Getroffenenmonitor 2003
Getroffenenmonitor 2003 Derde meting
COLOFON Uitgave: I&O Research Langestraat 37 Postbus 563, 7500 AN Enschede tel. (053) 4825000 Project: Amslv03 Rapportnummer: 2003/60 Datum: december 2003 Opdrachtgever: Gemeente Enschede Langestraat 24, 7511 HC Enschede tel. (053) 4818181 Auteurs: drs. Marlies Bongers dr. Rob van de Peppel Redactie: dr. Rob van de Peppel Bestellingen: Exemplaren zijn verkrijgbaar bij de opdrachtgever. Het overnemen uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Inhoud Voorwoord
blz. I
Samenvatting
II
1. Vraagstelling en verantwoording 1.1. Inleiding 1.2. Terugblik 1.3. Verantwoording 1.4. Statistische procedures 1.5. Leeswijzer
1 1 1 2 5 6
2. Gezondhei d en welbevinden 2.1. Inleiding 2.2. Gezondheid 2.3. Sociale participatie 2.4. Schade 2.5. Invloed ramp 2.6. Conclusies
7 7 7 13 16 17 18
3. Nazorg en afwikkeling schades 3.1. Inleiding 3.2. Gebruik nazorg 3.3. Tevredenheid met nazorg en schadeafwikkeling 3.4. Behoefte aan nazorg 3.5. Conclusies
21 21 21 23 27 28
4. Wederopbouw 4.1. Inleiding 4.2. Roombeek 4.3. Terugkeer 4.4. Buurthuisactiviteiten 4.5. Betrokkenheid en vertrouwen 4.6. Projectbureau Wederopbouw 4.7. Conclusies
31 31 31 31 33 35 39 43
5. Actuele onderwerpen 5.1. Inleiding 5.2. Herstel van vertrouwen 5.3. Beleidsvoorkeuren 5.4. Conclusies
45 45 45 48 50
6. Ondernemers 6.1. Kenmerken van de onderzoeksgroep 6.2. Gezondheid en bedrijfsvoering 6.3. Nazorg 6.4. Wederopbouw 6.5. Conclusies
51 51 51 55 57 59
7. Leeftijdsgroepen 7.1. Inleiding 7.2. Gezondheid en welbevinden 7.3. Wederopbouw 7.4. Conclusies
61 61 61 67 69
blz. 8. Allochtonen 8.1. Inleiding 8.2. Gezondheid en welbevinden 8.3. Nazorg 8.4. Wederopbouw 8.5. Conclusies
71 71 71 73 76 77
Bijlagen 1. Leden Begeleidingscommissie 2. Begrippenlijst
79 81 82
Getroffenenmonitor 2003
Voorwoord
Voorwoord Ook in 2003 zijn de sporen van de vuurwerkramp van 13 mei 2000 nog niet uitgewist. Toch lijkt 2003 voor veel getroffenen een jaar van herstel geweest te zijn. In tegenstelling tot 2002 zijn er in 2003 op veel vlakken duidelijke indicaties van verbetering: zo vertonen de meeste indicatoren voor de gezondheid en het welbevinden van getroffenen een positieve ontwikkeling. Dit is één van de algemene conclusies die wij trekken in de Getroffenenmonitor 2003. Dit onderzoek voert I&O Research jaarlijks uit in opdracht van de gemeente Enschede. In samenhang met het Gezondheidsonderzoek Getroffenen Vuurwerkramp Enschede (GGVE, zie ook de derde meting van het GGVE) geeft de Getroffenenmonitor jaarlijks een actueel beeld van (de ontwikkeling van) het welbevinden van getroffenen van de vuurwerkramp, hun tevredenheid met en behoefte aan nazorg en hun betrokkenheid bij en vertrouwen in de wederopbouw. De Getroffenenmonitor biedt de gemeente Enschede en andere bij de nazorg en wederopbouw betrokken organisaties de mogelijkheid om de effecten van beleid en maatregelen te toetsen èn te signaleren welke aanvullende of nieuwe maatregelen wenselijk zijn. Wij hopen hiermee een bijdrage te leveren aan een optimale afstemming van de nazorg op de behoeften van getroffenen en aan een wederopbouwproces dat is afgestemd op de wensen en behoeften van oud-bewoners.
I&O Research,
drs. Nico Buurman directeur
I
Getroffenenmonitor 2003
Samenvatting
Samenvatting Inleiding Hoe vergaat het de getroffenen van de vuurwerkramp? In welke mate maken zij gebruik van het aanbod van zorginstellingen? Zijn zij tevreden over de begeleiding na de ramp? Voelen zij zich betrokken bij de wederopbouw van het rampgebied? Hoe tevreden zijn zij over het verloop van de wederopbouw? En: is er sprake van een herstel van vertrouwen tussen burgers en de gemeente Enschede? Deze en andere vragen staan centraal in de Getroffenenmonitor 2003, een onderzoek dat tot nu toe jaarlijks in september is uitgevoerd onder door de vuurwerkramp getroffen Enschedeërs. Het onderzoek is in opdracht van de gemeente Enschede uitgevoerd door I&O Research. Deze samenvatting beschrijft in kort bestek de belangrijkste resultaten. Wij hebben gesprekken gevoerd met drie te onderscheiden groepen getroffenen en met een groep ‘gewone’ Enschedeërs. De drie groepen getroffenen worden in dit rapport aangeduid als ‘geherhuisvesten’, ‘bewoners van de binnenring’ en ‘overige getroffenen’. Deze drie groepen hebben gemeen dat zij allen op enige wijze zijn getroffen door de ramp. Sommigen zijn gewond geraakt. Anderen hebben huis en haard verloren en hebben daarmee materiële schade geleden. Weer anderen zijn door de ervaringen tijdens en na de ramp getraumatiseerd. Toch zijn tussen de groepen belangrijke verschillen aan te wijzen. Geherhuisvesten zijn Enschedeërs die als gevolg van de ramp moesten verhuizen. In de meeste gevallen gaat het hier om Enschedeërs die binnen de zogenoemde schuttingring woonden. Bewoners van de binnenring woonden ten tijde van de ramp net buiten deze schuttingring. Overige getroffenen zijn personen die niet binnen de schuttingring of de binnenring woonden maar tijdens de ramp wel in het getroffen gebied aanwezig waren: als passant of als hulpverlener. Tot de groep overige getroffenen rekenen wij ook bewoners van het gebied vlak buiten de binnenring (ook wel de buitenring genoemd). Daarnaast heeft een vierde groep aan dit onderzoek meegewerkt. Personen in deze groep, die in dit rapport wordt aangeduid met de term ‘controlegroep’ zijn niet getroffen door de ramp. Zij zijn niet gewond geraakt. Zij woonden ten tijde van de ramp weliswaar in Enschede, maar hun woning stond niet in of in de directe nabijheid van het getroffen gebied. Respondenten in deze groep hebben geen materiële schade geleden als gevolg van de ramp. Deze groep vormt daarmee dus een afspiegeling van de ‘gemiddelde Enschedeër’. Het vervolg van deze samenvatting beschrijft in kort bestek de belangrijkste resultaten van de Getroffenenmonitor 2003 waarvoor in september 2003 ruim 700 gesprekken zijn gevoerd. Eerst beschrijven we het welbevinden van getroffenen in 2003. Daarna gaan we in op hun ervaringen met, tevredenheid over en behoefte aan nazorg. Vervolgens beschrijven we de betrokkenheid bij en het vertrouwen in de wederopbouw van het rampgebied. Ten slotte bespreken we de situatie van enkele specifieke groepen: getroffen ondernemers, allochtonen, en jongeren en 50plussers. We sluiten deze samenvatting af met de belangrijkste algemene conclusies van het onderzoek.
II
Getroffenenmonitor 2003
Samenvatting
Gezondheid en welbevinden Ten aanzien van de gezondheid en het welbevinden van getroffenen zijn in de Getroffenenmonitor 2003 de volgende conclusies getrokken: Lichte afname lichamelijke klachten Onder geherhuisvesten is het aantal mensen met lichamelijke klachten, die zij zelf aan de vuurwerkramp toeschrijven, in 2003 gedaald (van 30 procent in 2002 naar 24 procent in 2003). Dit neemt niet weg dat geherhuisvesten ook in 2003 vaker dan andere groepen getroffenen lichamelijke klachten hebben. Lichte afname belemmeringen in dagelijkse activiteiten In 2003 ervaart 25 procent van de geherhuisvesten nog belemmeringen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. Dat is vier procent minder dan in 2002, maar nog altijd ruim meer dan in de twee andere groepen getroffenen, waar slechts een paar procent van de mensen zich in hun dagelijkse activiteiten belemmerd voelt. Ziekteverzuim blijft hoog Ook in 2003 heeft nog bijna eenderde van geherhuisvesten zich een keer of vaker ziek gemeld op het werk. Bij de andere groepen getroffenen komt ziekteverzuim de helft minder vaak voor. Afname huisartsbezoek Geherhuisvesten bezoeken de huisarts in 2003 minder vaak dan in 2002. Het verschil met de andere groepen getroffenen is kleiner geworden. Het huisartsbezoek van met name geherhuisvesten ligt nog niet op het niveau van de controlegroep. Afname medicijngebruik Geherhuisvesten gebruiken in 2003 minder medicijnen dan in 2002. Het medicijngebruik bij geherhuisvesten is praktisch gelijk aan dat van de andere groepen getroffenen. Het verschil in gebruik van medicijnen tussen getroffenen en de controlegroep is gering. Aanzienlijk minder kinderen met problemen Het aantal kinderen met problemen die mogelijk te maken hebben met de vuurwerkramp is in 2003 afgenomen. Toch zijn in gezinnen van geherhuisvesten en overige getroffenen nog steeds vaker kinderen met problemen dan in de controlegroep. Gezondheid geherhuisvesten verbeterd Het aantal geherhuisvesten dat de eigen gezondheid als slecht beoordeelt, is in 2003 gedaald. Maar ook in 2003 voelen geherhuisvesten zich aanmerkelijk vaker ongezond dan de andere groepen getroffenen en de controlegroep. Lichte afname psychische klachten Bij geherhuisvesten, bewoners van de binnenring en overige getroffenen is in 2003 het aantal personen met psychische klachten, die zij zelf toeschrijven aan de vuurwerkramp, licht gedaald. De kans op psychische klachten is bij geherhuisvesten nog steeds aanmerkelijk groter dan bij bewoners van de binnenring en overige getroffenen. Loesje-campagne doeltreffend in opzet De campagne met posters van Loesje is door veel getroffenen opgemerkt en verlaagt volgens velen de drempels om professionele hulp in te schakelen. Toename sociale contacten Geherhuisvesten en andere getroffenen zijn in 2003 vaker sociaal actief dan in 2002. De mate van participatie is weer op het niveau van voor de ramp. Meer geherhuisvesten actief als vrijwilliger Geherhuisvesten en andere getroffenen zijn in 2003 vaker actief als vrijwilliger. Geherhuisvesten zijn nog minder vaak als vrijwilliger actief dan de controlegroep.
III
Getroffenenmonitor 2003
Samenvatting
Buurtintegratie verbeterd De buurtintegratie van geherhuisvesten is verbeterd ten opzichte van 2002. De buurtintegratie van geherhuisvesten en andere getroffenen wijkt in 2003 niet meer sterk af van de controlegroep. Noaberschap niet toegenomen Het aantal geherhuisvesten met een sterk ontwikkeld noaberschap is niet toegenomen ten opzichte van 2002. In dit opzicht blijven geherhuisvesten achter bij andere getroffenen en de controlegroep. Daling gevallen van niet-gecompenseerde schade zet door Nog ongeveer eenvijfde van de geherhuisvesten heeft in 2003 nog nietgecompenseerde schade. Vergeleken met vorig jaar is het aantal getroffenen met niet-gecompenseerde schade licht gedaald. De daling doet zich zowel voor bij geherhuisvesten, bewoners van de binnenring en overige getroffenen. Invloed ramp nog steeds groot De ramp oefent ook na ruim drie jaar nog grote invloed uit op het leven van getroffenen. Geherhuisvesten merken daar het meest van. Maar ook bij bewoners van de binnenring en de overige getroffenen laat de ramp nog steeds sporen na. Opvallend is dat de invloed van de ramp bij de controlegroep gestaag afneemt. Slechts een kleine fractie van ‘gemiddelde Enschedeërs’ is anno 2003 nog van mening dat de ramp veel invloed op het eigen leven heeft. Getroffenen kunnen effecten ramp beter relativeren Een groter aantal getroffenen ziet ook duidelijk positieve effecten van de ramp. Na een daling vorig jaar zien we dit effect in alle groepen getroffenen optreden. Er zijn in dit opzicht geen verschillen meer tussen geherhuisvesten, andere getroffenen en de controlegroep.
Nazorg en afwikkeling schade Gebruik nazorg constant Getroffenen doen in gelijke mate als in 2002 een beroep op nazorginstellingen. Tussen nazorginstellingen vinden we wel verschillen. Zo is het beroep op maatschappelijk werk en Mediant gedaald, terwijl contacten met medisch specialisten en alternatieve genezers een toename laten zien. Getroffenen doen nog steeds aanmerkelijk vaker een beroep op instellingen die bij de nazorg betrokken zijn dan de controlegroep. Tevredenheid met nazorg blijft hoog De meeste getroffenen zijn tevreden over de kwaliteit van de nazorg. We vinden in dit opzicht geen grote verschillen tussen groepen getroffenen. Onder geherhuisvesten neemt de tevredenheid voor het tweede achtereenvolgende jaar licht toe. Tevredenheid over herdenking De meeste getroffenen zijn evenals vorig jaar tevreden over de herdenkingsactiviteiten van 13 mei 2003. Dat geldt zowel voor de stille tocht naar het kindermonument als voor het officiële deel van het herdenkingsprogramma. Toename tevredenheid schadeafwikkeling bij geherhuisvesten Voor het tweede achtereenvolgende jaar neemt het aantal geherhuisvesten dat tevreden is over de schadeafwikkeling licht toe. Andere groepen zijn nog steeds wel iets vaker tevreden over de schadeafwikkeling, maar het verschil met geherhuisvesten is niet groot meer.
IV
Getroffenenmonitor 2003
Samenvatting
Tevreden over optreden instanties stabiel Getroffenen zijn evenals in 2003 over het geheel genomen tevreden met het optreden van instanties na de vuurwerkramp. Toch zijn er tussen instanties wel wat verschillen. Zo zijn geherhuisvesten minder tevreden over de gemeente Enschede. Opvallend is verder dat onder geherhuisvesten de tevredenheid met het optreden van de woningcorporaties toeneemt, terwijl de overige getroffenen juist aanmerkelijk minder vaak tevreden zijn over corporaties. Lichte afname nazorgbehoefte Nog ongeveer eenvijfde van de geherhuisvesten overweegt in 2003 contact op te nemen met een nazorginstelling. Dat is iets minder dan vorig jaar. Bij andere groepen is de nazorgbehoefte vrijwel afwezig.
Wederopbouw Afname onzekerheid over terugkeer De meeste geherhuisvesten weten inmiddels of ze al dan niet terug willen keren naar Roombeek. Het aantal geherhuisvesten dat terug wil stijgt, ten koste van het aantal geherhuisvesten dat zeker niet terug wil. Bekendheid terugkeermogelijkheden neemt toe Geherhuisvesten zijn beter op de hoogte van terugkeermogelijkheden dan in 2002. Deelname activiteiten buurthuizen daalt Het aantal getroffenen dat heeft deelgenomen aan buurthuisactiviteiten is in 2003 gedaald. Deze daling deed zich vooral voor bij geherhuisvesten en bewoners van de binnenring. De deelnemers zijn zeer tevreden over de activiteiten die zij hebben bijgewoond. Geherhuisvesten meer betrokken bij wederopbouw De betrokkenheid bij de wederopbouw neemt toe bij geherhuisvesten. Bij de andere groepen getroffenen en bij de controlegroep vinden we een daling van de betrokkenheid bij de wederopbouw. Veel vertrouwen in nieuwe wijk Zowel bij de getroffenen als bij de controlegroep is, evenals in 2002, het vertrouwen in de nieuwe wijk stabiel en hoog tot zeer hoog. Iets meer geherhuisvesten verwachten dat er bij de wederopbouw ook echt rekening met de wensen van bewoners gehouden zal worden. Verder valt op dat de getroffenen en de controlegroep vaker van mening zijn dat bij de wederopbouw de belangen van de Enschedese bevolking voorop zullen staan. Vertrouwen in gemeente stijgt licht Bij alle groepen getroffenen en bij de controlegroep valt op dat het vertrouwen dat men in (vertegenwoordigers van) de gemeente Enschede heeft, licht toeneemt. Bekendheid Projectbureau Wederopbouw licht toegenomen De bekendheid van het Projectbureau Wederopbouw, de gemeentelijke dienst die de wederopbouw van Roombeek regisseert, is in 2003 licht toegenomen. Deze toename is het sterkst bij de controlegroep. Het Projectbureau is met name bij geherhuisvesten goed bekend.
V
Getroffenenmonitor 2003
Samenvatting
Actueel Afname tevredenheid over aanpak veiligheid bij geherhuisvesten Met name bij geherhuisvesten vinden we een afname in de tevredenheid over de aanpak van veiligheidsproblematiek door de gemeente. Evenals in 2002 zeggen de meeste getroffenen en de controlegroep dat zij nog weinig merken van wat de gemeente Enschede doet met de aanbevelingen van de commissie Oosting. Een minderheid van de getroffenen en de controlegroep zegt goed op de hoogte te zijn van de activiteiten die de gemeente onderneemt om de veiligheid te verbeteren. Nog steeds veel steun voor extra maatregelen voor getroffenen Evenals vorig jaar is er zowel bij getroffenen zelf als bij de controlegroep nog steeds veel steun voor extra maatregelen. Meer duidelijkheid over gewenst beleid ten aanzien van vuurwerkshows Getroffenen en de controlegroep voelen minder vaak voor een algeheel verbod op vuurwerkshows. Zij neigen er wel naar dat de gemeente in de toekomst terughoudend met dit soort evenementen moet omgaan.
Tabel 1 vat deze bevindingen kort samen. Een zwarte stip in de tweede kolom (‘verbetering ten opzichte van 2002’) geeft aan dat op een indicator de toestand van getroffenen is verbeterd vergeleken met de vorige Getroffenenmonitor. Een zwarte stip in de derde kolom (‘niveau voor de ramp bereikt’) duidt aan dat de toestand van getroffenen weer op het niveau is van vóór de ramp of dat er geen verschil meer is met de controlegroep. Een leesvoorbeeld: er is sprake van minder lichamelijke klachten bij getroffenen, maar het niveau van voor de ramp is nog niet bereikt.
VI
Getroffenenmonitor 2003
Samenvatting
Tabel 1 Samenvatting van ontwikkeling in indicatoren. indicator
verbetering ten opzichte van 2002
niveau van voor de ramp bereikt in 2003
gezondheid en welbevinden lichamelijk klachten
•
dagelijkse activiteiten
•
ziekteverzuim huisartsbezoek
•
medicijngebruik
•
problemen kinderen
•
ervaren gezondheid
•
psychische klachten
•
sociale contacten
•
vrijwilligerswerk
•
buurtintegratie
•
noaberschap
•
•
• •
niet-gecompenseerde schade
•
ziet ook positieve kanten
•
nazorg en wederopouw gebruik nazorg tevredenheid met nazorg
•
tevredenheid over herdenking
•
tevredenheid met afwikkeling schade
•
tevredenheid met optreden instanties
•
nazorgbehoefte
•
bekendheid terugkeermogelijkheden
•
•
•
n.v.t.
betrokkenheid bij wedero pbouw terugkeergeneigdheid vertrouwen in nieuwe wijk
•
beleid gemeente vertrouwen in gemeente
•
•
17
11
zichtbaarheid aanpak veiligheid herstel van vertrouwen totaal: 28
VII
Getroffenenmonitor 2003
Samenvatting
Ondernemers Op het vlak van gezondheid gaat het in 2003 met ondernemers die door de ramp zijn getroffen, beter dan in 2001 en 2002. Er is echter geen sprake van een afname van contacten met nazorginstellingen. Wel geven ondernemers in 2003 minder vaak aan dat de ramp nog veel invloed op hun leven heeft. Over het algemeen zijn getroffen ondernemers tevreden met de bedrijfsruimte en met de buurt waarin het bedrijf is gevestigd. De meeste ondernemers zijn in 2003 tevreden met de schadeafwikkeling door de verzekeringsmaatschappijen. Ondernemers zijn in meerderheid ontevreden over de schadeafwikkeling via de regelingen van CFA I en CFA II. Eenderde van de getroffen ondernemers is van plan naar Roombeek terug te keren. De meeste getroffen ondernemers beoordelen de nieuwe wijk, op basis van de plannen, als ondernemersvriendelijk.
Jongeren en 50-plussers Zowel bij jongeren als 50-plussers vinden we op veel indicatoren voor gezondheid, welbevinden, nazorg en wederopbouw verbetering. Bij veel jongeren zijn deze verbeteringen dermate sterk dat de groep die nog echt problemen ondervindt erg klein is geworden. Dit geldt nog niet voor de mensen tussen 30 en 50 jaar en de 50plussers. Bij de groep mensen tussen 30 en 50 jaar is de vooruitgang ten opzichte van 2002 kleiner dan bij de jongeren. Daardoor is de groep die nog problemen ondervindt groter. Hetzelfde geldt voor de 50-plussers waar geen afname van psychische klachten merkbaar is en waar ook de behoefte aan nazorg niet daalt. Verder valt op dat bij de 50-plussers de terugkeergeneigdheid nog steeds toeneemt, evenals de betrokkenheid bij de wederopbouw. Tabel 2 Samenvatting van ontwikkeling in indicatoren. 16-29 jaar
30-49 jaar
verbetering t.o.v. 2002
niveau van voor de ramp bereikt in 2003
ervaren gezondheid
•
•
lichamelijke klachten
•
•
•
•
•
•
•
•
•
dagelijkse activiteiten
verbetering t.o.v. 2002
50 jaar en ouder
huisartsbezoek
•
medicijngebruik
••
•
••
psychische klachten
••
•
•
gebruik nazorg
•
sociale contacten
•
invloed ramp
•
behoefte aan nazorg niet-gecompenseerde schade
•
verbetering t.o.v. 2002
•
niveau van voor de ramp bereikt in 2003
•
• •
• •
niveau van voor de ramp bereikt in 2003
•
•
•
•
•
•
•
•
•
terugkeergeneigdheid
•
betrokkenheid bij wederopbouw
•
VIII
Getroffenenmonitor 2003
Samenvatting
Allochtonen Bij niet-westerse geherhuisvesten vinden we op vrijwel alle indicatoren voor gezondheid, welbevinden en nazorg positieve ontwikkelingen. Deze verbeteringen hebben het karakter van een inhaalslag. Vaak zijn de verbeteringen die optreden sterker dan bij westerse en Nederlandse geherhuisvesten. Toch gaat het met allochtone geherhuisvesten nog steeds slechter dan met de westerse en Nederlandse geherhuisvesten. De verschillen tussen deze groepen worden echter wel kleiner. Tabel 3 Samenvatting van ontwikkeling in indicatoren. niet-westerse geherhuisvesten
verbetering t.o.v. 2002
ervaren gezondheid
niveau van voor de ramp bereikt in 2003
westerse en Nederlandse geherhuisvesten verbetering t.o.v. 2002
niveau van voor de ramp bereikt in 2003
•
lichamelijke klachten
•
•
dagelijkse activiteiten
•
huisartsbezoek
•
•
medicijngebruik
•
•
psychische klachten
•
gebruik nazorg
•
sociale contacten
•
behoefte aan nazorg
•
•
niet-gecompenseerde schade
•
•
terugkeergeneigdheid
•
•
•
• •
Eindconclusie Voor veel getroffenen lijkt 2003 een jaar van herstel geweest te zijn. In tegenstelling tot 2002 zijn er in 2003 op veel vlakken duidelijke indicaties van verbetering: zo vertonen de meeste indicatoren voor de gezondheid en het welbevinden van getroffenen een positieve ontwikkeling. Vooral bij de zwaarst getroffenen, de geherhuisvesten, zijn er duidelijk positieve ontwikkelingen waarneembaar. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een afname van lichamelijke en psychische klachten, huisartsbezoek, medicijngebruik en sociale participatie. Verder mag het bemoedigend genoemd worden dat er geen indicatoren zijn waarop het getroffenen noemenswaardig slechter vergaat. Op een aantal indicatoren voor gezondheid en welbevinden is inmiddels sprake van normalisatie. Dit is het geval bij medicijngebruik, psychische klachten, sociale contacten en buurtintegratie. De tevredenheid van getroffenen met de kwaliteit van de nazorg en hun vertrouwen in de wederopbouw is stabiel en in de meeste gevallen ook van een voldoende niveau. Dat geldt bijvoorbeeld voor het nazorgaanbod, de herdenking op 13 mei en het optreden van de meeste instanties bij schadeafwikkeling. De tevredenheid met de schadeafwikkeling stijgt.
