1
MAANDBRIEF VOOR
jaargang 8 no 9/10 december 2003
LEERHUIS & LITURGIE
ZOON VAN DE THORA
INHOUD
Lukas 2:40-52 (zie voor de evangelieteksten blz 8v)
ZOON VAN DE THORA Lukasevangelie IV Toespraak ASE 19-10-03 Huub Oosterhuis
Huub Oosterhuis 1. Hij bleef in de tempel achter - hij kon niet anders. Hij kon niet anders dan dáár zijn, een van dat slag dat zoekt naar God, dat hem wil zien met eigen ogen. Hij hoorde daar, in die tempel, in dat leerhuis voor het geweten - tempel, kerk, synagoge, leerhuis zijn plaatsen waar je je geweten scherpt aan het visioen, aan het visionaire onderricht van één aarde voor allen: van God is die aarde, dat betekent van niemand - van allen, vóór allen. Bij dat grote verhaal, over een wereld waar de mens de mens een naaste is, hoort Jezus van Nazaret, bij die geest, geestesstroming, bij die grote liefde die sterker is dan familieband en bloedverwantschap - dat verhaal was zijn oorsprong en zijn horizon. Ta toe patros staat er in de oorspronkelijke Griekse tekst van het voorgelezen evangeliefragment - je kunt vertalen: het huis van mijn vader, de woorden van mijn vader, het visoen-bestemmingsplan-verbond van mijn vader, álles van mijn vader. Een jongen van twaalf jaar ontdekt waar hij thuishoort, waar het zwaartepunt en de vervulling van zijn leven ligt. Zoon der wet, bar mitswa - dan kun je de Hebreeuws Thoratekst een beetje lezen en begrijpen; en ben je geroepen om de regels, de voorschriften, mitswot, te onderhouden: ‘Kook het bokje niet in de melk van zijn moeder’ (Ex 23:19). En op Simchat Thora, Vreugde-der-wet, het vierde grote joodse najaarsfeest, mag je dansen met de Thorarollen in je armen, als met een bruid. Het is vandaag Simchat Thora. Thora betekent: levensleer, wegwijzing: hoe je moet gaan naar elkaar toe, en met elkaar naar een wereld toe in vrede. 2. Zij vierden Pascha, nacht van waken, nacht van de bevrijding, scheppingsnacht. Daarna, toen zijn ouders huiswaarts keerden, bleef hij in de tempel achter. Daar ook leerde Jezus het oordeel van de profeten verstaan over een godsdienst, een tempel die haar roeping ontrouw is. ‘Zo spreekt JHWH: stelen, moorden, ontucht bedrijven, offeren aan de vreemde goden, en dan hier komen, en staan voor mijn aangezicht, in dit huis, waarover mijn naam is uitgeroepen, en dan zeggen: wij zijn gered! Is die huis dan in jullie handen geworden tot een rovershol? Wegslingeren zal ik jullie van voor mijn aangezicht’ (Jer 7:9v). Boven de hoofdingang van de tempel hing, in die dagen, een grote gouden adelaar, een door de joodse religie verboden beeld, het embleem van de onderdrukkers, de Romeinen. De feitelijke macht over de tempel was in handen van een kleine kaste van rijke aristocraten, de zogenaamde sadduceeën, die collaboreerden met de Romeinen. Het waren religieuze bureaucraten, krampachtig conservatief en afkerig van iedere vernieuwing of profetische beweging. Letterknechten, vijanden van het levende woord - zij geloofden dan ook niet in de heilige geest en in de opstanding van de doden. Uit hun midden werd de hoogste religieuze functionaris van Israël gekozen, de hogepriester - zoals in de roomskatholieke kerk uit het midden van de kardinalen de paus wordt gekozen. ‘De zonen van de hogepriester zijn schatmeesters, hun schoonzoons zijn tempelheren, hun knechten slaan het volk met stokken’, aldus een gezegde uit het Jeruzalem van die dagen. Ze hadden een onaantastbare machtspositie en waren zeer gehaat, deze sadduceeën. De tempel was hun bolwerk. 3. Tegen het eind van zijn evangelie, zijn Messias-Jezusverhaal, laat Lukas deze ‘zoon der wet’, een volwassen man geworden, de tempel binnengaan met een zweep in zijn hand. 1
KINDEREN VAN GOD Lukasevangelie V Toespraak ASE 26-10-03 Alex van Ligten BEPROEVINGEN IN DE WOESTIJN Lukasevangelie VI Toespraak ASE 2-11-03 Alex van Heusden IN JULLIE OREN VERVULD Lukasevangelie VII Toespraak ASE 9-11-03 Kees Kok LUKAS VERTALINGEN bij de toespraken Alex van Heusden en Huub Oosterhuis TOEKOMSTLITURGIE Laatste van een serie artikelen over liturgie Kees Kok KLEIJS KROON, PAULUS EN DE VRAAG HOE WIJ LEZEN Alex van Heusden MEDEDELINGEN
COLOFON MAANDBRIEF VOOR LEERHUIS EN LITURGIE ISSN 1385 0326 Uitgave van de Stichting Leerhuis & Liturgie (sinds 1980) Eindredactie: Kees Kok Redactie en administratieadres: Postbus 17268, 1001 JG Amsterdam; tel. (020) 6256940
[email protected] www.leerhuisenliturgie.nl Abonnementsprijs: € 20,04 per jaar; 2004: € 22.50; Europa € 27,30; 2004: € 30.00. Giro 395505 tnv Stg.Leerhuis en Liturgie
2
hemelen’ betekent niet: het ‘hiernamaals’, maar: een toekomst van vrede op aarde. In de traditie van Jezus, die van Mozes en de Profeten, en in de geschakeerde joodse traditie tot op vandaag, wordt met ‘de sleutels tot het koninkrijk der hemelen’ bedoeld: de uitleg en de actuele toepassing van de thora. Zó dat die visionaire woorden begrepen en gedaan kunnen worden door hier en nu levende mensen. De woorden van de thora zijn de sleutelwoorden tot het koninkrijk der hemelen: als die woorden begrepen en gedaan worden, zal er gerechtigheid en vrede op aarde zijn. Simon Steenrots wordt aangesteld om in de ekklesia, de gemeente, de ‘kerk’, de thora hoog te houden en leraar der gerechtigheid te zijn. Dát heeft Jezus bedoeld, in de geest van zijn traditie die hij leerde in de tempel toen hij twaalf jaar oud was.
Ik ga citeren uit een liedtekst waarin dit heftige tafereel wordt opgeroepen - een nog niet zingbare tekst, omdat er nog geen melodie op is, het lied ‘Jezus met de zweep’. Hij gaat de tempel binnen en hij ziet de wisseltafels en het zaken doen, de kooplui met hun lammeren en duiven. Hij maakt een touwen zweep en drijft ze uit zoals geschreven staat van de messias: de hartstocht voor uw huis heeft hem verteerd. Huis van gebed, van zingen en van zien, het visioen geschouwd, de weg gewezen, leerhuis voor het geweten, tot bekering: bestemd voor alle volkeren der aarde -
Zoals bekend bij de meesten van u, wordt deze evangelietekst in de roomskatholieke traditie een beetje heel erg anders uitgelegd: Petrus? Die is het hoofd van de enige ware kerk van Rome en heeft de sleutels in handen tot de hemel ‘koninkrijk der hemelen’ niet verstaan als een toekomst van vrede-op-aarde, maar als hiernamaals. In zijn dichtbundel Romeinse triptiek (die onlangs in Nederlandse vertaling is verschenen) schrijft Johannes Paulus II dat het de kardinalen zijn (bijna allen door hemzelf benoemd) die verantwoordelijk zijn voor ‘de erfenis van de sleutels van het koninkrijk’- en die verantwoordelijkheid bestaat daaruit... dat zij de paus kiezen, zo was het in 1978 toen hij gekozen werd, ‘en zo zal het weer zijn,’ schrijft hij, ‘wanneer het nodig is, na mijn dood’. De roomskatholieke kerk is een beetje heel erg van haar joodse herkomst vervreemd. Maar nu zij, bij monde van Johannes Paulus II, de joden om vergeving heeft gevraagd voor haar aandeel in hun vervolging (zeg maar voor haar eeuwenoude jodenhaat), komt er misschien geestkracht vrij om eindelijk opnieuw in de leer te gaan bij de thora, de joodse bijbel, de traditie van Mozes en de Profeten en Jezus van Nazaret, voorbij aan alle dogma’s en vooroordelen en kerkelijk jargon.
heiligdom van erbarming, huis van God wie heeft jou tot een rovershol gemaakt? Daar hebben zich de heulers met de vijand verschanst, de onderdrukkers van de armen, aanbidders van die vreemde god die Keizer van Rome heet - daar wanen zij zich veilig. ‘Dit is het huis dit is het huis dit is het huis van onze god, hier zijn we veilig?’ Die gouden adelaar boven de Poort hoe lang nog tart je met dat afgodsbeeld Hem die jou op zijn wieken heeft gedragen, de adelaar die ons gevlogen heeft tot hier - zo woedde hij. Hoe heet die man? Jezus uit Nazaret in Galilea. Enige dagen na die scène in de tempel, in de dagen van het joodse paasfeest, werd hij op instigatie van enkele religieuze leiders van zijn volk door de tempelpolitie gearresteerd en aan de Romeinse bezetters uitgeleverd; in een nachtelijk schijnproces beschuldigd van tempelschending en ter dood veroordeeld, werd hij, volgens de manieren van de Romeinen, gekruisigd als een slaaf. Díe, die wij in een lange onoverzichtelijke traditie hebben leren zien en kennen als ‘een mens van God’, hem is het zo vergaan. Die met zijn hartstocht, zijn grote liefde, die met zijn visioen - willen wij wel in zijn traditie gaan? Wij zullen ons dat, het evangelie van Lukas lezend, nog vaak afvragen.
5. Deze Amsterdamse Studentenekklesia heeft een bewogen geschiedenis met de roomskatholieke kerk. Wij komen uit haar voort, uit haar muziek vooral; wij bestaan buiten haar instituut en gezag, en hebben de gehoorzaamheid aan de paus en bisschoppen opgezegd, dat was in 1970, na een hooglopend gewetensconflict. Sindsdien hebben wij temidden van alle kerken geen enkele status of hoe noem je dat. We noemen ons ekklesia, bijeengeroepenen; maar zijn geen kerk of genootschap zoals de hervormde, de remonstrantse, de doopsgezinde, de oudkatholieke - en zullen dat ook nooit worden, mag ik hopen. Wij zijn juridisch een stichting, en een vereniging waar je lid van kunt worden, en die tot doel heeft: de voortgang van de bijeenkomsten als deze mogelijk te maken. Bijeenkomsten rondom de bijbel die wij lezen als een voorbeeldboek, een ethisch appèl, een overlevering van visioenen en praktische wenken, een verhaal over mensen en over een god met een onvergetelijke naam. Een stipje zijn we in een wereldwijde eeuwenoude traditie. Of, zoals een gisse journalist onlangs opmerkte: wij zijn tweehonderd grijze koppen, terwijl de paus tienduizenden jongeren trekt, zijn jullie niet een beetje jaloers op de paus, vroeg hij. Ach, ach ja, over honderd jaar is er niemand van ons over, niemand - en niets? God weet. Daar gaan wij niet over; wij gaan naar best vermogen over nu en morgen. Wij hebben kinderen, kinderen hebben ons - het is teveel voor één leven. En wij geven de hoop niet op: dat kinderen zullen meemaken waar wij nog nauwelijks woorden
4. Zoals bekend bij de meesten van u, zijn er vier officiële evangelies (toegeschreven aan Matteüs, Markus, Lukas en Johannes) en enkele minder officiële, de zogenaamde ‘apocrieve’, bijvoorbeeld het evangelie van Thomas. Niet Markus, niet Lukas, niet Johannes, alleen Matteüs heeft die markante scène die dezer dagen veelvuldig geciteerd is: waarin Jezus, allang geen jongen van twaalf meer, spreekt tot zijn volgeling, de visser Simon, zoon van Jona, en zegt: Jij bent Petrus (Tu es Petrus), wat rots betekent, en op deze steenrots zal ik grondvesten mijn ekklesia (mijn gemeente mijn ‘bijeengeroepenen’ betekent dat, bijna altijd wordt dat vertaald met ‘kerk’). En de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overmeesteren. En aan jou zal ik geven: de sleutels van het koninkrijk der hemelen (vgl. Mt 16:18v). Met ‘koninkrijk der hemelen’ wordt bedoeld: hemel-op-aarde, een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont. ‘Koninkrijk der 2
3
gewezen, nu zal in de Profetenboeken aan het licht komen of het volk die weg zal gaan. Nu moet het waargemaakt worden. Door de Jordaan heengaan betekent sinds Jozua: de beloften van de Thora in de praktijk brengen. Dit is de reden waarom Johannes mensen doopt, onderdompelt in het Jordaanwater. Daarmee worden ze van woestijnbewoners gemaakt tot beloofde-landlopers, tot mensen die zich laten roepen, uit de wildernis waar de belofte geklonken heeft, het land in waar de beloften geleefd zullen worden. Gedoopt zijn wil sinds de dagen van de Doper zeggen: de woorden van de Thora zullen gedaan worden. Maar hoe? ‘Doper, wat moeten wij doen?’
voor hebben, twee woorden, vier. Maar die woorden kun je zingen. Zingen kun je soms wat je nooit kunt zeggen, niet eens denken. Zingen dus maar, kome wat komt. Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 19 oktober 2003
KINDEREN VAN GOD Lukas 3
Alex van Ligten
3. Het woord van God geschiedt aan Johannes in de woestijn. Niet in het centrum van de macht, maar in een uithoek van de wereld. Johannes is een figuur zoals de richteren van vroeger, zoals de profeten. Hij verenigt in zijn aanblik en optreden de profeten Elia en Jesaja. Hij lijkt op richteren als Samuel en Simson. De een was de voorloper van het koningschap in Israël, zoals ook de Doper aan de Koning voorafgaat. De ander een tomeloze krachtfiguur die, net als Johannes, in gevangenschap eindigde. Evenals de richteren wijst Johannes het volk de weg, en profetisch is hij in zijn woorden tot het volk terug te keren tot de oorspronkelijke roeping. Welke roeping is dat? Doper, wat moeten we doen?
