Rijkswaterstaat Midden-Nederland
Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
INHOUDSOPGAVE
blz.
1. INLEIDING 1.1. Leeswijzer
1 3
2. NATUURBESCHERMINGSWET 1998 2.1. Natura 2000-gebieden 2.2. Beschermde natuurmonumenten
5 5 5
3. PROJECTBESCHRIJVING 3.1. Aanlegfase 3.2. Gebruiksfase
7 7 8
4. AFBAKENING EFFECTTYPEN 4.1. Inleiding 4.2. Afbakening effecttypen 4.2.1. Aanlegfase 4.2.2. Gebruiksfase 4.3. Cumulatieve effecten
11 11 11 11 11 11
5. CONCLUSIE 5.1. Conclusie met betrekking tot het (O)TB 5.2. Conclusie met betrekking tot het MER
13 13 13
6. BRONNEN
15
laatste bladzijde
15
BIJLAGEN I Fasering Uitvoeringsplanning
aantal blz. 1
1.
INLEIDING Het Lekkanaal verbindt het Amsterdam-Rijnkanaal (ARK) met de Lek. Het Lekkanaal is een belangrijke schakel in de vaarroute tussen Amsterdam/Noord-Nederland en Rotterdam/Antwerpen (zie afbeelding 1.1). De Prinses Beatrixsluis zijn het enige sluiscomplex op de kortste vaarroute tussen Amsterdam en Rotterdam. De huidige capaciteit van de Prinses Beatrixsluis vormt in de toekomst een knelpunt voor een vlotte en veilige verkeersafwikkeling. In 1999 is reeds gestart met een verkenning van alternatieven voor capaciteitsuitbreiding van de Beatrixsluis. Op basis van diverse onderzoeken heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in februari 2012 een voorkeursbesluit genomen voor realisatie van een derde sluiskolk aan de oostzijde van het complex. Rijkswaterstaat is voornemens in de periode 2015 - 2020 een derde sluiskolk aan te leggen bij de Prinses Beatrixsluis in het Lekkanaal. De realisatie van de derde kolk wordt in de uitvoering gecombineerd met een verbreding van het Lekkanaal. De planuitwerking voor deze verbreding is in een apart traject uitgevoerd. De aanleg en ingebruikname van de derde kolk en aansluiting op de verbreding van het Lekkanaal wordt vanaf hier ‘Project Beatrixsluis’ genoemd. De verbreding van het Lekkanaal ten noorden van de Schalkwijksche wetering valt buiten de scope van dit project. Voor het realiseren en het in gebruik nemen van ‘Project Beatrixsluis’ is het nodig om de effecten op Natuurbeschermingswet 1998 gebieden inzichtelijk te maken. De eerste verkenning van effecten op Natuurbeschermingswet 1998 gebieden wordt vastgelegd in een ‘Voortoets’. In deze voortoets zijn de mogelijke effecten van het ‘Project Beatrixsluis’ op Natuurbeschermingswet 1998-gebieden (Natura 2000 en Beschermde Natuurmonumenten) inzichtelijk gemaakt. Ook is aangegeven hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen. MER en (O)TB Deze voortoets Natuurbeschermingswet 1998 ‘Project Beatrixsluis’ is uitgevoerd om informatie te leveren voor zowel het MER als het (O)TB. De informatie die voor beide onderdelen nodig is verschilt echter van elkaar. Voor het MER moet inzichtelijk gemaakt worden wat de effecten op alle natuurwaarden zijn, waarna in het MER aan de effecten een beoordelingsscore wordt toegekend. Voor het MER is toetsing aan wet- en regelgeving niet nodig. Voor het (O)TB moeten de effecten op wettelijk beschermde natuurwaarden bepaald worden, waaronder de Natuurbeschermingswet 1998. Onderdeel daarvan is dat moet worden aangetoond of sprake is van verslechtering/significante verstoring in verband met de plantoets die is opgenomen in artikel 19j van de Natuurbeschermingswet’98. De toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 is voor de plantoets wel vergelijkbaar met het toetsingskader voor de vergunningplicht volgens artikel 19d. Alle benodigde informatie voor het MER (de effectbeoordeling) en het (O)TB (de effectbeoordeling en de plantoets) is in deze onderliggende voortoets terug te vinden. Daarbij wordt op kritische punten het onderscheid tussen beiden voor de duidelijkheid herhaald.
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
1
Afbeelding 1.1. Ligging Prinses Beatrixsluis in het Lekkanaal
In afbeelding 1.2 is de ligging van de meest nabij gelegen Natuurbeschermingswet 1998gebieden ten opzichte van ‘Project Beatrixsluis’ weergegeven.
2
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
Afbeelding 1.2. Ligging meest nabij gelegen Natuurbeschermingwet 1998 gebieden ten opzichte van het ‘Project Beatrixsluis’ [lit. 2.]
Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswet gebied ligt op 8 km afstand en betreft het Beschermd natuurmonument Raaphof. 1.1.
Leeswijzer In hoofdstuk 2 komt de Natuurbeschermingswet 1998 aan bod. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het project. Hoofdstuk 4 geeft een afbakening van relevante effecttypen weer. Het rapport wordt afgesloten met een conclusie.
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
3
4
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
2.
NATUURBESCHERMINGSWET 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) biedt de juridische basis voor de aanwijzing van te beschermen gebieden en landschapsgezichten, vergunningverlening, schadevergoeding, toezicht en beroep. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR), maar ook verdragen als bijvoorbeeld het Verdrag van Ramsar (Wetlands) zijn hiermee in nationale regelgeving verankerd. De Nbw 1998 heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden. Voor wat betreft Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten is de gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Nbw 1998.
2.1.
Natura 2000-gebieden Nederland past een vergunningstelsel toe bij de bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten of andere handelingen, die gelet op de instandhoudingdoelen, verslechterende of significant verstorende gevolgen hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000gebied, zijn volgens artikel 19d, lid 1 Nbw 1998 vergunningplichtig. Naast deze vergunningplicht is in de Nbw 1998 ook de zogenaamde plantoets opgenomen in artikel 19j. Op grond van artikel 13, lid 7 van de Tracéwet is de vergunningpicht niet van toepassing op Tracébesluiten. De plantoets is echter wel van toepassing verklaard. De toetsing aan de Nbw 1998 is voor de plantoets vergelijkbaar met het toetsingskader voor de vergunningplicht. Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een ‘voortoets’. In de voortoets wordt bekeken of verslechterende of significant verstorende effecten op de natuurwaarden in het betreffende gebied op voorhand kunnen worden uitgesloten. Indien significant verstorende effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, dient een ‘passende beoordeling’ te worden uitgevoerd. Kunnen significant verstorende effecten worden uitgesloten, maar kan er wel verslechtering plaatsvinden, dan is een verslechteringtoets vereist. Op basis van de passende beoordeling of een verslechteringtoets wordt door het bevoegd gezag beoordeeld of het Tracébesluit kan worden genomen. In het geval de passende beoordeling of de verslechteringstoets niet de zekerheid verschaft dat er geen sprake is van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied, kan het besluit niet worden genomen. Dit, tenzij er geen alternatieven zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en door compensatie de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk gewaarborgd blijft (ADC-criteria; Alternatieven, Dwingende reden van groot openbaar belang en Compensatie).
2.2.
Beschermde natuurmonumenten Beschermde natuurmonumenten zijn onder de Nbw 1998 beschermd. Indien een gebied is aangewezen als beschermd natuurmonument is het verboden om zonder vergunning handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied of voor dieren of planten in het gebied of die het gebied ontsieren. Vergelijkbaar met de vergunningplicht ten aanzien van Natura 2000-gebieden is in artikel 13, lid 8 van de Tracéwet opgenomen dat de vergunningplicht voor Beschermde natuurmonumenten niet van toepassing is op Tracébesluiten. Er moet echter wel een vergelijkbare toets worden uitgevoerd, waarbij de vraag centraal staat of sprake kan zijn van schadelijke handelingen voor de wezenlijke kenmerken van het Beschermd natuurmonument.
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
5
Het gaat om het verrichten van schadelijke handelingen in het gebied dat aangewezen is als Beschermd natuurmonument. Dat betekent dat in beginsel geen sprake is van externe werking. Artikel 16, lid 4 Nbw 1998 geeft echter aan dat wel sprake kan zijn van externe werking. In het geval dat de schadelijke handeling, die buiten het gebied wordt verricht, is opgenomen in het besluit tot aanwijzing als Beschermd natuurmonument, is sprake van externe werking. Hier gaat de Nbw 1998 dus uit van een limitatieve lijst van schadelijke handelingen. Dit geldt overigens alleen ten aanzien van Beschermde natuurmonumenten die zijn aangewezen onder de huidige Nbw 1998. Voor het overgrote deel van de Beschermde natuurmonumenten geldt echter dat ze zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet (oud). Voor deze ‘oude’ Beschermde natuurmonumenten bevat artikel 65 Nbw 1998 een ander beoordelingskader. Hiervoor geldt dat ook sprake is van externe werking als dit niet expliciet is vermeld in het aanwijzingsbesluit. Op 25 april 2013 is de wet tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet (pChw) in werking getreden. Per inwerkingtreding van de pChw is geen sprake meer van externe werking ten aanzien van deze ‘oude’ Beschermde natuurmonumenten, voor zover het Beschermd natuurmonument een overlap heeft met een definitief aangewezen Natura 2000-gebied. In de praktijk geldt dat een aantal Natura 2000-gebieden op dit moment nog niet definitief zijn aangewezen. Dat betekent dat in die gevallen bij toetsing nog wel rekening moet worden gehouden met externe werking. Met de inwerkingtreding van de Nbw 1998 is het onderscheid tussen Staats- en Beschermde natuurmonumenten vervallen, beide worden nu Beschermde natuurmonumenten genoemd. Voor zover een Beschermd natuurmonument samenvalt met een definitief aangewezen Natura 2000-gebied, vervalt de aanwijzing als Beschermd natuurmonument. Als nog sprake is van een in ontwerp aangewezen Natura 2000-gebied vervalt de aanwijzing dus niet en is toetsing aan de wezenlijke kenmerken uit het Beschermd natuurmonument nodig. In het eerste geval gaan de beschermde waarden uit het overlappende Beschermde natuurmonument echter deel uitmaken van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Dat betekent dat toetsing aan de oude waarden vanuit het Beschermd natuurmonument dus noodzakelijk blijft, al zal dit deels kunnen worden ondervangen door toetsing aan de instandhoudingsdoelen.