IX
Getroffenenmonitor 2003
Samenvatting
De zichtbaarheid van het beleid van de gemeente Enschede rond veiligheidsproblemen is, zo blijkt uit de gesprekken met getroffenen, nog voor verbetering vatbaar. Deze constatering is ook in 2002 gedaan. Wel stijgt het vertrouwen dat getroffenen hebben in de gemeente als het gaat om de aanpak van veiligheidsproblemen.
X
Getroffenenmonitor 2003
Vraagstelling en verantwoording
1 . Vraagstelling en verantwoording
1 . 1 .Inleiding In dit rapport treft u de resultaten aan van de Getroffenenmonitor 2003. Dit onderzoek, dat I&O Research uitvoert in opdracht van de gemeente Enschede, heeft tot doel na te gaan hoe het gaat met de getroffenen van de vuurwerkramp en hoe zij de inspanningen van de gemeente Enschede, onder andere bij de nazorg en wederopbouw van betrokken instanties, beoordelen. Via de Getroffenenmonitor kan antwoord worden gegeven op de volgende vragen: 1. 2.
3. 4.
Hoe vergaat het de getroffenen van de vuurwerkramp? In welke mate maken getroffenen gebruik van het aanbod van medische, psycho-sociale en materiële nazorg en in welke mate zijn getroffenen tevreden hierover? In welke mate zijn getroffenen betrokken bij de wederopbouw en in welke mate zijn zij tevreden over het wederopbouwproces? In hoeverre leiden de nazorg en het wederopbouwproces tot een ‘herstel van vertrouwen’ tussen burgers en de gemeente Enschede?
1 . 2 .Terugblik 2001 De hoofdconclusie van de Getroffenenmonitor 2001 was dat de vuurwerkramp nog 1 steeds een grote invloed heeft op het leven van veel Enschedeërs . Geconstateerd werd dat de vuurwerkramp in vele opzichten nog sterk doorwerkte in het persoonlijke leven van getroffenen. Daarbij viel op dat geherhuisvesten vaker met problemen kampten dan andere groepen getroffenen, zoals bewoners van de binnenring en overige getroffenen (bewoners aan de rand van het rampgebied en hulpverleners). Ook werd geconcludeerd dat de meerderheid van zowel de getroffenen als de controlegroep van mening was dat de gemeente Enschede voldoende maatregelen neemt om haar burgers weer een gevoel van veiligheid te geven. Getroffenen bleken verder over het algemeen tevreden te zijn over de aangeboden nazorg. De vuurwerkramp bleek tenslotte ook een uitstralingseffect te hebben onder inwoners van Enschede die zelf geen lichamelijk letsel opliepen en ook geen materiële schade leden.
2002 In 2002 kampte nog een aanzienlijk deel van de geherhuisvesten en een kleiner deel van de bewoners van de binnenring en de overige getroffenen met problemen die een gevolg zijn van de vuurwerkramp. Deze problemen deden zich voor op verschillende terreinen, zowel medisch, psychisch en sociaal. Tevens werd geconstateerd dat getroffenen, met name geherhuisvesten, nog steeds een verhoogd beroep doen op allerlei hulpinstellingen die bij de nazorg zijn betrokken.
1
R. van de Peppel, O. Bulthuis en G. Huijgen, Getroffenenmonitor, I&O Research, 2002.
1
Getroffenenmonitor 2003
Vraagstelling en verantwoording
Ook werd geconstateerd dat geherhuisvesten sterk betrokken waren bij de wederopbouw, de onzekerheid over het al dan niet terugkeren naar Roombeek nam af en de meeste getroffenen vonden dat de wederopbouw voor de gemeente de hoogste prioriteit moest hebben. Ten slotte werd vastgesteld dat het verwachte herstel van vertrouwen nog niet was gerealiseerd en dat de zichtbaarheid van de activiteiten die de gemeente op dit vlak uitvoerde aan het afnemen was. De eindconclusie van de Getroffenenmonitor 2002 luidde dan ook dat de nazorg en de wederopbouw nog niet zijn voltooid. In de Getroffenenmonitor 2001 luidde één van de hoofdconclusies dat de vuurwerkramp een uitstralingseffect heeft dat verder reikt dan de direct getroffenen: ‘ook onder de inwoners van Enschede die geen lichamelijk letsel opliepen en geen schade leden, heeft de vuurwerkramp sporen achtergelaten.’ Op basis van de Getroffenenmonitor 2002 kan geconcludeerd worden dat dit uitstralingseffect langzaam verdwijnt. Dat kan onder meer worden afgemeten aan de dalende belangstelling voor deelname aan herdenkingsactiviteiten en de afnemende betrokkenheid bij de wederopbouw. Daar staat echter tegenover dat er onder Enschedeërs ook in 2002 nog een ruim draagvlak bestaat voor het nemen van extra maatregelen voor getroffenen.
1 . 3 .Verantwoording Het veldwerk voor de derde Getroffenenmonitor vond plaats in augustus en september 2003. Ter voorbereiding op de vragenlijst is de commissie, die de Getroffenenmonitor begeleidt, tweemaal bijeengekomen. In samenspraak met deze begeleidingscommissie is voor input voor de nieuwe vragenlijst verder nog gesproken met de heer J. Roorda (GGD), de heer J. Schukking (IAC), de heer R. van der Werff (gemeente Enschede, Veiligheid), de heer J. Bron (Stichting Herdenking), mevrouw L. Bruns (SSE), de heer J. Hegeman (Mediant) en de heer J.N. Wigboldus (voorlichter bij Projectbureau Wederopbouw).
Vijf onderzoeksgroepen In de opzet van de Getroffenenmonitor worden vijf onderzoeksgroepen onderscheiden: geherhuisvesten, bewoners van de binnenring, overige getroffenen, getroffen 2 ondernemers en een controlegroep . De groep geherhuisvesten bestaat uit Enschedeërs die als gevolg van de ramp moesten verhuizen (in de vorige rapportage spraken we over ‘ontheemden’). In de meeste gevallen gaat het om huishoudens binnen de zogenoemde schuttingring (het blauw gearceerde vlak van figuur 1.1). De bewoners van de binnenring woonden ten tijde van de ramp net buiten de schuttingring (het paars gearceerde vlak in figuur 1.1). De derde onderzoeksgroep, de overige getroffenen, bestaat uit personen die niet binnen de schuttingring of de binnenring woonden, maar tijdens de ramp toevallig in het getroffen gebied aanwezig waren (passanten) en hulpverleners. Tot de groep overige getroffenen rekenen wij ook bewoners van het gebied vlak buiten de binnenring (ook wel de buitenring genoemd). De vierde onderzoeksgroep betreft een groep ondernemers met een bedrijfsvestiging in het rampgebied. Ten slotte maakt een controlegroep deel uit van de Getroffenenmonitor. De personen in deze groep, die in dit rapport wordt aangeduid met de term controlegroep, zijn niet getroffen door de ramp. Zij zijn niet gewond geraakt.
2
2
R. van de Peppel, O. Bulthuis en G. Huijgen, Getroffenenmonitor, I&O Research, 2002, p. 2.
Getroffenenmonitor 2003
Vraagstelling en verantwoording
Zij woonden niet in of in de directe nabijheid van het getroffen gebied en hebben geen omvangrijke materiële schade geleden als gevolg van de ramp. Deze groep vormt een afspiegeling van de ‘gemiddelde Enschedeër’. Deze controlegroep maakt het mogelijk om de situatie van de drie groepen getroffenen, en de ontwikkelingen daarin door de jaren heen, te bekijken in het licht van niet-getroffenen. Omdat de controlegroep voor wat betreft inkomen, opleiding en etnische afkomst verschilt van de groepen getroffenen zijn vergelijkingen alleen maar zinvol in relatieve zin; er moet niet worden verwacht dat de getroffenen op alle situaties op het niveau moeten komen van de controlegroep. Duidelijkheid kan door deze opzet wel worden verschaft in de richting waarin en de onderwerpen waarop de groepen getroffenen verschillen van de controlegroep. Dit kan vervolgens, door het betrekken van een controlegroep in de analyse, worden gerelateerd aan het hebben meegemaakt van de ramp. Op deze wijze kan enig inzicht worden verkregen in de impact die een dergelijke ramp heeft op het leven van de directe getroffenen. Figuur 1.1 Indelingen rampgebied. Indeling en Ram pg eb ied
Sch uttin gr ing Bin nenr in g
Panelonderzoek De Getroffenenmonitor is een panelonderzoek. Een panelonderzoek is een onderzoek waarbij dezelfde groep respondenten op meerdere tijdstippen wordt bevraagd, in dit geval eenmaal per jaar. Voor de Getroffenenmonitor 2002 zijn dus alleen de personen benaderd die ook aan de Getroffenenmonitor 2001 hebben deelgenomen. In 2003 is op verzoek van de begeleidingscommissie iedereen die heeft meegedaan aan de eerste meting in 2001 opnieuw benaderd met het verzoek ook in 2003 mee te doen. Ook degenen die in 2002 aangaven niet meer mee te willen doen, zijn alsnog in de gelegenheid gesteld om aan de derde meting mee te doen. I&O Research heeft (net als voor de eerste en tweede meting) een brief gestuurd, waarin het onderzoek werd aangekondigd en toegelicht. Een kleine groep respondenten gaf tijdens de eerste meting aan geen belangstelling te hebben om deel te nemen aan de tweede Getroffenenmonitor.
3
Getroffenenmonitor 2003
Vraagstelling en verantwoording
In overleg met de begeleidingscommissie is afgesproken deze groep toch in de gelegenheid te stellen alsnog aan de tweede meting en derde mee te doen. Daarom is ook aan deze groep respondenten schriftelijk gevraagd te willen meewerken aan de tweede Getroffenenmonitor. Vervolgens is een telefonisch interview gehouden, waarbij het onderzoek nog een keer werd toegelicht. Ook was het mogelijk om in het Turks, Duits of Engels te worden geïnterviewd. Potentiële respondenten uit de groep ‘geherhuisvesten’ waarvan geen telefoonnummer bekend was of die liever niet telefonisch geïnterviewd wilden worden, is de mogelijkheid aangeboden op een later tijdstip of op een andere manier (door thuis een schriftelijke vragenlijst in te vullen of via een face-to-face interview) aan het onderzoek deel te nemen. Indien een respondent tijdens het interview aangaf niet meer verder te willen of te kunnen, bestond de mogelijkheid het interview op een ander tijdstip voort te zetten of eventueel in een andere vorm te kiezen (schriftelijk of face-to-face). De respondenten die geen belangstelling hadden om aan de derde Getroffenenmonitor deel te nemen, is gevraagd naar de reden.
Respons De gerealiseerde respons op de derde Getroffenenmonitor is opgenomen in tabel 1.1. Met uitzondering van de groep ondernemers heeft ongeveer 60 procent van de respondenten die aan de Getroffenenmonitor 2002 deelnam ook aan de Getroffenenmonitor van 2003 deelgenomen. Bij de ondernemers kwam de respons uit op 80 procent. We hebben ervoor gekozen om niet in elke figuur op te nemen over hoeveel respondenten het resultaat wordt gepresenteerd; daarvoor dienen de onderstaande gegevens als uitgangspunt. Aantallen respondenten (n) worden alleen weergegeven als grafieken of tabellen informatie bevatten over subpopulaties. Waar relevant (bijvoorbeeld wanneer is gevraagd naar tevredenheid als men heeft deelgenomen) is het aantal respondenten waarover uitspraken wordt gedaan, in dit geval dus alleen deelnemers, wel vermeld. Tabel 1.1 Gerealiseerde respons 2003. geherhuisvesten n
4
%
binnenring
n
%
overige getroffenen n
%
overig Enschede n
%
ondernemers
n
%
benaderd 2001
397
430
426
621
130
benaderd in 2002
312
356
354
395
105
benaderd in 2003
268
314
311
342
99
non-respons 2002 totaal
107
34
123
35
117
33
133
34
27
26
respons 2002
205
66
233
65
237
67
262
66
78
74
non-respons 2003 totaal
115
43
105
33
98
32
141
41
16
20
respons 2003
153
57
209
67
213
68
201
59
62
80
Getroffenenmonitor 2003
Vraagstelling en verantwoording
Selectieve uitval Panelonderzoek brengt altijd het risico van selectieve uitval met zich mee. Daarom is onderzocht in hoeverre de groep respondenten die in 2003 niet deelnam aan de Getroffenenmonitor afwijkt van de groep die wel is geïnterviewd. Gebleken is dat beide groepen op verschillende kenmerken van elkaar afwijken. Op het kenmerk ‘beoordeling gezondheidstoestand 2001’ bleken in de non-responsgroep personen oververtegenwoordigd te zijn die de eigen gezondheid in 2001 als zeer goed of als zeer slecht beoordeelden. Ook op het kenmerk ‘invloed ramp op het eigen leven 2001’ blijkt de non-responsgroep af te wijken van de groep die wel aan de Getroffenenmonitor 2002 deelnam. Respondenten die in 2001 van mening waren dat de invloed van de ramp op hun eigen leven gering was, weigerden vaker hun medewerking aan dit onderzoek in 2002. De uitval bleek het meest selectief te zijn op het kenmerk leeftijd. Binnen alle onderzoeksgroepen bleken jongeren oververtegenwoordigd in de groep die niet aan de meting van 2002 heeft deelgenomen. De factor leeftijd bleek ook samen te hangen met de andere kenmerken waarop sprake was van ongelijk verdeelde non-respons. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat selectieve uitval leidt tot vertekeningen in de uitkomsten van de Getroffenenmonitor 2003 is op basis van leeftijd (net als in 2002) per stratificatie een weegfactor toegepast.
1 . 4 .Statistische procedures De analyses waarop de conclusies in dit rapport berusten hebben tot doel na te gaan of zich belangrijke verschillen voordoen tussen de vier onderzoeksgroepen. Daarbij ging het er met name om, te onderzoeken of de drie groepen getroffenen (geherhuisvesten, bewoners van de binnenring en overige getroffenen) zich op bepaalde kenmerken duidelijk onderscheiden van de controlegroep. Indien in dit rapport wordt geconcludeerd dat één van de onderzoeksgroepen zich op een bepaald kenmerk duidelijk onderscheidt van één of meer van de andere onderzoeksgroepen dan gaat het om statistisch significante verschillen die bovendien onafhankelijk zijn van andere verschillen tussen de onderzoeksgroepen. De analyse van verschillen tussen de vier onderzoeksgroepen is uitgevoerd met behulp van een ANOVA-procedure. Dit is een statistische test waarmee op basis van een vergelijking van gemiddelden verschillen tussen twee of meer groepen op één kenmerk kunnen worden vastgesteld. De ANOVA-procedure laat echter niet toe om gevonden verschillen te controleren op de invloed van andere kenmerken. Om nu na te gaan of een gevonden verschil tussen twee of meer onderzoeksgroepen op één kenmerk stand houdt indien gecontroleerd wordt op andere kenmerken is een regressieanalyse uitgevoerd. Daarbij is het lidmaatschap van één van de onderzoeksgroepen als een onafhankelijke variabele (een zogenaamde dummyvariabele) opgevoerd naast een aantal controlevariabelen. Als controlevariabelen is een aantal achtergrondkenmerken gebruikt zoals leeftijd, geslacht, inkomen en opleidingsniveau. Als in de hoofdtekst wordt gesproken van een ‘statistisch significant’ of ‘duidelijk’ verschil tussen de onderzoeksgroepen is er dus sprake van een verschil tussen de vier onderzoeksgroepen, dat onafhankelijk is van invloeden van achtergrondkenmerken van de respondenten. Aan de hand van bovengenoemde statistische procedures is steeds nagegaan of zich statistisch significante verschillen voordoen tussen de groepen getroffenen en de controlegroepen tussen de verschillende metingen.
5
Getroffenenmonitor 2003
Vraagstelling en verantwoording
1 . 5 .Leeswijzer In het vervolg van dit rapport wordt verslag gedaan van de bevindingen van de uitkomsten van de Getroffenenmonitor 2003. Hoofdstuk 2 gaat uitgebreid in op de gezondheid en het welbevinden van getroffenen. Waar mogelijk worden deze gegevens vergeleken met de Getroffenenmonitor van 2001 en 2002 en met de controlegroep. Hoofdstuk 3 gaat over de nazorg aan getroffenen. In dit hoofdstuk behandelen we met name vragen over gebruik van en tevredenheid met de geboden nazorg. Hoofdstuk 4 is geheel gewijd aan de wederopbouw. Hoofdstukken 5, 6 en 7 besteden aandacht aan enkele specifieke groepen getroffenen: ondernemers, allochtonen en jongeren en 50-plussers. Hoofdstuk 8 behandelt een aantal actuele onderwerpen.
6
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
2 . Gezondheid en welbevinden
2 . 1 .Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft hoe het in 2003 gaat met getroffenen van de vuurwerkramp. We gaan met name in op de lichamelijke en geestelijke gezondheid van getroffenen, hun sociale participatie, woonsituatie, de resterende materiële schade van de ramp en de invloed die de ramp in het algemeen op hen heeft gehad. Waar mogelijk vergelijken we deze gegevens met informatie over de controlegroep. Ook vergelijken we de gegevens van dit jaar met de uitkomsten van de Getroffenenmonitor van 2001 en van 2002.
2 . 2 .Gezondheid Lichte afname lichamelijke klachten bij geherhuisvesten Aan respondenten is gevraagd of ze ten tijde van de derde meting van de Getroffenenmonitor in 2003 nog lichamelijke klachten hebben die zij toeschrijven aan de vuurwerkramp. Uit figuur 2.1 blijkt dat 24 procent van de geherhuisvesten, 10 procent van de bewoners van de binnenring en negen procent van de overige getroffenen in september 2003 nog kampt met lichamelijke klachten die zij toeschrijven aan de vuurwerkramp. Hoewel er bij de geherhuisvesten een daling is opgetreden in het aandeel met lichamelijk klachten (van 30 procent in 2002 naar 24 procent in 2003) hebben geherhuisvesten nog wel duidelijk vaker lichamelijke klachten dan andere getroffenen. Figuur 2.1 Percentage personen met lichamelijke klachten als gevolg van de vuurwerkramp (september 2001, 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
2002
overige getroffenen
2003
7
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Lichte afname belemmeringen in dagelijkse activiteiten geherhuisves geherhuisvesten In hoeverre worden getroffenen in 2003 belemmerd in het uitvoeren van allerlei dagelijkse activiteiten, zoals werken, boodschappen doen en het huishouden? Op de vraag: ”Zijn er op dit moment dagelijkse activiteiten die u niet kunt uitvoeren?” gaf in 2001 nog ruim driekwart van de geherhuisvesten aan korte of langere tijd niet in staat te zijn geweest deze dagelijkse activiteiten uit te voeren (figuur 2.2). In 2002 is dat teruggelopen tot 29 procent en in 2003 is dat heel licht gedaald naar 25 procent. In de andere groepen is geen verandering opgetreden. Figuur 2.2 Percentage personen dat dagelijkse activiteiten niet kan uitvoeren (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
2002
overige getroffenen
2003
Nog veel ziekteverzuim bij geherhuisvesten Een andere indicator voor de gezondheid van getroffenen is ziekteverzuim als gevolg van de ramp. Aan getroffenen met betaald werk is gevraagd of zij zich in 2003 ziek hebben gemeld. Uit figuur 2.3 blijkt dat dit het geval is bij 30 procent (29 procent in 2002) van de geherhuisvesten, 10 procent van de bewoners van de binnenring (13 procent in 2002) en 13 procent van de overige getroffenen (10 procent in 2002). Er is nauwelijks verschil met vorig jaar. Figuur 2.3 Percentage personen dat zich heeft ziek gemeld (september 2003). 100%
75%
niet overwogen, niet ziek gemeld wel overwogen, niet ziek gemeld
50%
wel ziek gemeld 25%
0% geherhuisvesten
8
bewoners binnenring
overige getroffenen
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Huisartsbezoek neemt af bij geherhuisvesten Gevraagd is of respondenten de afgelopen drie maanden contact hebben gehad met de huisarts vanwege gezondheidsklachten (niet voor voorbehoedmiddelen of herhalingsrecepten). Overigens heeft de vraag niet alleen betrekking op aan de vuurwerkramp gerelateerde gezondheidsklachten; gevraagd is naar contacten in het algemeen. Figuur 2.4 Percentage personen dat vanwege gezondheidsklachten twee keer of vaker in de afgelopen drie maanden contact heeft gehad met de huisarts (september 2001, 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
overige getroffenen 2002
controlegroep
2003
Uit figuur 2.4 blijkt dat geherhuisvesten en bewoners van de binnenring minder vaak dan voorgaande jaren de huisarts bezochten. Van de geherhuisvesten heeft 31 procent de afgelopen drie maanden twee keer of vaker de huisarts bezocht. Van de respondenten in de controlegroep heeft 16 procent in die periode twee of meer huisartsbezoeken afgelegd. Dit verschil is statistisch significant. Bewoners van de binnenring en overige getroffenen bezoeken de huisarts eveneens vaker dan de controlegroep (respectievelijk 21 en 23 procent). Het verschil tussen de geherhuisvesten en de bewoners van de binnenring is in 2003 wel significant; er is in 2003 geen statistisch significant verschil tussen de geherhuisvesten en de overige getroffenen. Deze laatste groep heeft relatief vaak de huisarts bezocht.