1. Hij kwam uit de woestijn en doopte in de Jordaan. Temidden van al het grote geregeer en het grote geweld geschiedt het woord van God daar waar Israël Israël werd: op de grens tussen woestijn en beloofd land, bij de Jordaan. In de aanhef van Lukas 3 worden de machtigen, die ook in het vervolg van Lukas nog een rol zullen spelen, genoemd en er wordt vervolgens straal aan ze voorbijgegaan. Het woord geschiedt tot hem die roept: ‘Bereid de weg van DIE GOD-MET-ONS HEET in de woestijn.’ Johannes roept uit een ‘doop van omkeer tot kwijtschelding van schulden’. Een hele mond vol. God staat klaar, betekent het, om de schulden kwijt te schelden, maar jullie lopen de verkeerde kant op. Jullie lopen van het beloofde land de woestijn in, je gaat verloren, keer je om. (Het is hetzelfde beeld als in de gelijkenis van de verloren zoon die ver van huis tot zichzelf komt, omkeert en naar huis toegaat. En van veraf ziet hem zijn vader en die wordt met ontferming bewogen en neemt hem zonder voorwaarden, zonder zelfs zijn hele schuldbelijdenis aan te horen, weer als zoon aan, en maakt een feest voor hem.) ‘Je omkeren naar de vergeving waarmee God al voor je klaar staat’, dat is de boodschap van Johannes. Dus niet: ‘als je je bekeert en je laat dopen, dan zal God je je zonden vergeven’. Die flater slaan sommige varianten van het christendom, het staat in dogma’s en in enggeestige vertalingen als de Grootnieuws-bijbel, maar dat mist het goede van deze tijding: dat de zondaar zomaar, gratis, vergeving krijgt en mag leven van Gods genade. Johannes doopt die doop tot ommekeer tot de vergeving in de Jordaan.
4. Het is op zich al een verademing dat hij antwoord geeft op die vraag. Hij is nog geen modern mens, deze profeet. Hij zegt niet: ‘Wat dacht je er zelf van?’ Of: ‘Je zult het weten als je goed naar je innerlijke zelf luistert.’ Zíj vragen: ‘Wat moeten we doen?’ En hij gebiedt, in de beste Thora & Profetentradities.Hij komt met radicale woorden, deze profeet. Hij kapt aan alle kanten af de mogelijkheden tot zelfrechtvaardiging, zelfverheffing, zelfbevestiging, zelfverdediging. Die doop van hem is op zich geen garantie tegen Gods woede vanwege het kwaad en onrecht op aarde. Je staat niet automatisch aan de goede kant, omdat je tot de goede club behoort. En je afkomst is geen uitvlucht: ‘Abrahams kinderen zijn wij.’ Om goede vruchten gaat het. Niet om samenkomst of afkomst, maar om toekomst. Wat ga je werkelijk doen? Wat moeten we doen? Het klinkt allesbehalve spectaculair als hij zegt: delen wat je hebt met wie niets heeft. Tollenaars moeten niet meer vragen dan is vastgesteld en soldaten niemand uitschudden of afpersen. Dat moet te doen zijn. Binnen de lijntjes van het fatsoen leven. Ieder het zijne en het hare geven. Geen kunst aan. Denk je. Had je gedacht. Tot je beseft dat de tollenaars aan hun Romeinse heren af moesten dragen wat voor hen was vastgesteld. Alles wat ze meer vingen, was voor henzelf. Als ze nu niet méér mogen vragen dan het vastgestelde, betekent het dat niet alleen hun beleg, maar de hele boterham verdwijnt. Geen inkomsten meer. Dus: het is onmogelijk het oude leven voort te zetten. Bij de soldaten hetzelfde: je werd de Romeinse dienst ingeronseld met de belofte dat je na het vechten ten eigen bate mocht plunderen en dat je als onderdeel van een bezettingsmacht je eigen inkomen mocht genereren via de bevolking. ‘Niemand uitschudden, niemand afpersen’ betekende dat je gebrek ging lijden. ‘Genoegen nemen met je soldij’ betekende dat je leven zoals het was, onmogelijk werd. Dat is hier de profetie: het klinkt simpel, maar als je goed kijkt, heeft het verstrekkende gevolgen.
2. Ooit is Israël door God met krachtige hand uit Egypte geleid. Op zeker moment waren ze aan de dood overgeleverd: vóór hen het water van de Rietzee, achter hen de aanstormende Egyptenaren. God had ze door het doodswater heengehaald door het water weg te blazen; het stond aan weerszijden van het volk toen het doortrok. De intocht in het beloofde land wordt, in het boek Jozua, het eerste boek na de Thora, het eerste Profetenboek, verteld op een manier die aan de uittocht doet denken. Als het volk de Jordaan doortrekt en het beloofde land betreedt, wordt er in veel opzichten een grens overgetrokken. De Jordaan is de grens tussen de woestijn en het land van belofte. De Jordaan markeert ook de overgang tussen woord en werkelijkheid. Het woord is gesproken in de Thora. Na het doortrekken van de Jordaan moet het gesprokene geleefd worden. Het horen moet overgaan in doen. Het is ook de grens tussen Thora en Profeten. In de Thora is de weg
3
4
komt wel ván God. En juist daarom is hij een met heel het volk, met alle mensen. En juist daarom hebben zijn volgelingen God zelf in hem herkend. Geen potentaat, geen snel zichzelf verrijkende machthebber die ons voorgaat in het leven ten koste van anderen, maar één die dient. Geen afstandelijke hooggeplaatste, maar iemand die weet wat in mensen omgaat, die deelgenoot, lotgenoot is, ‘aller mensen broeder’. Dat is zó menselijk, dat het waarlijk goddelijk is te noemen. Daar gaat de hemel van open.
Het is, in onze termen vertaald, alsof er tegen leden van de roddelpers gezegd wordt: ‘Geef alleen eerlijke, geverifieerde berichten door’, of tegen autofabrikanten: ‘Breng de natuur geen schade toe’, of tegen wapenproducenten: ‘Maak wapens die van eerbied voor het menselijk leven getuigen.’ De journalisten zouden hun riool en de fabrikanten hun ivoren torens moeten verlaten en een ander, automatisch beter, beroep kiezen. Dezelfde radicaliteit zit ook in wat Johannes zegt over het delen. We kennen de woorden, we kennen het principe, we onderschrijven het gelijk ervan: Wie zijn leven niet wil geven, niet wil delen met zovelen, met een ander, gaat verloren.
7. En dan eindigt het hoofdstuk met een van de meest poëtische en hoopvolle gedeelten uit de hele bijbel. Zevenenzeventig namen. In de protestantse traditie van het bijbellezen na de warme maaltijd werden zulke stukken juist vaak overgeslagen. Te saai. Maar dit staat er: ‘Deze Jezus’, die de weg van heel het volk wil gaan, deelgenoot en lotgenoot, voor wie de hemel opengaat en op wie de geest van de Heilige neerdaalt, deze Jezus is ‘zoon, zo meende men, van Jozef, van Eli’ en dan volgt er die hele rij, een uitgebreide versie van de oude gewoonte, zowel op het platteland als in die andere Jordaan, de Jordaan die hier verderop ligt, om mensen niet te definiëren naar achternaam en adres, maar naar hun vader of moeder: ‘Bedoel je Jan van Willem?’ ‘Nee, Jan van Kees van oude Jan, nou die gaat met Alie van Mina.’ ‘Alie van Mina van Marie?’ ‘Nee, Alie van Mina van Jans.’ Die lange rij van Jezus terug, met namen die ons soms vertrouwd in de oren klinken, Amos, Jozua, David, Juda, Jakob, Izaäk, Abraham, Noach, Henoch, en steeds verder terug, tot de golven van de geslachten op het strand uitlopen ‘...van Set van Adam van God’. Al die namen dienen enkel en alleen om ons te laten beseffen dat ook hierin Jezus een mens was met ouders, voorouders, oerouders. En dat voor ieder van ons geldt dat we, als we van onszelf zo’n rijtje zouden kunnen maken, het ergens in Lukas 3 parallel gaat lopen met dat van Jezus, op zijn laatst bij Noach. En dat het laatste stukje voor ons allemaal gemeenschappelijk is, en dat ons aller afkomst teruggaat op Enos, op Set, op Adam, op God. Die afkomst wil zeggen dat er van ons wat te verwachten valt voor de toekomst.
5. Delen wat je hebt met de mensen die niets hebben. Het is vanzelfsprekend dat het moet gebeuren. Waarom gebeurt het niet? Omdat het het moeilijkste is dat bestaat. Omdat het van ons een totale ommekeer vraagt, met even grote gevolgen als voor tollenaars en Romeinse soldaten. Ons leven zou er wezenlijk anders van worden. In materieel opzicht veel en veel armer. En dat we in geestelijk opzicht veel rijker zouden kunnen worden, vertrouwen we niet of onvoldoende. Maar het profetische gebod blijft staan, en wie weet lukt het ons om af en toe even de hoogheiligheid van ons eigen hebben en houden te doorbreken en individueel of in een klein groepje dat delen-met-zovelen te vieren. En wie weet lukt het ons om in politiek opzicht niet cynisch of passief te worden, maar om met nieuwe inventiviteit en blijvend hoopvol wegen te zoeken waarop ook in het groot, wereldwijd, gedeeld kan worden. 6. Als Johannes is uitgesproken en de weg van de profeten is gegaan - slachtoffer van een despoot, die hem gevangen zet en ombrengt -, gaat het verhaal met Jezus verder. ‘Thora en Profeten gaan tot Johannes,’ zegt Jezus verderop in Lukas’ evangelie (16:16); ‘sinds die tijd kondigt het koningschap Gods zich aan, en iedereen wil daar koste wat kost bijhoren.’ Johannes is niet, zo is hij wel vaak gekenschetst, de schakel tussen Oude en Nieuwe Testament, het einde van de profetie, de belofte, terwijl Jezus het begin is van de vervulling. Er worden in Thora en Profeten als het ware steeds volgende stappen gezet: het (het leven, de geschiedenis) draait niet rond in kringetjes, maar het gaat ergens op aan, op toekomst. En Johannes vormt zo’n stap - hij roept nog sterk die hele wereld van Levenswet en Profeten op, en Jezus is de op hem volgende stap. In zijn boodschap niet anders dan Johannes, evenals hij voortzettend wat in Abraham, Mozes en Elia begonnen was, maar al wel een volle stap verder de wereld van Gods koningschap in. Messiaanse tijd. Om je heen kijken en zien hoe en waar de belofte al gerealiseerd is. De consequenties van het delen-met-zovelen tot het uiterste trekken. Dit geldt voor Jezus zelf: Wie wil geven wat hij heeft, die zal leven, opgegeten, die zal weten dat hij leeft. Delen doet hij al meteen. Er staat: ‘En het geschiedde, toen heel het volk werd gedoopt, dat ook Jezus gedoopt werd.’ Heel het volk? Zou dat nu echt zo zijn dat ze zich zonder uitzondering hebben laten dopen? Waren er niet die ertegen waren of er anders over dachten? Ja natuurlijk. Vast wel. Maar waar het om gaat is dat Lukas wil zeggen: deze Jezus gaat de weg van ‘heel het volk’. Hij staat niet boven ze, of langs de zijlijn, hij is God niet, maar hij
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 26 oktober 2003
BEPROEVINGEN IN DE WOESTIJN Lukas 4:1-13
Alex van Heusden Nadat hij was gedoopt in de Jordaan, de grensrivier, toen was het dat Jezus begon, dertig jaar oud ongeveer. David uit Betlehem, ‘Broodhuis’ betekent die naam, was dertig jaar oud, toen hij koning werd over Israël. Jezus is uit het huis en het geslacht van David, een koningskind. Nog voor hij ontvangen werd in de moederschoot, dichtte Gabriël, afgezant, bode van JHWH, hem toe dat JHWH God hem geven zal de troon van David, zijn vader (...) / en aan zijn koninkrijk zal grens noch einde zijn (Lk 1:32v). Wat zal er geschieden als Jezus begint, even oud als David was, toen hij koning werd? Dertig jaar: rond getal, mooie, rijpe leeftijd. Dat kun je beamen, veronderstel ik, van harte beamen, als je net zeventig bent geworden en misschien nog meer als je zelfs tachtig bent 4
5
vandaan, hij is een geducht bijbels-mythologisch personage. In het boek Job is hij een officier van justitie die in de godenraad van voorzitter JHWH toestemming krijgt die steenrijke herenboer in het land Oez stevig op de proef te stellen en hij laat er geen gras over groeien, want op één dag raakt Job alles kwijt wat hij heeft, ook zijn zonen en zijn dochters. Geen aangenaam heerschap, deze satan. Hoe stellen wij ons hem voor? In een speelfilm over het leven van Jezus is de satan een man, gekleed als een negentiendeeeuwer, bril op - in close up blijkt hij Jeroen Krabbé te zijn. We kunnen ons maar beter geen voorstelling van de satan maken. Hij is wel een personage, maar zonder gestalte. Hij is een stem, niet alleen een stem die van buiten komt, evenzeer is hij een innerlijke stem, een die twijfel zaait, onrust stookt en o zo moeilijk te weerstaan is, omdat hij spreekt als Vrouwe Thora. Tweedrachtzaaier heet hij dan ook, deze satan.
geworden, en terugkijkt op je leven, al die jaren, al die ‘dagen van jaren’, zoals de bijbel het zegt. Als je dagen telt in plaats van jaren, word je leven vanzelf een heel stuk langer. Wie was je toen, veertig, vijftig jaar geleden? En waar was je toen? Jezus, dertig jaar ongeveer. Waarom dat ongeveer? Is de verteller niet helemaal zeker van zijn zaak? Heeft hem misschien tegenstrijdige informatie bereikt over de leeftijd waarop Jezus begon? Of wil hij Jezus en David niet helemaal op één lijn stellen, wil hij suggereren dat het koningschap door Jezus uitgeoefend, anders is dan dat van David? Jezus, dertig jaar ongeveer was hij, toen hij begon. Wat heeft hij gedaan, al die jaren voordien, hoe heeft hij geleefd? - zo vraag ik mij af. Het antwoord op deze vraag vinden we in het verhaal dat alleen Lukas heeft, over Jezus, twaalf jaar oud, in het heilige, de tempel in Jeruzalem. Jezus, de jongen, is van kindsbeen af een jongen in de leer. Timmeren leert hij niet, hij leert de woorden van de thora, de onderwijzing van Israël, in samenspraak met de leraren naar wie hij hoort en aan wie hij vragen stelt. In een van de leerhuizen in het grote tempelcomplex, waar de Schriften worden gespeld, is hij op zijn plaats. En nu, in de woestijn, het klassieke oord van beproeving, moet hij examen doen, wordt hij getoetst op zijn verstaan van de oude, maar nog altijd springlevende woorden. Hoe heeft hij die geproefd en gesmaakt, hoe heeft hij die verteerd?
