweede redactie van de algemene toelichting, die hij in januari 1944 geschreven heeft na het binnenkomen van de reacties, verwerkt heeft. 9.6.1. De inzet en Gemeenteopbouw Wagenaar vindt het beter om niet terug te grijpen op de reorganisatie, omdat dit de indruk zou kunnen wekken dat dit project een voortzetting is van 1938. Hij geeft er de voorkeur aan te starten met de nieuwe geest die er sinds 1940 in de kerk is gekomen. Deze nieuwe geest is nu provisorisch geconcretiseerd in Kerkelijk Overleg, in Gemeenteopbouw en de raden en komt ook tot uiting in de getuigenissen van de synode. Dit alles kan op den duur niet behoorlijk functioneren als de kerk blijft zitten met de oude reglementenbundel. Om die reden is er behoefte aan een nieuwe kerkorde, die tevens ruimte zal maken voor de oplossing van enkele belangrijke vraagstukken, zoals de vraag naar een belijdende kerk en de kwestie van bestuur en beheer. De werkgroep meent dat de eerste steen voor de nieuwbouw een werkelijke synode van 45 classicale afgevaardigden is. Deze fungeert als constituante en kan tevens enkele belangrijke taken verrichten waaraan al direct na de oorlog behoefte zal bestaan. Tevens kan vermeld worden dat de formele uitwerking zo is opgezet dat het plan met enkele reglementswijzigingen in de huidige regelingen geïncorporeerd wordt. Wagenaar wil van meet af de toon positief zetten zonder zaken uit het verleden in herinnering te roepen. Ook Gravemeyer merkt op liever niet in een historisch overzicht te willen treden, omdat
742 743
Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 64-71. Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 88.
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
231
dit in de kerk discussies kan oproepen. Hij geeft voorkeur aan een bredere uiteenzetting van de bedoelingen van Gemeenteopbouw. Dit maakt duidelijk dat dit plan niet bij een bepaalde partij of groep vandaan komt, maar voortkomt uit de nieuwe geest die zich in de kerk verbreidt. Bovendien wordt zo duidelijk gemaakt dat het de bedoeling is dat de hele kerk in deze reorganisatievoorbereiding meebouwt en de kerk zelf de weg vindt om het nieuwe leven te laten ontplooien. Emmen wil bij de motivatie waarom het tot een nieuwe kerkorde moet komen ook vermeld zien dat de kerk, wil zij in de toekomst haar taak naar behoren verstaan, zich heel bewust zendingskerk zal moeten weten. De noodzaak van zending naar binnen en naar buiten roept de kerk tot spreken, aangrijpen en uitbouwen. Daarom is de drang naar een nieuwe kerkorde bittere ernst en eis van het ogenblik. De kerk moet zich weer laten gelden op allerlei schijnbaar verloren terreinen, anders worden deze verslonden door de tijdgeest. Dit argument zal volgens Emmen ook de leden van Gemeenteopbouw aansporen, die zijns inziens wel de noodzaak van een nieuwe kerkorde zien, maar nog niet de urgentie ervan. De opmerkingen van Wagenaar en Gravemeyer om het historisch overzicht los te laten, worden door Scholten niet gehonoreerd. Hij laat eigenlijk zijn eerste redactie intact en voegt hier en daar naar aanleiding van de reacties een woord, een zin of een alinea toe. Zo verwerkt Scholten wel de opmerking van Wagenaar, Gravemeyer en Emmen om meer van de geest van Gemeenteopbouw te laten zien. Op pagina 3 vinden wij de volgende nieuwe alinea, waarin we duidelijk de punten van genoemd drietal herkennen:744 Dit alles rechtvaardigt op zichzelf een nieuwe kerkorde. Doch wij mogen deze dingen niet alleen een ieder voor zich beschouwen. Het zijn symptomen van een nieuwe geest die door Kerkelijk Overleg en Gemeente-opbouw wordt uitgedragen. Wij kunnen ons niet losmaken van onze historische ontwikkeling, maar meer bindt ons wat thans geschiedt, onze verantwoordelijkheid die daaruit groeit. Met de grootste ernst moeten wij ons bewust zijn van de eis die God thans aan Zijn Kerk stelt. Daar is een ritseling van nieuw leven, een leven dat door al het historisch gewordene, vooral door de korst van partijtegenstellingen en groepsbelangen heenbreekt, dat de eenheid van de Kerk als lichaam van Christus deed beseffen. Zo zien we voor oude vraagstukken, die doodgediscussieerd schenen en die de Kerk als een zware last meesleepte, wij noemen de vraag naar de belijdenis, die van bestuur en beheer, nieuwe oplossingen dagen. De kerk wordt weer tot het besef gebracht, dat zij zendingskerk moet zijn, niet slechts voor heidenen in verre landen, maar onder het eigen volk, dat in brede lagen van de Kerk is vervreemd. Dit besef kan niet reëel zijn, dit nieuwe leven zich niet goed ontplooien, als niet een nieuwe orde de Kerk bevrijdt van de haar omstrengelende banden.
