Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a DEN HAAG
Uw brief
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33
Ons kenmerk
AV/IR/2003/20105 Onderwerp
Datum
Wijziging Ontslagbesluit
10 maart 2003
./.
Hierbij doe ik u – zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling SZW van november 2002 – een wijziging van het Ontslagbesluit toekomen.
Deze wijziging van het Ontslagbesluit heeft betrekking op de ontslagregels voor uitzendbureaus en niet-uitzendbureaus, die werknemers ter beschikking stellen aan of detacheren bij opdrachtgevers. In de ontslagkwestie CMG Nederland had de rechter geoordeeld, dat CMG Nederland bij de keuze van het boventallige personeel mocht uitgaan van een beperkte toepassing van het dienstjarenbeginsel zoals voorzien voor uitzendbureaus in Bijlage B van het Ontslagbesluit. Naar aanleiding van deze uitspraak en de onzekerheid die hierdoor bij gedetacheerde werknemers was ontstaan over hun positie bij ontslag, heb ik op 18 oktober 2002 advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid over een aanpassing van de ontslagregels. De Stichting van de Arbeid heeft op 5 maart 2003 advies uitgebracht, waarvan u bijgaand een afschrift aantreft. Overeenkomstig het advies van Stichting van de Arbeid is in bijgaande wijziging van het Ontslagbesluit verduidelijkt dat de ontslagregels in bijlage B uitsluitend bestemd zijn voor uitzendwerkgevers, die zich ten doel hebben gesteld om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar te brengen (allocatie functie) en die met de overeengekomen uitzendovereenkomsten (als bedoeld in artikel 7:690 BW) op jaarbasis een premieplichtig loon realiseren van tenminste 50 % van de totale loonsom. De andere werkgevers (zoals CMG Nederland), die werknemers ter beschikking stellen aan opdrachtgevers om daar onder toezicht en leiding van de derde werkzaam te zijn, zullen bij bedrijfseconomisch ontslag het normale dienstjarenbeginsel (per bedrijfsvestiging) dienen toe te passen. Wel is het voorstel van de Stichting van de Arbeid overgenomen om deze werkgevers (via introductie van een hardheidsclausule) de mogelijkheid te bieden om in bepaalde omstandigheden van het dienstjarenbeginsel af te wijken. De werkgever zal dan wel aannemelijk moeten maken dat vervanging van een werknemer bij een derde, in het licht van de zakelijke relatie tussen de werkgever en de opdrachtgever, te bezwaarlijk is.
2
Zoals door de Stichting van de Arbeid voorgesteld, zullen de nieuwe ontslagregels over een jaar worden geëvalueerd. Met deze wijzigingen in het Ontslagbesluit wordt aan werkgevers en werknemers ( die voor opdrachtgevers werken) duidelijk gemaakt welke ontslagregels voor uitzendbureaus en welke voor niet-uitzendbureaus gelden bij een voornemen tot bedrijfseconomisch ontslag. De gedetacheerde werknemers bij een niet-uitzendbureau hebben nu de zekerheid dat op hen het normale dienstjarenbeginsel van toepassing is en de betreffende werkgevers hebben nu de zekerheid dat in bepaalde omstandigheden afwijking van het dienstjarenbeginsel is toegestaan. Hiermee is naar mijn oordeel op een evenwichtige wijze rekening gehouden met de belangen van deze categorie werkgevers én werknemers.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(mr. A. J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 maart 2003, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/IR/2003/20105, tot wijziging van het Ontslagbesluit De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Gelet op artikel 6, derde en vierde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945; Gezien het advies van de Stichting van de Arbeid inzake ontslagregels in uitzendrelaties, van 4 maart 2003 (S.A. 03.02095/Ha); Besluit: Artikel I Het Ontslagbesluit wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 4:1, tweede lid, komt te luiden: 2. Indien een uitzendwerkgever als bedoeld in Bijlage B een verzoek om toestemming tot opzegging van een arbeidsverhouding doet op grond van bedrijfseconomische redenen wordt bij de beoordeling van die redenen tevens die bijlage in acht genomen. B In artikel 4:2 worden het vierde en vijfde lid vernummerd tot vijfde en zesde lid, en wordt na het derde lid een lid wordt ingevoegd, luidende: 4. Indien de werkgever aannemelijk maakt dat de vervanging van een werknemer die uit hoofde van zijn functie bij een derde te werk is gesteld om onder diens toezicht en leiding werkzaam te zijn, in redelijkheid niet kan worden geëffectueerd, kan de Centrale organisatie werk en inkomen deze werknemer bij de toepassing van het eerste lid buiten beschouwing laten. C