Na veertig dagen vasten heeft Jezus honger. Om hem heen liggen ronde platte stenen die hem aan broden doen denken. Stem van de tweedrachtzaaier: ‘Zeg tegen die steen dat hij brood wordt.’ Is het in de geest van de thora zo te spreken? Volgens de thora moet iemand die honger heeft, verzadigd worden. Maar moet er dan eerst een wonder gebeuren - steen veranderd in brood -, waartoe een zoon van God toch in staat zou moeten zijn? Jezus pareert Tweedrachtzaaier met een woord uit de Thora, het boek Deuteronomium (8:3): ‘Niet van enkel brood zal de mens leven.’ Het citaat is onvolledig, want ook staat geschreven: ‘Maar van alles wat komt uit de mond van God (zal de mens leven).’ Dit is de grote les van de woestijn. Dit is wat de kinderen van Israël na de uittocht uit Egypte hebben moeten leren, beproeving na beproeving. Nog maar nauwelijks zijn ze onderweg in die onmetelijke woestijn, of ze gaan klagen: wat moeten wij drinken, wat moeten wij eten? Ze ontvangen brood uit de hemel, ze vragen: ‘Wat is dat?’ Mozes, hun leider en leraar, antwoordt (Ex 16:15v):
Jezus verblijft veertig dagen in de woestijn, hij gaat als het ware ‘in quarantaine’. Die veertig dagen corresponderen met de veertig jaren die de kinderen van Israël doorbrachten in de woestijn, aleer zij de Jordaan overtrokken om het land te beërven, ‘dat laatste, eeuwig beloofde land van de vrede’. Maar Jezus bewandelt de omgekeerde weg: hij trekt de Jordaan over om de woestijn in te gaan. Zo staat het er ook letterlijk: ‘Jezus, vol van heilige geest, keerde terug van de Jordaan en in de geest werd hij gedreven de woestijn in om daar veertig dagen te worden beproefd door de satan.’ Het móet gebeuren en de geest, de heilige, geest van Godswege, neemt het initiatief. Jezus is Israël opnieuw, Jezus is Israël in de woestijn. Hij heeft het verhaal geleerd over Israël in de woestijn. Hij heeft deze woorden gehoord die staan in het Uittochtboek, bij monde van Israëls God (Ex 19:4):
Dit is het brood dat JHWH aan jullie geeft, om te eten. Dit is het woord dat JHWH heeft opgedragen: Verzamel ervan, ieder naar de behoefte van zijn mond. ‘Brood’ en ‘woord’. Het woord over het brood is een opdracht die de kinderen van Israël moeten volbrengen. Die opdracht luidt: delen met elkaar, dan is er brood genoeg voor iedereen en hoeft niemand gebrek te lijden. Wij mensen kunnen dat voor elkaar krijgen, kunnen leren delen. Er is geen wonder voor nodig om te zorgen dat wereldwijd geen mens nog sterft van de honger. Maar, hoe schandalig, nog altijd is er hongersnood en het ziet er vooralsnog niet naar uit dat daaraan een einde komt. De machten die deze wereld beheersen, koesteren in hun waanwijsheid hun eigen thora, die van het eigenbelang, en verordonneren dat alles blijft zoals het is. Intussen stoten zij de arme het brood uit de mond.
Gij, gij hebt gezien wat ik gedaan heb tegen Egypte, ik heb u op adelaarsvleugels gedragen, ik deed u komen naar mij. De God van Israël, met zijn naam onuitspreekbaar, heeft het volk op zijn vleugels gedragen de vrijheid in - nu moet het leren vliegen op eigen kracht (vgl. Deut 32:10v). Daartoe ontvangt het volk het brood dat het nodig heeft om volwassen te worden, dat wil zeggen: drager van de vrijheid die pas werkelijk wordt als het de verantwoordelijkheid voor de ander aanvaardt (wat de joodse wijsgeer Emmanuel Levinas eens heeft getypeerd als ‘moeilijke vrijheid’). Bamidbar, ‘in de woestijn’ ontvangen de kinderen van Israël de thora als het brood dat een mens doet leven. Daarvan eten is: leren hoe je leven moet, hoe je gaan moet een lange weg van bevrijding, met alle beproevingen die daarbij horen. Jezus heeft dit allemaal geleerd en nog eens geleerd. Leren is herhalen. Nu neemt hij de proef op de som door zelf de woestijn in te gaan.
Wie de macht heeft over het brood... Macht en hoe die uit te oefenen, daarom draait het in die beproevingen die Jezus ondergaat in de woestijn. In één seconde, in een flits, toont Tweedrachtzaaier hem alle koninkrijken van de wereld. Die zal hij hem geven. Geven? Alles wat Tweedrachtzaaier geeft, néémt hij, zo is het, niet anders. Alle koninkrijken van de wereld zijn nu in handen van de Romeinse keizer, eerst Augustus, daarna Tiberius - in het Lukasevangelie worden ze beiden genoemd. Zal Jezus de derde keizer worden van het Romeins imperium? Zo machtig, zo wreed? Een godenzoon op de keizerstroon? Maar dan wel in dienst van Tweedrachtzaaier, aan hem onderworpen.
Daar, in de woestijn treft Jezus de satan, de tegenstander, de aanklager, die heel graag wil weten hoe je ervoor staat, of je wel stevig in je schoenen staat. Hij komt niet uit het niets 5
6
Macht bezitten, dat is de grote verleiding waaraan Jezus blootstaat. Niet alleen politieke macht, ook absolute religieuze zeggenschap wordt hem aangeboden. Daar staat hij, op de vleugel van het heilige, de tempel in Jeruzalem, waar hij, twaalf jaar oud, jongen in de leer was. ‘Onder zijn vleugels vindt gij een toevlucht’ - zo staat geschreven in een der psalmen (Ps 91:4). Daar mag hij nu een cultus vestigen te zijner ere, niet onder, maar op de vleugel. Tweedrachtzaaier probeert Jezus te verleiden tot een bungyjump met engelen als levenslijn. Zo’n religieuze manifestatie zou ongehoord zijn in de geschiedenis van mensen. Zo je lichaam inzetten, zo je lichaam geven. Jezus zal zijn lichaam geven, maar zo volstrekt anders dan Tweedrachtzaaier hem voorhoudt. ‘Toen hij alles geprobeerd had, de tweedrachtzaaier, ten einde toe, ging hij van hem weg, tot bestemder tijd.’ In het evangelie van Lukas is die bestemde tijd aangebroken, als, zo lees ik: ‘De satan kwam in Judas, geroepen “die uit Keriot” - de verrader van Jezus (Lk 22:3).
eigen parochie, is hij dus al een jonge ster, een befaamde leraar. En Lukas zou Lukas niet zijn als hij onder dat optreden van Jezus in zijn vaderstad niet een dubbele bodem zou leggen, met wat explosieven ertussen. Dat begint al met de naam van de plaats. U hebt het gehoord: er staat niet Nazaret, zoals twee hoofdstukken eerder in het geboorteverhaal, waar Jozef en Marjam uit Nazaret naar Betlehem gaan om zich daar te laten registreren. Er staat Nazara, op zijn Hebreeuws, en dat betekent onder andere twijgje, spruit, vruchtbeginsel - iets heel kleins wat de belofte in zich draagt van een grote toekomst. Dat doet ons denken aan het twijgje van David, aan de stam van Jesse, waar Israëls profeten van spreken: het vruchtbeginsel van het Koninkrijk van God, waar Jezus in de evangeliën mee wordt geïdentificeerd. Het twijgje aan Davids stam, dat volgens de Schriften geboren is in Betlehem, de stad van David, is grootgegroeid, opgekweekt in Nazara, ‘Twijgdorp’. Daar ook liggen de wortel van zijn jood-zijn, van zijn gewoonte onder andere om op sabbat naar de synagoge te gaan.
Het verhaal over Jezus en Tweedrachtzaaier - wat zegt het over ons, hier, nu bijeen, op zondag 2 november 2003. Misschien weinig, misschien veel - ik kan niet in uw zielen kijken en wil dat ook niet. Eén ding weet ik wel: beproevingen kennen we allemaal. We willen zoveel, maar we kunnen het niet, niet alles; de geest wil wel, maar het lichaam protesteert, het heeft zijn pijnlijke beperkingen. Willen we een andere wereld dan deze? Willen we meer rechtvaardigheid dan er nu is? En hoe kunnen we dat bereiken? Er zijn meer vragen te stellen dan nu te beantwoorden. Maar ieder van ons kan kijken in zijn eigen ziel. Doe dat dan ook, in alle eerlijkheid. Maak voor jezelf helder wat ertoe doet en wat niet. Durf te kiezen voor een andere wereld dan deze. Wat heb je te verliezen? We kennen onszelf. Ieder van ons wil zijn heel eigen koninkrijkje stichten waarin macht prevaleert, macht over anderen. Geld, bezit hebben, een ander onze wil opleggen wat hebben we er niet allemaal voor over? Moet zo ons leven zijn? Er is een stem die ons tegenspreekt en een halt toe wil roepen, een andere stem dan die van Tweedrachtzaaier. Vertrouwen wij ons toe aan die stem, in onze gebrokenheid? Ik zou wensen dat wij, als alle andere stemmen zijn verstomd, deze stem tegemoet kunnen zingen: ‘Maar ik kan niet anders dan roepen: heb mij lief.’
En zo treedt Jezus als volwaardig en gerespecteerd lid van zijn eigen Nazarese joodse gemeenschap op om voor te lezen in de synagoge. Hij doet de tweede lezing. Want in de synagoge werd hoogstwaarschijnlijk toen al, net als nu nog, eerst voorgelezen uit de Thora en daarna uit de boeken van de Profeten. Hij krijgt de boekrol aangereikt van de profeet Jesaja, rolt hem open en vindt die tekst over goed nieuws voor de armen, vrijspraak voor gevangenen, zicht voor blinden, vrijheid voor de onderdrukten. Deze tekst is in de synagoge altijd verbonden met de viering van het jubeljaar, een keer in de vijftig jaar, het jaar waarin volgens de voorschriften in het boek Leviticus alle scheefgegroeide maatschappelijke verhoudingen inzake bezit, slavernij en onderdukking moesten worden hersteld. Dat werd wel gevierd, maar is natuurlijk nooit gedaan. Net zoals bij ons op Kerstmis de vrede wordt gevierd die elke Kerstmis verder weg lijkt. Maar dat is wel de toekomst waar God zich nog steeds op verheugt: ‘het geliefde jaar van JHWH’. En deze tekst van Jesaja is er de oertekst van, de grondwet van Israëls profetie en de kern van het evangelie van Jezus uit Nazaret, ofwel Nazara: het twijgje dat zal uitgroeien tot een machtige eik, het mosterdzaadje dat zal uitdijen tot een overdadige plant; vruchtbeginsel van het koninkrijk van God. ‘Zalig die honger lijden, zalig die wenen, zalig die dorsten naar gerechtigheid.’ Daar zal het verder over gaan in het evangelie. En met name in dat van Lukas staat de arme daarbij centraal en moet de rijke het regelmatig ontgelden. Jezus rolt de boekrol op, geeft hem terug aan de dienaar en gaat zitten. In gespannen afwachting houden allen in de synagoge hun ogen op hem gericht. Jezus begint te spreken: ‘Heden is dit geschrevene vervuld in jullie oren.’ Inderdaad, ze hebben het gehoord en ze betuigen hun instemming, vol verbazing over de woorden van genade die uit Jezus’ mond gekomen waren. Tot zover lijkt alles in orde.
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 2 november 2003
IN JULLIE OREN VERVULD Lukas 4: 14-30
Kees Kok
We zijn in het evangelie van Lukas aangekomen bij het begin van wat wel het ‘openbare leven’ van Jezus wordt genoemd. Na de geboorte- en kindheidsverhalen, Jezus’ doop en beproeving in de woestijn, begint hij nu aan zijn loopbaan door het joodse land. En waar zou hij beter kunnen beginnen dan in zijn eigen vaderstad, Nazaret. Dus situeert Lukas daar zijn eerste optreden. Althans: het eerste verhaal over zijn optreden. Want Lukas laat aan deze scène de mededeling voorafgaan dat Jezus al beroemd was in heel Galilea, zijn geboortestreek. ‘Hij leerde in hun synagogen en werd door allen geprezen.’ Als hij komt preken in zijn vaderstad, voor
Maar dan neemt het verhaal een merkwaardige wending. Het lijkt wel of Jezus zijn eigen faam teniet wil doen, of hij de positieve stemming wil bederven. Terwijl de toehoorders een en al oor zijn, vervulde oren, en zelf nog helemaal niets hebben gezegd, begint hij te preken met deze woorden: Nu zullen jullie wel dat spreekwoord van stal halen: ‘Geneesheer, genees jezelf.’ Wat betekent dat nu weer? Je zou bijna denken dat Lukas, die volgens de traditie zelf arts was, zichzelf hiermee het verhaal binnensmokkelt, zoals Rembrandt zichzelf op de Nachtwacht portretteerde als nachtwacht. Wie weet? Maar laten we verder lezen. ‘Alles wat wij hoorden dat 6
7
in Kafarnaüm geschied is,’ laat Jezus de toehoorders verder zeggen, ‘doe dat ook hier in je vaderstad.’ Dat is nog merkwaardiger. Kafarnaüm is in dit evangelie nog helemaal niet ter sprake gekomen. Kafarnaüm is een grensplaats, aan de rand van het joodse land, Jezus zal daar inderdaad genezingen verrichten. Maar waarom vermeldt Jezus dat hier al? Ik denk dat Lukas Jezus hier, aan het begin van zijn optreden, als een profeet laat spreken: hij vat vooraf alle reacties samen die zijn verkondiging in Israël zal krijgen, niet alleen in Nazara, maar in alle synagogen: reacties die gaan van volledige instemming tot volledige verwerping. Geneesheer, genees jezelf. Wat je daar in die randgemeente hebt gedaan, doe dat ook en allereerst hier, in je vaderstad. Waarom eerst de grenzen opzoeken, waarom grenzen overschrijden naar andere volkeren? Blijf hier in eigen huis, bij je familie, je bent toch de zoon van Jozef? Wat hebben wij te maken met grensgangers en vreemdelingen?