9.6.2. De grondslag der belijdenis Vier leden gaan in op wat Scholten geschreven heeft over het belijden van de kerk, namelijk Berkelbach van der Sprenkel, Van Ruler, Severijn en De Vos. De Vos wil de uitdrukking ‘op de grondslag van de belijdenis’ iets breder uitgewerkt hebben. Het lijkt hem de grote moeilijkheid de belijdenis weer te doen functioneren en dan op de goede wijze. Hij ziet enerzijds het gevaar dat de belijdenis wordt gezien als een prachtig museumstuk dat tentoongesteld wordt, terwijl men verder zijn gang gaat en anderzijds dat de belijdenis gebruikt wordt als meetstok om het christelijk gehalte van de prediking te toetsen. Hij zou zich ook geen raad weten als de synode direct bedolven zou
744
Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 73.
232
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
worden onder een aantal gravamina in verband met de belijdenis. Hij vindt daarom de zinspeling van Scholten hierop gevaarlijk (De Vos bedoelt de zinsnede: ‘Zolang niet een gravamen is ingebracht en door de Kerk beoordeeld, heeft zij gezag.’). Hij wil graag aandacht voor de historische continuïteit waarover Berkelbach van der Sprenkel sprak in de vergadering van 18 en 19 november. Het hoofdbezwaar van Berkelbach van der Sprenkel richt zich tegen het gedeelte over de belijdenis. Scholten heeft in zijn eerste redactie geschreven dat de kerk tot een nieuw belijden moet komen ‘in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift op de grondslag van de belijdenis’. Berkelbach van der Sprenkel legt zijn vinger bij het feit dat Gemeenteopbouw in het rapport van februari 1941 geformuleerd heeft ‘op de grondslag der belijdenisgeschriften’. Hij vindt de uitdrukking van Scholten een verzwakking, omdat belijdenis zowel de daad van het belijden kan betekenen alsook de formulering ervan. Er mag geen misverstand bestaan over wat er bedoeld wordt en daarom moet zijns inziens het woord ‘belijdenisgeschrift’ gebruikt worden. Het is voor de kerk niet alleen van betekenis dat zij tot de daad van het belijden komt, maar evenzeer hoe zij haar boodschap in de wereld geformuleerd heeft en formuleert. Als de kerk belijdt, begint zij niet van voren af aan, maar doet zij dit als draagster van haar erfgoed. Zij moet zich daarvan bewust worden, zijn en blijven en zal hiervan in haar getuigenis ook blijk moeten geven. Severijn schrijft dat hij bij de grondslag vasthoudt aan de belijdenis van de drie formulieren. Berkelbach van der Sprenkel merkt op dat in het gedeelte over de belijdenis nog meer zinnen hem niet duidelijk zijn: a. ‘In de tegenstelling van “gehoorzaamheid” en “grondslag”, ligt een gradatie van gezag.’ Voor hem kan de hele zin vervallen, omdat in de kerk algemeen erkend is dat de belijdenis zich heeft te conformeren aan de Schrift. Ook Severijn wijst op dit punt. b. De redenering ‘dit gezag is geestelijk van aard’ is hem niet duidelijk, omdat deze uitdrukking niet zegt hoe dit gezag dan functioneert. c. Hij vindt het verder onjuist om te stellen ‘het is positief, niet negatief gericht’, omdat vrijwel alle geformuleerde belijdenis voor een niet onbelangrijk deel leringen afwijst. Severijn brengt hetzelfde onder woorden: ‘De belijdenis is wel degelijk ook negatief-afwijzend gericht.’ d. Berkelbach van der Sprenkel vindt dat de formulering dat ‘het gezag der belijdenis grenzen stelt’ overbodig. Een belijdenis doet dit immers altijd, ook ‘onze belijdenisgeschriften’. Hij voegt eraan toe dat deze negatieve, ontkennende, afwijzende en uitsluitende functie nog altijd haar betekenis heeft. In zijn tweede redactie heeft Scholten alle bovenstaande opmerkingen verwerkt. De zin over het indienen van een gravamen, waar De Vos op wees, heeft hij laten vervallen. De punten a. tot en met d. heeft Scholten ook overgenomen door de betreffende zinnen en zinsneden te laten vervallen. Het hoofdbezwaar van Berkelbach van der Sprenkel wordt eveneens gehonoreerd. Scholten vervangt de zinsnede ‘in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift op de grondslag van de belijdenis’ door de woorden ‘in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en op het fundament van de belijdenisgeschriften’. Ook in de zin dat de kerk ‘staat op de grondslag der belijdenis’ wordt belijdenis vervangen door ‘belijdenisgeschriften’. 9.6.3. Nieuw belijden van de kerk Berkelbach van der Sprenkel wijst op het volgende: ‘Als dus van “een belijden door de synode” wordt gesproken, is allerminst een herziening van de belijdenis bedoeld, ook het
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
233
woord “hervorming” wekt hier misverstand’, omdat de twee verschillende betekenissen van belijden door elkaar lopen. Het woord ‘hervorming’ brengt de discussie van 1938 in herinnering en kan dus beter vermeden worden. Ook de uitdrukking ‘een nieuw belijden door de synode’ zal misverstanden wekken, want niet de synode, maar de kerk belijdt en brengt dit door haar organen tot uitdrukking. Als de synode dit orgaan is, doet zij dat in dienst van de kerk en niet krachtens haar autonoom gezag. Scholten zal dit ook bedoelen, maar alle suggestie van de autonomie van de synode moet worden uitgebannen. Berkelbach van der Sprenkel merkt tevens op dat de zin ‘de kerk stelt naast het oude een nieuw belijden, dat nu moet worden gesproken’ voor hem onaanvaardbaar is. Hij schrijft: ‘Moet het oude dan nu niet worden uitgesproken? Komen er dan verschillende belijdenisgeschriften of belijdenisformuleringen naast elkaar? Elke nieuwe of liever huidige formulering is toch een uitloper en vrucht van het oude (of liever: fundamentele) belijden. Wanneer ik hier het woord ‘fundamenteel’ gebruik, ontleen ik het aan het woord ‘grondslag’ dat voor de oude belijdenisgeschriften is aanvaard. Wordt in elke ‘nieuwe’ formulering het ‘fundamentele’ niet opnieuw beleden, zij het met andere accenten?’ Hij doet de suggestie aan het einde van de alinea toe te voegen: ‘van haar fundamentele belijdenisgeschriften’, beter lijkt het hem echter de hele alinea anders te formuleren. Scholten formuleert de alinea inderdaad opnieuw. De eerste redactie luidde: Op de grondslag van de belijdenis; (hier volgen dan de zinnen over gradatie van gezag, gravamen en het gezag dat geestelijk van aard is. Deze heeft Scholten laten vallen, zie 9.5.k, RvK) Als dus van ‘een nieuw belijden door de synode’ wordt gesproken, is allerminst een herziening van de belijdenis bedoeld, ook het woord ‘hervorming’ wekt hier misverstanden. De Kerk stelt naast het oude een nieuw belijden, dat nu moet worden gesproken. Een levende Kerk houdt zich vast aan haar oude belijdenis, maar belijdt steeds opnieuw. Zo komt zij in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift op de grondslag van de belijdenis tot opnieuw belijden.
In de tweede redactie luidt de alinea als volgt: De Kerk staat daarbij op de grondslag van de belijdenisgeschriften, zij zijn in haar oorsprong de Nederlandsche Hervormde Kerk tot rugsteun geweest, zij zijn nog de uitdrukking van haar geloof. Zij blijven dus het fundament, doch het leven van de Kerk vraagt thans een bepaling van haar houding tegenover andere machten, dan haar in de XVIe en XVIIe eeuw bedreigden. Een nieuw belijden zal moeten worden uitgesproken: een nieuwe Kerk houdt vast aan haar oude belijdenis en belijdt het tevens telkens opnieuw. Zo komt zij in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift op de grondslag van de belijdenis tot opnieuw belijden.