-
Bijlage B wordt als volgt gewijzigd: 1. In de eerste alinea worden de eerste twee volzinnen vervangen door: In geval van een verzoek om toestemming tot opzegging van de arbeidsverhouding vanwege bedrijfseconomische redenen, dat is ingediend door een uitzendwerkgever, is deze bijlage van toepassing. Onder uitzendwerkgever wordt in deze bijlage verstaan de werkgever (natuurlijke persoon of rechtspersoon) die als doelstelling heeft om in het kader van beroep of bedrijf werknemers ter beschikking te stellen aan derden (opdrachtgevers) om onder hun leiding en toezicht werkzaam te zijn en zodoende vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar te brengen (hetgeen kan blijken uit de statuten van de werkgever-rechtspersoon dan wel uit andere feiten of omstandigheden zoals het openstellen van de mogelijkheid tot inschrijving door werkzoekenden); én
4
-
wiens premieplichtige loonsom op jaarbasis voor ten minste 50% wordt gerealiseerd in het kader van uitzendovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:690 BW (onder andere conform het Besluit indeling uitzendbedrijven van 6 oktober 1999 als vermeld in de Stcrt. 2000, nr. 49). Indien de werkgever aan deze twee criteria voldoet zijn de ontslagregels in deze bijlage van toepassing ten aanzien van werknemers met wie uitdrukkelijk is overeengekomen dat zij uitsluitend en voor de volledige bedongen arbeidsduur onder toezicht en leiding van een derde werkzaam zullen zijn. Daarbij worden korte perioden waarin deze werknemers ter vermijding van leegloopkosten eventueel anderszins werkzaam zijn buiten beschouwing gelaten. 2. De laatste alinea wordt vervangen door: Afwijking van het dienstjarenbeginsel is mogelijk op grond van artikel 4:2, derde, vierde en vijfde lid. Artikel II Op verzoeken om toestemming tot opzegging van een arbeidsverhouding ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling alsmede op verzoeken om toestemming tot opzegging van een arbeidsverhouding ingediend na de datum van inwerkingtreding van deze regeling die voortvloeien uit een voor die datum ingediende melding collectief ontslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet melding collectief ontslag, blijft het Ontslagbesluit van toepassing zoals deze gold op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling. Artikel III Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. ‘s-Gravenhage, 6 maart 2003 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
5
Toelichting Algemeen Onderhavige wijzigingen van het Ontslagbesluit vloeien voort uit de gerechtelijke uitspraken in de kwestie CMG Nederland. Daarbij stond de vraag centraal of de bijzondere ontslagregels van Bijlage B ook mochten worden toegepast op een nietuitzendbureau dat gebruik maakt van detacheringsconstructies. Hoewel deze bijlage was bedoeld voor de gewone uitzendbureaus, was de rechter van oordeel dat Bijlage B op CMG Nederland mocht worden toegepast. Dit was voor mij aanleiding advies te vragen aan de Stichting van de Arbeid over een aanpassing van de ontslagregels. Over deze problematiek heeft de Stichting van de Arbeid op 5 maart 2003 advies uitgebracht. De Stichting van de Arbeid heeft geadviseerd Bijlage B zodanig aan te passen dat deze bijlage, in overeenstemming met de oorspronkelijke bedoeling, alleen mag worden gebruikt voor de ‘gewone’ uitzendbureau’s. Hiertoe is de definitie van uitzendwerkgever in Bijlage B aangescherpt. De werkgevers die niet als uitzendbureau kunnen worden aangemerkt, maar wel werknemers ter beschikking stellen aan opdrachtgevers, dienen het normale dienstjarenbeginsel toe te passen. Wel wordt voorgesteld om voor nietuitzendbureaus een zogeheten hardheidsclausule te introduceren, die dergelijke werkgevers in staat stelt om in bepaalde gevallen af te wijken van het dienstjarenbeginsel. Tenslotte adviseert de stichting de nieuwe ontslagregels over een jaar te evalueren De door de stichting voorgestelde wijzigingen zijn in onderhavig besluit opgenomen, die overeenkomstig het advies van de Stichting van de Arbeid over een jaar zullen worden geëvalueerd.. Onderstaand worden de wijzigingen nader toegelicht. Artikelsgewijze toelichting Artikel 4:1 Deze wijziging betreft een technische aanpassing, waarbij wordt verwezen naar de nieuwe definitie van uitzendwerkgever in Bijlage B. Artikel 4:2, vierde lid Steeds meer