Dat is een gevaarlijke bedreiging voor alle gevestigde religies en ideologieën. Daarom zijn profeten in hun vadersteden, in eigen huis niet geliefd. Men bouwt liever muren; muren tussen Oost en West, Noord en Zuid, rooms en protestant, jood en Palestijn; Berlijnse, Chinese, Israëlische muren; hoge tolmuren en ongenaakbare muren van het fort Europa. Overal muren en daarachter de fixatie op het eigen volk, het eigenbelang. Daarom: jullie zullen wel zeggen: geneesheer, genees jezelf; stel eerst orde op zaken aan deze kant van de muur en laat de economische en andere vluchtelingen maar eens buiten staan. Natuurlijk horen ook de aanhangers van de bestaande orde graag mooie woorden over de bestrijding van armoede en bevrijding van de onderdrukten. Zij nemen die woorden graag voor zoete koek aan. Applaus, bijval, bewondering in de synagoge van Nazara en in talloze kerken, zalen en zaaltjes overal ter wereld waar vrijheid en democratie wordt gepredikt. Maar het jubeljaar, dat altijddurende heden, komt geen stap naderbij als vervolgens handtekeningen worden gezet onder chèques van tachtig miljard ten bate van de arme militairen om er vreemde volkeren mee te onderdrukken ten bate van de eigen economie die alweer aardig aantrekt. Stel je voor dat die tachtig miljard en al die andere schokkende bedragen echt zouden worden besteed aan de bestrijding van de armoede in Irak en Afghanistan.
Jezus geeft zelf antwoord op de door hem geopperde, retorische vraag: ‘Amen, amen, ik verzeker jullie: geen enkele profeet is geliefd in zijn vaderstad. Het gaat hier allang niet meer alleen over Nazara, maar over de manier waarop Israël met zijn profeten omspringt, in het verleden en in de nabije toekomst. Er staat letterlijk, met Lukaanse fijnzinnigheid: ‘Geen profeet is geliefd in “wat van de vader is”.’ In het verhaal over de twaalfjarige Jezus in de tempel hebben we gehoord hoe hij tegen zijn wanhopig zoekende ouders zei: ‘Wisten jullie dan niet dat ik in de dingen, de zaken van mijn vader moest zijn?’ Wie is die vader? ‘Is dat niet de zoon van Jozef,’ zeggen ze in de synagoge. Ja, op het eerste gezicht. Maar zijn stamboom gaat, zoals we hier ook eerder zagen, via een lange reeks namen, via David, Abraham, Noach en Adam, terug op God zelf. Dat is de vader in wiens dienst hij staat. Hij is godsknecht, geen timmermansknecht. Wat hier in Nazara ontspruit, ‘ de dingen van de vader’, dat is volgens Israëls profeten geen zaak van Israël alleen, maar van alle volkeren, of beter: van alle armen, gevangenen, blinden en onderdrukten van deze wereld. We hoorden het Simeon al zingen, daar bij de tempel: ‘Heil voor alle volkeren, licht tot openbaring van de volkeren én heerlijkheid voor uw volk Israël.’ Maar die verbreding van de doelgroep van het goede nieuws is voor velen in Israël moeilijk te verteren. Hier treedt een oeroude en uiterst actuele religieuze wetmatigheid in werking: de verbinding tussen religie en de gevestigde orde dreigt altijd opnieuw de kern waar het om gaat te verstikken. Dat geldt niet alleen voor het jodendom, dat geldt voor alle religies en ideologieën van alle tijden: christendom, islam, hindoeïsme, communisme, kapitalisme. Maar het bijzondere van Israëls religie zoals die in de Schrift is neergeslagen, is nu precies dat de kritiek op die verbinding tussen macht en religie hoort tot de kern en het wezen van de joodse godsdienst. De profeten verkondigen dwars tegen de realiteit van altijd en overal een nieuwe orde van gerechtigheid, een altijddurend heden dat tijden en plaatsen overstijgt. In dat ‘heden’ is het afgelopen met de overheersing van de religie door de machthebbers die altijd weer armoede, gevangenschap, blindheid en onderdrukking veroorzaakt. De machthebbers worden, zoals we Marjam hoorden zingen, van hun tronen gestoten en op hun plaats komt de messiaanse dienaar-koning, aan het hoofd van een nieuwe, wereldwijde messiaanse gemeenschap, het ‘lichaam van de messias’, een corpus van armen, blinden, gevangenen en onderdrukten, bestaande uit joden en niet-joden. De scheidsmuren zullen worden afgbroken waar dat ‘heden’ aanbreekt. En overal waar die scheidsmuren worden afgebroken, breekt dat heden aan; daar is het koninkrijk van God dichtbij.
De toehoorders in de synagoge, en daarmee Israël als geheel, worden door Jezus aangesproken op en pijnlijk herinnerd aan de oude tijden van de grote profeten Elia en Elisa. Zij streden op dood en leven tegen de versmelting van religie en politiek onder koning Achab en zijn echtgenote Izebel. En zo trekt hij een parallel met de actualiteit van zijn dagen: het bewind van koning Herodes, innig verstrengeld met de religieuze leiders van die dagen. Jezus merkt fijntjes op dat Elia en Elisa door hun God naar het buitenland worden gestuurd: naar een weduwe in Sarepta, Sidon, Libanon, om haar te helpen; en naar de melaatse Naäman, in Syrië, om hem te genezen. Alsof God zich van Israël had afgekeerd. Woedend worden ze in de synagoge, een opstand breekt uit, uitsmijters rollen met hun spierballen; ze willen Jezus in de diepte storten. En ineens gaat het niet meer over het dorpje Nazara of Nazaret, maar over een stad op de berg, waar ze hem vanaf willen gooien. Je herinnert je die beproeving van Jezus in de woestijn: ‘Als je een zoon van God bent, gooi jezelf dan naar beneden.’ En je beseft dat het verhaal is verplaatst naar Jeruzalem, de stad op de berg, naar de tempelberg, het politiek-religieuze hart van Israël, waar de Romeinse adelaar aan de poort hangt; het hart dat zich gekeerd heeft tegen de eigen bevolking, waar Jezus de dood zal vinden. Jeruzalem en de tempel zullen vernietigd worden; een zwaard zal gaan door de ziel van Israël, zoals Simeon voorspelde aan Marjam. Ze willen hem van de berg afgooien. Maar zijn tijd is nog niet gekomen; het evangelie is nog maar pas begonnen. Hij gaat, hij verdwijnt, ‘gaande midden door hen heen’; dwars door hen heen, als een tweesnijdend zwaard. Het gaat in de lezing van vandaag niet alleen over de synagogebezoekers toen en daar in Nazara, maar over heel Israël. En over allen die zich het geloof van Israël, inclusief zijn profetische kritiek, eigen willen maken: de kerk, de ekklesia. Dus ook over ons hier vandaag. ‘Hoor Israël’, horen wij. En niet minder dan zij toen hebben wij moeite met horen. Onze oren dichtgestopt, adem opgekropt.* We zijn er niet aan toe, aan al die woorden van genade voor de armen, gevangenen, onderdrukten. Het zijn er te veel, het is ons te machtig. ‘Zou ik uw woord verstaan, ik moest uw wegen gaan.’* Wegen die wegvoeren van het vertrouwde, eigen, 7
8
alledaagse leven. Wij horen wel en wij stemmen van harte in, maar wij kunnen niet, nu niet, even niet. Halve woorden kunnen we net aan, donkere spiegels, tastend in den blinde. Wij horen, zien en vergeten.* ‘Heden is dit geschrevene in jullie oren vervuld,’ zegt Jezus in Nazara en tot hier toe, dwars door alle tijden heen. Heden. Als wij zijn woorden van genade ook maar één seconde ter ore en ter harte nemen, dan dragen wij bij aan dat grote altijddurende heden. Dan komt dat koninkrijk van God weer een fractie dichterbij. Zo moge het zijn.
Bij de toepraak van Alex van Ligten (V) Lukas 3 vers 1-38 In het vijftiende jaar van de heerschappij van Tiberius, de keizer, toen Pontius Pilatus de scepter zwaaide over Judea, toen viervorst over Galilea was Herodes en Filippus, zijn broeder, viervorst over Iturea en het gebied Trachonitos en Lysanias viervorst over Abilene, onder het hogepriesterschap van Annas en Kajafas, kwam een tijding Gods over Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. Hij is gegaan naar heel het Jordaangebied, uitroepend een doop van omkeer tot kwijtschelding van schulden, zoals geschreven staat in het boek met de woorden van Jesaja, de profeet: Stem van een roepende: ‘Bereid de weg van JHWH in de woestijn, maak recht zijn paden. Alle ravijnen volgestort, bergen en heuvels geslecht, kronkelingen rechtgetrokken, oneffenen wegen geëffend. En alle vlees zal zien van Godswege bevrijding.’ En aldus sprak hij tot de menigten die uitgelopen waren om zich door hem te laten dopen: Adderengebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je de komende toorn kunt ontvluchten? Draag dan vruchten waaruit je omkeer blijkt en begin niet met in jezelf te zeggen: ‘Wij hebben toch Abraham tot vader.’ Want ik zeg je dat God bij machte is uit deze stenen kinderen op te wekken voor Abraham. De bijl is al aan de wortel gelegd van de bomen: elke boom die geen goede vruchten draagt, zal worden omgehakt en in het vuur geworpen. De menigten vroegen hem: Wat moeten wij doen dan? Hij antwoordde hen en sprak: Wie twee hemden heeft moet delen met wie er geen heeft, en wie te eten heeft moet hetzelfde doen. Ook tollenaars kwamen om zich te laten dopen, ze zeiden tegen hem: Wat moeten wij doen, meester? Hij sprak tot hen: Vorder niet meer dan voor jullie is vastgesteld. Ook die in het leger waren, vroegen hem: En wij, wat moeten wij doen? Hij sprak tot hen: Niemand uitschudden, niemand iets afpersen, genoegen nemen met je soldij. Vol van verwachting was het volk en in hun hart vroegen allen zich af of Johannes misschien de messias zou zijn, maar Johannes gaf allen ten antwoord: Ik doop jullie met water, ik, maar komen zal hij die sterker is dan ik ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken. Híj zal jullie dopen in heilige geest en vuur. In zijn hand is de wan om zijn dorsvloer te reinigen en het graan te verzamelen in zijn schuur, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur. Zo en met nog vele andere vermaningen bracht hij aan het volk het goede nieuws.
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 9 november 2003 * Verwijzingen naar de liederen ‘Hoor. Maar ik kan niet horen’ en ‘Nu nog met halve woorden’ (zie o.a. H. Oosterhuis, Gezongen liedboek).
LUKAS VERTALINGEN (2) Bij de voorgaande toespraken
door Alex van Heusden en Huub Oosterhuis
Bij de toespraak van Huub Oosterhuis (IV) Lukas 2 vers 41-52 Zijn ouders gingen elk jaar naar Jeruzalem voor het feest van pascha. En toen hij twaalf jaar geworden was en zij opwaarts gingen volgens de gewoonte van het feest en de dagen volbracht waren en zij terugkeerden, bleef Jezus, de jongen, in Jeruzalem achter en zijn ouders wisten het niet. Denkend dat hij in het reisgezelschap was gingen zij de weg van één dag en zochten hem bij bloedverwanten en bekenden. Toen zij hem niet vonden keerden zij naar Jeruzalem terug om hem daar te zoeken. En het geschiedde, na drie dagen, dat zij hem vonden in het heilige waar hij temidden van de leraren zat hij hoorde naar hen en stelde hen vragen. Stomverbaasd waren allen die hem hoorden over zijn inzicht en over de antwoorden die hij gaf. Hem daar ziende, stonden zij verslagen, zijn moeder sprak tot hem: Kind, wat doe je ons aan! Zie, doodongerust, je vader en ik, hebben wij jou gezocht. Hij sprak tot hen: Waarom hebt gij mij gezocht? Wist gij het dan niet dat ik zijn moet in wat van mijn vader is? En zij begrepen niet het woord, het grote, dat hij tot hen sprak. En hij daalde af, met hen, en hij kwam in Nazaret en hij schikte zich naar hen. En zijn moeder bewaarde alle woorden in haar hart. En Jezus groeide in wijsheid en gestalte en genade voor het aangezicht van God en de mensen.
8
9
Maar Herodes, de viervorst, die door hem bestraffend toegesproken was om wat hij met Herodias, de vrouw van zijn broeder, gedaan had en om alle misdaden die hij verder nog bedreven had, Herodes voegde aan dit alles nog toe dat hij Johannes op liet sluiten in de gevangenis.
want geschreven staat: Hij heeft zijn engelen geboden jou te behoeden...; en ook: Zij zullen jou op handen dragen, dat jij niet je voet zult stoten aan een steen. Jezus antwoordde hem en sprak: Er is gezegd: ‘Gij zult niet JHWH, uw God, beproeven.’ Toen hij alles geprobeerd had, de tweedrachtzaaier, ten einde toe, ging hij van hem weg, ter bestemder tijd.
En het geschiedde toen heel het volk werd gedoopt, toen ook Jezus werd gedoopt, toen hij daar te bidden stond, dat de hemel open werd gedaan en de heilige geest, in lijfelijke gestalte, als een duif, neerdaalde op hem. En een stem geschiedde uit de hemel: Jij bent mijn zoon, vandaag heb ik jou verwekt.
* Bij de toespraak van Kees Kok (VII) Lukas 4 vers 14-30 In de kracht van de geest keerde Jezus terug naar Galilea. En zijn faam ging voor hem uit door heel de omstreek. Hij gaf onderricht in hun synagogen en werd door allen geroemd.