Door deze herformulering wordt duidelijk dat het niet gaat om een nieuw belijden, maar om een opnieuw belijden. Van Ruler wil graag toegevoegd hebben dat de kerk in geval van noodzaak naast het oude een nieuw belijden stelt. Dit om te onderstrepen dat belijden niet een liefhebberij van de kerk is, welke de kerk naar willekeur ter hand kan nemen of niet nemen, maar dat de kerk alleen tot belijden in de zin van nieuw belijden mag overgaan als zij ertoe over moet gaan. Scholten is wellicht van mening dat deze opmerking overbodig is geworden nu de noodzaak van belijden direct verbonden is met de nieuwe machten en er tegelijk een vergelijking is getrokken met de zestiende en zeventiende eeuw. 9.6.4. Afschaffing vetorecht provinciale kerkbesturen Aan het slot van de toelichting heeft Scholten geschreven dat het vetorecht van de provin-
234
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
ciale kerkbesturen reeds dadelijk buiten werking gesteld zal moeten worden, omdat dit lijnrecht strijdt met de gedachte dat de vertegenwoordiging van de kerk het hoogste gezag in de kerk is. In zijn eerste redactie vermeldt hij dat het vetorecht oorspronkelijk bedoeld is als tegenwicht tegen een te sterke positie van het centrale bestuurslichaam en herinnering is aan de provinciale zelfstandigheid van vóór 1795. Het is het meest typische kenmerk van de bestuursorganisatie. Het provinciale kerkbestuur is echter niet anders dan een bestuurslichaam. Een brede synode kan niet de controle van zo’n lichaam dulden, omdat dit haar bestaan in zijn principiële grondslag zou aantasten. Berkelbach van der Sprenkel en Emmen vrezen dat de wijze waarop deze alinea geschreven is nog wel eens hevige gevoeligheid kan openbaren en het de belanghebbenden wel extra moeilijk kan maken om van dit recht afstand te doen. Emmen oppert de mogelijkheid in de nieuwe opzet toch aan een soort provinciale synode te denken, bijvoorbeeld als beroepsorgaan, voor visitatie en dergelijke. Dan zal het de leden van de provinciale kerkbesturen misschien wat gemakkelijker vallen zelf terug te treden en het offer van hun gezag te brengen. Op deze suggestie gaat Scholten bij zijn tweede redactie niet in, maar hij kiest wel voor een kortere en minder prikkelende formulering: Tenslotte nog het vetorecht van de provinciale kerkbesturen. Is de brede synode de vertegenwoordiging van de Kerk, dan kan zij niet in de uitoefening van haar taak gecontroleerd worden door een lichaam dat in een geheel andere gedachtegang, die van de besturen naar het Reglement van 1816, zijn plaats heeft. Het vetorecht zal daarom niet alleen in de toekomst, maar reeds dadelijk moeten verdwijnen; het is met de gehele opzet van ons voorstel volstrekt onverenigbaar.
9.6.5. Vertegenwoordiging van de classicale vergaderingen en van de raden Scholten heeft in zijn eerste redactie geschreven dat de kerk weer als kerk moet samenkomen en dat dit alleen geschiedt wanneer er een synode wordt samengeroepen, gekozen door de 45 classicale vergaderingen (inclusief de Waalse als 45e). Zo representeert de synode zoveel mogelijk de kerk. En dan volgt er ook nog: ‘Men lette op het zoveel mogelijk.’ Scholten heeft deze woorden toegevoegd, omdat op de huidige classisindeling nog wel kritiek kan worden uitgeoefend. Toch is deze weg te verkiezen boven het eerst maken van een nieuwe indeling, want dan zou de huidige synode moeten beslissen, die stellig geen vertegenwoordiging van de kerk is. ‘De nieuwe kerkorde zal voor een nieuwe classisindeling moeten zorgen’, waarbij Scholten tussen haakjes toevoegt ‘(naar zielental? naar predikantsplaats?)’. Scholten beëindigt dit gedeelte met de opmerking ‘wij moeten dus wel die vertegenwoordiging invoeren, die, aanpassend aan het bestaande, nog het meest vertegenwoordiging van de Kerk is.’ Berkelbach van der Sprenkel maakt bezwaar tegen deze ‘comparativische uitdrukking’.745 Hij wil hier een meer positieve verwoording. Scholten past dit in de tweede redactie aan door allereerst de zin ‘Men lette op het zoveel mogelijk’ te laten vervallen. Hij laat wel staan dat de commissie zich bewust is dat de huidige classisindeling niet juist is en dat de nieuwe kerkorde voor een nieuwe zal moeten zorgen. Hierbij neemt hij bij het beginsel van de door Berkelbach van der Sprenkel geopperde toevoegingen mee: ‘naar lokale eenheden, grote steden, industrie- of agrarische complexen?’ Scholten laat ook de door Berkelbach van der Sprenkel gelaakte vergelijkende zin weg. Om het negatieve nog meer te relativeren voegt hij het volgende toe: ‘Wij hebben dit be745
Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 66.
