Sociaal Akkoord 2013: Arbeidsmarkt in beweging
6 Flex-en-zeker opnieuw uitgevonden
Flex-en-zeker opnieuw uitgevonden
Aart van der Gaag Inleiding Flexibiliteit is niet meer weg te denken uit onze maatschappij. Het is essentieel voor het optimaal functioneren van onze economie én arbeidsmarkt. Het maakt het bedrijfsleven veerkrachtig en concurrerend. En ook voor werknemers is ‘flex’ steeds vaker een bewuste keuze, omdat het vrijheid geeft om een goede balans te vinden tussen werk en privé. En misschien nog wel belangrijker: flex is voor velen de toegangspoort tot werk. Toch waardeert niet iedereen de flexibele arbeidsmarkt. De vakbonden zijn zelfs een ware oorlog tegen flex begonnen en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Lodewijk Asscher, heeft die oorlog min of meer omarmd. In april dit jaar werd een polderakkoord gesmeed met als hart: een nieuwe balans tussen flex en zeker. Toen dit zogeheten Mondriaan-akkoord er kwam, hield ik mijn hart vast. Veel mensen praten namelijk over flex zonder echt te weten waar ze het over hebben; ook beleidsmakers, journalisten, politici en vakbonden. Goede en slechte vormen van flex worden gemakshalve op één hoop gegooid. Maar dat flex ons veel gebracht heeft, wordt vaak vergeten. Zonder flex geen weerbare economie en bedrijven die kunnen meeademen met de conjunctuur. Zonder flex geen opstap voor veel werkzoekenden die anders niet of nauwelijks aan het werk komen, zonder flex ook geen doorstroom naar een volgende baan. Veel landen zijn jaloers op ons model. Maar zoals aan alles zitten er helaas ook schaduwkanten aan flex. De snelle jongens zien hun kansen en komen met vormen van flexibiliteit die we niet moeten willen. Uitbuiting van zwakkeren vindt plaats en marginale bedrijven zoeken de grenzen van het toelaatbare op, of gaan eroverheen. Weliswaar zijn deze verschijnselen procentueel slechts een klein deel van de flex, maar ze krijgen - terecht - veel publiciteit. Deze verkeerde vormen van flex roepen de agressie op van vakbonden en politici. En het ergste: de zwakkeren op de arbeidsmarkt lijden eronder. Toch mag dit niet tot de conclusie leiden dat flex is doorgeslagen. In vijftien jaar tijd is de flexibele schil met 5% gegroeid. En deze stijging is vooral te danken aan het aantal mensen met een tijdelijk contract en zzp’ers. Het uitzenden is niet gegroeid in die vijftien jaar. De verwachting destijds was dat mindere flexvormen, zoals nuluren- en oproepcontracten, min of meer zouden verdwijnen en het aandeel uitzenden zou groeien (na het Flexakkoord in 1996 en de Wet Flexibiliteit en zekerheid in 1999). Het tegendeel is waar gebleken. De conclusie zou kunnen zijn dat uitzenden niet innovatief genoeg is geweest om de ontwikkelingen bij te benen, maar dit bestrijd ik. De uitzendbranche heeft zich goed mee ontwikkeld met de markt en uitzendwerk is een enorme allocatiemachine geworden voor bijstanders en werklozen. Bijna 40% van deze WW’ers en WWB’ers keert via uitzenden terug naar de arbeidsmarkt. Dit is mede te danken aan de goede samenwerking
45
Flex-en-zeker opnieuw uitgevonden
met UWV en gemeenten. Nee, dat het aandeel uitzenden in de totale flexschil eerder af- dan toeneemt, is te wijten aan de kosten. Uitzenden kent een goede CAO (de ABU-CAO is dit jaar weer voor vijf jaar vernieuwd) en hoge sociale zekerheidskosten. Met deze twee aspecten is het lastig concurreren tegen allerlei minder fraaie vormen van flexwerk. Feiten en cijfers, hoe groot is het verschil echt? ‘De flexibiliteit is op hol geslagen’. Zeg het maar vaak genoeg en het wordt nog waar ook. Feiten en cijfers worden in politieke discussies vaak vermeden, beelden