Het was toen dat Jezus begon, dertig jaar oud ongeveer, hij was, zo meende men, de zoon van Jozef, van Eli, van Mattat, van Levi, van Melchi, van Jannai, van Jozef, van Mattatius, van Amos, van Nahum, van Hesli, van Naggai, van Maät, van Mattatius, van Semeïn, van Jossech, van Joda, van Joanan, van Resa, van Zorobabel, van Salatiël, van Neri, van Melchi, van Addi, van Kosam, van Elmadam, van Er, van Jozua, van Eliëzer, van Jorim, van Mattat, van Levi, van Simeon, van Juda, van Jozef, van Jonam, van Eliakim, van Melea, van Menna, van Mattata, van Natam, van David, van Jesse, van Jobed, van Boaz, van Sala, van Naässon, van Aminadab, van Admin, van Arni, van Hesrom, van Perez, van Juda, van Jakob, van Izaäk, van Abraham, van Terach, van Nachor, van Serug, van Reü, van Peleg, van Eber, van Selach, van Kaïn, van Arpaksad, van Sem, van Noach, van Lamech, van Metuselach, van Henoch, van Jered, van Mahalalel, van Kaïn, van Enos, van Set, van Adam, van God.
En hij kwam in Nazara waar hij was opgevoed en ging op de dag van de sabbat naar de synagoge, zoals hij gewoon was, en hij stond op om voor te lezen. En gegeven werd hem het boek van de profeet Jesaja, hij opende het boek en vond de plaats waar staat geschreven: De geest van JHWH op mij omdat hij mij heeft gezalfd. Dat ik aan de armen het goede nieuws zou brengen, daartoe heeft hij mij gezonden en om tot gevangenen te roepen: vrijspraak en tot blinden dat zij zullen zien, om de onderdrukten vrij te laten gaan en om uit te roepen het geliefde jaar van JHWH. Toen hij het boek gesloten had en teruggegeven aan de dienaar, ging hij zitten. Allen in de synagoge hielden in gespannen aandacht hun ogen op hem gericht. Toen begon hij te spreken: Heden is dit geschrevene vervuld in uw oren. Allen betuigden hem hun bijval en waren verbaasd over de woorden van genade die uit zijn mond kwamen ze zeiden: Hij is toch de zoon van Jozef? Hij sprak tot hen: Gij zult mij wel het spreekwoord voorhouden: ‘Geneesheer, genees jezelf.’ Alles wat wij hoorden dat in Kafarnaüm geschied is, doe dat ook hier in je vaderstad. Hij sprak: Amen, amen, ik zeg u: geen profeet is in zijn vaderstad geliefd. Zal ik u de waarheid zeggen? Er waren veel weduwen in de dagen van Elia, in Israël, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten bleef en er een grote hongersnood geschiedde over heel het land en naar niemand van hen werd Elia gestuurd, maar wel naar een vrouw, een weduwe, in Sarepta, in Sidon. Er waren veel melaatsen in Israël ten tijde van Elisa, de profeet, en niemand van hen werd gereinigd, maar wel Naäman, de Syriër. Toen zij dat hoorden, allen in de synagoge, werden zij vervuld van woede.
* Bij de toespraak van Alex van Heusden (VI) Lukas 4 vers 1-13 Jezus, vol van heilige geest, keerde terug van de Jordaan en in de geest werd hij gedreven de woestijn in om daar veertig dagen te worden beproefd door de satan. Niets at hij in die dagen toen zij ten einde waren, had hij honger. De tweedrachtzaaier sprak tot hem: Als jij een zoon van God bent, zeg tegen die steen dat hij brood wordt. Jezus antwoordde hem: Geschreven staat: ‘Niet van enkel brood zal de mens leven.’ Hij dreef hem omhoog en toonde hem, één seconde, alle koninkrijken van de wereld Tweedrachtzaaier sprak tot hem: Jou zal ik geven al hun macht en heerlijkheid want aan mij zijn ze overgeleverd en ik geef ze aan wie ik wil. Jij dus, als jij je neerwerpt voor mij, van jou zal het zijn, allemaal. Jezus antwoordde hem en sprak: Geschreven staat: ‘Voor JHWH, uw God, zult gij u neerwerpen en dienen hem alleen.’ Hij dreef hem naar Jeruzalem, plaatste hem op de vleugel van het heilige en sprak tot hem: Als jij een zoon van God bent, gooi dan nu jezelf naar beneden
9
10
ander en het andere. Daarom moest Abraham wegtrekken uit alles wat hem ‘eigen’ was, uit de kringloop van zijn lot. Dat onderscheidt de liturgie, volgens Emmanuel Levinas, ook van de filosofie: ‘De reisroute van de filosofie blijft die van Odysseus, wiens avontuur in de wereld niets anders was dan een terugkeer naar zijn geboorte-eiland: welbehagen in het Zelfde en miskenning van het Andere.’ Levinas gebruikt het woord liturgie niet primair in zijn godsdienstige betekenis, maar als aanduiding voor het menselijke Werk (Oeuvre) bij uitstek, het handelen dat aan het leven betekenis, zin en richting geeft. Maar de bijbelsgodsdienstige implicaties van zijn betoog zijn onmiskenbaar. Zo schrijft hij, met een duidelijke verwijzing naar Mozes: ‘Als absolute oriëntatie op het Andere - als zin - is het Werk [casu quo de liturgie, kk] alleen maar mogelijk in geduld; en dit geduld betekent uiteindelijk voor de Dader dat hij ervan af moet zien de uitkomst zelf mee te maken. Hij moet werken zonder het Beloofde Land binnen te gaan.’ (Het menselijk gelaat, p. 170-191) Het gebed, respectievelijk de liturgie, is een bede om een helder zicht op de weg die de mens daarbij gaan moet; om het vinden van een evenwicht tussen wereldloze mystiek en revolutionaire dweepzucht.
Zij stonden op, gooiden hem de stad uit, dreven hem tot aan de rand van de berg waarop hun stad was gebouwd om hem naar beneden te storten. Maar hij ging, gaande midden door hen heen.
Liturgie (slot)
TOEKOMSTLITURGIE Kees Kok
Dit is het laatste van een serie artikelen over liturgie die in de loop der jaren in de Maandbrief zijn verschenen. Deze artikelen vormen de basis voor het boek De spraakkunst van de liturgie dat begin 2004 bij uitgeverij Kok zal verschijnen. Hij trok door Galilea, zijn geboortestreek, en verkondigde het goede nieuws: Zalig die honger lijden zalig die wenen zalig die dorsten naar gerechtigheid. De tijd is vol, het koninkrijk van God dichtbij, keer je leven om. (Huub Oosterhuis, uit de Missa solemnis)
Het dichtbije De liturgie van de toekomst zal, overeenkomstig haar eigen aard, gericht zijn op de toekomst die in de bijbel ‘koninkrijk der hemelen’ wordt genoemd en ‘nieuwe hemel, nieuwe aarde’. Hoe verhoudt zich het gehoorde en gevierde woord over dat koninkrijk tot het geleefde woord, het leven in de navolging, de inzet voor een rechtvaardiger wereldorde? Hoe moet de ekklesia omgaan met de ‘eschatologische’ spanning tussen deze wereld en de komende, tussen het hier en nu en het ooit en eenmaal - het eschaton, het uiterste? Volgens de grote joodse denker Franz Rosenzweig (1886-1929) is iedere eschatologie onderhevig aan de dubbele verleiding om enerzijds elke verwachting af te schrijven op een pro memorie-post, en anderzijds haar operationeel door te drukken. Wie zich niet meer bekommert om de komst van het rijk, is een zondaar, wie het al te voorbarig zoekt, is een dweper. Die dwepers noemt Rosenzweig ‘de tyrannen van het hemelrijk’. De mens kan het koninkrijk niet met geweld realiseren, het groeit in het verborgene door de inzet van ‘de schare van hen die, over een breed front optrekkend, de aarde stukje bij beetje, ieder het dichtstbijzijnde, veroveren, bezetten - bezielen’. Wie bij het streven naar de komst van het koninkrijk te hoog grijpt, te ver vooruit, en het dichtbije over het hoofd ziet, draagt geen vrucht, zegt Rosenzweig (Stern der Erlösung, p. 320vv). ‘Het koninkrijk van God is dichtbij,’ lezen we in het evangelie van Lukas (10:9.11). Het dichtstbijzijnde van de ekklesia is doorgaans de wijk waar zij thuis is: de paroikia, de parochie. Een kerkelijke gemeente is er niet (alleen) voor zichzelf; zij is geroepen om het zout der aarde te zijn, om te beginnen van het stukje aarde waar zij op woont: dat moet zij met haar liefde - agapè, solidariteit - stukje bij beetje veroveren, bezetten en bezielen. De ekklesia is geen revolutionaire cel, in de startblokken voor een Grote Sprong Voorwaarts. Maar zij is ook niet in zichzelf gekeerd, opgesloten in groepsegocentrisme, zonder oog voor de rest van de wereld. Met het dichtstbijzijnde is overigens niet het meest eigene bedoeld. De liefde voor het eigene - de geliefde, het gezin, de natie - kan blind maken en het zicht benemen op de rest van de wereld, op de 10
Secularisatie ‘Wat betekent een kerk, een gemeente, een preek, een liturgie, een christelijk leven in een a-religieuze wereld? Hoe zijn wij “ek-klesia”, uitgeroepenen, zonder onszelf te beschouwen als religieus bevoorrechten, maar in tegendeel als geheel behorend tot de wereld?’ zo vroeg Dietrich Bonhoeffer zich af in 1944, in zijn gevangenisbrieven. Hoe verhoudt de ekklesia zich tot deze wereld die ‘a-religieus’ is geworden, ‘geseculariseerd’? Bonhoeffer verstond onder secularisatie ‘aarding’ van het christelijk geloof. En daarbij kan het in de ekklesia niet gaan om een ‘vlakke, banale aardsheid van rationalisten, activisten, gemakzuchtigen of wellustigen, maar om een diepe, gedisciplineerde aardsheid, doortrokken van het besef van dood en opstanding.’ En hij zag opstanding niet als iets van na de dood, waardoor dit leven wordt gereduceerd tot een voorbijgaand tranendal, maar als een kwaliteit die heel het aardse leven doortrekt. Secularisatie betekent voor hem niet, zoals voor veel anderen, de vervreemding van onze westerse beschaving van haar bijbelse fundamenten en de toewending naar een heidens-hedonistisch leven zonder God, maar eerder een terugkeer naar de kern van het bijbelse verhaal: de secularisatie als aandrijfkracht van de menselijke bevrijdingsgeschiedenis; het afscheid van de verstikkende wereld van goden en helden, van een mythologie van de onwrikbare status quo. Waar religie en mythe de mens vasthouden in zijn sociale, psychische en metafysische verbanden, brengt de secularisatie hen in beweging. Ook hier geldt het wegtrekken van Abraham uit al die verbanden, op weg naar een bewoonbare aarde, als het oerverhaal van die beweging. Bij de visie van Bonhoeffer sluit de vastelling aan van de Franse theoloog Louis-Marie Chauvet dat de religieuze desacralisering van het christelijk geloof wordt afgelost door een a-religieuze (in Du symbolique au symbole, p. 272). Daarmee bedoelt hij dat de invulling van wat ‘heilig’ is, verschuift van het verticaalhiërarchische naar het horizontaal-democratische; van algemene waarheden naar historische werkelijkheden; van dogma naar praxis, van hemel naar aarde. Dan kan het de kerken niet meer gaan om apologie, om de verdediging van hun Zelf, maar om de voorspraak voor de Ander. Daarmee wordt de bevrijding van mensen en volkeren een ‘sacraal’ project. Dan gaat het om de toekomst van de hongerlijders en de treurenden, en is de dorst naar gerechtigheid de kern van alle ‘spiritualiteit’. Als de liturgie deze verschuiving in haar vorm en taal integreert, komt zij dichter bij haar eigen oorsprong, haar grote verhaal. Doet zij
11
dit niet, dan wordt zij irrelevant en museaal, wekt zij slechts verveling en is zij tenslotte nog slechts de zwanenzang van een zieltogende kerk.
zij nog toekomst: als plaats waar het zicht op die andere toekomst wordt opengehouden en waar in taal en teken op die toekomst vooruit wordt gelopen.