Afname medicijngebruik bij geherhuisvesten Er is ook gevraagd naar het medicijngebruik van de respondenten. De vraag was of men in de twee weken voorafgaande aan dit onderzoek medicijnen op doktersvoorschrift had gebruikt (met uitzondering van voorbehoedmiddelen en herhalingsrecepten).
9
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Figuur 2.5 Percentage personen dat twee weken voor het onderzoek medicijnen op doktersvoorschrift gebruikt (september 2001, 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
overige getroffenen 2002
controlegroep
2003
In 2001 werd een duidelijk verschil aangetroffen tussen groepen getroffenen en de controlegroep. In 2002 vinden we alleen een statistisch significant verschil in medicijngebruik tussen geherhuisvesten en de controlegroep. Uit figuur 2.5 blijkt verder dat bij geherhuisvesten sprake is van een afname van het medicijngebruik. In 2003 gebruikt van de geherhuisvesten 38 procent medicijnen. Bij de andere onderzoeksgroepen ligt dit tussen de 28 en 37 procent. Er is in 2003 geen statistisch significant verschil meer in medicijngebruik.
Steeds minder problemen bij kinderen geherhuisvesten De Getroffenenmonitor besteedt ook aandacht aan de problemen waarmee jonge kinderen kampen die kunnen worden toegeschreven aan de vuurwerkramp. Aan de ouders is gevraagd in welke mate bij thuiswonende kinderen (tot 17 jaar) de volgende klachten optreden: concentratieproblemen, teruglopende schoolprestaties, slecht slapen, oververmoeidheid, vaak ziek en gedragsproblemen. Figuur 2.6 Klachten van kinderen bij gezinnen met jonge kinderen (in procenten, september 2003). concentratieproblemen gedragsproblemen geherhuisvesten bewoners binnenring
oververmoeidheid
overige getroffenen controlegroep
teruglopende schoolprestaties vaak ziek
slecht slapen 0%
10
10%
20%
30%
40%
50%
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Uit figuur 2.6 blijkt dat kinderen in gezinnen van geherhuisvesten ook in 2003 nog vaker klachten hebben dan kinderen in gezinnen van de andere onderzoeksgroepen. Bij 14 procent van de gezinnen van geherhuisvesten zijn er nog kinderen met uiteenlopende klachten. Hetzelfde geldt voor vijf procent van de gezinnen van bewoners van de binnenring, twaalf procent van de gezinnen van overige getroffenen en drie procent van de gezinnen in de controlegroep. Vergeleken met 2001 en 2002 is deze problematiek in 2003 vooral bij geherhuisvesten en bewoners van de binnenring afgenomen. Opvallend is de stabilisatie van het aantal gezinnen onder de overige getroffenen ten opzichte van 2002, toen had 15 procent van de gezinnen van overige getroffenen kinderen met klachten. Er werd dit jaar ook aandacht besteed aan kinderen die ten tijde van de ramp thuis woonden, maar inmiddels niet meer. Zes procent van de geherhuisveste gezinnen heeft uitwonende kinderen die ten tijde van de ramp thuis woonden. Datzelfde geldt voor 14 procent van de gezinnen van bewoners van de binnenring en drie procent van de gezinnen van de overige getroffenen. In de Getroffenenmonitor zitten vier gezinnen waarvan deze kinderen problemen ondervinden in hun dagelijks functioneren als gevolg van de ramp. Dat aantal is te klein om algemene uitspraken te kunnen doen over deze kinderen.
Geherhuisvesten voelen zich gezonder Ook in 2003 is de respondenten gevraagd de eigen gezondheidstoestand te beoordelen. Figuur 2.7 toont het percentage respondenten dat de eigen gezondheidstoestand als ‘soms goed en soms slecht’ of als ‘slecht’ beoordeelt. Dat is het geval bij 33 procent van geherhuisvesten, 17 procent van bewoners van de binnenring, 14 procent van de overige getroffenen en bij acht procent van de controlegroep. Alleen bij de geherhuisvesten is er ten opzichte van 2002 een verandering opgetreden; in 2002 gaf nog 42 procent aan dat de gezondheidstoestand ‘soms goed en soms slecht’ of ‘slecht’ was. In 2003 is de ervaren gezondheid van getroffenen overigens nog steeds statistisch significant slechter dan die van de controlegroep. Figuur 2.7 Beoordeling van de eigen gezondheidstoestand (percentages ‘soms goed en soms slecht’ en ‘slecht’, september 2001, 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
overige getroffenen 2002
controlegroep
2003
Lichte afname psychische klachten Naast de hierboven genoemde lichamelijke klachten is aan getroffenen gevraagd of ze last hebben van psychische klachten als gevolg van de vuurwerkramp (figuur 2.8).
11
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Figuur 2.8 Percentage personen dat in 2001 langere tijd kampte met psychische klachten en het percentage dat in de eerste helft van 2002 en 2003 last had van psychische klachten (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
2002
overige getroffenen
2003
Ruim 60 procent van de geherhuisvesten heeft na de ramp langere tijd last gehad van psychische klachten. In 2002 had nog steeds 50 procent van de geherhuisvesten psychische klachten. Hetzelfde geldt voor 20 procent van de bewoners van de binnenring en 13 procent van de overige getroffenen. In 2003 is er een lichte daling opgetreden in het percentage getroffenen met psychische klachten. Van de geherhuisvesten heeft 44 procent psychische klachten gehad in de eerste helft van 2003, 15 procent van de bewoners van de binnenring en 12 procent van de overige getroffen. In 2003 komen psychische klachten nog steeds statistisch significant vaker voor bij geherhuisvesten dan bij andere groepen getroffenen.
Loesje-campagne doeltreffend in opzet In 2003 hebben op diverse plaatsten in de stad Loesje-posters over de vuurwerkramp gehangen. Het doel van de Loesje-campagne was om de drempel te verlagen om professionele hulp te zoeken. We vroegen de getroffenen of ze de posters hebben zien hangen en of ze denken dat de Loesje-posters de drempel hebben verlaagd om hulp te zoeken (figuur 2.9). Figuur 2.9 Percentage personen dat de Loesje-posters heeft gezien en denkt dat ze drempelverlagend werken (september 2003). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring posters gezien
12
overige getroffenen
drempel verlagend
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Van de geherhuisvesten heeft 60 procent de posters gezien. De andere groepen getroffenen hebben de posters iets minder vaak gezien. Van de bewoners van de binnenring zag 47 procent de posters en van de overige getroffenen 45 procent. Geherhuisvesten hebben statistisch significant vaker dan de andere groepen getroffenen de posters gezien. Rond de 60 procent van de getroffenen denkt dat de posters de drempel om professionele hulp te zoeken verlagen. De bewoners van de binnenring denken dat het vaakst (61 procent), de overige getroffenen het minst vaak (55 procent). Deze verschillen zijn statistisch niet significant. Eén procent van de getroffenen heeft daadwerkelijk hulp gezocht naar aanleiding van de Loesje-campagne.
2 . 3 .Sociale participatie Onder sociale participatie verstaan we contacten met familie, vrienden en buren, activiteiten buitenshuis en in verenigingsverband, vrijwilligerswerk de frequentie van contact met de buren en de mate van ‘noaberschap’.
Toename sociale contacten bij geherhuisvesten Contacten met familie, vrienden en buren, activiteiten buitenshuis en in verenigingsverband vatten we samen onder de noemer ‘sociale contacten’. Aan de respondenten is gevraagd hoe frequent zij deze drie soorten sociale contacten onderhouden. Op basis van deze vragen is een index voor sociale contacten ontwikkeld. De maximale score op deze index bedraagt tien. In dat geval is sprake van zeer veel sociale contacten: wekelijks of vaker contact met familie en vrienden, wekelijkse deelname aan activiteiten in verenigingsverband en wekelijks deelname aan activiteiten buitenshuis. De minimale score van de sociale contacten index bedraagt 0. Er is dan sprake van niet of minder dan maandelijks contact met familie of vrienden, niet of minder dan maandelijkse deelname aan verenigingsactiviteiten en niet of minder dan maandelijkse deelname aan activiteiten buitenshuis. Figuur 2.10 Ontwikkeling van sociale contacten bij getroffenen en de controlegroep (september 2001, 2002 en 2003). 10 8 6 4 2 0 geherhuisvesten
bewoners binnenring 2000
2001
overige getroffenen 2002
controlegroep
2003
13
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Figuur 2.10 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de sociale contacten bij getroffenen en de controlegroep. De gegevens over 2000 zijn verzameld tijdens de meting van 2001; het is een retrospectieve vraag omdat we aan respondenten hebben we gevraagd in welke mate zij sociale contacten hadden vóór de vuurwerkramp. Uit de figuur komt naar voren dat bij geherhuisvesten sprake is van een toename van de sociale contacten. In voorgaande jaren weken de geherhuisvesten statistisch significant af van de overige groepen. In 2003 wijken de geherhuisvesten voor wat betreft de sociale contacten niet meer significant af van de bewoners van de binnenring maar nog wel van de overige getroffenen en de controlegroep. Maar de verschillen zijn heel klein, statistisch gezien wijken de bewoners van de binnenring niet af van de controlegroep.
Meer getroffenen actief als vrijwilliger Figuur 2.11 geeft een overzicht van het percentage personen dat vrijwilligerswerk verricht. Ongeveer 22 procent van de geherhuisvesten verricht vrijwilligerswerk (in 2002 was dat 17 procent). Tussen 30 en 37 procent van de personen in de andere onderzoeksgroepen zijn als vrijwilliger actief. Het grootste percentage vrijwilligers is, net als in 2002, te vinden in de groep overige getroffenen. Dit is goed verklaarbaar, omdat zich in deze groep veel hulpverleners bevinden, waarvan een deel als vrijwilliger bij de hulpverlening kort na de ramp betrokken is geweest. De verschillen tussen de onderzoeksgroepen zijn statistisch significant; de overige getroffenen doen vaker vrijwilligerswerk dan de geherhuisvesten. Tussen de overige getroffenen en de andere groepen is geen sprake van statistisch significante verschillen. Figuur 2.11 Percentage personen dat vrijwilligerswerk verricht (september 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2002
overige getroffenen
controlegroep
2003
Buurtintegratie redelijk op peil In de Getroffenenmonitor is ook buurtintegratie gemeten. Dat is gedaan door te vragen naar de frequentie van het contact met buren voor bepaalde doeleinden (praten over buurtproblemen, iets lenen, praten over persoonlijke problemen en op visite gaan). Figuur 2.12 bevat het percentage van de onderscheiden groepen dat in 2003 regelmatig of vaak contact heeft met de buren. Uit de figuur komt naar voren dat de groep geherhuisvesten van de bewoners uit de binnenring afwijkt als het gaat om het bespreken van buurtproblemen. De bewoners van de binnenring bespreken relatief vaker (13 procent) dan de geherhuisvesten buurtproblemen (7 procent). Tussen geherhuisvesten, overige getroffenen en de controlegroep doen zich geen statistisch significante verschillen voor.
14
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
De geherhuisvesten (9 procent) gaan ook significant minder vaak dan de bewoners van de binnenring (15 procent) en de controlegroep (13 procent) bij de buren op visite. Voor de overige contacten met buren (iets lenen en persoonlijke zaken bespreken) zijn de verschillen tussen de groepen statistisch niet significant. Figuur 2.12 Percentage personen dat vaak of regelmatig contact heeft met de buren (september 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% buurtproblemen bespreken geherhuisvesten
op visite
bewoners binnenring
iets geleend
persoonlijke zaken bespreken
overige getroffenen
controlegroep
Ten opzichte van 2002 zijn er ook verschillen. In 2002 weken de geherhuisvesten vooral van de andere groepen af waar het ging om ‘op visite gaan bij de buren’. Deze verschillen zijn kleiner geworden in 2003.
Noaberschap bij geherhuisvesten nog zwak ontwikkeld In het oosten van ons land en in Groningen is het begrip ‘noaber’ welbekend. Noaberschap betekent omzien naar elkaar in de naaste omgeving. We hebben vanaf 2002 onderzocht in hoeverre tussen de onderzoeksgroepen verschillen optreden in noaberschap. Noaberschap is gemeten door aan de respondenten te vragen in hoeverre zij het eens zijn met de volgende stellingen: -
‘Als buurtgenoten problemen hebben, dan vind ik het mijn plicht te helpen.’ ‘De mensen in deze buurt zijn bereid de handen ineen te slaan om de leefbaarheid van de buurt goed te houden of te verbeteren.’ ‘Als ik op vakantie ga is er altijd wel iemand uit de buurt die op de woning past.’ ‘Als ik problemen heb, dan weet ik dat ik altijd een beroep kan doen op mensen in de buurt.’
Figuur 2.13 Percentage personen met een zwak, gemiddeld en sterk ontwikkeld ‘noaberschap’ (september 2003). 100% 75%
zwak ontwikkeld gemiddeld
50%
sterk ontwikkeld 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring
overige getroffenen
controlegroep
15
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Zoals uit figuur 2.13 blijkt, wijken de geherhuisvesten op noaberschap af van de andere groepen getroffenen en van de controlegroep. Bij de geherhuisvesten is het noaberschap in 2003, net als in 2002, zwakker ontwikkeld dan bij de andere onderzoeksgroepen. Hoewel bij alle groepen getroffenen het percentage dat een sterk ontwikkeld naoberschap heeft tussen de jaren nauwelijks is veranderd, zijn er wel verschillen in het percentage zwak en gemiddeld ontwikkeld noaberschap. Bij de geherhuisvesten is het aandeel met een zwak ontwikkeld noaberschap afgenomen en het aandeel met een gemiddeld ontwikkeld noaberschap dus toegenomen. Bij de andere groepen getroffenen is de verandering precies andersom; het aandeel met een zwak ontwikkeld noaberschap is gestegen ten koste van het aandeel met een gemiddeld ontwikkeld noaberschap. Bij de controlegroep heeft zich een grotere stijging voor gedaan in het aandeel met een sterk ontwikkeld noaberschap en is ook het aandeel in de groep met een zwak ontwikkeld noaberschap toegenomen. Bij de geherhuisvesten wordt (in tegenstelling tot in 2002) een deel van het verschil in 2003 niet alleen verklaard door de samenstelling van de groep maar ook door de leeftijdsopbouw in de groep. Er zitten relatief veel jongeren in de groep geherhuisvesten en bij hen is het noaberschap over het algemeen minder sterk ontwikkeld dan bij 50-plussers. Geconcludeerd kan worden dat geherhuisvesten in termen van noaberschap in 2003 nog achterblijven bij de andere onderzoeksgroepen.
2 . 4 .Schade Afname aantal getroffenen met nog niet-gecompenseerde schade Aan de respondenten is gevraagd of zij per september 2003 nog nietgecompenseerde materiële schade hebben. Deze vraag is ook gesteld in voorgaande jaren, zodat kan worden nagegaan of het aantal niet afgehandelde schadegevallen is afgenomen en hoe sterk deze afname is. Figuur 2.14 Percentage personen met nog niet-gecompenseerde materiële schade (september 2001, 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
16
2002
2003
overige getroffenen
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Uit figuur 2.14 blijkt dat bij alle groepen getroffenen een lichte daling is opgetreden in het aantal personen met niet-gecompenseerde schade. In 2003 zegt 25 procent van de geherhuisvesten, 17 procent van de bewoners van de binnenring en 14 procent van de overige getroffenen niet-gecompenseerde schade van de ramp te heb3 ben.
2 . 5 .Invloed ramp Invloed ramp nog steeds groot De ramp heeft op allerlei mogelijke manieren invloed gehad op de burgers in Enschede. In de eerste plaats natuurlijk op de slachtoffers en nabestaanden van de vuurwerkramp, in de tweede plaats hebben allerlei andere Enschedeërs van dichtbij of wat verder af de ramp meegemaakt. Iedere burger kent wel één of meer mensen die direct het slachtoffer zijn geworden van de vuurwerkramp. Ook dit jaar is opnieuw onderzocht in welke mate de mensen ook nu nog, ruim drie jaar later, de invloed ervaren van de ramp. Tevens is in deze meting gevraagd of deze invloed als positief of negatief wordt ervaren en wat daarvan de oorzaak is. Figuur 2.15 Percentage personen dat zegt dat de ramp veel invloed heeft op het eigen leven (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
overige getroffenen 2002
controlegroep
2003
Uit figuur 2.15 blijkt dat de invloed van de vuurwerkramp op het eigen leven voor de geherhuisvesten en de controlegroep in 2003 bij de geherhuisvesten is afgenomen. Bij de bewoners van de binnenring en de overige getroffenen lijkt sprake te zijn van een toename van de impact van de ramp. De verschillen tussen de geherhuisvesten en de andere onderzoeksgroepen zijn overigens nog steeds statistisch significant, evenals de verschillen tussen de bewoners van de binnenring, de overige getroffenen en de controlegroep. Er zijn geen verschillen meer tussen de bewoners van de binnenring en de overige getroffenen.
3
De stijging in 2002 bij de overige getroffenen wordt veroorzaakt doordat de vraag naar nietgecompenseerde schade in de Getroffenenmonitor van 2001 alleen is gesteld aan respondenten van de groep overige getroffenen die nabij het rampgebied woonachtig waren. Vanaf 2002 is deze vraag gesteld aan alle leden van de groep overige getroffenen. Daardoor is vanaf 2002 ook de nietgecompenseerde schade van hulpverleners meegenomen in de berekening.
17
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Getroffenen zien ook positieve kanten Net als in 2001 en 2002 is gevraagd of de ramp, naast alle negatieve effecten, voor respondenten wellicht ook een positieve betekenis heeft gehad (figuur 2.16). In 2003 is het percentage geherhuisvesten dat positieve effecten van de ramp ziet, toegenomen van 47 procent naar 58 procent. Ook in de andere groepen getroffenen is het percentage respondenten dat ook positieve effecten van de ramp waarneemt, in 2003 toegenomen. De toename bij geherhuisvesten is echter het sterkst. In de controlegroep is het percentage dat ook positieve kanten ziet iets afgenomen (van 60 naar 57 procent). Figuur 2.16 Percentage personen dat ook positieve kanten van de ramp waarneemt (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
overige getroffenen 2002
controlegroep
2003
2 . 6 .Conclusies Gezondheid en welbevinden Ten aanzien van de gezondheid en het welbevinden van getroffenen zijn in de Getroffenenmonitor 2003 de volgende conclusies getrokken: Lichte afname lichamelijke klachten Onder geherhuisvesten is het aantal mensen met lichamelijk klachten, die zij zelf aan de vuurwerkramp toeschrijven, in 2003 gedaald (van 30 procent in 2002 naar 24 procent in 2003). Geherhuisvesten melden ook in 2003 vaker dan andere groepen getroffenen lichamelijke klachten. Lichte afname belemmeringen in dagelijkse activiteiten In 2003 ervaart 25 procent van de geherhuisvesten nog belemmeringen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. Dat is vier procent minder dan in 2002, maar nog altijd ruim meer dan in de twee andere groepen getroffenen, waar slechts een paar procent van de mensen zich in hun dagelijkse activiteiten belemmerd voelt. Ziekteverzuim blijft hoog Ook in 2003 heeft nog bijna eenderde van geherhuisvesten zich één keer of vaker ziek gemeld op het werk. Bij de andere groepen getroffenen komt ziekteverzuim de helft minder vaak voor.
18
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Afname huisartsbezoek Geherhuisvesten bezoeken de huisarts in 2003 minder vaak dan in 2002. Het verschil met de andere groepen getroffenen is kleiner geworden. Het huisartsbezoek van met name geherhuisvesten ligt nog niet op het niveau van de controlegroep. Afname medicijngebruik Geherhuisvesten gebruiken in 2003 minder medicijnen dan in 2002. Het medicijngebruik bij geherhuisvesten is praktisch gelijk aan dat van de andere groepen getroffenen. Het verschil in gebruik van medicijnen tussen getroffenen en de controlegroep is gering. Minder kinderen met problemen Het aantal kinderen met problemen die mogelijk te maken hebben met de vuurwerkramp is in 2003 afgenomen. Toch zijn in gezinnen van geherhuisvesten en overige getroffenen nog steeds vaker kinderen met problemen dan in de controlegroep. Gezondheid geherhuisvesten verbeterd Het aantal geherhuisvesten dat de eigen gezondheid als slecht beoordeelt, is in 2003 gedaald. Maar ook in 2003 voelen geherhuisvesten zich aanmerkelijk vaker ongezond dan de andere groepen getroffenen en de controlegroep. Lichte afname psychische klachten Bij geherhuisvesten, bewoners van de binnenring en overige getroffenen is in 2003 het aantal personen met psychische klachten, die zij zelf toeschrijven aan de vuurwerkramp, licht gedaald. De kans op psychische klachten is bij geherhuisvesten nog steeds aanmerkelijk groter dan bij bewoners van de binnenring en overige getroffenen. Loesje-campagne doeltreffend in opzet De campagne met posters van Loesje is door veel getroffenen opgemerkt en verlaagt volgens velen de drempels om professionele hulp in te schakelen. Toename sociale contacten Geherhuisvesten en andere getroffenen zijn in 2003 vaker sociaal actief dan in 2002. De mate van participatie is weer op het niveau van voor de ramp. Meer geherhuisvesten actief als vrijwilliger Geherhuisvesten en andere getroffenen zijn in 2003 vaker actief als vrijwilliger. Geherhuisvesten zijn nog minder vaak als vrijwilliger actief dan de controlegroep. Buurtintegratie verbeterd De buurtintegratie van geherhuisvesten is verbeterd ten opzichte van 2002. De buurtintegratie van geherhuisvesten en andere getroffenen wijkt in 2003 niet meer sterk af van de controlegroep. Noaberschap niet toegenomen Het aantal geherhuisvesten met een sterk ontwikkeld noaberschap is niet toegenomen ten opzichte van 2002. In dit opzicht blijven geherhuisvesten achter bij andere getroffenen en de controlegroep. Daling gevallen van niet-gecompenseerde schade zet door Nog ongeveer een vijfde van de geherhuisvesten heeft in 2003 nog nietgecompenseerde schade. Vergeleken met vorig jaar is het aantal getroffenen met niet-gecompenseerde schade licht gedaald. De daling doet zich zowel voor bij geherhuisvesten, bewoners van de binnenring en overige getroffenen.