6
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
3.
PROJECTBESCHRIJVING
3.1.
Aanlegfase De derde sluiskolk wordt ten oosten van de bestaande kolken gerealiseerd. Voor de realisatie van de derde kolk wordt de primaire waterkering ten zuiden van de sluizen over een afstand van ongeveer 120 m oostwaarts verplaatst over een lengte van 600 m. De nieuwe primaire waterkering krijgt eenzelfde vormgeving als de bestaande dijk met grasbekleding en de weg op de kruin van de dijk. Aan de noordzijde van de sluizen wordt de liniedijk over een afstand van ongeveer 100 m oostwaarts verplaatst over een lengte van ongeveer 400 m tot aan de Schalkwijksche wetering. In afbeelding 3.1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven. De verdere verbreding van het Lekkanaal valt buiten de scope van dit project. Als gevolg van de werkzaamheden verdwijnt de huidige dijk en de achterliggende graslanden met daarop ook een kazemat, een tweetal woningen, een perceel met aangeplante populieren, een rij knotwilgen en enkele sloten. Daarvoor in de plaats komen de nieuwe dijk en water van het verbrede Lekkanaal. De werkzaamheden zijn opgedeeld in zes fasen en worden naar verwachting in de periode van 2015 tot 2020 uitgevoerd. Deze fasen zijn in bijlage I ook ruimtelijk weergegeven. Beschrijving van de zes fasen in de uitvoeringsplanning: fase 1: verleggen kabels en leidingen, aanleg tijdelijke verbindingsweg, realisatie compenserende en mitigerende maatregelen ecologie en objecten Nieuwe Hollandse Waterlinie ten oosten van de toekomstige nieuwe dijk ten zuiden van de sluizen; fase 2: aanbrengen nieuwe dijk en nieuwe brug over het sluiscomplex, verbreding van het Lekkanaal; fase 3: aansluiten van de nieuwe dijk op de bestaande dijken en aanbrengen van de sluishoofden voor de derde kolk; fase 4: realisatie derde sluiskolk; fase 5: realisatie wegen en testen technische installaties; fase 6: verwijderen bestaande dijk, aanbrengen voorhaven, verwijderen tijdelijke verbindingsweg, en inrichting sluiseiland.
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
7
Afbeelding 3.1. Het plangebied
3.2.
Gebruiksfase Het optreden van verkeersaantrekking als gevolg van Project Beatrixsluis is in het kader van dit project onderzocht. Uit verkeers- en vervoersprognoses voor ‘Project Beatrixsluis’ [lit. 1.] blijkt dat er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking voor scheepvaart of motorverkeer door realisatie van een derde kolk. De realisatie leidt ten opzichte van de referentiesituatie niet tot een toename in scheepvaarttonnage (vervoerd gewicht) op het Lekkanaal of toename in de intensiteiten op de wegen rond het complex. Realisatie van een derde kolk leidt wel tot een verandering in het aantal passages ten opzichte van de referentiesituatie. De derde kolk heeft grotere afmetingen dan de huidige kolken en maakt daardoor passage van grotere schepen mogelijk. Hierdoor vindt versnelde schaalvergroting in de vloot plaats. Doordat met een derde kolk grotere schepen kunnen worden ingezet, is er een kleine afname in het aantal passages ten opzichte van de referentiesituatie. Grote en kleine boten produceren min of meer hetzelfde aantal decibellen [lit. 3.], daardoor leidt een schaalvergroting in het formaat schepen niet tot een toename in geluid. Ook zijn grotere schepen vaak nieuwer, en nieuwere schepen hebben veelal een
8
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
lagere emissie van stikstof [lit. 4.]. Het gebruik van de Beatrixsluis leidt daarom niet tot een toename in stikstofdepositie bij de Beatrixsluis of langs aanvoer- en afvoerroutes.