Onbekwaam? Maar ‘is het liturgische handelen, en daarmee in het algemeen alles wat “liturgie” heet, niet zozeer historisch gebonden antiek, of middeleeuws, of barok - dat men het eerlijkheidshalve zou moeten opgeven? Moet men niet tot het inzicht komen dat de mens in het industriële en technische tijdperk, en de daardoor bepaalde sociologische structuren helemaal niet meer in staat om liturgisch te handelen?’ zo vroeg Romano Guardini zich veertig jaar geleden in een brief af. Liturgie was toen nog de oude Romeinse liturgie met de mis als centrale plechtigheid. En vandaag kunnen we zijn vraag zo interpreteren: past de traditionele mis(liturgie), ook in haar in de jaren zestig bijgeschaafde vorm, nog wel bij de hedendaagse mens; is zij niet te antiek van (aan)kleding, te middeleeuws van taal en theologie, te barok van vorm en te hiërarchisch van karakter? De antiquiteit van de liturgie botst met de verzakelijking en ontmythologisering die het ‘industrieel-technische’ tijdperk kenmerkt, en de daarmee gepaard gaande verandering van de sociologische structuren. In 1979 stelde Louis-Marie Chauvet in de slotbeschouwing van Du symbolique au symbole (p. 253-300) een soortgelijke diagnose, maar dan met een maatschappijkritischer lading. Hij constateerde dat de liturgie mede het slachtoffer is van de verstikking van het symbolische maatschappelijke verkeer (l’étouffement de l’échange symbolique) doordat in de huidige consumptiemaatschappij alles gemeten wordt met economische maatstaven. Alles van waarde, alle symbolische uitwisseling tussen mensen - het feest, het cadeau, de kunst, de liefde -, lijkt weerloos tegen deze ‘vermarkting’. Dat geldt nu, weer vijfentwintig jaar later, des te meer. Ook de mens zelf is tot object en speelbal geworden van een geprivatiseerde managerseconomie: de bureaucratie reduceert hem tot klant- en sofinummer, en de wetenschap tot het resultaat van een genetische code, product van hormonen en toeval. En ook de communicatie zelf, haar middelen en media, zijn de laatste jaren grotendeels tot koopwaar geworden. De markt strekt zich inmiddels ook uit tot het meest sociale symbolische verkeer: de rituelen. Er zijn ‘rituelenbureaus’ opgekomen die min of meer los van de kerken hun diensten aanbieden bij geboorte, huwelijk en overlijden, de zogeheten rites de passage: ‘Ik heb hard gewerkt om dit product op de markt te brengen,’ zegt Marijke Serné, die al sinds 1995 aan ‘rituelenbegeleiding’ doet, in de NRC van 25 oktober 2001. Zo profiteert de markt van het vacuüm dat de kerken bij de kerkverlaters hebben achtergelaten en vullen het ‘geheel naar uw wens’ in. Daar is niets op tegen, zolang de kerken zich niet laten verleiden om op die markt te gaan meebieden. Als de liturgie wordt geprivatiseerd en louter toegesneden op de behoeften van de ‘klant’ - u vraagt, wij draaien -, verliest zij haar eigen karakter. Uiteraard moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de situatie en de persoonlijke bijzonderheden en wensen van de ouders die hun kind ten doop houden, de geliefden die trouwen, de nabestaanden die hun doden begraven. Maar doop, huwelijk en uitvaart worden pas liturgie als dat eigene en persoonlijke wordt ingevoegd in en gespiegeld aan het grote verhaal van de ekklesia, aan het woord dat spreekt van een andere orde - het koninkrijk van God -, waarin niet het geprivatiseerde eigenbelang van de wieg tot het hiernamaals vooropstaat, maar het ‘gemenebest’ en het ‘alles voor allen’. Het behoort tot de verantwoordelijkheid en het vak van de dienstdoende liturg om die spiegeling en die weerklank in de liturgie te laten gebeuren. Juist als de liturgie wordt onttrokken aan de greep van de markt en de privatisering, heeft
Een kardinale lezing ‘Alles is veranderd. Priesters en leken zijn na het concilie zich vlijtig gaan toewenden tot de “dienst aan de wereld” en die wereld is ont-sacramentaliseerd.’ Zo klaagt de Belgische kardinaal Godfried Danneels in een in 2001 gehouden (niet gepubliceerde) lezing over liturgie en sacramenten. Deze lezing is interessant, omdat zij typerend is voor het officiële rooms-katholieke standpunt over de liturgie. Dat standpunt wordt vooral gekenmerkt door de angst voor verlies aan betekenis van de kerk als hiërarchisch instituut, met zijn (celibataire) priesterschap en het daaraan voorbehouden recht op de ‘uitoefening’ van de eucharistie. Dat is onlangs allemaal weer uitvoerig bevestigd in de dit jaar verschenen pauselijke encycliek Ecclesia de Eucharistia. Ook kardinaal Danneels toont zich in zijn lezing bezorgd over de verregaande individualisering van onder andere huwelijk en uitvaart; zij ‘parasiteren op de moederstam van de officiële ritus’, maar de geloofsdimensie is verdwenen, zegt hij. En met enig gevoel voor drama stelt hij vast: ‘Heel [het] universum van riten en symbolen groeit en bloeit vandaag etsi deus non daretur’- alsof God niet zou bestaan. Danneels meent dat ‘het niet-bestaan van God tot een soort vanzelfsprekendheid is uitgegroeid’. Maar de wijze waarop hij God vervolgens ter sprake brengt en in verband brengt met de sacramenten, is zo formeel-dogmatisch dat de doorsnee gelovige er niet door zal worden gesticht, laat staan de buitenkerkelijke. Dat gaat zo: ‘Sacramenten zijn hic et nunc gestes van Christus die de mens op reëele wijze wil laten delen in het trinitaire leven, die zijn zonden vergeven en hem vergoddelijken. Met lichaam en ziel wordt de mens geheiligd en verlost door zijn reële eenwording met de Verrezene die zijn Geest uitstort in de mens, langs het sacrament.’ Nogal logisch dat de interesse voor de ‘objectieve’ en ‘kerkelijke’ betekenis van de sacramenten gering is, zoals Danneels droevig constateert. Met een dergelijke vervreemdende taal geeft hij er blijk van het probleem van de liturgische antiquiteit die Guardini signaleert niet onder ogen te zien: de ‘objectieve’ en ‘kerkelijke’ betekenis van de sacramenten zelf is voor velen kennelijk zo gering geworden dat de interesse ervoor steeds geringer wordt. Verderop in zijn lezing geeft de kardinaal toe dat degenen die beweren dat de officiële liturgie alleen maar verstarde symboliek ter beschikking stelt en een beschimmelde taal in stand houdt, ‘niet helemaal’ ongelijk hebben. Maar kennelijk begrijpt hij niet dat hij zichzelf van een dergelijke ‘beschimmelde taal’ bedient. Hij zou daarop kunnen repliceren dat dat aan de mensen ligt en aan het falende godsdienstonderwijs, of dat het nu eenmaal een mysterie betreft. Maar daar komt hij niet mee weg. In zijn lezing wijt hij de desinteresse wel erg gemakkelijk aan de invloed van het protestantisme; dat zou schuldig zijn aan een ‘verdunning van het sacramenteel realisme’. En dan komt hij uit waar het hem kennelijk om begonnen is: de apologie van het eigene van het katholicisme. Daarbij doet hij geen beroep op de Schrift, of op een of andere theoloog, maar op een filosoof: ‘Hegel zag het onderscheid tussen protestantisme en katholicisme en de originaliteit van dit laatste precies in deze drie dingen: transsubstantiatie, ambtsopvatting en celibaat.’ Het gaat Danneels dus vooral om de ‘kerkelijk-hiërarchische inbedding van de sacramentele economie’, zoals hij het uitdrukt. Dat is ook de strekking van de eerder genoemde pauselijke encycliek over de eucharistie: de celibataire priester is de enige die het eucharistisch offer kan bedienen; die toegang heeft tot het hoogtepunt van het kerkelijk leven. Hij doet dat in subordinatie aan de 11
12
Maurits en Marilène, waar prinses Juliana onbekommerd ter communie ging.
bisschoppen en die weer aan de paus - als opvolgers en vertegenwoordigers van de apostelen (apostolische successie), en handelt daarbij als ‘Christus in persoon’ (in persona christi). Wie daaraan tornt of twijfelt, brengt heel het hiërarchische bouwwerk in gevaar en daarmee uiteindelijk de religieusmorele macht van de kerk over miljoenen katholieken. Daarom ook valt de zogenaamde ‘woorddienst met communie’, die gehouden wordt bij ontstentenis van een priester en waarbij leken voorgaan, volgens Danneels in ‘de grijze zone’. Het is vaak ‘eucharistieviering onder weglating van de consecratiewoorden. Geen gewoon gelovige kan er nog redelijkerwijze klaar mee komen wat dan nog het verschil is met de normale viering.’ Elke suggestie dat een priester niet altijd nodig is om tot een ‘normale (eucharistie)viering’ te komen, moet worden vermeden. ‘De gemeente heeft recht op eucharistie,’ heeft Edward Schillebeeckx ooit gezegd. Maar dat recht wordt haar nu op vele plaatsen en tijden ontzegd. De roep om nietcelibataire en vrouwelijke bedienaren van de eucharistie (of die allemaal meteen ‘priester’ moeten worden is nog maar de vraag) stuit op een muur van historisch niet te verantwoorden ambtsdogmatiek. En nu moeten de dienstdoende leken er met het oog op zelfbenoemde bisschoppelijke controleurs voor waken dat het gebed dat aan de uitdeling voorafgaat, niet teveel op een echt eucharistisch tafelgebed lijken. De gelovigen zouden de illusie kunnen krijgen dat de priester overbodig is.
Leerhuismodel De huidige fragmentarisering van de liturgie, en daarmee van de ekklesia, in protestant en katholiek, maar ook binnen de verschillende kerken: in vieringen voor het gezin, de jongeren, kinderen, vrouwen, in traditionele missen en ‘eigentijdse’ vieringen, is in feite een ziekteverschijnsel. De verdeeldheid binnen parochies en gemeenten is vaak nog groter dan die tussen kerken. De liturgie zou nu juist de plaats moeten zijn waar de ekklesia één is in horen en vieren, zonder dat de onderlinge verschillen worden toegedekt. Maar zij wordt vaak gebruikt om de verschillen toe te dekken, waardoor ze juist worden gecultiveerd. De communio wordt een alibi voor betekenisloze eenheid. Tenslotte reproduceert de gemeente alleen nog zichzelf, uit de macht der gewoonte. Sociologisch gesproken kiest men eerder voor het harmoniemodel dan voor het conflictmodel. Met het oog op de liturgie van de toekomst is eerder het ‘leerhuismodel’ nodig, waarbij de verschillende groepen zich bij meningsverschillen en terwille van een gezonde meningsvorming samen buigen over de bronteksten van hun aller traditie en zo in een leerproces terechtkomen dat de wederzijdse luisterbereidheid en het onderlinge respect bevordert. Alleen zo kan er werkelijke geestverwantschap groeien. Dat wil niet zeggen dat er aan al het liturgische pluralisme een einde moet worden gemaakt, wel dat het niet mag functioneren als dekmantel voor verdeeldheid of ontaarden in een ideologie van onverschilligheid. Nodig zal zijn een open ekklesia die zichzelf voortdurend vragen stelt en zo meer een ‘vragende’ dan een dogmatische theologie bedrijft; die meer beweging is dan instituut, meer weg dan plaats. Democratisering van kerk en liturgie kan slechts worden gerealiseerd als alle betrokkenen bereid zijn aan zo’n leerproces deel te nemen. Spreiding van macht kan alleen geschieden op basis van een spreiding van kennis. Zonder dat laatste loopt democratisering al snel uit op een onverlichte dictatuur. Dat geldt voor de ekklesia evenzeer als voor de politiek.
Oecumenisch gezichtsbedrog In zijn lezing waarschuwt kardinaal Danneels voor ‘een ongewilde en onderhuidse protestantisering’ van de westerse katholieke kerk, mede door de schaarste aan gewijde bedienaars. Daardoor wordt haar kostbaarste bezit - de sacramenten - uitgeleverd aan ‘het slopende werk van de houtworm’. Dat getuigt niet bepaald van een open oecumenische houding. Een toekomstliturgie zal de oude, deels achterhaalde verschillen tussen rooms-katholiek en protestant te boven moeten komen. De reëel bestaande oecumene kan daarbij wel nauwelijks als ideaal fungeren. De in veel parochies en gemeenten gangbare jaarlijkse ‘oecumenische’ viering is vaak niet meer dan een beleefdheidsbezoek aan de buren en bestaat meestal uit een mix van elementen uit de verschillende kerkelijke tradities. Dat is op den duur onbevredigend en is gedacht vanuit een hoogkerkelijke eenzijdigheid die bij de meeste gelovigen geen rol meer speelt. Iedereen kan inmiddels weten dat het behoren tot een bepaald kerkgenootschap, inclusief de daarbij behorende theologische accenten, eerder sociologisch bepaald is - erfelijk en topografisch - dan het gevolg van een keuze op grond van een gedegen kennis van de alternatieven. De kerken waren nationale of regionale volkskerken, zoals nog steeds op veel plaatsen in de wereld. Maar in het Westen en met name in de steden kalven die volkskerken in snel tempo af. Met grote consequenties. Voor het eerst in de geschiedenis worden kinderen en jongeren op grote schaal niet meer als vanzelfsprekend binnengeleid in een bepaalde geloofsgemeenschap. Deze ontwikkeling is al enkele eeuwen gaande, maar heeft na de Tweede Wereldoorlog een massaal karakter gekregen. De meeste katholieke en christelijke scholen hebben het vak godsdienst al sinds enkele decennia ingeruild voor het veel bredere ‘levensbeschouwing’. De kerken zijn in toenemende mate aangewezen op eigen (overtuigings)kracht. Maar zij lijken zich eerder terug te trekken in een steeds verkrampter verdediging van de eigen kerkelijke traditie. Onlangs nog werd in Duitsland de priester-theoloog Hasenhütl door zijn bisschop (Marx, van Trier) uit al zijn functies ontheven omdat hij tijdens de Katholikentag in Berlijn (mei 2003) de communie had gegeven aan een niet-katholiek. En wie herinnert zich niet de commotie rond het huwelijk van
Zoeken wat verloren is Werkelijk levende liturgie wordt geboren uit een geduldige, studieuze omgang met haar bronnen: het grote verhaal van de Schriften en de uit haar voortgekomen traditie van thoragetrouwheid en de navolging van het messiaanse voorbeeld van Jezus. Dat betekent dat de liturgie van de toekomst minder christocentrisch zal zijn, minder eenkennig gefocused op het leven en sterven van ‘Jezus Christus’ - ‘het evangelie’ -, meer op het tegoed van de joodse Schrift (Miskotte), waarin de volle breedte van het menselijk leven ter sprake komt; op de traditie waaruit Jezus zelf is voortgekomen en die hij voor ons, niet-joden, belichaamt. Daarbij kan ook eindeloos veel geleerd worden van de rijke joodse traditie die zich na Jezus heeft ontvouwd, tot op de dag van vandaag. En er zal meer aandacht moeten komen voor wat Paulus het ‘lichaam van de messias’ (Christus) noemt: de ekklesia als het levend historisch organisme dat in deze wereld werkzaam is, in en buiten de kerkelijke instituties om. Daarbij zal ook de verachte, verzwegen en vergeten achterkant van de kerkgeschiedenis aan het licht moeten worden gebracht: de verhalen van ketters en heiligen, van martelaren en miljoenen anonieme messiaanse mensen die hun leven voor een betere wereld hebben ingezet en gegeven. Dat is een andere traditie dan de officieel kerkelijke, dogmatische; die hoeft men daarom nog niet te verachten en te vergeten, maar zij vormt slechts een klein onderdeel van het grote verhaal. Het is de taak van kerkhistorici, maar ook van liturgisten en lieddichters om weer op te zoeken wat in de geschiedenis van het geleefde 12
13
deze bundel geschriften te verstaan als joods getuigenis over wat zich afspeelt op religieus-politiek terrein, met als hoofdthema de verhouding tussen joden en niet-joden, in de historische context van de Romeinse hegemonie.
woord verloren is gegaan en langs de weg van die geschiedenis is blijven slingeren. Als zij zich daarin bekwamen, valt er nog heel wat te horen, te vieren en na te leven.