19
Getroffenenmonitor 2003
Gezondheid en welbevinden
Invloed ramp nog steeds groot De ramp oefent ook na ruim drie jaar nog grote invloed uit op het leven van getroffenen. Geherhuisvesten merken daar het meest van. Maar ook bij bewoners van de binnenring en de overige getroffenen laat de ramp nog steeds sporen na. Opvallend is dat de invloed van de ramp bij de controlegroep gestaag afneemt. Slechts een kleine fractie van de ‘gemiddelde Enschedeërs’ is anno 2003 nog van mening dat de ramp veel invloed op het eigen leven heeft. Getroffenen kunnen effecten ramp beter relativeren Een groter aantal getroffenen ziet ook duidelijk positieve effecten van de ramp. Na een daling vorig jaar zien we dit effect in alle groepen getroffenen optreden. Er zijn in dit opzicht geen verschillen meer tussen geherhuisvesten, andere getroffenen en de controlegroep.
20
Getroffenenmonitor 2003
Nazorg en afwikkeling schades
3 . Nazorg en afwikkeling schades
3 . 1 .Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de ervaringen van getroffenen met de geboden nazorg. Nazorg is de praktische en psychosociale begeleiding die aan getroffenen van de vuurwerkramp wordt geboden bij het verwerken van de vuurwerkramp. We besteden aandacht aan het gebruik van het aanbod van nazorginstellingen, aan de tevredenheid hiermee en aan tevredenheid met instanties die betrokken zijn bij de afwikkeling van schade. Ook gaan we in op nazorg die de getroffenen op het werk mochten ontvangen en het gebruik van en de tevredenheid met de herdenkingsactiviteiten.
3 . 2 .Gebruik nazorg Evenveel nazorgcontacten geherhuisvesten als in 2002 Onderzocht is hoe vaak de getroffenen en de controlegroep in 2003 contact hadden met nazorginstellingen. Aan de respondenten is de volgende vraag gesteld: ‘Heeft u tussen september 2002 en september 2003 voor uzelf contact gehad met de volgende instellingen?’ Er is niet gevraagd of deze contacten betrekking hadden op rampgerelateerde zaken. Figuur 3.1 Percentage personen dat in de periode mei 2000-september 2001 en in de periode september 2001-september 2002 en september 2002-september 2003 contact had met een nazorginstelling. 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
overige getroffenen 2002
controlegroep
2003
21
Getroffenenmonitor 2003
Nazorg en afwikkeling schades
Figuur 3.1 geeft een beeld van het totaal aantal getroffenen per groep dat de afgelopen jaren contact heeft gehad met nazorginstellingen. Het percentage getroffenen dat in 2003 contacten had met een zorginstelling is nagenoeg gelijk geble4 ven . De groep geherhuisvesten heeft nog steeds statistisch significant vaker contact met nazorginstellingen dan de andere onderzoeksgroepen. Tussen de andere groepen doen zich geen verschillen voor in de contacten met nazorginstellingen. Ook is onderzocht met welke nazorginstellingen getroffenen in 2003 contact hebben gehad. Uit tabel 3.1 komt het volgende naar voren. Geherhuisvesten hebben in 2003 het meest frequent contact met een medisch specialist (en zelfs in toenemende mate ten opzichte van 2002) en met Mediant. Het percentage geherhuisvesten dat in 2003 contacten had met Mediant is afgenomen. Een afname vond eveneens plaats in de contacten van geherhuisvesten met het algemeen maatschappelijk werk (AMW). Daarentegen steeg in 2003 het percentage geherhuisvesten dat contact had met een alternatief genezer. Geherhuisvesten hebben relatief vaker dan de andere groepen contact met Mediant, de Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede (BSVE) en de Telefonische Hulpdienst (THD). Net als de bewoners van de binnenring hebben de geherhuisvesten vaker contact met de wijkverpleging dan de andere groepen. Ten slotte hebben de geherhuisvesten vaker dan de controlegroep contact met een medisch specialist. Tabel 3.1 Contacten in 2001, 2002 en 2003 met nazorginstellingen (percentages). geherhuisvesten
controlegroep
overige getroffenen
2001
2002
2003
2001
2002
2003
2001
2002
2003
2001
2002
2003
Mediant
31
27
21
12
8
7
11
3
7
3
2
2
CAD/Tactus
2
1
1
1
1
0
1
1
1
0
0
0
THD
14
6
5
5
1
0
3
1
0
0
0
0
AMW
23
8
4
8
6
3
6
1
2
0
1
1
wijkverpleging
3
8
7
3
4
3
2
4
2
2
2
2
gezinshulp
5
9
8
4
4
4
3
4
5
3
4
4
specialist
29
29
34
17
21
24
15
24
25
8
23
21
alternatief
9
6
11
7
8
7
5
8
9
2
7
7
bedrijfsarts
28
13
13
15
11
8
16
16
10
6
8
9
psycholoog
7
5
2
3
4
5
2
2
BSVE
21
18
8
5
3
2
0
1
4
22
bewoners binnenring
De stijging van contacten in 2002 ten opzichte van 2001 met nazorginstellingen in de controlegroep is vermoedelijk een gevolg van een enigszins afwijkende vraagstelling. In de Getroffenenmonitor 2001 is de volgende vraag gesteld: “Heeft u sinds de vuurwerkramp voor uzelf contact gehad met de volgende instellingen?” Deze vraag heeft betrekking op een langere periode (15 maanden) dan de vraag die in 2002 is gesteld. Bovendien wordt in de vraag die in 2001 is gesteld verwezen naar de vuurwerkramp. Beide verschillen met de vraagstelling in 2002 verminderen de vergelijkbaarheid van de antwoorden.
Getroffenenmonitor 2003
Nazorg en afwikkeling schades
3 . 3 .Tevredenheid met nazorg en schadeafwikkeling Getroffenen ook in 2003 tevreden over psychosociale nazorg In 2003 heeft 25 procent (in 2002 was dat 33 procent) van de geherhuisvesten, 8 procent (in 2002 was dat 12 procent) van de bewoners van de binnenring en 10 procent (in 2002 was dat 11 procent) van de overige getroffenen contact gehad met een instelling voor psychosociale nazorg. Aan deze getroffenen is gevraagd of zij tevreden zijn over de psychosociale nazorg (figuur 3.2). In 2003 is 86 procent van de geherhuisvesten tevreden met de nazorg die zij ontvangen. Hetzelfde geldt voor 87 procent van de bewoners van de binnenring en voor 77 5 procent van de overige getroffenen . Figuur 3.2 Percentage personen dat tevreden is over psychosociale nazorg (september 2001, 2002 en 2003). 100%
75%
50% 25%
0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
2002
overige getroffenen
2003
Tevredenheid over begeleiding op het werk stabiel Aan respondenten is de vraag gesteld of ze tevreden zijn met de begeleiding na de ramp op het werk. Uit figuur 3.3 blijkt dat in 2003 74 procent van de geherhuisvesten tevreden is met de begeleiding op het werk. Hetzelfde geldt voor 81 procent van de bewoners van de binnenring en 72 procent van de overige getroffenen. De geherhuisvesten zijn weliswaar minder vaak tevreden over de begeleiding op het werk dan andere getroffenen, maar dat verschil is niet-statistisch significant.
5
De cijfers over 2001 zijn wel vermeld maar zijn niet volledig vergelijkbaar, omdat de vraag over tevredenheid met de psychosociale nazorg in 2001 ook is gesteld aan getroffenen die geen gebruik hebben gemaakt van psychosociale nazorg. De in de grafiek vermelde percentagebasis geldt voor 2003.
23
Getroffenenmonitor 2003
Nazorg en afwikkeling schades
Figuur 3.3 Percentage personen met betaald werk dat tevreden is met de begeleiding na de ramp op het werk (september 2001, 2002 en 2003). 100%
75%
50% 25%
0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
2002
overige getroffenen
2003
Programma herdenking goed bekend In 2003 zijn op 13 mei herdenkingsactiviteiten georganiseerd. De herdenking bestond uit een stille tocht naar het kindermonument en een officieel gedeelte met toespraken. We vroegen mensen of ze op de hoogte waren van het programma, wat ze van de verschillende onderdelen vonden en welke voorkeur ze hebben voor het tijdstip van de herdenking. In 2003 is tussen de 75 en 82 procent van de getroffenen en iets meer dan de helft van de controlegroep (56 procent) op de hoogte van het programma van de herdenking (figuur 3.4). Tussen de 83 en 91 procent is tevreden over de stille tocht en tussen de 83 en 88 procent is tevreden over het officiële gedeelte. Figuur 3.4 Percentage personen dat op de hoogte was van het programma en (zeer) tevreden met de verschillende onderdelen (september 2003). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring
op de hoogte van programma
24
overige getroffenen
tevreden met stille tocht
controlegroep
tevreden met officiële gedeelte
Getroffenenmonitor 2003
Nazorg en afwikkeling schades
Er lijkt geen overeenstemming over het beste tijdstip voor de herdenking. De geherhuisvesten en de controlegroep willen iets vaker dat de herdenking ‘s middags, op het tijdstip van de ramp, plaatsvindt en de bewoners van de binnenring en de overige getroffenen willen iets vaker dat de herdenking ‘s avonds plaatsvindt. We vroegen alle respondenten wat ze hebben gemist of wat ze anders zouden willen zien in het programma van de herdenking. Veel mensen zouden de herdenking anders willen zien. Dat loopt uiteen van het willen herdenken bij een monument, andere muziek, meer aandacht voor slachtoffers en hoe zij de herdenking willen, tot juist niet meer herdenken, meer aandacht voor de toekomst in plaats van het verleden. De aanwezigheid van het gemeentebestuur wordt meer dan eens ter discussie gesteld.
Tevredenheid schadeafwikkeling stabiel We vroegen naar de tevredenheid met de wijze waarop de geleden financiële schade is afgewikkeld. In 2003 is 70 procent van de geherhuisvesten tevreden met de schadeafwikkeling in het algemeen (in 2002 was dat 65 procent). Van de bewoners van de binnenring is 81 procent en van de overige getroffenen is 71 procent tevreden met de afwikkeling van geleden financiële schade. Redenen voor tevredenheid zijn de regelingen in het algemeen en de snelheid waarmee de afwikkeling van de schade heeft plaatsgevonden. Redenen voor ontevredenheid zijn lage uitkeringen, slechte regelingen en de lange procedures. Figuur 3.5 Percentage personen dat tevreden is met de schadeafwikkeling (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75%
50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
2002
overige getroffenen
2003
Getroffenen tevreden over afwikkeling van schade betrokken instan instanties Ook is gevraagd naar de tevredenheid met het optreden van een aantal instanties bij de afwikkeling en compensatie van de schade aan woonhuizen, inboedels en bedrijven. Over het algemeen zijn getroffenen ook in 2003 tevreden over het optreden van deze instanties. Toch zijn er enkele opvallende verschuivingen ten opzichte van 2002. In 2002 waren alle groepen getroffenen het meest tevreden over de woningcorporaties en het IAC. In 2003 zijn de bewoners van de binnenring en de overige getroffenen daarnaast in grote mate tevreden met het optreden van verzekeraars. Het minst tevreden is men met het optreden van de gemeente Enschede en de organisaties die voortvloeien uit de Commissies voor Financiële Afwikkeling I en II (UPV en LASER).
25
Getroffenenmonitor 2003
Nazorg en afwikkeling schades
Opvallende ontwikkelingen zijn de stijging in het aandeel geherhuisvesten dat tevreden is met de woningcorporaties en de verzekeraars en de afname in het aandeel dat tevreden is over de UPV. Onder de bewoners van de binnenring en de overige getroffenen is het aandeel mensen dat tevreden is met de woningcorporaties juist sterk gedaald, evenals voor LASER en UPV. Onder de doelgroep van de Stichting Stadsherstel Enschede (de bewoners van de binnenring) is de tevredenheid met de SSE bij de schadeafwikkeling gestegen. Tabel 3.2 Tevredenheid met optreden instanties bij de afwikkeling van schade (2001, 2002 en 2003). geherhuisvesten
bewoners binnenring
overige getroffenen
2001
2002
2003
2001
2002
2003
2001
2002
2003
gemeente Enschede
63
55
51
79
69
67
71
64
58
IAC
72
72
68
84
85
87
85
84
82
woningcorporaties
73
74
83
77
83
75
84
82
60
Stichting Stadsherstel
65
58
54
72
71
75
74
78
69
verzekeraars
64
67
74
77
76
80
62
65
69
LASER
56
66
65
72
74
65
64
57
51
-
57
44
-
77
57
-
63
55
UPV
Stichting Stadsherstel vooral benaderd voor keuring en infor informatie De Stichting Stadsherstel (SSE) geeft eigenaar-bewoners van de binnenring met schade aan de woning als gevolg van de ramp advies over het opstellen van een herstelplan, keurt de woning en regelt financiële ondersteuning. Desgewenst kan de SSE met verzekeraars onderhandelen en de uitvoering van herstelwerkzaamheden coördineren. De SSE werkt onafhankelijk van de gemeente en krijgt voor het bereiken van haar doelstellingen geld uit het wederopbouwbudget. Aan bewoners van de binnenring en overige getroffenen met schade aan de eigen woning is gevraagd of en, zo ja, van welke SSE-diensten men gebruik heeft gemaakt. Van de bewoners van de binnenring zegt 29 procent van één of meer SSEdiensten gebruik te hebben gemaakt. Van de groep overige getroffenen heeft 42 procent een beroep op de SSE gedaan. De SSE wordt in de meeste gevallen ingeschakeld bij woningkeuring. Dat was het geval bij 28 procent van de bewoners van de binnenring en bij 20 procent van de overige getroffenen. Verder heeft de SSE aan twaalf procent van de bewoners van de binnenring en acht procent van de overige getroffenen informatie en advies geleverd en is de SSE ingeschakeld bij hulp bij het herstel van de woning (bij elf procent van de bewoners van de binnenring en bij elf procent van de overige getroffenen) en voor bemiddeling met aannemers en verzekeraars (respectievelijk drie en vijf procent).
26
Getroffenenmonitor 2003
Nazorg en afwikkeling schades
3 . 4 .Behoefte aan nazorg Behoefte aan nazorg stijgt niet verder bij geherhuisvesten De Getroffenenmonitor is nagegaan bij welk deel van de getroffenen op dit moment nog behoefte bestaat aan professionele nazorg. De vraag luidde: ‘Overweegt u momenteel om voor advies, hulp of steun contact op te nemen met een professionele hulpverlener (bijvoorbeeld iemand van het IAC, uw huisarts, een maatschappelijk werker of een psycholoog)?’ De nazorgbehoefte blijft vooral onder geherhuisvesten bestaan; een vijfde van de geherhuisvesten heeft behoefte aan professionele nazorg. Daarin verschillen zij statistisch significant van de bewoners van de binnenring en de overige getroffenen (respectievelijk zes en zeven procent van hen overweegt contact op te nemen met een professionele hulpverlener). Figuur 3.6 Percentage personen dat overweegt contact op te nemen met een professionele hulpverlener (september 2001, 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
2002
overige getroffenen
2003
Vraag naar hulp bij psychische klachten blijft In 2003 is aan getroffenen met psychische klachten gevraagd of zij hierbij hulp nodig hebben of dat de klachten vanzelf overgaan. Figuur 3.7 laat zien dat van de geherhuisvesten met psychische klachten 31 procent denkt dat de klachten vanzelf zullen overgaan (in 2002 was dat nog 40 procent), terwijl 57 procent (in 2002 was dat 55 procent) denkt daarbij hulp nodig te hebben. Bewoners van de binnenring en overige getroffenen denken vaker dat hun klachten vanzelf zullen verdwijnen, maar dit is geen statistisch significant verschil.
27
Getroffenenmonitor 2003
Nazorg en afwikkeling schades
Figuur 3.7 Percentage personen met psychische klachten dat zegt hulp nodig te hebben (september 2003). 100% 75%
weet niet
50%
gaat vanzelf over hulp nodig
25% 0% geherhuisvesten (n=67)
bewoners overige binnenring (n=32) getroffenen (n=26)
3 . 5 .Conclusies Nazorg en afwikkeling schade Gebruik nazorg constant Getroffenen doen in gelijke mate als in 2002 een beroep op nazorginstellingen. Tussen nazorginstellingen vinden we wel verschillen. Zo is het beroep op maatschappelijk werk en Mediant gedaald, terwijl contacten met medische specialisten en alternatieve genezers een toename laten zien. Getroffenen doen nog steeds aanmerkelijk vaker een beroep op instellingen die bij de nazorg betrokken zijn dan de controlegroep. Tevredenheid met nazorg blijft hoog De meeste getroffenen zijn tevreden over de kwaliteit van de nazorg. We vinden in dit opzicht geen grote verschillen tussen groepen getroffenen. Onder geherhuisvesten neemt de tevredenheid voor het tweede achtereenvolgende jaar licht toe. Tevredenheid over herdenking De meeste getroffenen zijn evenals vorig jaar tevreden over de herdenkingsactiviteiten van 13 mei 2003. Dat geldt zowel voor de stille tocht naar het kindermonument als voor het officiële deel van het herdenkingsprogramma. Toename tevredenheid schadeafwikkeling bij geherhuisvesten Voor het tweede achtereenvolgende jaar neemt het aantal geherhuisvesten dat tevreden is over de schadeafwikkeling licht toe. Andere groepen zijn nog steeds wel iets vaker tevreden over de schadeafwikkeling, maar het verschil met geherhuisvesten is niet groot meer. Tevreden over optreden instanties stabiel Getroffenen zijn evenals in 2003 over het geheel genomen tevreden met het optreden van instanties na de vuurwerkramp. Toch zijn er tussen instanties wel wat verschillen. Zo zijn geherhuisvesten minder tevreden over de gemeente Enschede. Opvallend is verder dat onder geherhuisvesten de tevredenheid met het optreden van de woningcorporaties toeneemt, terwijl de overige getroffenen juist aanmerkelijk minder vaak tevreden zijn over corporaties.
28
Getroffenenmonitor 2003
Nazorg en afwikkeling schades
Lichte afname nazorgbehoefte Nog ongeveer een vijfde van de geherhuisvesten overweegt in 2003 contact op te nemen met een nazorginstelling. Dat is iets minder dan vorig jaar. Bij andere groepen is de nazorgbehoefte vrijwel afwezig.
29
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
4 . Wederopbouw
4 . 1 .Inleiding In de Getroffenenmonitor 2003 wordt uitgebreid aandacht besteed aan de ervaringen met en de tevredenheid over de voortgang van de wederopbouw van het rampgebied. In dit hoofdstuk komt onder meer de vraag aan de orde hoeveel oudbewoners van plan zijn na de wederopbouw naar Roombeek terug te keren. Ook behandelen we de deelname aan activiteiten die buurthuizen voor getroffenen hebben georganiseerd. Tevens gaan we in op de betrokkenheid van getroffenen bij de wederopbouw en de rol van de gemeente Enschede daarbij. Verder gaan we in op de bekendheid van het Projectbureau Wederopbouw en de prioriteiten die de gemeente volgens getroffenen zou moeten geven in het nazorg- en wederopbouwproces. We beginnen dit hoofdstuk met de nieuwe wijk Roombeek.
4 . 2 .Roombeek De afgelopen twee jaar is er voor oud-bewoners van Roombeek gelegenheid geweest om mee te praten over plannen voor het nieuwe Roombeek. We vroegen hoe mensen die plannen beoordelen. Gemiddeld gaven zij een zeven voor de plannen van het nieuwe Roombeek. Er zijn bijeenkomsten georganiseerd waarop is gesproken over de plannen voor het nieuwe Roombeek. Van de geherhuisvesten bezocht 52 procent deze bijeenkomsten. Een kwart van de bewoners van de binnenring en van de overige getroffenen heeft een of meer van deze bijeenkomsten bezocht. Vier procent van de controlegroep bezocht een of meer van de bijeenkomsten. Van de geherhuisvesten zegt 57 procent goed of zeer goed op de hoogte te zijn van de plannen voor de nieuwe wijk. Dat geldt eveneens voor 55 procent van de bewoners van de binnenring, 44 procent van de overige getroffenen en 37 procent van de controlegroep. We vroegen ook of men vindt dat de plannen voor het nieuwe Roombeek een goede afspiegeling van de bijeenkomsten vormt. We vroegen dat alleen aan de mensen die de bijeenkomsten bezochten. Van de geherhuisvesten herkent 66 procent in de plannen wat er tijdens de bijeenkomsten is besproken. Datzelfde geldt voor 71 procent van de bewoners van de binnenring, 76 procent van de overige getroffenen en 71 procent van de controlegroep.
4 . 3 .Terugkeer Onzekerheid over terugkeer neemt af Evenals in vorige jaren is aan geherhuisvesten gevraagd of zij na de wederopbouw willen terugkeren naar Roombeek. Uit de Getroffenenmonitor 2003 komt naar voren dat het aantal personen dat zegt zeker terug te willen toeneemt (van 27 naar 31 procent) en het aantal personen dat zegt zeker niet terug te willen afneemt (van 44 naar 41 procent).
31
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Per saldo neemt daarmee het aantal personen dat nog twijfelt af (van 29 naar 27 procent), hetgeen wijst op een afname van de onzekerheid over terugkeer (figuur 4.1). Figuur 4.1 Ontwikkeling van de terugkeergeneigdheid (september 2001, 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% zeker wel
waarschijnlijk wel 2001
weet niet
2002
waarschijnlijk niet
zeker niet
2003
Gehechtheid aan Roombeek belangrijkste reden terugkeer Aan geherhuisvesten is ook gevraagd welke reden ze hebben om al dan niet terug te keren of wat zorgt voor aarzeling. De belangrijkste reden om terug te keren is de gehechtheid aan Roombeek; 59 procent van de terugkeerders noemt dit als reden. Andere belangrijke redenen zijn dat mensen zich niet thuis voelen waar ze nu wonen (bijna zeven procent) en het vertrouwen in de nieuwe wijk (11 procent). Bijna de helft (45 procent) van de geherhuisvesten noemt als belangrijkste reden om niet terug te keren, dat ze nu prettig wonen. Andere redenen die worden genoemd om niet terug te keren naar Roombeek zijn dat mensen het te confronterend vinden (11 procent), er geen vertrouwen in hebben dat de oude wijk voor hun een fijne wijk wordt (13 procent) en niet nogmaals willen verhuizen (8 procent). Aan mensen die twijfelen of ze willen terugkeren is gevraagd waar een eventuele terugkeer van af hangt. Voor iets meer dan een vijfde van de potentiële terugkeerders (21 procent) leidt onzekerheid over het karakter van de nieuwe wijk tot twijfel over de terugkeer naar Roombeek. Ook de hoogte van de huur (17 procent) maakt dat mensen nog niet weten of ze wel terug willen. De mensen hebben het vaakst met de woningbouwvereniging contact gehad over terugkeer; 58 procent van de potentiële terugkeerders deed dat. Daarna hadden mensen het vaakst contact met het Projectbureau Wederopbouw of hadden ze met niemand contact over terugkeer (beide 18 procent).