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
235
zwaar niet onvermeld willen laten, doch men overschatte het niet. Tenslotte betreft het een onderdeel. Een vertegenwoordiging is nooit stelselloos, iedere indeling heeft zijn bezwaar. Doch dit blijft: deze vertegenwoordiging is vertegenwoordiging van de Kerk, omdat zij vertegenwoordiging van de classes is en in de classes van de gemeente.’ Berkelbach van der Sprenkel en Severijn schenken ook aandacht aan de vertegenwoordiging van de raden als adviserende leden bij de synode. Severijn vindt het in strijd met het presbyteriale karakter om de raden als leden, hetzij beslissend hetzij adviserend, naast de classes in de synode op te nemen. Bovendien is het overbodig, omdat de synode altijd bevoegd is om in haar midden uit te nodigen, die zij gewenst acht. Berkelbach van der Sprenkel wijst erop dat dit punt waarschijnlijk nog niet voldoende overwogen is. De vertegenwoordiging van de raden zou immers zowel op de wijze van de quaestor-generaal kunnen (namelijk alleen aanwezig als zijn zaken aan de orde komen), als op die van de secretaris die permanent als adviserend lid aanwezig is. Met dit punt heeft Scholten niets gedaan, de opmerkingen hebben althans niet geleid tot een nieuwe redactie van dit gedeelte. 9.6.6. Overige opmerkingen In deze paragraaf loop ik de overige opmerkingen langs die we vinden in de reacties van de leden van de commissie, met dien verstande dat ik straks de reactie van Severijn apart behandel, omdat deze ook apart staat. Wagenaar en Gravemeyer reageren allebei op alinea (63/3): ‘Bij de synode blijft de wetgevende bevoegdheid van de huidige synode. Deze bevoegdheid zal niet aan een ander lichaam kunnen worden gedelegeerd. Het spreekt vanzelf dat deze bevoegdheid in de overgangstijd met de grootste terughouding zal moeten worden gehanteerd. Het heeft geen zin nieuwe reglementen vast te stellen als een geheel nieuwe kerkorde wordt voorbereid.’ Wagenaar wijst erop dat hij niet zou willen zeggen dat de wetgevende bevoegdheid zoveel mogelijk uitgeschakeld moet blijven. ‘De bedoeling was, meen ik, dat er geen vermindering van de huidige leervrijheid zou komen, zolang de nieuwe kerkorde niet gereed is.’ Gravemeyer acht het gewenst om ruimte te laten om in de tussenperiode regelingen te kunnen doorzetten die voor de nieuwe ontwikkeling van het allergrootste belang zijn, zoals het ontwerp voor bestuur en beheer. Beide opmerkingen hebben niet geleid tot bijstelling van de tekst. Scholten wil mijns inziens met deze alinea enerzijds in de kerk de vrees wegnemen dat zo’n nieuwe synode zichzelf belangrijk zal vinden en het een en ander zal kunnen gaan besluiten en anderzijds ook daadwerkelijk deze mogelijkheid uitsluiten vóór de nieuwe kerkorde er zal zijn. Hiermee is ook het gevaar van al te snelle tucht afgewend. Hij kan zich gesteund weten door Emmen die de tweede taak van de synode om als synode op te treden vooral als incidenteel wil zien, opdat men niet ontijdig zal overgaan tot beslissingen omtrent de historische belijdenis en tot de beoordeling van tuchtkwesties betreffende de leer. Van Ruler wijst erop dat hij een clausule over de meest precaire kwestie, namelijk die van de leertucht mist. ‘En men kan zeggen: de noodzaak van het ogenblik is zo groot, dat we de zaak niet door deze precaire kwestie in gevaar moeten brengen. Maar dan zou ik eraan toe willen voegen: deze kwestie van de leertucht is ook het meest urgent. De hele positie der Kerk in het huidige tijdsgewricht is geconcentreerd in geding met de vraag, wat de Kerk doet met haar eigen predikanten, die een wereld- en levensbeschouwing voorstaan, waarvan zij zelf verklaard heeft, dat zij in lijnrechte strijd is met het Evangelie.’ Van Ruler denkt aan de predikanten die Duitsgezind zijn en waarmee de kerk na de oorlog iets zal
236
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
moeten doen. Deze opmerking leidt bij Scholten niet tot een nieuwe redactie. Hetzelfde geldt van de opmerking over de zin (61/6) ‘dat het hoogste gezag in de Kerk onder Christus aan de gezamenlijke gemeenten toekomt.’ Van Ruler beluistert hierin meer een synodale dan een presbyteriale klank. Hij geeft zelf toe dat de opmerking in dit verband onschuldig is, maar het herinnert hem te veel ‘aan “de hoogste wetgevende, besturende en rechtsprekende macht” van de huidige synode. Tegelijk doet de uitdrukking “van de gezamenlijke gemeenten” de autonomie van de plaatselijke gemeente op een schrijnende wijze voelen.’ Van Ruler heeft als zodanig weinig over de conceptinleiding op te merken. Hij wijst er wel op dat een definitief oordeel pas gegeven kan worden als de voorstellen van reglementswijzigingen er zijn. Dan pas kan bekeken worden of inleiding en voorstellen geheel met elkaar in overeenstemming zijn. Scholten honoreert ook nog drie andere opmerkingen van Berkelbach van der Sprenkel. Hij legt de vinger ook bij de woorden van de zin (curs. RvK): ‘Met de eenheid van de Kerk, door Jezus Christus geboden, is dat in directe strijd’ (60/5). Hij schrijft: ‘Zou het niet juister zijn van deze eenheid niet als een gebod maar als een werkelijkheid te spreken en bijvoorbeeld te lezen: “de eenheid der Kerk, zoals deze in Jezus Christus onverbrekelijk bestaat”.’ Hier wijst Severijn nog duidelijker op: ‘Het gebod beveelt de eenheid te onderhouden, maar de eenheid vindt haar grond niet in Christus’ gebod, doch in het organisch wezen der Kerk, zijnde Christus’ lichaam. Als die eenheid niet openbaar wordt, wijst dit op een discrepantie tussen wezen en openbaring.’ Scholten corrigeert zijn woorden met: ‘Met de eenheid van de Kerk, zoals die in Jezus Christus onverbrekelijk bestaat, is dat in directe strijd.’ Zelfs de niet zo belangrijke opmerking van Berkelbach van der Sprenkel dat de zinsnede ‘overal in de wereld begrijpen de Kerken dit’ te radicaal is (61/5), leidt tot een wijziging: ‘overal in de wereld beginnen de kerken dit te beseffen’. Ook de als laatste nog te vermelden opmerking van Berkelbach van der Sprenkel leidt tot een wijziging. Het gaat om het gedeelte over het interkerkelijke gesprek met de andere protestanten in ons land, waar Scholten dan schrijft ‘in de eerste plaats met de gereformeerden’ (62/3). Berkelbach van der Sprenkel wil de woorden ‘in de eerste plaats met de gereformeerden’ liever laten vallen, omdat dit politieke argwaan zal wekken. Hij laat het liever aan de loop van de dingen over wie zich in de eerste plaats voor zulke conferenties voordoen. Scholten wijzigt de zinsnede in ‘met name met de gereformeerden’. Ten slotte rest nog de eerste opmerking van Emmen dat hij gaarne de door Scholten aangewezen gebreken van de huidige kerkorde wil onderstrepen. Hij zou Scholtens’ eerste bezwaar graag willen adstrueren met de toelichting dat de ambtsdrager enerzijds ambtenaar, anderzijds individualist is (bij 60/2). Daarom is er grenzeloze willekeur die zelfs in de reglementen wordt uitgedrukt, als de predikanten ten aanzien van hun ambtsbediening ‘naar eigen oordeel te rade gaan “zoveel nodig in overleg met de kerkenraad”, vgl. artt. 22 en 23 Reglement Kerkenraden.’746 Wat Scholten bij punt 3 vermeldt (60/4), is volgens Emmen uitgedrukt in de noot van art. 11,747 dat de belijdenis opbergt ter wille van het bevorderen van kerkelijke instellingen en ‘verder in de formule van art. 39 Reglement Godsdienstonderwijs748: geest en hoofdzaak! en bijvoorbeeld art. 6 Reglement Opzicht en
746
Zie voor tekst art. 22, en art. 23 voetnoten 673 en 674. Zie voor tekst art. 11 Algemeen Reglement voetnoot 698. 748 Zie voor tekst art. 39 voetnoot 700. 747
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
237
Tucht749, waar het morele de plaats van het kerkelijke, ambtelijke verdringt.’ Deze opmerkingen leiden tot de volgende redactiewijziging bij het eerste bezwaar tegen het Algemeen Reglement van 1816: ‘Binnen de grenzen van de voorschriften heeft deze ambtsdrager volledige vrijheid. Dit leidt anderzijds tot een individualisme dat de ambtelijke opdracht geheel losmaakt van de kerkelijke gemeenschap. Ieder handelt naar eigen goeddunken. Vergelijk art. 39 Reglement Godsdienstonderwijs en art. 6 Reglement Opzicht en Tucht.’ 9.6.7. Severijn wil een andere weg Severijn reageert in zijn reactie allereerst op de uitdrukking ‘niet meer dragelijke kerkorde’ (59/2). Scholten verandert dit in zijn tweede redactie in ‘aan een haar niet meer passende organisatie’. De tweede opmerking wordt niet overgenomen. Severijn reageert op ‘De oorlog, de nood der Kerk tengevolge’ (59/3) en tekent aan dat de nood van de kerk ten gevolge van de oorlog meer tot bewustzijn kan zijn gekomen, maar de nood zelf is daar geen gevolg van. Die schuilt erin dat de kerk van haar eigen geloof, belijdenis en leven vervreemd is. Severijn is hier zo op gespitst dat hij niet gelezen heeft: ‘de nood der Kerk tengevolge van de bezetting’. Scholten handhaaft dan ook zijn eigen redactie. Al snel laat Severijn merken dat hij eigenlijk helemaal niet gelukkig met het plan is. Volgens hem ligt de zwakheid van de verdediging erin dat men een constituerende synode wil, die toch geen synode kan zijn.750 Men legt de synode een dubbele taak op, namelijk 1. het ontwerpen en voorbereiden van een kerkorde; 2. het werk van een echte synode. kerkrechtelijk gezien kan deze synode dat evenmin of desondanks evenzeer als de huidige. Dit bezwaar wordt niet opgeheven door het motief ontleend aan de drang van de omstandigheden. Severijn wil liever gewoon een commissie ad hoc benoemd zien, die een nieuwe kerkorde ontwerpt en voorbereidt. Een ontwerp kerkorde behoeft niet voorgesteld te worden door een synode. De Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus zijn ook later door de kerk tot belijdenisgeschrift gemaakt. De kerkorde zou zelfs gemaakt kunnen worden door een commissie die zichzelf constitueert. Maar ook de huidige synode kan opdracht geven. Het bezwaar van de tweeledige taak die de commissie aan de constituerende synode wil geven, is