Gedurende de laatste jaren zijn er, mede naar aanleiding van 11 september 2001, de aanslag op de Twin Towers in New York en op het Pentagon in Washington, allerlei studies verschenen waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen het Romeinse rijk en de huidige Amerikaanse wereldmacht. Een van die studies is geschreven door een Amerikaanse nieuwtestamenticus, Richard A. Horsley, hoogleraar aan de Universiteit van Massuchusetts. Een opzienbarend boek: Jesus and Empire. The Kingdom of God and the New World Disorder. De Amerikaanse identiteit is dubbelzinnig, zo stelt Horsley. Toen de Pilgrim Fathers Engeland verlieten en de Atlantische Oceaan overstaken, zagen zij zichzelf als een bijbels volk op weg naar het beloofde land. Zij spiegelden zich aan de verhalen over Israëls uittocht uit het diensthuis Egypte en over het verbond dat gesloten werd op de berg Sinai. De Amerikaanse Revolutie, die strijd om onafhankelijkheid, bestempelden zij als een nieuwe exodus, terwijl menig predikant de ratificatie van de grondwet opvatte als het sluiten van een nieuw verbond.
KLEIJS KROON, PAULUS EN DE VRAAG HOE WIJ LEZEN Alex van Heusden Het Friese leerhuis Olterterperkring bestaat veertig jaar. Grote pionier en eerste leraar van dit leerhuis was de Amsterdamse dominee Kleijs Kroon. ‘Kroondomeinen van de theologie’, zo heten de A- en B-cursus van het lopende seizoen. Op 20 oktober jongstleden hield Alex van Heusden de volgende voordracht. Eerste citaat: ‘De messiaanse verzoening geschiedde volgens het Nieuwe Testament, en dat geheel in de lijn van het Oude Testament, op het religieus-politieke, het áárdse vlak.’ Dit schreef Kleijs Kroon in 1979 in het tijdschrift Wending (jaargang 21, nummer 9, november 1966) en dit was ook te lezen in 1982 in een themanummer van De Nieuwe Linie over joden en jodendom. ‘Messiaanse verzoening’ moet hier worden verstaan zoals Paulus daar uitdrukking aan gaf in verschillende van zijn brieven, waarin hij tegen de achtergrond van het Romeinse imperiale systeem, de pax romana, een wereldwijd verbond ziet aanbreken tussen joden en niet-joden. Tweede citaat. Of en op welke manier ‘de volken reeds bij God en bij zijn volk behoren’, aldus Kroon, ‘was reeds destijds geen kwestie aan de rand, maar de meest centrale geloofsvraag. Ze vormde de kern van de prediking van Paulus evenzeer als van de andere apostelen.’ In hetzelfde artikel, onder de titel ‘Over het nieuwe testament als joods getuigenis’, schrijft Kroon, derde citaat: ‘Paulus’ komst naar Macedonië en Griekenland viel omstreeks het jaar 51, zijn gedwongen tocht naar Rome tussen 60 en 62, zijn vermoedelijke martelaarsdood tussen 64 en 67. In het jaar 66 brak de reeds lang dreigende oorlog tussen joden en Romeinen uit, die in 70 eindigde met de val en verwoesting van Jeruzalem. Deze paar jaartallen alleen al maken duidelijk dat hij leefde en werkte in een gistende, geladen tijd, vlak voordat het dreigende conflict tussen “joden en Grieken” uitbrak, als een late herhaling van de Makkabeeënstrijd. De dichters der nietjoodse wereld, vooral die van het Romeinse keizerlijke hof, hadden verkondigd dat er voorgoed een zegenrijk vredestijdperk was begonnen, nu de Romeinse legioenen overal rondom de Middellandse Zee de orde en rust van de pax romana hadden gebracht.’
Horsley schrijft: ‘Precies zoals de twaalf stammen het verbond van de Sinai hadden ontvangen als een model van civiel bestuur en als een baken voor de verdere geschiedenis, zo vormden nu de dertien staten een nieuw verbondsmodel van civiel bestuur als een voorbeeld voor andere samenlevingen.’ De Verenigde Staten als een nieuw Israël, dat is slechts één aspect van de Amerikaanse identiteit. Amerikanen zijn hun land van onbegrensde mogelijkheden ook gaan verstaan als het nieuwe Rome, als een voortzetting van de antieke Romeinse republiek. De Founding Fathers propageerden de ‘republikeinse deugd’ als het hoogste na te streven ideaal: al datgene doen wat de samenleving als geheel ten goede komt. De politieke leiders van de nieuwe natie waren erop gebrand de fouten van de oude Romeinen te voorkomen. De Romeinse patriciërs immers stelden hun eigenbelang boven dat van de republiek, met bloedige burgeroorlogen als gevolg. De Amerikanen als een bijbels volk dat de ‘republikeinse deugd’ beoefent: beide aspecten van de Amerikaanse identiteit staan op gespannen voet met elkaar, sinds de Verenigde Staten na de Japanse aanval op Pearl Harbour noodgedwongen uit hun isolement traden en begonnen met de opbouw van een eigen imperium. Toen de Sovjet-Unie aan het einde van de Koude Oorlog als rivaal op het wereldtoneel wegviel, bleven de Verenigde Staten als enige supermacht over. Na de eerste Golfoorlog in 1991 proclameerde president George Bush de vestiging van een ‘Nieuwe Wereldorde’, met het Amerikaanse militaire apparaat in de rol van ’s wereld politieman. Hoe valt deze situatie te rijmen met de Amerikaanse overtuiging een bijbels volk te zijn? Horsley: ‘Veel Amerikanen kunnen niet om het onaangename gevoel heen dat zij nu meer lijken op het keizerlijke Rome dan op het oude volk uit het Midden-Oosten dat zijn oorsprong vond in bevrijding van Godswege uit harde dienst onder een vreemde overheerser en leefde volgens de verbondsbeginselen van sociaal-economische gerechtigheid. Hun imperiale positie in de nieuwe wereldorde - beter: wanorde - kan bijzonder onaangenaam zijn voor Amerikanen die nadenken over de oorsprong van het christendom. Want Jezus van Nazaret droeg zijn missie uit precies onder een antiek volk uit het Midden-Oosten dat door het Romeins imperium was onderworpen.’
Uit deze drie citaten haal ik drie elementen naar voren. Kleijs Kroon beklemtoont dat de messiaanse verzoening geschiedt op het religieus-politieke, het aardse vlak; dat hierbij de verhouding tussen Israël en de volkeren in het geding is; en dat deze messiaanse verzoening een alternatief vormt voor de pax romana, die lang niet allen vrede bracht, zeker het joodse volk niet. Als we ons, Kleijs Kroon achterna, verdiepen in het gedachtegoed van Paulus, zitten we op het goede spoor als we deze drie elementen in hun samenhang bekijken. Het behoort immers tot de kern van Kroons leeswijze van het Nieuwe Testament in het algemeen en van Paulus in het bijzonder om
13
14
Deze catastrofe voltrok zich in het jaar 70, zo’n veertig jaar na de dood van Jezus.
Nu zal dit, aldus Horsley, voor de meeste Amerikanen met een christelijke achtergrond helemaal geen probleem opleveren, de standaardvisies op Jezus in ogenschouw genomen. Wie komt met uitspraken als ‘Geef de keizer wat van de keizer is’ en ‘Heb lief je vijanden’, moet zich wel gevoegd hebben naar de Romeinse heerschappij over het joodse land en zal daar zeker geen weerstand aan bieden. Maar de Jezus die zich conformeert aan het Romeins imperium, is geworteld in de Jezus die is teruggebracht tot niet meer dan een religieuze gestalte. Volgens Horsley kunnen we na 11 september 2001 ons niet meer op ons gemak voelen met zulke brave visies op Jezus. We kunnen niet langer voorbijgaan aan de gevolgen van het westerse, allereerst Amerikaanse imperialisme voor onderworpen volkeren en hoe zij daartegen in verzet komen. Horsley: ‘De “toevallige” historische analogie is veel te verontrustend, dat wil zeggen: dat het Romeins imperium controle uitoefende over het oude Midden-Oosten, inclusief Galilea en Judea, waar Jezus werkzaam was. We zijn tot het inzicht gekomen dat de mensen in het oude Palestina reageerden op de Romeinse heerschappij door veelvuldig protest en door verzetsbewegingen op touw te zetten. Het is moeilijk je maar te blijven voorstellen dat Jezus de enige figuur was die het zich niet aantrok dat het volk was onderworpen door de Romeinse imperiale orde. Als er dan niets anders is, dan zou misschien het feit dat hij werd gekruisigd, een vorm van executie die de Romeinen praktiseerden om provinciale opstandelingen schrik aan te jagen, ons tot een andere visie kunnen brengen.’
Hoe lezen wij het Nieuwe Testament (door Kleijs Kroon bij voorkeur ‘de apostolische geschriften’ genoemd)? Als louter religieus getuigenis of als religieus-politiek getuigenis? Sinds het onder invloed van de Verlichting alom in Europa tot een scheiding kwam tussen godsdienst en staat, heeft de gedachte postgevat dat religie niets te maken heeft met politiek en economie. Deze opvatting wordt vervolgens geprojecteerd op antieke samenlevingen, zoals die van het oude Israël; en de bijbel wordt dan uitsluitend gelezen als een godsdienstig boek, als de ‘heilige schrift’ van een godsdienst, eerst de joodse, later ook de christelijke. Wij zijn als moderne westerse individualisten geneigd religie te beschouwen als een privéaangelegenheid, iets voor zon- en feestdagen, niet voor de maandag; iets van de ziel, een innerlijke beleving. Maar de bijbel is allerminst uitsluitend een godsdienstig boek voor privé-doeleinden. Zij spreekt zich voortdurend uit over maatschappelijke en politieke toestanden, en kiest partij in sociale conflicten, toont zich solidair met de arme, de wees, de weduwe en de vreemdeling. Religie heb je in soorten en maten. Veel religie functioneert als legitimatie van politieke en economische systemen van onderdrukking, niettegenstaande de scheiding tussen kerk en staat. Nu deze weken de staatsgreep in Chili van 11 september 1973 wordt herdacht, mag eraan herinnerd worden dat de rooms-katholieke kerk in Chili instemde met de omverwerping van het bewind van president Salvador Allende. De coupplegers, Augusto Pinochet voorop, werden geëerd met een plechtige mis uit dankbaarheid, omdat zij de oude orde hadden hersteld.
Een gedepolitiseerde Jezus, daar zitten we mee. En een gedepolitiseerde Paulus, daar zitten we ook mee. Ik ben het van harte met Horsley eens, en Kleijs Kroon zou dat ongetwijfeld ook geweest zijn, als hij geen spaan heel laat van de gangbare, door kerk en staat geautoriseerde visies op Jezus, die bovendien de huidige imperiale politiek van Amerika, a nation under God, moeten legitimeren. We moeten het verhaal over Jezus verhalen en andere getuigenissen, zoals de brieven van Paulus, kortom, het Nieuwe Testament als ‘joods getuigenis’ - in de historische context plaatsen van de vestiging van het Romeins imperium als nieuwe wereldorde - stampende laarzen, gejuich van overwinning, maar ook kreten van ontzetting, misbaar en rouwbeklag. Enkele tientallen jaren voor de geboorte van Jezus trokken Romeinse legioenen door het joodse land, brandden dorpen plat, maakten gezonde mensen tot slaven, doodden zieken en gehandicapten. Romeinse veldheren benoemden de jonge krijgsman Herodes tot koning over heel het gebied en leverden hem troepen om het volk met harde hand te onderdrukken. Na Herodes’ dood in het jaar 4 voor de gangbare jaartelling werd het joodse land onder rechtstreeks gezag van Rome geplaatst. Romeinse landvoogden zoals Pontius Pilatus benoemden getrouwen tot hogepriesters. Zij collaboreerden met de bezettingsmacht vanuit de tempel in Jeruzalem, door koning Herodes herbouwd en uitgebreid in grandioze hellenistische stijl. Jezus was niet de enige, er waren er meer in die roerige eerste eeuw van onze jaartelling die door hun volgelingen werden beschouwd als de messias, de bevrijder van Israël. De roep om verzet en opstand tegen de Romeinse onderdrukking van het joodse volk in de rijksprovincie Judea werkte dit verschijnsel in de hand. Er werd op allerlei manieren verzet geboden, meer of minder gewelddadig, maar tot overgave kwam het niet, totdat het in het jaar 66 van de gangbare jaartelling echt oorlog werd. Toen stuurde Rome zoveel legioenen naar de opstandige provincie dat er geen houden meer aan was en Jeruzalem, stad en tempel, werd verwoest.