Geherhuisvesten beter geïnformeerd over terugkeermogelijk terugkeermogelijkheden Hebben geherhuisvesten voldoende informatie om te kunnen beslissen over terugkeer? Meer dan driekwart van de geherhuisvesten (78 procent) die (eventueel) willen terugkeren, zegt voldoende informatie te hebben. Bijna een vijfde van de geherhuisvesten met terugkeerplannen (19 procent) ontbeert voldoende informatie. Daarmee zijn meer potentiële terugkeerders geïnformeerd dan vorig jaar; toen had bijna tweederde van de geherhuisvesten voldoende informatie en een derde had op dat moment onvoldoende informatie over terugkeermogelijkheden.
32
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Wennen aan nieuwe buren en buurt grootste knelpunt bij te te rugkeer We hebben gevraagd welke knelpunten de geherhuisvesten zien bij een eventuele terugkeer naar Roombeek. De geherhuisvesten noemen evenals in 2002 de hoge woonlasten als knelpunt voor terugkeer (17 procent in 2002 en 10 procent in 2003). Daarnaast wordt in 2003 ook het wennen aan de nieuwe buren en de buurt (meer nog dan de hoge woonlasten) als knelpunt ervaren bij de terugkeer naar Roombeek (14 procent noemt dat als knelpunt). Ook vroegen we aan de potentiële terugkeerders of ze het belangrijk vinden om contacten te hebben met mensen in de nieuwe wijk en of ze aan buurtactiviteiten willen deelnemen en of ze die mee willen helpen organiseren. Bijna driekwart vindt het belangrijk of zeer belangrijk om contacten met anderen in de nieuwe wijk te hebben, 13 procent maakt het niet uit en 14 procent vindt dat niet belangrijk. In het verlengde van inspraak en participatie bij de plannen voor de nieuwe wijk worden er nogal wat initiatieven verwacht om samen met nieuwe (en oude) buurtbewoners buurtactiviteiten voor en door bewoners te gaan organiseren. We vroegen of mensen bereid zijn om aan dit soort activiteiten deel te nemen en of ze eventueel bereid zijn om deze activiteiten te organiseren. Meer dan de helft van de geherhuisvesten (53 procent) en iets meer dan een kwart van de bewoners van de binnenring (27 procent) wil aan dit soort activiteiten deelnemen. Respectievelijk negen en vier procent weten het nog niet. Aan het organiseren van deze activiteiten zou 44 procent van de geherhuisvesten en 18 procent van de bewoners van de binnenring willen deelnemen, respectievelijk vijf en drie procent weet dat nog niet. De geherhuisvesten die willen meehelpen met het organiseren van activiteiten willen dat in 16 procent van de gevallen eenmalig doen, in 29 procent van de gevallen soms en in 39 procent van de gevallen vaker, 17 procent weet het nog niet. De bewoners van de binnenring die willen meehelpen organiseren willen dat in bijna de helft van de gevallen (48 procent) soms, 18 procent wil het eenmalig, 20 procent wil het vaker doen en 15 procent weet het nog niet.
4 . 4 .Buurthuisactiviteiten Door de Enschedese buurthuizen zijn ook in jaar activiteiten uitgevoerd voor getroffenen van de vuurwerkramp. Deze activiteiten vonden plaats vanuit de wijkwelzijnsinstellingen en werden gefinancierd door de gemeente Enschede. In de Getroffenenmonitor is gevraagd naar deelname aan één of meer van deze activiteiten. Tevens is gevraagd naar de tevredenheid over die activiteiten.
Minder deelnemers activiteiten bewonersondersteuning Onderzocht is hoeveel getroffenen zijn bereikt met het activiteitenaanbod van bewonersondersteuners. Gevraagd is of men in de onderzoeksperiode heeft deelgenomen aan voor getroffenen georganiseerde activiteiten op het gebied van ontmoeting, ontspanning, sport of cursussen. Tevens is gevraagd of men individuele contacten heeft gehad met bewonersondersteuners en of men aan reguliere buurthuisactiviteiten heeft deelgenomen. Uit figuur 4.2 blijkt dat 18 procent van de geherhuisvesten in de onderzoeksperiode heeft deelgenomen aan een of meer van dit soort activiteiten (in 2002 was dat nog 24 procent). Hetzelfde geldt voor 13 procent van de bewoners van de binnenring en 13 procent van de overige getroffenen.
33
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Figuur 4.2 Percentage getroffenen dat heeft deelgenomen aan activiteiten van bewonersondersteuners en buurthuizen (september 2002 en 2003). 25% 20% 15% 10% 5% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring overige getroffenen 2002
2003
Onderzoek naar bereik, prestaties en effecten van de bewonersondersteuning (I&O Research 2002, 2003) laat zien dat in de periode september 2002-september 2003 aan de projecten in totaal ongeveer 3.500 personen hebben deelgenomen. Daarnaast is met meer dan 700 personen individueel contact geweest. Tweeëntwintig procent van de deelnemers aan activiteiten behoorde tot de groep geherhuisvesten, 49 procent tot de bewoners van de binnenring en 30 procent niet tot één van deze groepen behoorden. Daarmee lijkt de hier geconstateerde daling een onderschatting. Een mogelijke verklaring is dat de respondenten aan de Getroffenenmonitor zich niet hebben gerealiseerd dat ze hebben deelgenomen aan activiteiten van de buurthuizen. Aan welke buurthuisactiviteiten nemen getroffenen deel? In de periode oktober 2002-september 2003 wordt door zeven procent van de geherhuisvesten deelgenomen aan ontmoetingsactiviteiten (figuur 4.3). Daarnaast nemen relatief veel geherhuisvesten deel aan ontspanningsactiviteiten (vijf procent). Acht procent van de geherhuisvesten heeft daarnaast individuele contacten met bewonersondersteuners. Vijf procent van de geherhuisvesten neemt ook deel aan reguliere buurthuisactiviteiten. De geherhuisvesten nemen statistisch significant vaker dan de overige getroffenen deel aan de ontmoetings- en ontspanningsactiviteiten en aan de cursussen van de buurthuizen. Figuur 4.3 Deelname naar soort activiteiten van buurthuizen (september 2003). 15% 12% 9% 6% 3% 0% ontmoeting
ontspanning geherhuisvesten
34
sport
cursus
bewoners binnenring
overig overige getroffenen
individueel
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Deelnemers tevreden over activiteiten buurthuizen De deelnemers aan de activiteiten van bewonersondersteuners is gevraagd of zij tevreden zijn over die activiteiten. Bijna iedereen is tevreden met de activiteiten waaraan is deelgenomen (n=34). Van respondenten die een individueel contact hebben gehad met een bewonersondersteuner (n=42) is 85 tot 94 procent tevreden over het contact (niet afgebeeld). Aan getroffenen is gevraagd of zij behoefte hebben aan bepaalde activiteiten die de buurthuizen voor hen kunnen organiseren. Uit de open antwoorden op deze vraag komt naar voren dat getroffenen globaal gesproken aan twee soorten activiteiten behoefte hebben. Enerzijds willen zij meer ontmoeting. Anderzijds lijkt er behoefte te zijn aan cursussen. Overigens zegt 28 tot 41 procent van de getroffenen slecht op de hoogte te zijn van de activiteiten die in buurthuizen voor getroffenen worden georganiseerd.
4 . 5 .Betrokkenheid en vertrouwen Afname betrokkenheid bij controlegroep Gevraagd is hoe betrokken men zich voelt bij de wederopbouw van de nieuwe wijk. Figuur 4.4 laat zien dat de betrokkenheid bij de wederopbouw bij de geherhuisvesten licht toeneemt; 69 procent voelt zich in 2003 enigszins tot sterk betrokken tegenover 67 procent in 2002. Bij de andere groepen getroffenen neemt de betrokkenheid iets af. Bij de controlegroep zegt 32 procent zich enigszins of sterk betrokken te voelen; dit is een daling ten opzichte van 2002 met 10 procent. De controlegroep is daarmee in 2003 statistisch significant minder betrokken dan de groep geherhuisvesten. Figuur 4.4 Percentage personen dat zich sterk of enigszins betrokken voelt bij de wederopbouw (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75%
50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring overige getroffenen 2001
2002
controlegroep
2003
Vertrouwen in nieuwe wijk stabiel en hoog Naast de betrokkenheid die respondenten voelen bij de wederopbouw, is ook gevraagd naar het vertrouwen dat de burgers hebben in de wederopbouw en het gevoel dat er rekening wordt gehouden met wensen van huidige en oud-bewoners. De gemeente Enschede speelt daarin een belangrijke rol. We gaan eerst in op het vertrouwen van de burgers in een leefbare en duurzame wijk.
35
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Gevraagd is in welke mate men het vertrouwen heeft dat Roombeek een leefbare wijk zal worden, waar mensen ook over 25 jaar met plezier zullen wonen. De geherhuisvesten hebben in alle jaren het minst vertrouwen in een leefbare en duurzame wijk, toch is het percentage geherhuisvesten met veel of zeer veel vertrouwen toch 76 procent, een lichte afname vergeleken met vorig jaar (figuur 4.5). In 2003 blijft het vertrouwen in de nieuwe wijk bij alle onderzoeksgroepen nagenoeg stabiel. De controlegroep heeft het meeste vertrouwen: 89 procent. Figuur 4.5 Percentage personen met veel of zeer veel vertrouwen in een leefbare en duurzame wijk (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75%
50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring overige getroffenen 2001
2002
controlegroep
2003
In hoeverre zijn getroffenen van mening dat er voldoende rekening wordt gehouden met de wensen van oud-bewoners en nieuwe bewoners bij het maken van plannen voor de nieuwe wijk? Van de geherhuisvesten en de bewoners van de binnenring zegt 31 en 29 procent dat er (zeer) sterk rekening met de wensen van bewoners rekening gehouden zal worden (figuur 4.6). Van de overige getroffenen en de controlegroep zegt 36 en 34 procent dat (zeer) sterk rekening met de wensen van bewoners zal worden gehouden. Ten opzichte van 2002 is er nauwelijks iets veranderd. Er zijn geen statistisch significante verschillen tussen de onderzoeksgroepen. Figuur 4.6 Percentage personen dat denkt dat in de wederopbouw zeer sterk of sterk rekening wordt gehouden met de wensen van de huidige en de oud-bewoners (september 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring overige getroffenen 2002
36
2003
controlegroep
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Tevens is gevraagd hoeveel vertrouwen men heeft dat in de wederopbouw de belangen van de Enschedese bevolking voorop zullen staan (figuur 4.7). Van de geherhuisvesten heeft 48 procent hierin (zeer) veel vertrouwen, in 2002 was dat nog 43 procent. Onder bewoners van de binnenring en overige getroffenen heeft respectievelijk 58 en 56 procent het vertrouwen dat de belangen van de Enschedese bevolking voorop zullen staan. Bij de controlegroep is het vertrouwen hierin het grootst; 67 procent is van mening dat de belangen van de Enschedese bevolking bij de wederopbouw voorop zullen staan. In vergelijking met 2002 is er onder alle groepen (behalve de overige getroffenen) sprake van een toename in het vertrouwen dat in de wederopbouw de belangen van de Enschedese bevolking voorop zullen staan. De verschillen tussen de groepen zijn niet-statistisch significant. Figuur 4.7 Percentage personen met veel of zeer veel vertrouwen in het vooropstaan van belangen van de Enschedese bevolking in de wederopbouw (september 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring overige getroffenen 2002
controlegroep
2003
Vertrouwen in gemeentebestuur bij geherhuisvesten neemt toe Door velen is beweerd dat de ramp ertoe heeft geleid dat het vertrouwen van burgers in de vertegenwoordigers van het gemeentebestuur is geschonden. De gemeente Enschede wil weten of er in de loop van de tijd sprake is van een herstel van het vertrouwen in het gemeentebestuur. Daarom is in de Getroffenenmonitor 2003 ook gevraagd hoeveel vertegenwoordigers van de gemeente Enschede, zoals wethouders, raadsleden en ambtenaren, rekening houden met de wensen en meningen van burgers. Binnen de onderzoeksgroepen zegt 31 tot 39 procent veel of tamelijk veel vertrouwen in de gemeente te hebben (figuur 4.8). De groep die weinig of geen vertrouwen zegt te hebben is groter; 54 tot 59 procent. Een vrij kleine groep (vijf tot negen procent) heeft onvoldoende informatie om deze vraag te beantwoorden. Geherhuisvesten hebben ten opzichte van 2002 meer vertrouwen in de gemeente Enschede, overige getroffenen hebben minder vertrouwen. De groepen verschillen in hun opvattingen over het vertrouwen in de gemeente Enschede niet-statistisch significant van elkaar.
37
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Figuur 4.8 Percentage personen dat van mening is dat vertegenwoordigers van de gemeente veel of tamelijk veel rekening houden met wensen van mensen die denken als u (september 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2002
overige getroffenen
controlegroep
2003
Ten slotte is gevraagd naar de bekwaamheid van de vertegenwoordigers van de gemeente. De vraag was: ‘Hoe bekwaam vindt u deze vertegenwoordigers van de gemeente Enschede?’ Uit figuur 4.9 blijkt dat van de geherhuisvesten 57 procent zegt de vertegenwoordigers van de gemeente (zeer) bekwaam te vinden. Bij de andere onderzoekgroepen ligt dit percentage hoger; 66 procent bij bewoners van de binnenring, 65 procent bij overige getroffenen en 75 procent bij de controlegroep. In alle groepen is het aandeel mensen dat de vertegenwoordigers van de gemeente (zeer) bekwaam vindt gestegen ten opzichte van 2002. Figuur 4.9 Percentage personen dat vertegenwoordigers van de gemeente (zeer) bekwaam vindt (september 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring overige getroffenen 2002
38
2003
controlegroep
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Wederopbouw hoogste prioriteit De gemeente Enschede voert op dit moment verschillende activiteiten uit rond de nazorg en de wederopbouw. Aan alle respondenten is de vraag gesteld welke activiteit op dit moment de meeste aandacht moet krijgen. Figuur 4.10 Prioriteiten die de gemeente Enschede zou moeten stellen (in procenten, september 2003). 100%
75%
weet niet anders
50%
nazorg afwikkeling schades huizen bouwen
25%
0% geherhuisvesten
bewoners binnenring
overige getroffenen
controlegroep
Figuur 4.10 laat zien dat respondenten in alle groepen getroffenen zeggen dat herbouw de belangrijkste opgave is op dit moment. Daarna worden de afwikkeling van schades en de nazorg aan getroffenen als belangrijke prioriteiten genoemd. Veel genoemde antwoorden bij ‘anders’ zijn: luisteren naar de (oud-) bewoners van Roombeek, activiteiten organiseren, voorlichting en informatie geven over bijvoorbeeld de plannen van het nieuwe Roombeek en het begeleiden en vergemakkelijken van terugkeer. In de controlegroep vinden de mensen ongeveer even vaak dat er gebouwd moet worden, dat schades afgewikkeld moeten worden en dat er nazorg gegeven moet worden. Opvallend is dat bewoners van de binnenring en overige getroffenen vaker dan de andere onderzoeksgroepen het belang van herbouw noemen. Van deze groepen vindt respectievelijk 28 en 29 procent herbouw het belangrijkste aandachtspunt. In de groep geherhuisvesten is dat 19 procent, in de controlegroep is dat 18 procent. In 2002 was het bouwen van huizen voor alle respondenten de grootste prioriteit.
4 . 6 .Projectbureau Wederopbouw Bekendheid Projectbureau Wederopbouw neemt toe Het Projectbureau Wederopbouw is (als tijdelijk onderdeel van de gemeente) sinds januari 2001 de regisseur van de sociale, economische en fysieke wederopbouw van Roombeek en de wederopbouwactiviteiten in de rest van de stad. In de Getroffenenmonitor 2003 is gevraagd naar de bekendheid met en de tevredenheid over de activiteiten van het Projectbureau. Voor wat betreft de bekendheid komt uit het onderzoek naar voren dat 82 procent van de geherhuisvesten, 70 procent van de bewoners van de binnenring en 67 procent van de overige getroffenen het Projectbureau Wederopbouw kent (figuur 4.11). Bij de controlegroep is het Projectbureau aanzienlijk minder vaak bekend.
39
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Van deze groep zegt 53 procent het Projectbureau te kennen. Sinds 2002 is de bekendheid van het Projectbureau Wederopbouw onder alle onderzoeksgroepen toegenomen. De geherhuisvesten verschillen in 2003 statistisch significant van de controlegroep als het gaat om de bekendheid met het Projectbureau Wederopbouw. Figuur 4.11 Percentage personen dat bekend is met het Projectbureau Wederopbouw (september 2002 en 2003). 100%
75%
50%
25%
0% geherhuisvesten
bewoners binnenring overige getroffenen 2002
controlegroep
2003
Vooral informatievoorziening gewaardeerd door bewoners binnen binnenring en overige getroffenen Aan degenen die zeggen het Projectbureau te kennen, is gevraagd of zij tevreden zijn over de activiteiten die het Projectbureau ontplooit en over de informatievoorziening die het Projectbureau verzorgt. Uit figuur 4.12 blijkt dat de respondenten vaker tevreden zijn over de informatievoorziening dan over de activiteiten van het Projectbureau Wederopbouw. Binnen de groep geherhuisvesten en de controlegroep ligt het aandeel van mensen dat tevreden is met de informatievoorziening en de activiteiten rond de 50 procent. De bewoners van de binnenring en de overige getroffenen zijn over het algemeen vaker tevreden met de informatievoorziening en de door het Projectbureau georganiseerde activiteiten dan de geherhuisvesten. Figuur 4.12 Percentage personen dat tevreden is over de activiteiten en informatievoorziening van het Projectbureau Wederopbouw (september 2003). 100%
75%
50% 25%
0% geherhuisvesten
bewoners binnenring overige getroffenen activiteiten
40
informatievoorziening
controlegroep
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
IAC Vlak na de vuurwerkramp is het Informatie- en Adviescentrum (IAC) opgericht. Het IAC was een centraal loket voor de getroffenen en alle anderen die vragen hebben over de ramp, de nasleep van de ramp, financiële regelingen en de wederopbouw. Sinds 1 juli is het Informatie- en Adviescentrum afgebouwd en ondergebracht bij de publieksbalie in het stadskantoor. We vroegen of mensen het afgelopen jaar gebruik hebben gemaakt van de diensten van het IAC en of ze tevreden zijn over die dienstverlening. De geherhuisvesten hebben het meest gebruik gemaakt van de diensten van het IAC, 15 procent heeft het afgelopen jaar een beroep gedaan op het IAC. Vijf procent van de bewoners van de binnenring en zeven procent van de overige getroffenen heeft het afgelopen jaar gebruik gemaakt van de diensten van het IAC. Figuur 4.13 Percentage personen dat gebruik heeft gemaakt van diensten van het IAC (september 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring
overige getroffenen
We vroegen degenen die gebruik maakten van de diensten van het IAC in welke mate ze daar tevreden mee waren. Bijna driekwart van de geherhuisvesten, 60 procent van de bewoners van de binnenring en 85 procent van de overige getroffenen is (zeer) tevreden over de dienstverlening door het IAC. Figuur 4.14 Percentage personen dat tevreden is met de dienstverlening van het IAC (september 2003). 100%
75%
zeer ontevreden ontevreden
50%
neutraal tevreden zeer tevreden
25%
0% geherhuisvesten
bewoners binnenring
overige getroffenen
41
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Zorg- en voorzieningencluster In het nieuwe Roombeek worden een Voorzieningen- en een Zorgcluster opgericht. In beide clusters zullen allerlei buurt -en zorgvoorzieningen worden ondergebracht. We vroegen de getroffenen en de controlegroep welke voorzieningen zij vinden thuishoren in deze clusters (figuur 4.15 en 4.16). Figuur 4.15 Voorzieningen die in het Voorzieningencluster thuishoren (september 2003).
peuterspeelzaal
kinderdagverblijf geherhuisvesten bewoners binnenring
verenigingsruimte
overige getroffenen controlegroep
jeugdhonk
buurthuisactiviteiten 0%
25%
50%
75%
100%
De vijf belangrijkste voorzieningen (die door tussen de 76 en 93 procent van de mensen worden gewenst) die in het Voorzieningencluster zouden thuishoren, zijn sociale voorzieningen zoals een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, een verenigingsruimte, een jeudhonk en buurthuisactiviteiten. De voorzieningen waarvan de minste mensen vinden dat ze in het Voorzieningencluster thuishoren zijn zogenoemde ontspanningsvoorzieningen: een restaurant, theaterruimte en een café. De respondenten noemden nog andere voorzieningen die in het Voorzieningencluster zouden moeten worden ondergebracht: veel genoemd zijn een bibliotheek, speelgelegenheden voor kinderen en sportvoorzieningen. We vroegen ook naar de voorzieningen die in het Zorgcluster een plaats zouden moeten krijgen. Figuur 4.16 laat zien dat men in grote mate (tussen de 78 en 93 procent) vindt dat de huisarts en een fysiotherapeut in het Zorgcluster moeten worden ondergebracht. Dat er een tandarts en een verloskundige in het Zorgcluster moeten worden ondergebracht is voor tussen de 54 en 67 mensen vanzelfsprekend. De respondenten noemden nog andere voorzieningen die in het Zorgcluster ondergebracht zouden moeten worden: veel genoemd zijn een alternatieve genezer, ontmoetingsplaats voor bejaarden, maatschappelijk werk, thuiszorg en een EHBO-post.
42
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Figuur 4.16 Voorzieningen die in het Zorgcluster thuishoren (september 2003).
huisarts
fysiotherapeut
geherhuisvesten
apotheek
bewoners binnenring overige getroffenen tandarts
controlegroep
verloskundige
psycholoog 0%
25%
50%
75%
100%
4 . 7 .Conclusies Wederopbouw Afname onzekerheid over terugkeer De meeste geherhuisvesten weten inmiddels of ze al dan niet terug willen keren naar Roombeek. Het aantal geherhuisvesten dat terug wil, stijgt ten koste van het aantal geherhuisvesten dat zeker niet terug wil. Bekendheid terugkeermogelijkheden neemt toe Geherhuisvesten zijn beter op de hoogte van terugkeermogelijkheden dan in 2002. Deelname activiteiten buurthuizen daalt Het aantal getroffenen dat heeft deelgenomen aan buurthuisactiviteiten is in 2003 gedaald. Deze daling deed zich vooral voor bij geherhuisvesten en bewoners van de binnenring. De deelnemers zijn zeer tevreden over de activiteiten die zij hebben bijgewoond. Geherhuisvesten meer betrokken bij wederopbouw De betrokkenheid bij de wederopbouw neemt toe bij geherhuisvesten. Bij de andere groepen getroffenen en bij de controlegroep vinden we een daling van de betrokkenheid bij de wederopbouw. Veel vertrouwen in nieuwe wijk Zowel bij getroffenen als bij de controlegroep is, evenals in 2002, het vertrouwen in de nieuwe wijk stabiel en hoog tot zeer hoog. Iets meer geherhuisvesten verwachten dat er bij de wederopbouw ook echt rekening met de wensen van bewoners gehouden zal worden. Verder valt op dat getroffenen en de controlegroep vaker van mening zijn dat bij de wederopbouw de belangen van de Enschedese bevolking voorop zullen staan.