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
9
10
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
4.
AFBAKENING EFFECTTYPEN
4.1.
Inleiding Het studiegebied (waarbinnen een effect is te verwachten) is afhankelijk van de relevante effecttypen en de reikwijdte hiervan (beïnvloedingsgebied). In dit hoofdstuk zijn eerst de relevante effecttypen beschreven. Vervolgens zijn van de relevante effecttypen de reikwijdte bepaald.
4.2.
Afbakening effecttypen Bij de afbakening van effecttypen is onderscheid gemaakt in de aanleg- en gebruiksfase.
4.2.1.
Aanlegfase Het plangebied ligt op meer dan 8 km afstand van de Natuurbeschermingswet-gebieden (zie afbeelding 1.2). Van ruimtegebruik (vernietiging) binnen Natuurbeschermingswetgebieden is dus geen sprake. Effecttypen als verzuring en vermesting, versnippering, verstoring door geluid en licht, verdroging en vernatting zijn ook niet relevant door de grote afstand tussen het plangebied en de Natuurbeschermingswet-gebieden en de tussenliggende infrastructuur.
4.2.2.
Gebruiksfase In de gebruiksfase is, net als in de aanlegfase, geen sprake van effecten op Natuurbeschermingswet-gebieden. Tijdens de gebruiksfase is er eveneens geen sprake een verhoging van de vaarintensiteit (zie paragraaf 3.2). Hierdoor zijn netwerkeffecten en negatieve gevolgen op Natura 2000-gebieden langs het vaarnetwerk niet aan de orde.
4.3.
Cumulatieve effecten In deze voortoets is onderzocht of het ‘Project Beatrixsluis’ mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor Natuurbeschermingswet-gebieden. De gevolgen moeten worden beoordeeld in samenhang met andere plannen en projecten (cumulatie effecten). Op grond van het vorige hoofdstuk is echter geconcludeerd dat in het geheel geen sprake is van verslechterende of verstorende effecten. Op basis van jurisprudentie1 en bestudering van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn wij tot de conclusie gekomen dat, in dit geval, een beoordeling van cumulatieve effecten niet hoeft plaats te vinden. Het in kaart brengen van overige plannen en projecten is dan ook niet nodig.
1
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, d.d. 4 november 2009, zaaknummer: 200900764/1/H1. In rechtsoverweging 2.8.3 geeft de Afdeling aan dat een beoordeling van cumulatieve effecten buiten beschouwing kan blijven, indien geen sprake is van significante negatieve effecten voor het van belang zijnde Natura 2000-gebied.
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
11
12
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
5.
CONCLUSIE
5.1.
Conclusie met betrekking tot het (O)TB Het ‘Project Beatrixsluis’ leidt niet tot verslechtering en/of significante verstoring op Natura 2000-gebieden. Dit geldt voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase. Ook aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van Beschermde natuurmonumenten treedt niet op. Het Tracébesluit kan voor wat betreft de Nbw 1998 genomen worden.
5.2.
Conclusie met betrekking tot het MER Beoordeling aanlegfase In de aanlegfase zijn negatieve of positieve effecten op Natura 2000-gebieden of Beschermde natuurmonumenten uitgesloten. Beoordeling gebruiksfase In de gebruiksfase zijn negatieve of positieve effecten op Natura 2000-gebieden of Beschermde natuurmonumenten uitgesloten.
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
13
14
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
6.
BRONNEN 1. B. Turpijn, 31-10-2012, Memo 3 - Aanvulling verkeers- en vervoersprognoses Prinses Beatrixsluis. Referentie versus project, Projectteam PBX, Dienst Verkeer en Scheepvaart, Rijkswaterstaat, Delft. 2. website met Kaartmachine van het Ministerie van Economische Zaken: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek2.aspx. 3. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 6 december 2004, Geluidseffecten scheepvaartlawaai, PV.W3629.R01, versie 1. 4. Witteveen+Bos, 2013, (O)TB/MER ‘Project Beatrixsluis’, Deelrapportage Lucht. 5. S. Teeuwisse, februari 2010, Stikstofdepositie en Verkeer; een stand van zaken. Tijdschrift Lucht, nummer 1, februari 2010.
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
15
16
Witteveen+Bos, RW1809-336-204/holj2/031 definitief d.d. oktober 2013, Lekkanaal/3e kolk Beatrixsluis voortoets Natuurbeschermingswet 1998
BIJLAGE I
FASERING UITVOERINGSPLANNING
Witteveen+Bos, bijlage I behorende bij rapport RW1809-336-204/holj2/031 d.d. oktober 2013
Witteveen+Bos, bijlage I behorende bij rapport RW1809-336-204/holj2/031 d.d. oktober 2013