overheersen. Daarom is het goed dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) er is, een onafhankelijk en betrouwbaar orgaan. Laten we eens beginnen met een stukje historie. De cijfers van het CBS zijn vanaf 1996 beschikbaar, en dat is niet voor niets. In dat jaar werd het Flexakkoord gesloten. Een uniek akkoord in de polder, die toen - net als nu in de tijd van het sociaal akkoord - schijndood was. Het Flexakkoord wordt ook wel het ‘keukentafelakkoord’ genoemd. Aan de keukentafel van de toenmalige FNV-voorzitter Lodewijk de Waal werd een uniek compromis afgesloten met een evenwicht tussen enerzijds de noodzakelijke flexibiliteit in het bedrijfsleven met betrekking tot arbeidsovereenkomsten en anderzijds de broodnodige zekerheid die mensen nu eenmaal als werknemer verlangen. Dit akkoord werd in 1999 vertaald in de Wet Flexibiliteit en zekerheid, waarin onder meer het uitzenden werd geregeld. Maar deze Flexwet gaat verder dan uitzenden alleen. Zo werden de tijdelijke contracten geregeld en werden nuluren- en oproepcontracten moeilijker gemaakt. Over zzp werd echter in die tijd nog helemaal niet gesproken. De 3 x 3-regel werd ingevoerd (drie tijdelijke contracten in drie jaar). Die regel was bij CAO overigens wel uit te breiden (‘driekwart dwingend recht’) en een aantal sectoren maakten hier dan ook grif gebruik van. Dit deden zij overigens met instemming van de vakbonden! Met betrekking tot uitzenden leidde dat onder meer tot een ABU-CAO, waarbij 78 weken uitzenden in fase A (met uitzendbeding) mogelijk werd (dit was in de wet 26 weken), acht contracten in twee jaar in fase B (deze fase komt na 78 weken in fase A of eerder indien gewenst). In de wet waren drie contracten bepaald) en kwam na die periode tot slot fase C, een contract voor onbepaalde tijd. De NBBU-CAO (ook uitzenden) kent nog ruimere regels. Sommige sectoren gingen nog verder, tot aan bijna oneindige flexibele mogelijkheden. Toch gaven achtereenvolgende evaluaties van de Wet Flexibiliteit en zekerheid aan dat er een redelijk beeld van de flex in Nederland was ontstaan, het aantal uitzonderingen was beperkt, en de bedoelingen van de wet werden gerespecteerd. Hieronder volgt een vergelijking tussen 1996 en 2012 in cijfers: 1996
2012
Zelfstandigen zonder personeel
397
752
Overig flexibel
189
274
46
Sociaal Akkoord 2013: Arbeidsmarkt in beweging
1996
2012
Tijdelijk contract > 1 jaar
100
118
Tijdelijk contract met uitzicht op vast
163
421
Oproepkracht
165
196
Uitzendkracht
191
169
Aantallen x 1000 Aandeel flexvorm in werkzame beroepsbevolking (WBB)
1996
2012
Zelfstandigen
11,8%
14,8%
Overig flexibel
3,1%
3,7%
Tijdelijk contract > 1 jaar
1,6%
1,6%
Tijdelijk contract met uitzicht op vast
2,6%
5,7%
Oproepkracht
2,7%
2,7%
Uitzendkracht
3,1%
2,3%
Totaal
24,8%
30,8%
1996
2012
Zelfstandigen
47,4%
48,2%
Overig flexibel
12,3%
12,1%
Tijdelijk contract > 1 jaar
6,5%
5,2%
Tijdelijk contract met uitzicht op vast
10,6%
18,5%
Oproepkracht
10,7%
8,6%
Uitzendkracht
12,4%
7,4%
Totaal
100,0%
100,0%
Aandeel flexvorm in totale flexschil
Wat geeft nadere analyse van deze cijfers nu aan? Ik zal er een drietal geven: 1. De grote groei met betrekking tot flexibiliteit zit bij de groep ‘tijdelijk contract met uitzicht op vast’ met 158% en bij de zelfstandigen zonder personeel (zzp) met 89%. 2. Het beleid tot terugdringen nuluren- en oproepcontracten is niet gelukt. Deze
47
Flex-en-zeker opnieuw uitgevonden
3.
zijn zelfs gegroeid. Uitzenden heeft ingeleverd. Was het in 1996 de verwachting dat uitzenden wel tot een penetratiegraad van 6% kon doorgroeien, het tegendeel bleek waar. Van een aandeel van 3,1% in 1996, is uitzenden 12% teruggelopen tot nu 2,3%.