43
Getroffenenmonitor 2003
Wederopbouw
Vertrouwen in gemeente stijgt licht Bij alle groepen getroffenen en bij de controlegroep valt op dat het vertrouwen dat men in (vertegenwoordigers van) de gemeente Enschede heeft, licht toeneemt. Bekendheid Projectbureau Wederopbouw licht toegenomen De bekendheid van het Projectbureau Wederopbouw, de gemeentelijke dienst die de wederopbouw van Roombeek regisseert, is in 2003 licht toegenomen. Deze toename is het sterkst bij de controlegroep. Het Projectbureau is met name bij geherhuisvesten goed bekend.
44
Getroffenenmonitor 2003
Actuele onderwerpen
5 . Actuele onderwerpen
5 . 1 .Inleiding In dit hoofdstuk komen actuele onderwerpen aan de orde die verband houden met de vuurwerkramp, zoals de wenselijkheid van extra ondersteuning voor de getroffenen van de vuurwerkramp en het oordeel van getroffenen over de wijze waarop de gemeente Enschede en de rijksoverheid omgaan met de aanbevelingen van de commissie Oosting. Ten slotte wordt ingegaan op de manier waarop de gemeente moet omgaan met het afgeven van vergunningen voor het afsteken van vuurwerk.
5 . 2 .Herstel van vertrouwen Oppakken aanbevelingen commissie Oosting nog weinig zicht zichtbaar Naar aanleiding van de vuurwerkramp is een commissie ingesteld, onder voorzitterschap van de voormalig Nationale Ombudsman M. Oosting. De commissie Oosting had als taak de oorzaak, toedracht, bestrijding en directe gevolgen van de vuurwerkramp te onderzoeken. De commissie heeft bovendien uitgezocht wie waarvoor verantwoordelijk was en heeft beoordeeld hoe met die verantwoordelijkheden is omgegaan. Daarnaast is geprobeerd lessen te trekken voor de toekomst voor ramppreventie en rampbestrijding, en voor de wetgeving. Verder was een doel van het onderzoek een bijdrage te kunnen leveren aan de verwerking van de ramp. In de Getroffenenmonitor 2003 is gevraagd wat respondenten merken van de aanbevelingen die de commissie Oosting aan de gemeente Enschede heeft gedaan (figuur 5.1). Figuur 5.1 Wat merkt u van de wijze waarop de gemeente Enschede omgaat met de aanbevelingen van de commissie Oosting? (september 2003) 100% 75%
weet niet niets
50%
weinig veel
25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring
overige getroffenen
controlegroep
45
Getroffenenmonitor 2003
Actuele onderwerpen
De inspanningen van de gemeente Enschede ten aanzien van de aanbevelingen van de commissie Oosting zijn weinig zichtbaar. Van de getroffenen en de controlegroep zegt 9 tot 16 procent (in 2002 was dat 9 tot 19 procent) veel te merken van de wijze waarop de gemeente Enschede de aanbevelingen oppakt. Ongeveer driekwart van de getroffenen en de controlegroep zegt hiervan weinig of niets te merken (dat was in 2002 ook zo). Een zelfde vraag is gesteld over de rijksoverheid. De vraag luidde: ‘Wat merkt u van de manier waarop de rijksoverheid omgaat met de aanbevelingen van de commissie Oosting?’ Ook hier valt op dat weinig respondenten iets merken van de inspanningen van de rijksoverheid (figuur 5.2). Drie tot zeven procent van de getroffenen en de controlegroep (in 2002 was dat nog vijf tot negen procent) zegt hiervan veel te merken. Meer dan 80 procent in alle groepen (dat was in 2002 nog ruim driekwart) merkt weinig tot niets van de inspanningen van het rijk om met de aanbevelingen van Oosting iets te doen. Figuur 5.2 Wat merkt u van de rijksoverheid op het vlak van de aanbevelingen van de commissie Oosting? (september 2003) 100% 75%
weet niet niets
50%
weinig veel
25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring
overige getroffenen
controlegroep
Zichtbaarheid aanpak veiligheid neemt af Ook is gevraagd of de getroffenen vinden dat de gemeente Enschede voldoende maatregelen neemt om de veiligheid van haar inwoners beter onder controle te krijgen. Zoals uit figuur 5.3 valt op te maken, neemt de zichtbaarheid van het aanpakken van veiligheid door de gemeente Enschede af. Van de geherhuisvesten vindt in 2003 47 procent dat de gemeente voldoende maatregelen omtrent de veiligheid neemt, in 2002 was dat 53 procent en in 2001 was dat nog 66 procent. Ook in de groep overige getroffenen neemt het aandeel dat het (zeer) eens is met de stelling af. In 2001 was nog 74 procent het eens met deze stelling, in 2002 63 procent en in 2003 nog maar 58 procent. In de andere groepen vindt, net als in 2002, iets meer dan 60 procent dat de gemeente Enschede voldoende doet om de veiligheid van haar inwoners beter onder controle te krijgen.
46
Getroffenenmonitor 2003
Actuele onderwerpen
Figuur 5.3 Percentage personen dat het eens of zeer eens is met de stelling dat de gemeente Enschede voldoende maatregelen neemt om de veiligheid van haar inwoners beter onder controle te krijgen (september 2001 en september 2002). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring 2001
overige getroffenen 2002
controlegroep
2003
We vroegen de respondenten ook of ze het eens zijn met de stelling: “Ik ben goed op de hoogte van de activiteiten die de gemeente Enschede uitvoert om de veiligheid van burgers te waarborgen”. Zoals uit figuur 5.4 is op te maken vindt tussen de 34 en 42 procent van de respondenten dat ze goed op de hoogte zijn van de activiteiten die de gemeente Enschede uitvoert om de veiligheid van haar burgers te waarborgen. Meer dan de helft van de ondervraagden vind van zichzelf niet dat hij of zij goed op de hoogte is van activiteiten om veiligheid te waarborgen. Figuur 5.4 Reacties op de stelling “Ik ben goed op de hoogte van de activiteiten die de gemeente Enschede uitvoert om de veiligheid van burgers te waarborgen” (september 2003). 100% weet niet 75%
zeer oneens oneens
50%
neutraal eens
25%
zeer eens
0% geherhuisvesten
bewoners binnenring
overige getroffenen
controlegroep
We vroegen ten slotte of mensen behoefte hebben aan meer informatie over de activiteiten van de gemeente om de veiligheid te waarborgen en, zo ja, aan welk soort informatie ze dan behoefte hebben. Van de geherhuisvesten heeft 43 procent behoefte aan meer informatie, van de bewoners van de binnenring 37 procent en van de overige getroffenen en de controlegroep heeft respectievelijk 34 en 29 procent behoefte aan meer informatie over de activiteiten die de gemeente Enschede uitvoert om de veiligheid van burgers te waarborgen.
47
Getroffenenmonitor 2003
Actuele onderwerpen
We vroegen ook aan welke soort informatie de mensen dan behoefte zouden hebben (figuur 5.5). De geherhuisvesten hebben het vaakst behoefte aan informatie over risico’s van bedrijven (80 procent) en het transport van gevaarlijke stoffen (73 procent). De bewoners van de binnenring hebben het vaakst behoefte aan informatie over risico’s van bedrijven (respectievelijk 85), diefstal, inbraak en criminaliteit (beide 79 procent). De overige getroffenen hebben het vaakst behoefte aan informatie over risico’s van bedrijven (85 procent) en verkeer en criminaliteit (beide 72 procent). De controlegroep heeft het vaakst behoefte aan informatie over verkeer en criminaliteit (beide 83 procent) en transport van gevaarlijke stoffen (79 procent). De verschillen zijn overigens niet significant, op de informatiebehoefte over verkeer na. De controlegroep wil statistisch significant vaker informatie over verkeer dan de geherhuisvesten. Er is minder behoefte aan informatie over uitgaansoverlast. Figuur 5.5 Informatiebehoefte over veiligheidsmaatregelen van gemeente Enschede (september 2003).
risico's bedrijven
transport stoffen
geherhuisvesten
diefstal en inbraak
bewoners binnenring overige getroffenen criminaliteit
controlegroep
verkeer
uitgaansoverlast 0%
25%
50%
75%
100%
5 . 3 .Beleidsvoorkeuren Veel steun voor extra maatregelen getroffenen In het kader van de sociale wederopbouw faciliteert de gemeente Enschede extra ondersteuning voor getroffenen van de vuurwerkramp. We hebben de respondenten gevraagd of ze het zinvol, wenselijk of terecht vinden dat er voor deze getroffenen extra maatregelen worden genomen. Uit figuur 5.6 blijkt dat ook in 2003 bijna alle respondenten extra maatregelen voor getroffenen ondersteunen. Deze steun is het hoogst in de controlegroep, waarvan 93 procent (in 2002 was dat 95 procent) extra maatregelen ondersteunt. De verschillen zijn niet-statistisch significant.
48
Getroffenenmonitor 2003
Actuele onderwerpen
Figuur 5.6 Vindt u het zinvol, wenselijk of terecht dat er voor de getroffenen extra maatregelen worden genomen? (september 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring overige getroffenen 2002
controlegroep
2003
Verdeeldheid over beleid vuurwerkshows Tot slot van dit hoofdstuk wordt de vraag behandeld hoe de Enschedese burgers vinden dat de gemeente moet omgaan met het toestaan van vuurwerkshows bij evenementen. 17 procent (in 2002 was dat nog 23 procent) van de geherhuisvesten wil dat vuurwerkshows nooit meer worden gehouden (figuur 5.7). Bij de bewoners van de binnenring en de overige getroffenen ligt dat op respectievelijk 14 en 11 procent (in 2002 op respectievelijk 14 en 13 procent). In de controlegroep vindt zes procent dat de gemeente vuurwerkshows nooit meer mag toestaan (in 2002 was dat tien procent). Tussen de 36 procent (geherhuisvesten) en 43 procent (controlegroep) heeft geen bezwaar tegen het toestaan van vuurwerkshows bij evenementen. In 2002 lag het percentage dat geen bezwaar had ook rond de 40 procent in alle onderzoeksgroepen. Tussen de 44 en 51 procent van de respondenten vindt dat de gemeente terughoudend moet omgaan met het afgeven van vergunningen voor vuurwerkshows (in 2002 was dat tussen de 36 en 48 procent). Figuur 5.7 Hoe moet de gemeente omgaan met het toestaan van vuurwerkshows bij evenementen? (september 2003). 100%
75% 50%
25% 0% geherhuisvesten
bewoners binnenring overige getroffenen
nooit meer toestaan
terughoudend mee omgaan
controlegroep
geen bezwaar
weet niet
49
Getroffenenmonitor 2003
Actuele onderwerpen
Ten slotte vroegen we of mensen het belangrijk vinden dat de Getroffenenmonitor de komende twee jaar nog wordt voortgezet. Driekwart van de geherhuisvesten vindt dat belangrijk, 60 procent van de bewoners van de binnenring en de groep overige getroffenen en 59 procent van de controlegroep vindt het belangrijk dat de Getroffenenmonitor de komende twee jaar wordt herhaald.
5 . 4 .Conclusies Actueel Afname tevredenheid over aanpak veiligheid bij geherhuisvesten Met name bij geherhuisvesten vinden we een afname in de tevredenheid over de aanpak van veiligheidsproblematiek door de gemeente. Evenals in 2002 zeggen de meeste getroffenen en de controlegroep dat zij nog weinig merken van wat de gemeente Enschede doet met de aanbevelingen van de commissie Oosting. Een minderheid van de getroffenen en de controlegroep zegt goed op de hoogte te zijn van de activiteiten die de gemeente onderneemt om de veiligheid te verbeteren. Nog steeds veel steun voor extra maatregelen voor getroffenen Evenals vorig jaar is er zowel bij getroffenen zelf als bij de controlegroep nog steeds veel steun voor extra maatregelen. Meer duidelijkheid over gewenst beleid ten aanzien van vuurwerkshows Getroffenen en de controlegroep voelen minder vaak voor een algeheel verbod op vuurwerkshows. Zij neigen er wel naar dat de gemeente in de toekomst terughoudend met dit soort evenementen moet omgaan.
50
Getroffenenmonitor 2003
Ondernemers
6 . Ondernemers
6 . 1 .Kenmerken van de onderzoeksgroep Dit hoofdstuk gaat over de situatie van door de vuurwerkramp getroffen ondernemers. In tegenstelling tot 2001 is in de Getroffenenmonitor van 2002 en 2003, naast de tevredenheid van ondernemers met hun (nieuwe of herstelde) bedrijfsruimte, ook aandacht besteed aan gezondheid en welbevinden van getroffen ondernemers. In deze paragraaf beschrijven wij in kort bestek de groep ondernemers die in 2003 aan de Getroffenenmonitor heeft deelgenomen. Dit is van belang om de groep ondernemers, waarover we in dit hoofdstuk uitspraken doen, goed in beeld te krijgen. In dit onderzoek verstaan we onder getroffen ondernemers, personen die kort voor de ramp in het rampgebied (in de binnenring of binnen de schuttingring) een bedrijf uitoefenden of atelier hadden en zich als slachtoffer van de ramp hebben laten registreren bij de Helpdesk Ondernemers, dan wel tevens woonachtig waren in het rampgebied. Over deze groep worden in dit hoofdstuk uitspraken gedaan. Aan de Getroffenenmonitor 2001 namen 167 ondernemers deel. Hiervan maakten 57 ondernemers deel uit van de reguliere steekproef, terwijl met 110 ondernemers verdiepende gesprekken zijn gevoerd die waren toegespitst op hoe het na de ramp met het bedrijf ging. In de Getroffenenmonitor 2002 zijn beide groepen ondernemers opnieuw benaderd met het verzoek om deel te nemen aan het onderzoek. Van de 57 ondernemers uit de reguliere steekproef die in 2001 al meededen hebben 31 opnieuw aan het onderzoek deelgenomen. Van de 110 ondernemers waarmee in 2001 verdiepende gesprekken zijn gevoerd, waren 78 bereid ook dit jaar hun medewerking aan het onderzoek te verlenen. In 2002 konden we daardoor uitspraken 6 doen over in totaal 109 ondernemers . In 2003 is met 93 ondernemers een gesprek gevoerd, waarvan 62 uit de groep extra ondernemers en 31 uit de reguliere steekproef.
6 . 2 .Gezondheid en bedrijfsvoering Nog een kwart heeft lichamelijke of psychische klach klachten Nagegaan is hoe het ondernemers wat betreft hun gezondheid vergaat. Aan de ondernemers is de vraag gesteld of ze op het moment van de tweede meting lichamelijke of psychische klachten hebben die een gevolg kunnen zijn van de vuurwerkramp. Uit het onderzoek komt naar voren dat in 2003 26 procent (in 2002 was dat 31 procent) van de ondernemers lichamelijke of psychische klachten heeft die zij direct toeschrijven aan de vuurwerkramp (figuur 6.1). Zes procent (ook zes procent in 2002) heeft alleen lichamelijke klachten, acht procent (in 2002 was dat 15 procent) heeft alleen psychische klachten en 13 procent (dat was tien procent in 2002) heeft zowel lichamelijke als psychische klachten.
6
De paneluitval bij ondernemers bedraagt daarmee ongeveer 30 procent. Deze uitval is niet selectief voor enkele belangrijke variabelen in het onderzoek, zoals de tevredenheid met het bedrijfsresultaat, de tevredenheid met de bedrijfsruimte en de tevredenheid met de buurt waarin het bedrijf is gevestigd.
51
Getroffenenmonitor 2003
Ondernemers
Verder zegt 13 procent (in 2002 was dat 17 procent) van de ondernemers niet in staat te zijn om bepaalde dagelijkse activiteiten uit te voeren en overweegt 20 procent (in 2002 was dat 13 procent) om voor advies of hulp contact te zoeken met een professionele hulpverlener (niet afgebeeld). Figuur 6.1 Percentage ondernemers met lichamelijke en/of psychische klachten als gevolg van de vuurwerkramp (september 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% lichamelijke klachten
psychische klachten
beide
2002
geen klachten
2003
Afname invloed ramp Aan de ondernemers is gevraagd hoeveel invloed de vuurwerkramp per saldo op hun eigen leven heeft gehad. Figuur 6.2 laat zien dat in 2001 65 procent van de ondernemers zegt dat de ramp veel invloed heeft gehad. In 2002 zegt 55 procent hetzelfde. Er leek dus sprake van een lichte daling van het aantal ondernemers dat in 2002 nog veel invloed ondervond van de vuurwerkramp. In 2003 is het aandeel ondernemers dat nog veel of enige invloed van de ramp ondervindt afgenomen (van 91 procent in 2002 naar 82 procent in 2003) en het aandeel dat weinig of geen invloed meer ondervindt toegenomen (van 10 procent in 2002 tot 17 procent in 2003). Figuur 6.2 Invloed van de vuurwerkramp op het eigen leven (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75%
geen weinig
50%
enige veel
25% 0% 2001
52
2002
2003
Getroffenenmonitor 2003
Ondernemers
Tevredenheid over bedrijfsruimte blijft hoog Gevraagd is of de ondernemers tevreden zijn over de huidige bedrijfsruimte (figuur 6.3). In 2002 en 2003 zegt 86 procent tevreden te zijn met de huidige bedrijfsruimte. Ondernemers die een tijdelijke bedrijfsruimte hebben zijn, in tegenstelling tot in 2002 toen ze ongeveer even vaak tevreden waren, in 2003 minder vaak tevreden over de bedrijfsruimte als ondernemers die een permanente bedrijfsruimte hebben. Figuur 6.3 Tevredenheid ondernemers met tijdelijke bedrijfsruimte (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% ontevreden 50%
neutraal tevreden
25% 0% 2001
2002
2003
Aan de in totaal acht ondernemers die in 2003 zeggen ontevreden te zijn met de bedrijfsruimte, is gevraagd naar de oorzaak van deze ontevredenheid. De volgende redenen worden genoemd: te weinig klanten, de uitstraling van het pand zou niet goed zijn, de ruimte is te klein, de schade aan de bedrijfsruimte is nog niet volledig hersteld, klanten denken dat het bedrijf er niet meer is omdat alles er omheen weg is, slechte ligging van het pand en een ondernemer noemt als reden dat er geen toekomst in zit en dat hij daar weg moet.
Tevredenheid met buurt hoog Evenals vorig jaar is gevraagd of ondernemers tevreden zijn met de buurt waarin hun huidige bedrijfsruimte is gevestigd. Uit de Getroffenenmonitor 2003 komt naar voren dat de tevredenheid met de buurt stabiel is gebleven (figuur 6.4). Figuur 6.4 Tevredenheid met buurt waarin bedrijfsruimte is gevestigd (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% ontevreden 50%
neutraal tevreden
25% 0% 2001
2002
2003
53
Getroffenenmonitor 2003
Ondernemers
In 2001 zegt 71 procent van de ondernemers tevreden te zijn met de buurt waarin het bedrijf is gevestigd. In 2002 is 78 procent tevreden met de buurt, in 2003 is dat 79 procent. De ondernemers met een tijdelijke bedrijfsvestiging (zeven) zijn vaker tevreden met de buurt waarin het bedrijf is gevestigd (in alle gevallen) dan de ondernemers met een permanente bedrijfsvestiging (74 procent, in 2002 was dat 86 procent). Nagegaan is om welke reden ondernemers ontevreden zijn over de buurt. Bijna alle ontevreden ondernemers noemen als reden voor hun ontevredenheid dat de buurt geïsoleerd ligt, doordat deze (nog) niet is bebouwd.
Afname tevredenheid over bedrijfsresultaat Veel ondernemers hebben niet alleen fysieke schade geleden. Doordat ze hun bedrijf moesten verhuizen kan het ook zijn dat de vaste klanten hen niet meer weten te vinden. Het is ook mogelijk dat allerlei andere redenen hebben geleid tot een slechter bedrijfsresultaat. Daarom is gevraagd naar de tevredenheid met het bedrijfsresultaat (figuur 6.5). Uit de Getroffenenmonitor 2003 komt naar voren dat 46 procent van de ondernemers tevreden is met het bedrijfsresultaat. Dit is een sterke daling ten opzichte van 2002, toen 60 procent opgaf tevreden te zijn met het bedrijfsresultaat. Ook het percentage ondernemers dat ontevreden is met het bedrijfsresultaat. Opvallend is het grote percentage ondernemers in 2003 dat niet tevreden, maar ook niet ontevreden is met het bedrijfsresultaat. Ondernemers die gebruik maken van een tijdelijke bedrijfsruimte zijn even vaak tevreden met het bedrijfsresultaat als ondernemers met een permanente bedrijfsruimte. Figuur 6.5 Tevredenheid met het financiële resultaat van het bedrijf (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% ontevreden 50%
neutraal tevreden
25% 0% 2001
2002
2003
Nagegaan is hoe het bedrijfsresultaat over 2003 wordt beoordeeld in relatie tot het bedrijfsresultaat van 2002 (figuur 6.6).
54
Getroffenenmonitor 2003
Ondernemers
Figuur 6.6 Ontwikkeling bedrijfsresultaat 2003 in vergelijking met voorgaande jaren (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% slechter 50%
gelijk beter
25% 0% 2001
2002
2003
Uit het onderzoek komt naar voren dat in 2003 32 procent (in 2002 was dat 35 procent ten opzichte van 2001) van de ondernemers het bedrijfsresultaat een verbetering vindt ten opzichte van 2002. Verder zegt 35 procent (in 2002 was dat 31 procent ten opzichte van 2001) dat het bedrijfsresultaat vergelijkbaar is met 2002 en zegt 33 procent (in 2002 was dat 34 procent ten opzichte van 2001) dat er sprake is van een achteruitgang in het bedrijfsresultaat. Slechts een paar van de ondernemers die een achteruitgang in het bedrijfsresultaat waarnemen, verklaren dit uit de naweeën van de vuurramp. De meeste ondernemers noemen de economische situatie als oorzaak voor een achteruitgang in het bedrijfsresultaat. Tweederde (68 procent) van de ondernemers (in 2002 was dat nog 76 procent ) zegt te verwachten dat er positieve verandering komt in het financiële resultaat van de bedrijfsactiviteiten. De ondernemers die geen verbetering verwachten wijzen vaak op de recessie, maar ook op omstandigheden die nauw met de nasleep van de vuurwerkramp verbonden zijn.
6 . 3 .Nazorg Geen afname in contacten met nazorginstellin nazorginstellingen Nagegaan is in welke mate ondernemers in 2003 contacten hebben gehad met nazorginstellingen. Daarbij zijn ook de contacten met de belangenorganisaties OGOVE en BSVE meegenomen. Figuur 6.7 geeft hiervan een beeld. Opvallend is dat ondernemers meer contacten hebben gehad met de belangenorganisaties dan met de reguliere nazorginstellingen. Ruim een kwart van de ondernemers (zowel in 2002 als in 2003 was dat 26 procent) heeft in 2003 contact gehad met de OGOVE en 15 procent had contact met de BSVE (dat was in 2002 17 procent).