dan tegelijk opgeheven. Severijn voelt zich gesterkt in zijn bezwaar, omdat de tweede taak een heel zweverige indruk maakt tussen belijden, ‘opnieuw’ belijden en nieuw belijden. Severijn is, zoals in de discussie van de vergadering van 3 en 4 februari 1944 zal blijken, met heel zijn bestaan tegen de komst van een nieuwe synode gekant. Hij heeft hiervoor zelfs meer vrees dan voor de bestaande situatie. Vandaar dat hij niet verder wil dan het instellen van een commissie. Het mandaat van deze commissie moet dan echter wel principieel theologisch en kerkrechtelijk bepaald worden. Het ontwerp moet presbyteriaal zijn en op de grondslag van de Drie Formulieren van Enigheid staan. De huidige synode kan zo’n opdracht geven, onder andere op grond van art. 11 van het Algemeen Reglement. Severijn wil eerst de kerk op de grondslag van de Drie Formulieren van Enigheid hebben en dan pas ziet hij ruimte voor een nieuwe kerkorde. De huidige synode moet beginnen zichzelf bij al haar handelen op deze grondslag te stellen en zij is tevens geroepen de kerk te vermanen zich op de grondslag van deze belijdenisgeschriften te stellen. Pas dan kan de kerk kerkelijk handelen en de vraagstukken van de tijd aan de orde stellen. Een synode
749 750
Zie voor tekst art. 6 voetnoot 699. Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 70.
238
Deel II. Commissie voor de werkorde en commissie voor de kerkorde
handelt niet voor de kerk, maar de kerk handelt in en door de synode. De huidige synode moet de kerk op dit punt brengen door het bijeenroepen van constituerende classicale vergaderingen op de grondslag van de belijdenis. De classicale vergaderingen moeten een moderamen kiezen en onder leiding van dit moderamen het gereedgekomen ontwerp bespreken. De classicale vergaderingen kiezen en sturen gedelegeerden naar de provinciale synoden. Deze provinciale synoden considereren en maken rapport op. Zij kiezen weer gedelegeerden naar de constituerende algemene synode. Hier brengen de gedelegeerden hun rapport uit. De algemene synode considereert en stelt de kerkorde vast, maakt overgangsbepalingen en regelt de invoering van de kerkorde. Severijn wil op het grondvlak beginnen. De gemeenten en classes moeten zich op de grondslag van de belijdenis stellen en vanuit deze vernieuwing komt er een nieuwe constituerende beweging op gang die via classes en provinciale synoden uitmondt in een echte algemene synode op de grondslag van de belijdenis. De kerk moet eerst gezond worden en pas dan kan er letterlijk en figuurlijk een nieuwe orde komen. Alleen deze weg is presbyteriaal. De door de commissie voorgestelde weg is voor Severijn tweeslachtig en tegelijk gevaarlijk. Een niet gezond gemaakte kerk kan geen goede keuzes maken en niet tot een Bijbels belijden komen. Severijn wijst ook op het tweeslachtige van de uitgestippelde verhouding van Gemeenteopbouw tot de kerk. Dit wekt bij hem ‘de indruk van een figuur die kerkrechtelijk vreemd aandoet. Zij sterkt het gevoelen dat de constituerende synode van dit voorstel, juist omdat er een synode zit, een heengrijpen voor de Kerk is.’751 De huidige synode kan door de drang van de omstandigheden getuigen en belijden, mits getrouw aan de belijdenisgeschriften. Een nieuwe belijdenis op punten die om beslissing vragen kan de constituante evenmin tot beslissing brengen als de huidige. Om voorgaande redenen wil Severijn een commissie die een nieuwe kerkorde voorbereidt, terwijl de huidige synode de kerk terugroept tot haar grondslag van de Drie Formulieren van Enigheid. Omdat de reacties op de eerste redactie van de algemene toelichting bij het ontwerp naar Scholten moeten worden opgestuurd, missen we de discussie tussen de leden onderling. Op de vergadering van 3 en 4 februari 1944 maken we hier toch nog iets van mee. 9.7. Beantwoording van de onderzoeksvragen bij dit hoofdstuk Wagenaar zet op eenvoudige en heldere wijze uiteen waarom en hoe hij van standpunt veranderd is. Hij formuleert drie karakteristieken waaraan het ontwerp voor een nieuwe synode moet voldoen en ontwerpt een simpele oplossing om de echte synode in de reglementenbundel te incorporeren: de nieuwe synode wordt de echte synode en laat de oude algemene synodale commissie in verantwoording aan de generale synode diverse taken uitvoeren. Bakhuizen van den Brink geeft te kennen er moeite mee te hebben dat zo snel naar de praktijk wordt overgestapt. De beginselen van kerkorde zijn nog niet doorgesproken. In de vergadering van 18 en 19 november 1943 blijkt er bij meer leden aarzeling te zijn, die Scholten wegneemt met zijn mededeling dat de principiële vragen juist door de nieuwe synode besproken moeten worden. Dit wekt bij allen de verwachting dat alles nog aan de orde zal komen. Berkelbach van der Sprenkel is bang dat de commissie zichzelf onder tijdsdruk laat zetten, Scholten wijst op het tegenovergestelde gevaar dat de kerk na de oorlog terugvalt in de
751
Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Werkorde, 70.