In het grote verhaal van de bijbel wordt verteld hoe mensen worden weggeroepen uit de heersende wereldorde in het oude Nabije Oosten, waarin aller leven, van de wieg tot het graf, verliep volgens even onnaspeurlijke als onveranderlijke wetten. Men beleefde het bestaan als een eeuwige kringloop, een eindeloos wentelend wiel, in beweging gehouden door zonnegod en maangodin. En de levensgang van iedere sterveling werd tot in detail gestuurd door het noodlot. Achter deze religieuze bestaansvisie ging niets anders schuil dan het streven de mensen te onderwerpen aan een massacultuur onder het dictaat van heersers die zich opwierpen als godenzonen. Steden als Oer, Babel en Ninive waren de imponerende symbolen van deze massacultuur. De ‘skyline’ van die steden werd gedomineerd door tempeltorens, raakpunten van hemel en aarde, waar miljoenen mensen, uit alle windrichtingen weggesleept, hebben geknield en gebeden, in gelaten onderwerping. Vergeleken met heel dat pandemonium van almachtige goden vonden zij zichzelf onder de maat; hun levenslot liet geen andere conclusie toe. In het bijbelse verhaal wordt gebroken met dit godsdienstigpolitieke systeem. In het boek Genesis wordt dat gepersonifieerd in Abraham die wegtrekt uit de wereld waarin hij geboren is. Bij Abraham begint een andere geschiedenis: geen kringloop meer, geen gesloten cirkel, maar een weg bijbels sleutelwoord -, de lange weg van de menswording, de moeizame tocht naar een aarde die aan alle mensen een veilig en bewoonbaar huis moet bieden. De vijf boeken van de Thora staan vol opdrachten, voorschriften en leefregels met betrekking tot die lange weg. Zijn die godsdienstig van aard? Verreweg de meeste opdrachten van de Thora zijn niet godsdienstig van aard, maar hebben een maatschappelijke en politieke strekking die uiterst actueel is. Zij houden de mensen een spiegel voor en 14
15
Nog één keer citeer ik Kleijs Kroon: ‘De messiaanse verzoening geschiedde volgens het Nieuwe Testament en dat geheel in de lijn van het Oude Testament, op het religieuspolitieke, het áárdse vlak. Athans was dat nog kenmerkend voor de tijd van het Nieuwe Testament zelf. De in het latere christendom te constateren neiging om het bovenaardse moment in de messiaanse verzoening zeer veel sterker te accentueren dan het aardse aspect is een duidelijke afwijking daarvan. Het was bepaald geen gelukkige ontwikkeling dat Jezus’ messianiteit een veel meer metafysisch dan historischbevrijdend karakter kreeg. Messiaanse titels die aan Jezus gegeven waren, als Christus, Zoon Gods en Heer, verloren toen geheel hun joodse, aardse klank en kregen een bovennatuurlijke, bovenmenselijke betekenis.’ Wat Kroon hier in enkele zinnen schetst, voltrok zich in drie eeuwen waarin de ekklesia haar aanhang grotendeels recruteerde uit niet-joden. Het christendom in wording werd een aangelegenheid van gojiem, zelfs zozeer dat het halverwege de derde eeuw zijn joodse oorsprong goeddels uit het geheugen had gebannen of tenminste verzweeg. De grote christelijke leraren en denkers hadden zich inmiddels bekeerd tot de Griekse wijsbegeerte. Zij ontwierpen een theologie waarin Jezus effectief werd ‘ontjoodst’ en werd opgesloten in een Grieks-wijsgerige logica die weliswaar sluitend is, maar even onherkenbaar voor joden. Daarnaast ontwikkelde de ekklesia zich van een beweging die handelde in strijd met de decreten van de keizer tot een machtsfactor die in de vierde eeuw een alliantie aanging met de Romeinse wereldorde. Zij bood een nieuwe, universele ideologie en daaraan had het Romeinse rijk, zowel organisatorisch als economisch sterk in verval geraakt, grote behoefte. Het christendom in wording droeg een boodschap uit die de grote massa’s houvast beloofde in onzekere, snel veranderende tijden. Het bood een totaalconcept om greep te krijgen op een duistere, door demonische machten beheerste wereld en daaruit te worden bevrijd. Sleutelbegrippen waren ‘zonde’ en ‘bekering’. Alle mensen zijn gelijk, welke maatschappelijke positie ze ook innemen, of ze nu arm zijn of rijk, heer of slaaf, want allen zijn zondaars en staan als zondaars voor de enige God. En er is geen mens of hij kan de zonde overwinnen, de demonen, en tenslotte ook de dood verslaan. Wat de mens moet doen, is zich bekeren, dat wil zeggen: het christelijk geloof aannemen, zich laten dopen met water en zo worden opgenomen in de geloofsgemeenschap (‘kerk’).
leren hen (thora betekent ‘onderwijzing’) hoe mensen verantwoordelijkheid kunnen dragen jegens elkaar; wat ze daarvoor moeten doen en laten. Alle facetten van het menselijk bestaan komen daarbij aan de orde en worden in hun samenhang belicht: politiek, economie, religie (overigens zonder dat woord te gebruiken), erotiek, lijden, ziekte en dood. Veel prachtige, oogverblindende religie is een feilloos werkend instrument in de handen van onderdrukkende machten. De profeten van het oude Israël hebben daarom alle religie onder de tucht geplaatst van een norm: recht doen van mens tot mens. Zoals in het profetische boek Hosea staat geschreven, bij monde van Israëls God: ‘Erbarmen verlang ik, geen offer’ (Hosea 6:6). De bijbelse sleutelwoorden zijn vrede en gerechtigheid. Zij vormen de kern van haar ‘spiritualiteit’. Godsdienst is, bijbels gesproken, eerst en vooral dienst aan mensen. In die zin is de bijbel helemaal geen religieus boek. Zij laat hoogstens ruimte voor religie, voor religiositeit als menselijk talent, zoals mooi kunnen zingen dat ook is. ‘In het feit dat de relatie tot het goddelijke via de relatie tot de mensen verloopt en met de sociale gerechtigheid samenvalt, ligt de hele geest van de bijbel,’ aldus de joodse wijsgeer Emmanuel Levinas, die deze levensleer, de thora, een ‘godsdienst van volwassenen’ noemt - volwassen mensen op deze aarde. Ik noemde Abraham en ik breng u in herinnering dat ik vorig leerhuisseizoen met u een passage las uit de brief van Paulus aan de Galaten, het derde hoofdstuk, waarin de ‘gezondene naar de gojiem’ aan de hand van het Abrahamverhaal in Genesis ‘bewijst’ dat voor de volkeren nu de tijd is aangebroken om deel te krijgen aan de toezegging aan Abraham gedaan: ‘In jou zullen worden gezegend alle familiegeslachten der aarde’ (Genesis 12:3). Deze toezegging wordt vervuld, aldus Paulus, door het nageslacht van Abraham, zijn zaad, dat wil zeggen: door Jezus Messias maar hieruit volgt niet dat de gojiem joden moeten worden en zich dus moeten laten besnijden (althans de mannen onder hen). Zo beantwoordt Paulus de vraag of en op welke manier ‘de volken reeds bij God en bij zijn volk behoren’. Paulus formeerde gemeenschappen van joden en niet-joden samen, op basis van volstrekte gelijkwaardigheid. Daarmee schiep hij een alternatief voor de sociale hiërarchie van de Romeinse imperiale wereldorde: alle scheidsmuren vallen weg, alle tegenstellingen worden opgeheven. Welke? Die tussen jood en Griek, tussen slaaf en vrije, tussen mannelijk en vrouwelijk (vgl. Galaten 3:28). Paulus stichtte dergelijke gemeenschappen in sleutelsteden, metropolen in het oostelijk gebied rond de Middellandse Zee, zoals Tessalonika, Korinte en Efese. Deze gemeenschappen noemde hij ekklesiai, ‘bijeengeroepenen’. Deze naamgeving verraadt Paulus’ religieus-politieke inzet: de Romeinse keizer, aangesproken als ‘heer en redder’ (heer der wereld en redder van de volkeren) werd geëerd en vereerd door de ‘vergaderde gemeenschappen’, ekklesiai, van steden als Filippi, Korinte en Efese. Tegen dit religieus-politieke vertoon van de zijde der Romeinse orde in proclameert Paulus Jezus Messias als ‘heer en redder’ die het einde van Rome inluidt en het begin van een nieuwe wereldorde, het koninkrijk van God, door Paulus ook ‘nieuwe schepping’ genoemd. Geen wonder dat Paulus zich de reputatie verwierf in Tessalonika en elders te hebben verkondigd, aldus het boek Handelingen, dat ‘er een andere keizer is, genaamd Jezus’ en dat de ekklesiai ‘handelen in strijd met de decreten van de keizer’ (Handelingen 17:7).
Zo heeft het christendom in het Romeinse rijk dat op zijn grondvesten schudde, zich ontwikkeld tot het universele (katholikos in het Grieks, ‘katholiek’) geloof in een beter leven dan het Romeins imperium kon bieden, een eeuwig leven niet voor enkele geprivilegieerden, maar voor iedereen. Het grote rijk heeft nog tegengesputterd en onder Diocletianus geprobeerd de ekklesia met wortel en tak uit te roeien, maar het mocht niet baten. Constantijn schreef zijn overwinning op zijn rivaal Maxentius bij de Pons Milvius toe aan Christus en een jaar later, in 313, decreteerde hij godsdienstvrijheid voor iedereen. In 392, onder Theodosius, werd het christendom verheven tot staatsgodsdienst en tot enige religio licita (toegestane religie). Toen het West-Romeinse rijk definitef ten val was gekomen, nam de kerk van het Westen zijn infrastructuur over en blies deze nieuw leven in. De bisschop van Rome trok de kleren van de keizer aan om die nooit meer uit te trekken.
15
16
prijs Є 3,50 (exclusief verzendkosten) - De met ** gemerkte titels zijn samengebracht in de partituur Alles wacht op U. Tien kleine gezangen. Prijs Є 3,50 (exclusief verzendkosten). - De overige liederen zullen binnenkort verkrijgbaar zijn. Wij houden u op de hoogte.
Dubbel-CD en partituren
DANK ZIJ DE WOORDEN Op 22 november is de dubbel-CD Dank zij de woorden van Oosterhuis/Oomen verschenen. Deze CD bevat de volgende titels:
Bestellingen: bij Leerhuis en Liturgie, zie colofon.
CD 1: 1. KLEIN WOORD 2. ALLES WACHT OP U VOL HOOP** 3. GIJ IN UW GRENZELOOS LICHT 4. DAG EN WELKOM 5. GIJ DIE NIEMAND NAAR DE OGEN ZIET 6. GIJ LEVENDE EERSTE EN LAATSTE** 7. HOE VER IS DE NACHT 8. SCHOOT DIE NIEMAND DRAAGT* 9. HIJ ZOU AL IN ZIJN EERSTE LEVENSDAGEN 10. ALS GIJ BESTAAT** 11. DIE MIJ GETROKKEN UIT DE SCHOOT 12. EEN VRIEND 13. VOOR UW AANGEZICHT** 14. IN DE VERGADERZAAL DER GODEN 15. DAT WIJ NIET SLAPEN 16. GIJ DIE EEN EN EEUWIG ZIJT** 17. KLEINST DENKBARE BRON* CD 2: 1 (18). 2 (19). 3 (20). 4 (21). 5 (22). 6 (23). 7 (24). 8 (25). 9 (26). 10(27). 11(28). 12(29). 13(30). 14(31). 15(32). 16(33).
Ingekomen mededeling De Cantorij van de Gereformeerde Kerk van Nieuwkoop zoekt een:
Cantrix/Cantor Wij zijn een groep van vijftien zangers en zangeressen, die met veel enthousiasme onder andere liederen van Huub Oosterhuis zingen. Wij bestaan vijfentwintig jaar en houden ervan regelmatig een muzikale uitdaging aan te gaan. Maar wij zij er op de eerste plaats ter ondersteuning van de gemeentezang. In de regel werken we tien keer per jaar mee aan de diensten. Er is een werkgroep Eredienst. Van de toekomstige cantor of cantrix wordt verwacht contact te onderhouden met of deel uit te maken van deze groep. We denken aan een kandidaat die de opleiding kerkmuziek heeft gevolgd en/of in het bezit is van bevoegdheid 3. Ervaring als cantor/cantrix wordt op prijs gesteld. We prijzen ons als cantorij gelukkig met onze goede en ervaren pianist/organist die de diensten begeleidt en ook de repetities meespeelt, en met een ervaren fluitiste. De gereformeerde kerk van Nieuwkoop is een kleine gemeente in het hart van de randstad.
IN DE HEMEL ONZE VADER VERBERG UW AANGEZICHT NIET VOOR MIJ** AARDE, WERK VAN UW HANDEN NU NOG MET HALVE WOORDEN* KEER U OM** TOEN HEBT GIJ ONS GEZIEN WIE ZIJN LEVEN NIET WIL GEVEN GEZEGEND GIJ VAN HIER TOT WAAR TER WERELD** HOOR JE MIJ?* GIJ DIE HET SPRAKELOZE BIDDEN HOORT GIJ HEBT ONS IN DE MOEDERSCHOOT GEKEND** GIJ DIE ONS NOOIT GEKNECHT HEBT ZOUDT GIJ OOIT MIJ BESCHAMEN* GIJ DIE BOVEN MENSEN UIT** NIEMAND DAN JIJ* DANKZIJ DE WOORDEN*
Reacties gaarne aan: J. de Bruijn, J. van der Haarpark 17 2421 AT Nieuwkoop telefoon 0172-571896 e-mail:
[email protected]
- De prijs van de dubbel-CD is Є 27,50 - Van de met * gemerkte liederen is een partituur verkrijgbaar,
AGENDA TOESPRAKEN AMSTERDAMSE STUDENTENEKKESIA 21 december 24 december 28 december 4 januari 2004 11 januari 18 januari 25 januari 1 februari 8 februari 15 februari 22 februari 29 februari
- Voor de kerstdiensten op 24 december zijn helaas geen kaarten meer beschikbaar vanwege het bereiken van het door de brandweer maximum aantal toegestane bezoekers.
Kees Kok Lukas 7:1-17 Kerstavond: Huub Oosterhuis Huub Oosterhuis Lukas 7:18-35 doopdienst Bettine Siertsema Lukas 7:36-8:3 Alex van ligten Lukas 8:4-25 Alex van Heusden Lukas 8:26-39 Justine Aalders Lukas 8:40-56 Ton Honig Lukas 9:1-17 Huub Oosterhuis Lukas 9:18-36 Kees Kok Lukas 9:37-50 Alex van Heusden Lukas 9:51-62 Hester Smits Lukas 10:1-23
- Op 28 december is er een doopdienst. Informatie daarover bij het secretariaat. Giften en bijdragen De Amsterdamse Studentenekklesia is voor haar voortbestaan geheel aangewezen op giften van particulieren. Giften, legaten, al of niet via de notaris, zijn zeer welkom en dus van harte aanbevolen. Het gironummer van de Amsterdamse Studentenekklesia is: 42.91.154. Nadere informatie bij het secretariaat.
De diensten van de Amsterdamse Studentenekklesia worden gehouden in De Rode Hoed, Keizersgracht 102 en beginnen om 11.00 uur (behoudens de kerstdiensten!). Er is een crèche en, tijdens de toespraak, een kinderkring.
Secretariaat Amsterdamse Studentenekklesia Keizersgracht 96, 1015 CV Amsterdam 020-6260540, bgg: 020-6222942 (Céline Meulman)
16