55
Getroffenenmonitor 2003
Ondernemers
Figuur 6.7 Contacten van ondernemers met nazorginstellingen (september 2002 en 2003). OGOVE BSVE medisch specialist bedrijfsarts Mediant alternatief genezer
2002
psycholoog
2003
CAD THD gezinshulp wijkverpleging AMW 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
Ondernemers hebben vaker dan in 2002 contacten gehad met een medisch specialist (24 procent in 2003 en 17 procent in 2002) en minder vaak met de bedrijfsarts (van 16 procent in 2002 tot 2 procent in 2003). Het aantal contacten met Mediant is ongeveer gelijk gebleven (14 procent in 2003 en 15 procent in 2002). Evenals vorig jaar heeft een grote groep ondernemers contact gehad met een instelling voor alternatieve geneeskundige (negen procent in 2003, dat was nog tien procent in 2002). Drie procent heeft contact gehad met een psycholoog (dat was zeven procent in 2002). Contacten met het CAD en THD komen in 2002 niet meer voor. In 2003 werd juist wel gebruik gemaakt van gezinshulp, wijkverpleging en het algemeen maatschappelijk werk.
Meer tevredenheid over verzekeringen dan over schaderege schaderegelingen Van de ondernemers in dit onderzoek zegt 35 procent in september 2003 (in 2002 was dat 33 procent) nog niet-gecompenseerde schade te hebben als gevolg van de vuurwerkramp. We vroegen ook naar de tevredenheid met de eventueel al wel vergoede schade door de verzekering en de schaderegelingen (fondsen en CFA I en II). De ondernemers zijn vaker tevreden (82 procent is (zeer) tevreden) over de door de verzekering vergoede schade dan de door de schaderegelingen vergoede schade (47 procent is (zeer) tevreden).
56
Getroffenenmonitor 2003
Ondernemers
Figuur 6.8 Tevredenheid met vergoeding van schade door verzekering en schaderegelingen (september 2003). 100% zeer ontevreden
75%
ontevreden 50%
neutraal tevreden
25%
zeer tevreden
0% verzekering
schaderegelingen
De belangrijkste redenen voor tevredenheid met de door de verzekering vergoede schade zijn de snelle afhandeling, de goede regeling in het algemeen en de volledige vergoeding van de geclaimde schade. De belangrijkste redenen voor tevredenheid met de door de schaderegelingen vergoede schade was ook de snelle afhandeling.
6 . 4 .Wederopbouw Geen toename terugkeergeneigdheid De ondernemers is gevraagd of ze kenbaar hebben gemaakt dat ze na de wederopbouw van Roombeek hun bedrijf daar weer willen vestigen; 75 procent heeft dit gedaan. Ondernemers die kiezen voor terugkeer geven aan dat te doen vanwege gehechtheid aan de oude buurt. Een ander argument dat wordt genoemd, is dat Roombeek voor het bedrijf een gunstigere ligging heeft ten opzichte van de huidige locatie. Ondernemers die niet terug willen, wijzen op het voordeel van de huidige locatie.
Gebruik van en tevredenheid over terugkeerrichtlijnen laag De gemeente Enschede heeft regelingen opgesteld voor terugkeer van getroffen ondernemers en kunstenaars naar Roombeek. De regelingen als zodanig bestonden niet meer ten tijde van het veldwerk van deze Getroffenenmonitor, maar de getroffen ondernemers en kunstenaars kunnen er nog wel gebruik van maken; het Projectbureau Wederopbouw biedt op basis van deze regelingen maatwerk aan. Aan de ondernemers is gevraagd of ze op de hoogte zijn van deze terugkeerrichtlijnen. In 2003 zegt 78 procent op de hoogte te zijn van de terugkeerrichtlijnen van het Projectbureau Wederopbouw (in 2002 is voor de regelingen apart gevraagd of de ondernemers op de hoogte waren van het bestaan ervan. Toen was elk van de regelingen bij ongeveer de helft van de ondernemers bekend. We vroegen aan de ondernemers of ze gebruik hebben gemaakt van de terugkeerrichtlijn, de huur- en koopgewenningsregeling en de adviesregeling, en in hoeverre ze tevreden zijn over de uitvoer van die regelingen.
57
Getroffenenmonitor 2003
Ondernemers
Figuur 6.9 Gebruik van en tevredenheid met de terugkeerregelingen van het Projectbureau Wederopbouw (september 2003). 100% 75% gebruik
50%
(zeer) tevreden
25% 0% terugkeerrichtlijnen
huur- en koopgewenning
adviesregeling
Het percentage ondernemers dat gebruik heeft gemaakt van de regelingen ligt tussen de 13 procent (adviesregeling) en 22 procent (huur- en koopgewenningsregeling). Tussen de 16 procent (adviesregeling) en 32 procent (terugkeerrichtlijnen) van de ondernemers gaf aan dat ze niet in aanmerking voor de regeling kwamen. In de Getroffenenmonitor wordt een ruimere definitie van getroffen ondernemers gebruikt dan bij het Projectbureau Wederopbouw. Dat is een mogelijke verklaring voor de relatieve onbekendheid van de terugkeerregelingen en voor de constatering dat relatief veel ondernemers zeggen niet voor de terugkeerregelingen in aanmerking te komen. De ondernemers die gebruik hebben gemaakt van de regelingen zijn daar in 14 (huur- en koopgewenning) tot 50 procent (de beide andere regelingen) van de gevallen tevreden mee.
Vertrouwen in nieuwe wijk daalt licht Aan ondernemers is gevraagd hoeveel vertrouwen zij er in hebben dat Roombeek na de wederopbouw een wijk wordt waar ondernemers met succes een bedrijf kunnen uitoefenen. In 2003 zegt 66 procent van de ondernemers veel of zeer veel vertrouwen te hebben in een ondernemersvriendelijke wijk. In de voorgaande jaren was het vertrouwen in de ondernemersvriendelijkheid iets hoger: 75 procent in 2001 en 68 procent in 2002. In 2002 was er nog sprake van dat ondernemers met nog niet-gecompenseerde schade minder vaak vertrouwden op het feit dat de nieuwe wijk ondernemersvriendelijk zal worden. In 2003 is er geen verschil meer tussen ondernemers met al wel of nog niet-gecompenseerde schade voor wat betreft hun vertrouwen in de nieuwe wijk. Vertrouwen in de ondernemersvriendelijkheid hangt ook niet samen met de terugkeergeneigdheid van ondernemers.
58
Getroffenenmonitor 2003
Ondernemers
Figuur 6.10 Vertrouwen in de nieuwe wijk bij ondernemers (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75%
geen weinig
50%
veel zeer veel
25% 0% 2001
2002
2003
6 . 5 .Conclusies Op het vlak van gezondheid gaat het in 2003 met ondernemers die door de ramp zijn getroffen, beter dan in 2001 en in 2002. Er is echter geen sprake van een afname van contacten met nazorginstellingen. Wel geven ondernemers in 2003 minder vaak aan dat de ramp nog veel invloed op hun leven heeft. Over het algemeen zijn getroffen ondernemers tevreden met de bedrijfsruimte en met de buurt waarin het bedrijf is gevestigd. De meeste ondernemers zijn in 2003 tevreden met de schadeafwikkeling door de verzekeringsmaatschappijen. Ondernemers zijn in meerderheid ontevreden over de schadeafwikkeling via de regelingen van CFA I en CFA II. Eenderde van de getroffen ondernemers is van plan naar Roombeek terug te keren. De meeste getroffen ondernemers beoordelen de nieuwe wijk, op basis van de plannen, als ondernemersvriendelijk.
59
Getroffenenmonitor 2003
Leeftijdsgroepen
7 . Leeftijdsgroepen
7 . 1 .Inleiding In de Getroffenenmonitor 2001 is ingegaan op de problematiek van geherhuisveste 50-plussers. Geconcludeerd is toen dat 50-plussers vaker dan jongeren nog kampen met lichamelijke klachten ten gevolge van de vuurwerkramp. Voorts is geconcludeerd dat de maatschappelijke participatie van 50-plussers na de ramp is verminderd, maar dat die afname niet sterker is dan in andere leeftijdsgroepen. In dit rapport van de Getroffenenmonitor 2003 wordt, net als in 2002, aandacht besteed aan de verschillen in gezondheid, beleving en tevredenheid met nazorg en wederbouw van zowel jongere als oudere geherhuisvesten. We hanteren daarbij een onderscheid in drie leeftijdscategorieën: geherhuisvesten tussen 16 en 29 jaar (n=49), tussen 30 en 50 jaar (n=54) en van 50 jaar en ouder (n=48).
7 . 2 .Gezondheid en welbevinden Geherhuisvesten tot 30 jaar herstellen zich sneller Aan de respondenten is gevraagd een oordeel te geven over de eigen gezondheidstoestand. De vraag die aan de respondenten is voorgelegd luidde: ‘Hoe beoordeelt u over het algemeen uw gezondheidstoestand?’ In 2003 zegt 59 procent (in 2002 was dat 49 procent) van de jongeren de eigen gezondheid als goed of zeer goed te beoordelen (figuur 7.1). Van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar beoordeelde in 2002 38 procent de eigen gezondheid als goed of zeer goed; in 2003 is dat gedaald naar 32 procent. Figuur 7.1 Beoordeling van de eigen gezondheidstoestand door geherhuisvesten naar leeftijd (percentage goed of zeer goed) (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% 16-29 jaar
30-49 jaar 2001
2002
> 50 jaar 2003
61
Getroffenenmonitor 2003
Leeftijdsgroepen
Het aantal 50-plussers dat de eigen gezondheid als goed of zeer goed beoordeelt is in 2003 gestabiliseerd, 22 procent beoordeelt de eigen gezondheid als goed of zeer goed (in 2002 was dat 21 procent). Het verschil in de beoordeling van de subjectieve gezondheid tussen mensen tussen 30 en 50 jaar en van 50 jaar en ouder, is in 2003 niet-statistisch significant. Figuur 7.2 geeft een beeld van de verschillen naar leeftijd voor wat betreft het voorkomen van lichamelijke klachten die geherhuisvesten zelf aan de ramp toeschrijven. Uit de figuur komt duidelijk naar voren dat ook in 2003 50-plussers vaker dan jongeren lichamelijke klachten aan de ramp toeschrijven. In 2003 daalt het aantal jongeren met rampgerelateerde lichamelijke klachten nog verder (van zeven naar vier procent). Bij geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar is ook sprake van een verdere daling van dit soort klachten (van 39 naar 31 procent). Ook het percentage 50-plussers met lichamelijke klachten is in 2003 flink gedaald (van 48 naar 37 procent). In 2003 hebben dus minder mensen tussen 30 en 50 jaar en minder 50-plussers last van lichamelijke klachten. Het verschil in rampgerelateerde lichamelijke klachten tussen mensen tussen 30 en 50 jaar en 50-plussers, is in 2003 niet-statistisch significant. Figuur 7.2 Percentage geherhuisvesten met lichamelijke klachten als gevolg van de ramp naar leeftijd (september 2001, 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% 16-29 jaar
30-49 jaar 2001
2002
> 50 jaar 2003
Hoe ontwikkelen de verschillen in gezondheid tussen 50-plussers en jongeren zich op drie andere indicatoren? Het beeld is wisselend. Zo daalde in 2002 in alle leeftijdsgroepen het percentage geherhuisvesten dat moeite heeft om dagelijkse activiteiten uit te voeren flink. Echter in 2003 is er sprake van een veel kleinere daling en stabilisatie onder jongeren. Van de jongeren heeft 15 procent in 2003 moeite met het uitvoeren van dagelijkse activiteiten (dat was in 2002 nog 14 procent en in 2001 nog 84 procent). Van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar ervaart nog 33 procent belemmeringen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten (tegenover 40 procent in 2002 en 83 procent in 2001). Hetzelfde geldt voor 28 procent van de 50-plussers (dat was 36 procent in 2002 en in 2001 72 procent). In 2003 zijn er dus minder mensen tussen 30 en 50 jaar en minder 50-plussers die worden belemmerd in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. De verschillen tussen de leeftijdsgroepen zijn in 2003 niet meer statistisch significant. Op een andere gezondheidsindicator, huisartsbezoek, is in 2002 ten opzichte van 2001 meer verandering opgetreden. Van de jongeren heeft 27 procent in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek twee keer of vaker de huisarts bezocht (dat was 35 procent in 2002). Hetzelfde geldt voor 32 procent van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar (dat was 38 procent in 2002).
62
Getroffenenmonitor 2003
Leeftijdsgroepen
Ook minder 50-plussers bezochten de huisarts twee keer of vaker: 36 procent van hen ging twee keer of vaker, in 2002 was dat nog 48 procent. Het huisartsbezoek is in 2003 onder alle groepen afgenomen. De verschillen tussen de leeftijdsgroepen zijn in 2003 niet-statistisch significant. De derde indicator, medicijngebruik, laat een wisselend beeld zien. Het medicijngebruik onder jongeren is in 2002 gestegen van 15 naar 30 procent en in 2003 weer gedaald naar 16 procent. Bij geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar vinden we een stijging van 36 naar 48 procent in 2002 en ook een daling in 2003 naar 34 procent. Onder 50-plussers daalde het medicijngebruik licht van 72 naar 68 procent in 2002, tot 65 procent in 2003.
Toename psychische klachten bij 50-plussers Naast de hierboven genoemde fysieke klachten is aan de respondenten gevraagd of ze last hebben van psychische klachten als gevolg van de vuurwerkramp. Figuur 7.3 laat zien dat meer 50-plussers te kampen hebben met psychische klachten en dat onder de mensen tot 50 jaar het aandeel met rampgerelateerde psychische klachten is gedaald. In 2001 kampte nog 64 procent van de jongeren met rampgerelateerde psychische problemen, in 2002 is dat 36 procent en in 2003 is dat 16 procent. Van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar had in 2002 63 procent psychische problemen, nu is dat 56 procent. Onder 50-plussers is het percentage respondenten met psychische klachten gestegen van 53 procent in 2002 naar 62 procent in 2003. Geherhuisvesten vanaf 30 jaar hebben in 2003 statistisch significant vaker last van psychische klachten dan geherhuisvesten tot 30 jaar. Figuur 7.3 Percentage geherhuisvesten dat last heeft van rampgerelateerde psychische klachten naar leeftijd (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% 16-29 jaar
30-49 jaar 2001
2002
> 50 jaar 2003
Aan de mensen die in 2003 last hebben van psychische klachten, hebben we gevraagd of ze denken dat die vanzelf overgaan of dat ze daar hulp voor willen hebben (figuur 7.4). Van de jongeren zegt 38 procent hulp nodig te hebben (dat was 46 procent in 2002), voor de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar is dat 65 procent (69 procent in 2002) en ook de helft van de 50-plussers denkt hulp nodig te hebben voor de psychische klachten (40 procent in 2002). Dit is consistent met de bevinding hiervoor dat in de groep mensen tussen 30 en 50 jaar de daling in het aantal rampgerelateerde klachten het kleinst is en dat deze groep in 2003 de grootste kans heeft op rampgerelateerde psychische klachten.
63
Getroffenenmonitor 2003
Leeftijdsgroepen
Figuur 7.4 Beoordeling van psychische klachten naar leeftijd (september 2003). 100% 75% weet niet gaan vanzelf over
50%
hulp nodig 25% 0% 16-29 jaar
30-49 jaar
> 50 jaar
Participatiegraad geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar herstelt ook Aan de hand van deelname aan verenigingsactiviteiten, activiteiten buitenshuis en het bezoek aan familie, vrienden en kennissen is een participatie-index geconstrueerd, waarmee de participatiegraad bepaald kan worden (zie voor meer uitleg hoofdstuk 2). In de Getroffenenmonitor 2001 is geconstateerd dat de participatie van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar het meest gedaald is na de vuurwerkramp. In deze groep was de afname van contacten in 2001 het grootst: een daling van 6,1 in 2000 naar 4,9 in 2001. Onder jongeren en 50-plussers was de afname in 2001 minder groot. Bij jongeren daalde de participatie van 6,6 naar 5,8. Bij 50plussers was de daling het kleinst: van 5,2 naar 4,6. In 2002 is er sprake van een licht herstel van de participatie in alle leeftijdsgroepen (figuur 7.5). In 2003 is de participatie onder jongeren (van 6,5 naar 6,9) en geherhuisvesten tot 50 jaar (van 5,2 tot 5,8) weer iets toegenomen, onder 50-plussers is de participatie gestabiliseerd (van 5,1 naar 5). De jongeren tot 30 jaar zitten inmiddels op een hoger participatieniveau dan voor de ramp. Hun participatieniveau ligt statistisch significant hoger dan dat van de geherhuisvesten vanaf 30 jaar. In alle groepen is het participatieniveau van voor de ramp bereikt. Figuur 7.5 Ontwikkeling in participatie naar leeftijd (september 2001, 2002 en 2003). 10 7,5 5 2,5 0 16-29 jaar
30-49 jaar 2000
64
2001
2002
> 50 jaar 2003
Getroffenenmonitor 2003
Leeftijdsgroepen
Invloed ramp bij jongeren lager We zijn nagegaan in welke mate de respondenten invloed van de ramp op hun dagelijks leven ondervinden. Figuur 7.6 laat zien dat in 2002 tweederde van de jongeren, 89 procent van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar en 81 procent van de 50-plussers veel invloed van de ramp ondervindt. Jongeren zeggen dus in mindere mate dat de ramp veel invloed op hun leven heeft dan 50-plussers. De invloed van de ramp is in alle groepen in 2003 afgenomen. Iets meer dan de helft (55 procent) van de jongeren zegt veel invloed te ondervinden van de ramp op het eigen leven, van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar is dat nog 83 procent en van de 50plussers 71 procent. Figuur 7.6 Percentage geherhuisvesten dat veel invloed van de ramp ondervindt naar leeftijd (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% 16-29 jaar
30-49 jaar 2001
2002
> 50 jaar 2003
Grote verschillen zitten tussen de respondenten in de beoordeling van die invloed (figuur 7.7). Dat was al zo in 2001, toen 71 procent van de jongeren, 72 procent van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar en 43 procent van de 50-plussers aangaf dat er ook positieve kanten aan de ramp zitten. In 2002 zeggen veel minder respondenten ook positieve kanten aan de ramp te zien. Deze daling is in elke leeftijdsgroep ongeveer even sterk. In 2003 lijkt er sprake van stabilisatie; het aandeel mensen dat ook positieve kanten aan de vuurwerkramp kan zien is ongeveer gelijk gebleven. Figuur 7.7 Beoordeling aard van invloed ramp naar leeftijd (percentage invloed ook positief) (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% 16-29 jaar
30-49 jaar 2001
2002
> 50 jaar 2003
65
Getroffenenmonitor 2003
Leeftijdsgroepen
Nazorg en afwikkeling schades Daling nazorgbehoefte jongeren en 50-plussers In 2001 had 64 procent van de jongeren, 74 procent van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar en 71 procent van de 50-plussers contact gehad met één of meer instellingen voor nazorg (CAD, algemeen maatschappelijk werk, gezinshulp, et cetera). In 2002 heeft 49 procent van de jongeren, 64 procent van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar en 66 procent van de 50-plussers contact gehad met één of meer nazorginstellingen. De jongeren hebben in 2002 het minst vaak contact met nazorginstellingen in vergelijking tot de andere leeftijdsgroepen, maar de verschillen zijn niet-statistisch significant. In 2003 heeft 39 procent van de jongeren, 62 procent van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar en 55 procent van de 50-plussers contact gehad met één of meer nazorginstellingen. De jongeren hebben statistisch significant minder vaak contact gehad met een nazorginstelling. De medisch specialist en Mediant werden net als in 2002 ook in 2003 door alle leeftijdsgroepen het vaakst bezocht. Van de jongeren had 17 procent (in 2002 was dat nog 23 procent) contact met een medisch specialist en 12 procent met Mediant (in 2002 was dat nog 21 procent). Van de respondenten uit de categorie geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar heeft 42 procent (in 2002 was dat 28 procent) contact gehad met een medisch specialist en 33 procent (in 2002 was dat 28 procent) bezocht Mediant. Van de 50-plussers heeft 42 procent in 2003 contact gehad met een medisch specialist (in 2002 was dat 40 procent) en 19 procent van de 50-plussers bezocht Mediant (in 2002 was dat 35 procent). Bij jongeren is dus de hulpvraag afgenomen, bij geherhuisversten tussen 30 en 50 jaar is de hulpvraag licht toegenomen en bij 50-plussers valt op dat de vraag naar specialistisch hulp is gestabiliseerd en de vraag naar hulp van Mediant flink is gedaald. We hebben gevraagd of mensen nog overwegen om contact op te nemen met een professionele hulpverlener (figuur 7.8). Figuur 7.8 Behoefte aan steun, hulp of advies van professionele hulpverlener (september 2001, 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% 16-29 jaar
30-49 jaar 2001
2002
> 50 jaar 2002
Het contact met nazorginstellingen is gedaald en mensen blijken ook minder dan vorig jaar te overwegen voor advies, hulp of steun contact op te nemen met een professionele hulpverlener. Deze daling doet zich vooral voor onder de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar en de 50-plussers. In 2002 overwoog 39 procent van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar contact op te nemen met een professional, in 2003 is dat 30 procent.
66
Getroffenenmonitor 2003
Leeftijdsgroepen
Van de 50-plussers overwoog in 2002 27 procent professionele hulp in te schakelen, in 2003 is dat gedaald naar 20 procent. In 2002 en in 2003 overwoog 12 procent van de jongeren een professional in te schakelen.
Minder niet-gecompenseerde schade bij jongeren en 50-plussers We hebben de respondenten gevraagd of ze nog met niet-gecompenseerde schade zitten. In 2001 heeft 38 procent van de jongeren, 42 procent van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar en 52 procent van de 50-plussers nog niet-gecompenseerde schade (de verschillen zijn niet-statistisch significant). Ten opzichte van 2001 is er in 2002 sprake van minder niet-gecompenseerde schade. In 2002 heeft van de jongeren 22 procent nog niet-gecompenseerde schade, van de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar is dat 35 procent en van de 50-plussers is dat 31 procent (figuur 7.9). Vooral de geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar hebben relatief vaak nog niet-gecompenseerde schade, zeker in vergelijking met de afname van nog niet-gecompenseerde schade bij de jongeren de (verschillen zijn echter niet-statistisch significant). In 2003 hebben alleen de jongeren relatief minder nietgecompenseerde schade, bij de geherhuisvesten van 30 jaar en ouder is er sprake van stabilisatie. Het verschil tussen jongeren en mensen vanaf 30 jaar is statistisch significant. Figuur 7.9 Percentage geherhuisvesten met nog niet-gecompenseerde schade naar leeftijd (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% 16-29 jaar
30-49 jaar 2001
2002
> 50 jaar 2003
7 . 3 .Wederopbouw Toename terugkeergeneigdheid bij 50-plussers Figuur 7.10 laat zien dat de stijging in terugkeergeneigdheid het sterkst is bij 50plussers. Van deze groep zegt 37 procent zeker terug te willen naar Roombeek. Onder geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar is een lichte stijging in terugkeergeneigdheid waarneembaar (van 34 procent in 2002 tot 36 procent in 2003). Onder jongeren daalde de terugkeergeneigdheid in 2003 van 27 naar 22 procent.