Een eerste conclusie zou kunnen zijn: hoe strenger je een sector reguleert bij CAO en sociale wetgeving, hoe duurder deze wordt en hoe vaker er naar andere (mindere) vormen wordt gevlucht. De rol van uitzenden op de arbeidsmarkt De uitzendbranche bestaat nu meer dan 50 jaar. De beginperiode van onze branche stond vooral in het teken van strijd. Uitzendondernemers werden met de nek aangekeken. We moesten vechten voor erkenning voor onze positie als sector. Gelukkig is er in 50 jaar veel veranderd en hebben wij als branche maatschappelijke erkenning gekregen voor onze rol op de arbeidsmarkt. Terecht, als je kijkt naar het aantal mensen dat we bemiddelen. Jaarlijks gaan ruim 750.000 mensen via een uitzendbureau aan de slag en dagelijks zijn er zo’n 169.000 uitzendkrachten aan het werk. Daarmee is de sector de grootste werkgever van ons land en niet meer weg te denken van de Nederlandse arbeidsmarkt. Aan de andere kant vervult de uitzendsector met deze grote aantallen slechts 2,3% van de totale beroepsbevolking en nog geen 10% van de flexibele arbeidsplaatsen. Een aantal harde cijfers over het jaar 2011: 8
Omzet uitzendbranche
€°11,4 miljard
Bron: CBS
Aantal plaatsingen door uitzendbureaus
1,4 miljoen
Bron: Ecorys
Aantal uitzendkrachten per jaar1
752.533 *
Bron: ITS
Aantal uitzendkrachten per dag
169.000
Bron: CBS
Via het uitzendbureau komen snel de juiste mensen op de juiste plaats en/of worden zij doorgeleid naar ander werk, eventueel met een opleidingstraject om hun kansen te vergroten. Als geen ander weet de uitzendsector hoe je vraag en aanbod op de arbeidsmarkt optimaal kunt matchen. Deze zogeheten ‘allocatiefunctie’ van uitzendwerk heeft een belangrijke economische meerwaarde. Daarnaast hebben uitzendorganisaties een steeds grotere rol gekregen bij het aan werk helpen van mensen die maar moeilijk aan de slag kunnen komen. Zoals mensen met een beperking, jongeren zonder startkwalificatie, ouderen of langdurig werklozen. Dat blijkt ook uit de cijfers: meer dan een derde van alle mensen die een baan vonden vanuit de bijstand of de WW, lukte dat via het uitzendbureau. Via een uitzendbureau durven bedrijven deze mensen wel een kans te geven. Daarbij * Toelichting: Het jaarcijfer betreft een stroomcijfer. Dit betekent dat er is gemeten over een periode, in dit geval het jaar 2011. Het dagcijfer van CBS betreft een standcijfer. Dit betekent dat er is gemeten op enig bepaald moment (bijvoorbeeld op 1 januari van een jaar). Daarnaast publiceert CBS geen cijfers over banen van minder dan 12 uur per week. Het dagcijfer betreft dus een onderschatting van de werkelijkheid.