bedrijven (vooral in de zakelijke dienstverlening) maken gebruik van detacheringsconstructies, waarbij werknemers onder toezicht en leiding van derden werkzaamheden verrichten. Indien de economische bedrijvigheid afneemt, kan er een situatie ontstaan dat er voor ter beschikking gestelde werknemers op enig moment onvoldoende vervolgopdrachten voorhanden zijn. Hierdoor kunnen werknemers structureel boventallig worden, waardoor bedrijven zich op enig moment genoodzaakt zien de personele bezetting in te krimpen.. Normale toepassing van het dienstjarenbeginsel van artikel 4:2 eerste lid van het Ontslagbesluit zou er in dergelijke gevallen toe kunnen leiden dat een bij en onder toezicht en leiding van een opdrachtgever werkzame werknemer voor ontslag in aanmerking moet worden gebracht, hoewel een vervanging van deze werknemer bij die opdrachtgever redelijkerwijs niet kan worden geëffectueerd. Daarom introduceert het nieuwe vierde lid van dit artikel een hardheidsclausule. Hiervan kan gebruik worden gemaakt, indien de werkgever aannemelijk maakt dat een vervanging van een werknemer, die uit hoofde van zijn functie (krachtens arbeidsovereenkomst) bij een derde te werk is gesteld om onder diens toezicht en leiding werkzaam te zijn, in redelijkheid niet kan worden geëffectueerd. Met ‘vervanging’ wordt hier bedoeld dat op grond van een ruilaanbod van de werkgever aan de opdrachtgever een overtollige werknemer met een hogere anciënniteit in de plaats treedt van een in een uitwisselbare functie werkzame werknemer met een lagere anciënniteit. De werkgever zal ten genoegen van de CWI aannemelijk moeten maken dat vervanging van de betrokken werknemer, in het licht van de zakelijke relatie tussen de werkgever en de opdrachtgever, te bezwaarlijk zou zijn. Daarbij kunnen verschillende omstandigheden een rol spelen, zoals
6
-
de inhoud van de opdrachtovereenkomst tussen werkgever en opdrachtgever, alsmede de duurzaamheid van de relatie tussen hen beiden. Het enkele feit dat de opdrachtovereenkomst vermeldt dat vervanging niet is toegestaan, is onvoldoende; de mate waarin de persoonlijke kwaliteiten en vaardigheden van de betrokken werknemer voor de opdrachtgever van belang zijn; de mate waarin bezwaren tegen vervanging zijn terug te voeren op een tekort aan scholingsinspanningen van de zijde van de werkgever; de duurzaamheid van de relatie tussen de betrokken werknemer en de opdrachtgever; de verhouding tussen de terbeschikkingstelling van de betrokken werknemer bij deze opdrachtgever en het totaal van zijn arbeidsduur bij de werkgever; de wijze waarop vervanging van de betrokken werknemer is geregeld in andere gevallen, zoals ziekte of vertrek naar een andere werkgever, en de wijze waarop daarmee in de praktijk is omgegaan; de benodigde inwerkperiode in relatie tot de resterende looptijd van de werkzaamheden die voortvloeien uit de opdracht; de mate waarin de voortgang van de werkzaamheden door een eventuele vervanging wordt geschaad. Bijlage B In Bijlage B wordt de definitie van uitzendwerkgever verduidelijkt. Er is eerst sprake van een uitzendwerkgever in de zin van deze bijlage als aan een tweetal criteria wordt voldaan. De bedrijfsactiviteiten dienen gericht te zijn op het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt (allocatie functie). Daarnaast moet met de daaruit voortvloeiende uitzendovereenkomsten (als bedoeld in artikel 7:690 BW) op jaarbasis een premieplichtige loonsom worden gerealiseerd van ten minste 50 % van de totale loonsom. Met dit laatste criterium wordt ten behoeve van de indeling in een premieklasse eveneens bepaald of het bedrijf kan worden aangemerkt als een uitzendbedrijf (Besluit indeling uitzendbedrijven van 6 oktober 1999 als vermeld in de Stcrt. d.d. 9 maart 2000, nr. 49). Overgangsrecht Hierin wordt geregeld dat de nieuwe regels alleen gelden voor ontslagverzoeken die na de datum van inwerkingtreding van deze regeling bij de Centrale organisatie voor Werk en Inkomen (CWI) zijn ingediend. Ontslagverzoeken, die voortvloeien uit een voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling ingediende melding collectief ontslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet melding collectief ontslag, worden afgehandeld op basis van de oude ontslagregels. Dit om te voorkomen dat werkgevers die op grond van de oude ontslagregels reeds ontslagaanzeggingen hebben gedaan, deze ongedaan zouden moeten maken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)