67
Getroffenenmonitor 2003
Leeftijdsgroepen
Figuur 7.10 Terugkeergeneigdheid naar leeftijd (percentage dat zeker terug wil naar de nieuwe wijk) (september 2001, 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% 16-29 jaar
30-49 jaar 2001
2002
> 50 jaar 2002
Binnen de drie leeftijdsgroepen doen zich geen grote verschillen voor in de beoordeling van de informatie die men heeft over terugkeer en ook niet in de soort informatie die men nog mist
Lichte afname betrokkenheid bij geherhuisvesten tot 50 jaar De betrokkenheid bij de wederopbouw daalt in 2003 bij jongeren (van 65 naar 59 procent) en bij geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar (van 72 naar 62 procent). In de groep 50-plussers is sprake van een toename van de betrokkenheid bij de wederopbouw (van 68 naar 75 procent). En dit is precies andersom als in 2002; toen steeg de betrokkenheid bij de wederopbouw onder geherhuisvesten tot 50 jaar en daalde de betrokkenheid onder 50-plussers. Figuur 7.11 Betrokkenheid bij de wederopbouw (sterk of enigszins betrokken) naar leeftijd (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% 2001 50%
2002 2003
25% 0% 16-29 jaar
30-49 jaar
> 50 jaar
Tevens is gevraagd of mensen er vertrouwen in hebben dat er een leefbare wijk wordt gebouwd. Bij alle leeftijdsgroepen stijgt het vertrouwen; de stijging is het grootst onder geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar. Bij jongeren neemt het vertrouwen in de nieuwe wijk toe van 77 tot 80 procent. Bij geherhuisvesten tussen 30 en 50 jaar stijgt het vertrouwen van 70 tot 79 procent en bij 50-plussers stijgt het vertrouwen van 66 naar 69 procent.
68
Getroffenenmonitor 2003
Leeftijdsgroepen
7 . 4 .Conclusies Zowel bij jongeren als 50-plussers vinden we op veel indicatoren voor gezondheid, welbevinden, nazorg en wederopbouw verbetering. Bij veel jongeren zijn deze verbeteringen dermate sterk dat de groep die nog echt problemen ondervindt erg klein is geworden. Dit geldt nog niet voor de mensen tussen 30 en 50 jaar en de 50plussers. Bij de mensen tussen 30 en 50 jaar is de vooruitgang ten opzichte van 2002 kleiner dan bij de jongeren. Daardoor is de groep die nog problemen ondervindt groter. Hetzelfde geldt voor de 50-plussers, waar geen afname van psychische klachten merkbaar is en waar ook de behoefte aan nazorg niet daalt. Verder valt op dat bij de 50-plussers de terugkeergeneigdheid nog steeds toeneemt, evenals de betrokkenheid bij de wederopbouw.
69
Getroffenenmonitor 2003
Allochtonen
8 . Allochtonen
8 . 1 .Inleiding Uit de Getroffenenmonitor van 2001 is gebleken dat het de allochtone geherhuisvesten op een aantal aspecten slechter vergaat dan geherhuisvesten van Nederlandse komaf. Dit is voldoende reden om ook in 2003 aandacht te besteden aan deze groep getroffenen. We beperken ons daarbij tot het vergelijken van allochtonen en autochtonen binnen de groep geherhuisvesten. We maken daarbij een onderscheid tussen niet-westerse allochtonen (14 procent van de respondenten) en geherhuisvesten met een Nederlandse of westerse achtergrond (86 procent van de respondenten). We gaan vooral in op verschillen tussen deze groepen in gezondheid en welbevinden en tevredenheid met de nazorg en de wederopbouw.
8 . 2 .Gezondheid en welbevinden Positieve ontwikkelingen in gezondheid en welbevinden In 2002 constateerden we dat allochtone geherhuisvesten vaker kampen met gezondheidsproblemen dan geherhuisvesten met een Nederlandse of westerse achtergrond. Vrijwel alle gezondheidsindicatoren in de Getroffenenmonitor 2002 wezen in die richting. In 2003 vinden we bij niet-westers geherhuisvesten op vrijwel alle indicatoren voor gezondheid, welbevinden en nazorg positieve ontwikkelingen. Hoewel allochtonen nog steeds vaker dan Nederlandse geherhuisvesten kampen met lichamelijke klachten als gevolg van de ramp (28 versus 22 procent) is er wel een daling opgetreden in het aandeel geherhuisvesten met lichamelijke klachten. Allochtonen hadden in 2002 nog in 40 procent van de gevallen last van lichamelijke klachten, Nederlanders in 27 procent van de gevallen. In 2003 zijn er geen statistisch significante verschillen in lichamelijke klachten tussen allochtonen en Nederlanders. Ook in de categorie huisartsbezoek is een verandering opgetreden. Ook in 2003 gaan allochtonen vaker dan Nederlandse geherhuisvesten naar de huisarts, maar ook hierin is ten opzichte van 2002 een daling opgetreden. In 2002 bezocht 56 procent van de allochtonen in de afgelopen drie maanden twee keer of vaker de huisarts, in 2003 is dat 50 procent. Voor Nederlandse geherhuisvesten liggen die percentages op 36 procent (in 2002) en 28 procent (in 2003). Het medicijngebruik is in 2003 in beide groepen gedaald en in beide groepen is het aandeel mensen dat medicijnen gebruikt nu 37 procent (in 2002 gebruikte 49 procent van de allochtonen en 51 procent van de Nederlanders in de twee weken voor het onderzoek medicijnen op doktersvoorschrift. In 2003 voelen allochtone geherhuisvesten zich in vergelijking met 2003 minder vaak belemmerd in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten (27 procent tegenover 17 procent). Nederlandse geherhuisvesten voelen zich in 2003 even vaak belemmerd in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten als in 2002; 27 procent. Allochtone geherhuisvesten meldden zich in 2003 vaker ziek dan Nederlandse geherhuisvesten (50 tegenover 22 procent). Bij de allochtone geherhuisvesten is ten opzichte van 2002 een stijging opgetreden in het aandeel dat zich ziek meldde; van 43 naar 50 procent.
71
Getroffenenmonitor 2003
Allochtonen
Onder de Nederlandse geherhuisvesten is sprake van een lichte afname; 24 procent van hen meldden zich in 2002 ziek, in 2003 is dat nog 22 procent. In de beoordeling van de eigen gezondheidstoestand is geen verandering opgetreden. In 2001 beoordeelt 27 procent van de allochtone geherhuisvesten en 39 procent van de Nederlandse of westerse geherhuisvesten de eigen gezondheid als goed. In 2002 liggen deze percentages op 20 en 40 procent. In 2003 liggen deze percentages op 20 en 42 procent. Voor wat betreft de geestelijke gezondheid (zie figuur 8.1) hebben allochtone geherhuisvesten in 2003 minder last van psychische klachten dan Nederlandse geherhuisvesten (42 om 47 procent). De allochtonen hebben ook in 2003 (42 procent) minder last dan in 2002 (67 procent), voor de Nederlandse geherhuisvesten is geen verandering opgetreden; 47 procent van hen had in 2002 en in 2003 last van psychische klachten. Er is dus niet alleen een daling opgetreden onder de allochtonen, maar ook relatief minder allochtonen dan Nederlanders hebben last van psychische klachten. Figuur 8.1 Percentage personen met psychische klachten (september 2001, 2002 en 2003). 100% 75% 50% 25% 0% niet-westerse geherhuisvesten 2001
nederlandse of westerse geherhuisvesten 2002
2003
Meer participatie Op het vlak van participatie gaat het met allochtone geherhuisvesten minder goed dan met Nederlandse geherhuisvesten. Figuur 8.2 geeft een beeld van de ontwikkeling van de sociale contacten van allochtone en Nederlandse geherhuisvesten. Hier7 bij is gebruik gemaakt van de sociale contactenindex . Duidelijk is te zien dat de sociale contacten van allochtone geherhuisvesten meer onder de ramp hebben geleden dan die van Nederlandse geherhuisvesten. Ook is duidelijk dat het herstel van sociale contacten naar het niveau van voor de ramp bij allochtone geherhuisvesten nog minder ver gevorderd is dan bij Nederlandse geherhuisvesten.
7
72
Voor uitleg hierover zie paragraaf 2.3.
Getroffenenmonitor 2003
Allochtonen
Figuur 8.2 Ontwikkeling in participatiegraad (september 2001, 2002 en 2003). 10 7,5 5 2,5 0 niet-westerse geherhuisvesten
2000
2001
nederlandse of westerse geherhuisvesten 2002
2003
8 . 3 .Nazorg Meer nazorgcontacten Het vaker voorkomen van lichamelijke en psychische klachten bij allochtonen vertaalt zich ook in meer contacten met GGZ-instellingen. In 2001 had 80 procent van de allochtonen tegenover 68 procent van de Nederlandse geherhuisvesten één keer of vaker contact met een GGZ-instelling. In 2002 is in beide groepen een daling waar te nemen. Toch heeft nog 69 procent van de allochtonen en 57 procent van de Nederlandse geherhuisvesten in 2002 met een GGZ-instelling contact gehad. In 2003 heeft 60 procent van de allochtone geherhuisvesten en 49 procent van de Nederlandse geherhuisvesten één keer of vaker contact met een nazorginstelling gehad. Er is sprake van een verdere daling van het aantal nazorgcontacten. Figuur 8.3 toont de ontwikkeling in het percentage allochtone en autochtone ge8 herhuisvesten dat in 2003 met bepaalde GGZ instellingen contact heeft gehad . Allochtone geherhuisvesten hebben duidelijk vaker contact gehad met de bedrijfsarts, een zelfstandig gevestigd psycholoog en een alternatief genezer. Alleen met medisch specialisten hebben geherhuisvesten van Nederlandse komaf in 2003 duidelijk vaker contact gehad.
8
Het gaat hierbij niet alleen om rampgerelateerde contacten. Zie ook paragraaf 3.2.
73
Getroffenenmonitor 2003
Allochtonen
Figuur 8.3 Percentage geherhuisvesten dat in 2003 contact heeft gehad met GGZ-instelling (september 2003). Mediant bedrijfsarts medisch specialist
niet-westerse geherhuisvesten
gezinshulp
nederlandse of westerse geherhuisvesten
THD AMW psycholoog thuiszorg alternatief genezer CAD 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Hulpvraag groter Gegeven het vaker optreden van lichamelijke en geestelijke klachten en een intensiever gebruik van het GGZ-aanbod, zou het niet verwonderlijk zijn indien allochtone geherhuisvesten vaker zouden aangeven hulp nodig te hebben bij de (psychische) problemen waar ze als gevolg van de vuurwerkramp mee geconfronteerd worden. Dat blijkt inderdaad het geval te zijn. Zo overweegt 26 procent van de allochtone geherhuisvesten tegenover 19 procent van de geherhuisvesten met een Nederlandse achtergrond om voor advies, steun of hulp een professionele hulpverlener in te schakelen. Dit is voor de allochtone geherhuisvesten een flinke daling ten opzichte van 2002, toen nog 40 procent van de allochtone geherhuisvesten overwoog om hulp in te schakelen. In 2003 overweegt 19 procent van de Nederlandse geherhuisvesten om hulp in te schakelen, in 2002 was dat nog 22 procent. De hulpvraag lijkt dus vooral bij allochtonen af te nemen. Daarnaast neemt ook het verschil in de hulpbehoefte tussen allochtone geherhuisvesten en Nederlandse geherhuisvesten af. Ook is gevraagd of geherhuisvesten met psychische klachten van mening zijn dat deze klachten vanzelf overgaan of dat zij daarbij hulp nodig hebben (figuur 8.4). Van de allochtone geherhuisvesten zegt 75 procent (in 2002 was dat 70 procent) hulp nodig te hebben en denkt niemand dat de klachten vanzelf zullen verdwijnen (in 2002 was dat nog 23 procent). Van de Nederlandse geherhuisvesten zegt 54 procent (in 2002 was dat 48 procent) hulp nodig te hebben, terwijl 36 procent (dat was 47 procent in 2002) van mening is dat de klachten vanzelf wel overgaan.
74
Getroffenenmonitor 2003
Allochtonen
Figuur 8.4 Beoordeling van psychische klachten (september 2003). 100% 75%
weet niet gaan vanzelf over
50%
hulp nodig 25% 0% niet-westerse geherhuisvesten
nederlandse of westerse geherhuisvesten
Afname restschades Allochtone geherhuisvesten hebben niet alleen vaker lichamelijke en psychische klachten dan Nederlandse geherhuisvesten, ze hebben ook vaker nietgecompenseerde schade. Er is onder beide groepen wel sprake van een afname. In 2003 zegt 30 procent (dat was 40 procent in 2002) van de allochtone geherhuisvesten en 24 procent (dat was 27 procent in 2002) van de Nederlandse geherhuisvesten nog niet-gecompenseerde schade te hebben. Betekent dit ook dat allochtone geherhuisvesten minder tevreden zijn over de materiële nazorg die zij ontvangen? De onderzoeksbevindingen gaan wel in die richting. Allochtone geherhuisvesten zijn over bijna alle instanties waarmee getroffenen te maken kunnen krijgen bij het afwikkelen van schades en herhuisvesting, minder tevreden dan de Nederlandse geherhuisvesten (figuur 8.5). Een uitzondering hierop vormt de tevredenheid met de gemeente Enschede, maar het verschil is heel klein. Figuur 8.5 Tevredenheid met instanties die betrokken zijn bij afwikkeling schades en herhuisvesting (september 2003). woningcorporaties IAC verzekeraars
niet-westerse geherhuisvesten
gemeente Enschede
nederlandse of westerse geherhuisvesten
LASER Stichting Stadsherstel UPV 0%
25%
50%
75%
100%
75
Getroffenenmonitor 2003
Allochtonen
8 . 4 .Wederopbouw Terugkeergeneigdheid bij allochtonen groter Tussen allochtone en Nederlandse geherhuisvesten doen zich grote verschillen voor in de terugkeergeneigdheid. Van de allochtone geherhuisvesten zegt in 2003 meer dan de helft (53 procent) zeker terug te willen naar Roombeek (in 2002 was dat 48 procent), terwijl van de Nederlandse geherhuisvesten 31 procent (dat was 27 procent in 2002) dit voornemen heeft (figuur 8.6). Overigens doet zich in beide groepen een stijging voor in het aantal personen/huishoudens dat zeker weet terug te willen naar 9 de nieuwe wijk . Figuur 8.6 Terugkeergeneigdheid (percentage (september 2001, 2002 en 2003).
dat
zeker
terug
wil
naar
Roombeek)
100% 75% 50% 25% 0% niet-westerse geherhuisvesten 2001
nederlandse of westerse geherhuisvesten 2002
2003
Er doet zich in dit opzicht nog een ander belangrijk verschil voor tussen allochtone en Nederlandse geherhuisvesten. Nederlandse geherhuisvesten zeggen vaker (18 procent) dan allochtone geherhuisvesten (9 procent) onvoldoende informatie over terugkeermogelijkheden te hebben. Het ontbreekt Nederlandse geherhuisvesten vooral aan informatie over het tijdstip van terugkeer.
Sterke afname bewonersondersteuning Het Projectbureau Wederopbouw van de gemeente Enschede financiert opbouwwerkers van het wijkwelzijnswerk die getroffenen ondersteunen. Allochtone geherhuisvesten vormen één van de doelgroepen van deze bewonersondersteuners. Hiervoor is reeds geconstateerd dat ongeveer 18 procent van de geherhuisvesten in 2003 heeft deelgenomen aan één of meer activiteiten die door bewonersondersteuners werden georganiseerd (zie paragraaf 4.4). Door allochtone getroffenen wordt iets vaker deelgenomen aan activiteiten die door bewonersondersteuners worden aangeboden (figuur 8.7). Van de allochtone geherhuisvesten nam in 2003 20 procent (in 2002 was dat 36 procent) deel aan dit soort activiteiten, terwijl 17 procent (in 2002 was dat 19 procent) van de geherhuisvesten met een Nederlandse achtergrond activiteiten van bewonersondersteuners heeft bezocht.
9
76
Zie ook paragraaf 4.2.
Getroffenenmonitor 2003
Allochtonen
Figuur 8.7 Deelname aan activiteiten van bewonersondersteuners (september 2002 en 2003). 50% 40% 30% 20% 10% 0% niet-westerse geherhuisvesten
nederlandse of westerse geherhuisvesten 2002
2003
8 . 5 .Conclusies Bij niet-westerse geherhuisvesten vinden we op vrijwel alle indicatoren voor gezondheid, welbevinden en nazorg positieve ontwikkelingen. Deze verbeteringen hebben het karakter van een inhaalslag. Vaak zijn de verbeteringen die optreden sterker dan bij westerse en Nederlandse geherhuisvesten. Toch gaat het met allochtone geherhuisvesten nog steeds slechter dan met de westerse en Nederlandse geherhuisvesten. De verschillen tussen deze groepen worden echter wel kleiner.
77
Getroffenenmonitor 2003
Bijlagen
Bijlagen
79
Getroffenenmonitor 2003
Bijlagen
1 . Leden Begeleidingscommissie S. Bosman
Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede
Mw. J. van Gils-Klavers
Gemeente Enschede Projectbureau Wederopbouw
Mw. F. de Groot
Gemeente Enschede Projectbureau Wederopbouw
Mw. dr. R.R.R. Huijsman-Rubingh
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport
Mw. N. van Lijf-van leeuwen
Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede
L. Oosting
Ondernemersvereniging Getroffen Ondernemers Vuurwerkramp Enschede
Mw. J. Peters
Informatie- en Adviescentrum
Gesprekken voorafgaand aan de eerste Begeleidingscommissie 2003 zijn gehouden met: Mw. dr. R.R.R. Huijsman-Rubingh Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport Mw. F. de Groot
Gemeente Enschede Projectbureau Wederopbouw
Mw. J. Peters
Informatie- en Adviescentrum
Gesprekken op advies van de Begeleidingscommissie zijn gehouden met: J. Roorda GGD J.N. Wigboldus
Projectbureau Wederopbouw
J. Schukkink
Informatie- en Adviescentrum
R. van der Werff
Gemeente Enschede Dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer
J. Bron
Stichting Herdenking
Mw. L. Bruns
Stichting Stadsherstel Enschede
J. Hegeman
Mediant
81
Getroffenenmonitor 2003
Bijlagen
2 . Begrippenlijst
82
AMW
Algemeen maatschappelijk werk
Bewoners binnenring
Enschedeërs die ten tijde van de ramp net buiten de schuttingring woonden
BSVE
Belangenvereniging Slachtoffers Vuurwerkramp Enschede
CFA I
Commissie Financiële Afwikkeling I; heeft in opdracht van de rijksoverheid voor getroffenen schadevergoedingsregelingen opgesteld
CFA II
Commissie Financiële Afwikkeling II; opvolger van CFA I
Commissie Oosting
Naar aanleiding van de vuurwerkramp is een onafhankelijke commissie ingesteld, onder voorzitterschap van de voormalig Nationale Ombudsman, dhr. M. Oosting. De commissie Oosting had als taak de oorzaak, toedracht, bestrijding en directe gevolgen van de vuurwerkramp te onderzoeken. De commissie heeft bovendien uitgezocht wie waarvoor verantwoordelijk was en heeft beoordeeld hoe met die verantwoordelijkheden is omgegaan. Daarnaast is geprobeerd lessen te trekken voor de toekomst voor ramppreventie en rampbestrijding, en voor de wetgeving. Verder was een doel van het onderzoek een bijdrage te leveren aan de verwerking van de ramp
CAD
Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs
Controlegroep
Enschedeërs die niet direct zijn getroffen door de ramp. Zij zijn niet gewond geraakt. Zij woonden niet in of in de directe nabijheid van het getroffen gebied en hebben geen omvangrijke materiële schade geleden als gevolg van de ramp. Deze groep vormt een afspiegeling van de ‘gemiddelde Enschedeër’
GGVE
Gezondheidsmonitor Getroffenen Vuurwerkramp Enschede
Geherhuisvesten
Enschedeërs die als gevolg van de ramp moesten verhuizen. In de meeste gevallen gaat het om huishoudens binnen de zogenoemde schuttingring
IAC
Informatie- en Adviescentrum
LASER
Uitvoeringsorganisatie van CFA I; zorgde voor de uitvoering van schadevergoedingsregelingen die door CFA I zijn opgesteld
Mediant
instelling voor geestelijke gezondheidszorg
Nazorg
de praktische en psychosociale begeleiding die door verschillende instanties wordt geboden aan getroffenen van de vuurwerkramp bij het verwerken van de vuurwerkramp
Getroffenenmonitor 2003
Bijlagen
OGOVE
Ondernemersvereniging Vuurwerkramp Enschede
Getroffen
Ondernemers
Ondernemers
ondernemers met een bedrijfsvestiging in het rampgebied
Overige getroffenen
personen die niet binnen de schuttingring of de binnenring woonden, maar tijdens de ramp toevallig in het getroffen gebied aanwezig waren (passanten) en hulpverleners. Tot de groep overige getroffenen rekenen wij ook bewoners van het gebied vlak buiten de binnenring
Panelonderzoek
vorm van onderzoek waarbij dezelfde groep respondenten op meerdere tijdstippen wordt bevraagd
Projectbureau Wederopbouw tijdelijk onderdeel van de gemeente; sinds januari 2001 de regisseur van de sociale, economische en fysieke wederopbouw van Roombeek en de wederopbouwactiviteiten in de rest van de stad SSE
Stichting Stadsherstel Enschede: geeft eigenaarbewoners en ondernemers van de binnenring met schade aan de woning/het bedrijfspand als gevolg van de ramp advies over het opstellen van een herstelplan, keurt de woning en regelt financiële ondersteuning. Desgewenst kan de SSE met verzekeraars onderhandelen en de uitvoering van herstelwerkzaamheden coördineren. De SSE werkt onafhankelijk van de gemeente en krijgt voor het bereiken van haar doelstellingen geld uit het wederopbouwbudget
Statistisch significant
indien in dit rapport wordt geconcludeerd dat één van de onderzoeksgroepen zich op een bepaald kenmerk duidelijk onderscheidt van één of meer van de andere onderzoeksgroepen dan gaat het om statistisch significante verschillen die bovendien onafhankelijk zijn van andere verschillen tussen de onderzoeksgroepen
THD
Telefonische Hulpdienst
UPV
Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp Enschede (uitvoeringsorganisatie van CFA II), zorgt voor de uitvoering van de schadevergoedingsregelingen
83