48
Sociaal Akkoord 2013: Arbeidsmarkt in beweging
is een uitzendbureau laagdrempelig, en durven werkzoekende uitkeringsgerechtigden sneller bij een uitzendbureau binnen te lopen dan een ‘normale’ sollicitatieprocedure te doorlopen. Wij hebben als branche onze verantwoordelijkheid als goede werkgever opgepakt. Met de in 2012 afgesloten CAO voor Uitzendkrachten heeft de uitzendbranche een robuuste nieuwe CAO, die als een doorbraak in de polder wordt gezien. Het grote economische en maatschappelijke belang van uitzendwerk wordt in deze CAO erkend. Afspraken over gelijkheid in beloning tussen uitzendkrachten en vaste medewerkers brengen ‘flex’ en ‘vast’ dichter bij elkaar. Uitzenden als duurzame flexibiliteit voor een duurzame economie: het past bij uitstek bij de maatschappelijke trend. Werknemers kiezen immers minder vaak voor een baan van nine to five, maar willen werk en privé flexibel kunnen inrichten. De vakbonden, die zich hard uitspreken over doorgeslagen flex, hebben uitzenden als preferente vorm van externe flexibiliteit in deze CAO betiteld. Dat zegt toch voldoende over het vertrouwen dat de vakbonden hebben in de uitzendbranche en de maatschappelijke rol die uitzendwerk speelt. Ook de overheid zoekt steeds meer de samenwerking met de uitzendbranche op om mensen naar werk te begeleiden. Deels noodgedwongen, omdat gemeenten en UWV te maken hebben met krimpende budgetten voor bijvoorbeeld re-integratietrajecten, maar steeds vaker omdat ze het willen. Omdat ze zien dat samenwerking loont. In steeds meer gemeenten blijkt de uitzendbranche de juiste partner om mensen met een uitkering weer aan de slag te krijgen en nu al worden honderden mensen aan het werk geholpen via een partnership met de uitzendsector. Niet voor niets heeft Staatssecretaris Klijnsma € 5 miljoen beschikbaar gesteld voor het project Ontsluiting werkzoekendenbestand, waarbij gemeenten en uitzendondernemingen samen optrekken om WW’ers en WWB’ers in kaart te brengen en (weer) aan het werk te helpen. Een recente ontwikkeling die ook veel zegt over de huidige rol die de uitzendbranche speelt op de arbeidsmarkt is dat ‘nieuwe’ werklozen zich tegenwoordig verplicht moeten inschrijven bij het uitzendbureau om recht te krijgen op een uitkering. Waar we als branche vroeger aanliepen tegen een terughoudende opstelling van de overheid op het gebied van uitwisseling van gegevens, wordt steeds meer openheid van zaken gegeven. Overheidsinstanties beseffen dat door deze openheid proactiever en effectiever gewerkt kan worden, waardoor een werkloze sneller bemiddeld kan worden. Want hoe langer iemand werkloos is, hoe moeilijker het wordt om diegene te bemiddelen. De samenwerking met UWV is al eerder op gang gekomen. En die samenwerking is meer dan vruchtbaar gebleken, onder andere door de speeddates, waarbij werkzoekenden en intercedenten van verschillende uitzendorganisaties met elkaar kunnen kennismaken en de mogelijkheden om werk te vinden met elkaar verkennen. In 2012 heb ik namens de ABU samen met Bruno Bruins, voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV, een officiële overeenkomst hierover getekend en inmiddels vinden op alle Werkpleinen in Nederland deze speeddates plaats. We hebben ook alweer nieuwe afspraken met UWV kunnen maken, die zich voornamelijk richten
49
Flex-en-zeker opnieuw uitgevonden
op specifieke doelgroepen, zoals Wajongers, ouderen en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Toelichting: Van de baanvinders uit de WW vindt ruim een derde weer werk met hulp van een uitzendbureau. Voor nog meer mensen uit de bijstand die een baan vinden (39%), is uitzendwerk de weg naar werk
De rafelranden van flex De rol van uitzenden is algemeen geaccepteerd en gewaardeerd, zo veel is duidelijk. Waarom dan toch al die discussie over doorgeslagen flex? Helaas brengt flex (dat veel meer is dan uitzenden alleen) niet alleen maar zegeningen. Het is een sector die van oudsher ook allerlei lieden aantrekt die het niet zo nauw nemen met wet- en regelgeving. Tegenwoordig wordt dat gedomineerd door veel verhalen over Polen, Bulgaren of Roemeense ‘uitzendbureaus’. Maar vroeger werden ze gewoon koppelbaas genoemd. In de internationale wereld heet het ‘precarious labour’. Op de arbeidsmarkt zijn veel misstanden en ze zitten vrijwel altijd in de onderkant; lage salarissen, slechte arbeidsomstandigheden en uitbuiting, tot aan moderne slavernij toe. Extreme voorbeelden kennen we allemaal, zoals bij de aspergekweekster in Someren. Maar hebben we daar te maken met flex? Uitbuiting is van alle tijden. Het ontstaat wanneer groepen staan te dringen voor werk, wanneer groepen illegaal zijn en wanneer de concurrentie zo hard is dat de laagste kosten zegevieren en de ethiek van het ondernemen vergeten wordt. Dan ziet men schijn-zzp ontstaan, met tarieven van € 8 of nog lager en schaamt de bonafide ondernemer zich voor zijn sector. Met betrekking tot uitzenden heeft de ABU zich steeds ingezet voor een harde aanpak en een scherp onderscheid tussen malafide en gecontroleerde organisaties. Het gedifferentieerde beeld van uitzenden laat zich in het volgende plaatje duidelijk schetsen.