9. Een nieuwe grote synode moet zorgdragen voor de nieuwe kerkorde
239
oude bedding van 1816. Hiervoor gaat Berkelbach van der Sprenkel overstag. De commissie besluit het voorstel van Wagenaar als uitgangspunt te aanvaarden. Hierna worden diverse aspecten van de nieuwe synode besproken. Dankzij de inbreng van Severijn komt er een indringend gesprek dat leidt tot de erkenning dat de kerk en alle gemeenten staan op de bodem van de belijdenis. De formulering ‘in gehoorzaamheid aan Gods Woord en staande op de bodem van de belijdenis van de Nederlandsche Hervormde Kerk’ wordt door de gehele commissie als formulering aanvaard. De exegese van deze formule wordt niet vastgelegd. Hierna worden de technische voorstellen besproken en aanvaard. Scholten schrijft met voortvarendheid een toelichting bij het project. Zeven leden reageren schriftelijk, met name op de inzet van de toelichting en op de gedeelten over het (nieuwe) belijden. Scholten schrapt en voegt in de tweede versie alleen toe waar hij zichzelf in kan vinden. De reactie van Severijn is duidelijk afwijzend. Zijn bezwaren leiden tot een diepgaand gesprek in de vergadering van 3 en 4 februari 1944 (zie 10.6.). Wagenaar gaat in zijn nota ‘Kerk en kerkorde’ niet expliciet in op het apostolaat. Hij vermeldt wel dat het instellen van raden en commissies die van belang zijn voor het kerkelijk leven behoort tot de taak van de nieuwe synode. Het klinkt ook mee in de formulering van de vijfde taak van de synode: ‘het tot uiting brengen van hetgeen er op de verschillende terreinen van de kerk leeft.’ Het is begrijpelijk dat Wagenaar niet expliciet op het apostolaat ingaat. Zijn voorstel is puur technisch en dient om de nieuwe synode mogelijk te laten worden. In de toelichting die Scholten schrijft komen meer inhoudelijke zaken aan de orde. Hij formuleert scherp de gebreken van het Algemeen Reglement van 1816. Hij vermeldt dat de oorlog zorgde voor de ommekeer dat de synode belijdend ging spreken, wat zij als bestuurslichaam reglementair niet kan. De orde van de kerk moet veranderen, omdat de kerk in de naaste toekomst tot spreken gedwongen zal zijn. Scholten verbindt de noodzaak van een nieuwe kerkorde duidelijk met het apostolaat. Hij verwijst hierbij naar de in- en uitwendige zending en de verantwoordelijkheid van de kerk voor de jeugd en dat in brede zin, de jeugd van het volk. De synode moet ook gaan getuigen en belijden. Hierbij wordt de bekende formule van Kerk en Evangelisatie het uitgangspunt. Ook de profetische taak van de kerk speelt mee. Scholten spreekt ook over de opdracht van interkerkelijke en oecumenische arbeid, die in de oorlog op gang is gekomen en na de oorlog moet worden uitgebreid. Het apostolaat spreekt ook duidelijk aan het slot: zo zal de kerk als volkskerk zich bewust worden van de geestelijke nood van het volk en God vragen hier bevrijdende woorden te mogen spreken en nieuw leven op te bouwen. Voor Scholten is apostolaat met het Evangelie van Jezus Christus tot het geseculariseerde volk gaan.