50
Sociaal Akkoord 2013: Arbeidsmarkt in beweging
51
Flex-en-zeker opnieuw uitgevonden
Het uitgangspunt is een publiek-privaat stelsel, waarin zelfregulering en overheidsregulering elkaar versterken. De sector scheidt via registratie en certificering de goede ondernemers van de slechte. Publieke en private handhavers zorgen voor de opsporing en harde aanpak van malafide uitzenders. Binnen de uitzendbranche is veel draagvlak voor deze vorm van samenwerking, ondanks de private regeldruk die daarbij komt kijken. De ABU ziet de publiek-private aanpak als veel effectiever dan de uitzendvergunning, waarbij de handhavende overheid alleen komt te staan. Sinds 2007 beschikt de uitzendsector over een hoogwaardig landelijk certificaat voor alle uitzendondernemingen die aan een aantal strenge normen voldoen: het SNA-certificaat (Stichting Normering Arbeid). Het betreft normen op het vlak van onder andere minimumloonbetaling en afdrachten van loonheffingen en omzetbelasting. Inmiddels zijn er ruim 3.000 uitzendorganisaties die het SNA-certificaat voeren. Daarmee kan het kaf van het koren worden gescheiden. Ook heeft de uitzendbranche samen met de vakbonden een speciale CAO-politie SNCU (Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten) in het leven geroepen die uitzendondernemingen controleert en - via de rechter - boetes oplegt aan overtreders. Al vele jaren strijden wij als ABU tegen malafide praktijken. In 2008 pleitte de ABU bij de landelijke overheid voor een zogeheten ‘sluitende aanpak malafiditeit’. Wij stelden voor om een registratieplicht voor uitzendbureaus in te voeren, vrijwaring van inlenersaansprakelijkheid te regelen voor bedrijven die samenwerken met gecertificeerde uitzendorganisaties en afspraken te maken over informatie-uitwisseling tussen publieke en private handhavers. Onze strijd duurde lang, maar door onze volharding slaagden we wel in onze missie en sinds 1 juli 2012 is deze aanpak dan ook een feit. Uitzendorganisaties hebben een registratieplicht bij de Kamer van Koophandel. Niet-geregistreerde bureaus riskeren een boete van € 12.000 per uitzendkracht. Datzelfde geldt voor bedrijven die uitzendkrachten inlenen van niet-geregistreerde bureaus. Ook de mogelijkheid tot vrijwaring is per juli vorig jaar geregeld. Bedrijven die kiezen voor een gecertificeerd uitzendbureau kunnen zich vrijwaren van de aansprakelijkheid voor achterstallige loonheffingen en omzetbelasting: een extra stimulans om te kiezen voor bonafide bureaus. De informatie-uitwisseling van gegevens waardoor hardnekkige fraudeurs kunnen worden aangepakt, is deels op gang gekomen. Maar om zaken nog effectiever te kunnen aanpakken, is nog meer uitwisseling van informatie tussen SNA, CAOpolitie, Inspectie SZW, Kamer van Koophandel, Belastingdienst, Openbaar Ministerie en gemeenten nodig. Door al deze wetgeving en maatregelen wordt het gelukkig steeds moeilijker voor malafide ondernemers om uit het zicht te blijven. De focus zal ook steeds meer komen te liggen op een relatief beperkt aantal natuurlijke personen dat schuil gaat achter de honderden rechtspersonen (BV’s) die in de markt actief zijn. Ik kon een keer meekijken in de keuken van een inspecteur van de Belastingdienst en ik was diep onder de indruk van de problemen waar zij in de praktijk tegenaan lopen en met welke onvermoeibare inzet zij tegen die malafide praktijken vechten. Het is
52
Sociaal Akkoord 2013: Arbeidsmarkt in beweging
onvoorstelbaar hoe snel criminele ‘uitzenders’ bureautjes – met soms alleen een 06-nummer – op- en aftuigen en daarmee vrijwel ongrijpbaar zijn. Maar naast de malafide uitzenders zijn er ook allerlei andere vormen van flexibiliteit die het daglicht slecht verdragen en waarbij de werkende mens slecht is beschermd. Zij veroveren steeds meer markt door arbeid onder de prijs te leveren. Een krachtdadige handhaving van de overheid, waar mogelijk ondersteund door de private sector, kan en moet het tij keren. Is het Sociaal Akkoord 2013 het antwoord op flex/vast? Is flex nu echt doorgeslagen? Nee, dat vind ik niet. Wel zijn er lelijke rafelranden aan flex en die moeten we bestrijden. Maar dit gaat voorbij aan de vraag waarom er ‘zoveel’ flex is. Bij die discussie wordt vaak het ontslagrecht erbij gehaald (hetgeen nu ook wordt aangepast in het Sociaal Akkoord). Toch denk ik dat de oorzaak van toenemende flexibiliteit op de arbeidsmarkt dieper ligt, in positieve zin, maar ook in negatieve. Het begrip ‘werkgever’ is ondertussen zo geladen met verantwoordelijkheden voor werkgevers, dat veel (wellicht vooral kleinere) ondernemers deze verantwoordelijkheden niet meer kunnen waarmaken. Met twee jaar doorbetaling voor ziekte is Nederland wereldrecordhouder (ter vergelijking: Duitsland 6 weken!). Daar komt straks nog tien jaar verantwoordelijkheid voor de WGA bij, zelfs als een werknemer maar heel kort in dienst is geweest. De ontslagroute wordt vereenvoudigd en voor bepaalde groepen iets goedkoper. Daartegenover staat echter de transitievergoeding; als de werknemer twee jaar voor een bedrijf gewerkt heeft, dan heeft hij bij ontslag recht op een vergoeding van de werkgever. Zorgverlof, calamiteitenverlof en nog veel meer regelingen vinden we terug in CAO’s. Een CAO die we ook in de uitzendbranche hebben, een heel dikke bovendien. Zzp kent geen CAO, geen sociale zekerheid en geen afbreukrisico voor de werkgever, mits die werkgever op de juiste juridische manier met zzp’ers werkt natuurlijk, anders blijkt achteraf wellicht dat de zzp’er toch ‘gewoon’ werknemer was en moet de werkgever alsnog allerlei premies betalen. Dan hoeven we er ook niet van op te kijken dat het fenomeen zzp tegen de klippen op groeit. Ondernemers maken kostenafwegingen, willen zich vaak ook maatschappelijk gedragen, maar ergens lijkt een omslagpunt. Dat deze bewegingen leiden tot afwenteling van de risico’s naar een andere organisatie van het werk – zoals uitzenden, payroll, outsourcing of zzp – is dus voor de hand liggend. De positieve lading van flex aan de werknemerskant wordt in de discussie nauwelijks genoemd. Steeds meer mensen werken aan een andere balans tussen werk en privé, op dag- of weekbasis of door het jaar heen. Binnen het uitzenden noemen we dat de flexprofessional, maar het kan natuurlijk ook als zzp’er of bez’er, bewust economisch zelfstandige, de nieuwe term voor de échte zzp’er. Wat gaat het sociaal akkoord brengen? De polder is er met een redelijk compromis uitgekomen. Flexibiliteit aan de voorkant blijft overeind staan, zij het enigszins aangepast, maar dat is terecht. Het uitzenden is niet ernstig beperkt. De wettelijke termijn om bij CAO het benutten van het uitzendbeding te maximeren tot 78 weken is gelijk aan wat de ABU en de vakbonden al in de CAO voor Uitzendkrachten hebben geregeld. Dit zorgt zelfs voor een level playing field ten opzichte van steeds meer CAO’s die in de uitzendsector worden afgesloten. Ook is in het akkoord afgesproken om het aantal contrac-
53
Flex-en-zeker opnieuw uitgevonden
ten voor bepaalde tijd terug te brengen van acht naar zes. Dit geldt ook voor de uitzendbranche. Dat is wel jammer, maar als dat rust brengt op de markt en enkele minder geslaagde flexvormen verdwijnen, dan is dat het waard. Als het sociaal akkoord goed wordt uitgevoerd verwacht ik dat flex, nadat het akkoord is omgezet in wetgeving, verder gereguleerd wordt. Met als resultaat: minder ‘slechte’ flex en meer ‘betere’ flex. De markt is echter hardnekkig. Nederland is beter in regelgeving dan in handhaving. Het CBS verwacht geen wonderen van de maatregel 2 x 2 (twee contracten in twee jaar tijd). Ik vrees zelfs dat contracten korter worden en ‘draaideur’-flexkrachten’ vaker gaan voorkomen. De vakbonden kiezen niet echt. Ja, voor de vaste baan, maar die zal niet zijn oude positie hernemen. Flex zal niet minder worden, maar meer. 70% van de werknemers heeft nog steeds een vaste baan. Dat is betrekkelijk veel en zal niet meer groeien. Uiteraard hoop ik dat uitzenden, met zijn nieuwe CAO, erkend door de vakbeweging als preferente vorm van flex, weer zal gaan groeien. Niet ten koste van vaste banen, maar ten koste van andere flex. Maar dan moet ook iedereen echt kiezen, en dat zie ik vakbondsbreed nog niet gebeuren. Zo zien we dat opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen) nog niet echt opengaan (intersectoraal of voor flex), terwijl juist opleiden ervoor kan zorgen dat werknemers sterker komen te staan op de arbeidsmarkt. Opleidingsfaciliteiten moeten onafhankelijk van de aard van het contract genoten kunnen worden. We moeten toe naar een individueel scholingsrecht en -budget, waarbij werknemers, vast en flexibel, intersectoraal van alle scholingsfondsen gebruik kunnen maken. Meer flexibiliteit in de toegang tot het reguliere beroepsonderwijs voor flexkrachten verbetert de scholingskansen. Samenwerking tussen het O&O-fonds in de uitzendbranche (STOOF, Stichting Opleiding & Ontwikkeling Flexbranche) en andere sectorale O&O-fondsen vergroot de opleidingsmogelijkheden en de intersectorale mobiliteit van flexkrachten. Van alle overstapbewegingen van een baan naar een andere sector – via een korte periode van werkloosheid – is in nu 42% van de gevallen de uitzendsector betrokken. Banen zullen steeds korter worden, producten komen en gaan en dit geldt ook voor bedrijven. Het aanpassingsvermogen van bedrijf en individu zal steeds zwaarder beproefd worden. Flexibiliteit in alle betekenissen - meerdere functies, meerdere banen, ander soort uren, andere contracten en opleiding - zal daar de sleutel in blijken te zijn. Er staan ook stevige voornemens in het sociaal akkoord ten opzichte van schijnconstructies. We moeten echter niet vergeten dat de criminelen altijd slimmer zijn dan de wetgever en bovendien vaak onder de horizon blijven. Nederland doet het meestal goed in regelgeving, maar is verdraaid slecht in handhaving. Een sterke arbeidsinspectie, nu Inspectie SZW geheten, die flinke strafbepalingen kan opleggen en niet altijd respect voor de privacy van de crimineel hoeft te hebben, is daarom nodig. De private CAO-politie, SNCU, geeft het goede voorbeeld. Met veel minder capaciteit heeft de SNCU veel meer boetes geïnd en worden miljoenen aan lonen hersteld dan door het hele overheidsapparaat. Maar echte criminelen achter de tralies zetten kan onze CAO-politie niet. Dat is de taak van de overheid. Het belangrijkste van het sociaal akkoord is naar mijn mening dat er weer con-
54
Sociaal Akkoord 2013: Arbeidsmarkt in beweging
structief kan worden samengewerkt en dat het vertrouwen weer kan gaan groeien. Regels en wetten kunnen wel hinderen, maar zorgen er op zich niet voor dat er weer banen komen of dat de economie gaat groeien. Die groei zal komen als er weer (inter)nationaal vertrouwen in de toekomst is, waardoor ondernemers weer kunnen gaan ondernemen, mensen aannemen (vaak eerst via uitzenden) en het vliegwiel gaat draaien. En dat moment van groei kan er zomaar zijn. En flex zal dan helpen de economie weer snel te laten accelereren. Regelgeving kan ervoor zorgen dat er daarna weer meer banen met perspectief komen. Wat zullen we in 2016 zeggen? Het was het historische akkoord van Mondriaan, of gewoon: It was the economy stupid!
55