Rijkswaterstaat Noord-Nederland District Waddenzee, t.a.v. ing. K. Tilma Postbus 23 9285 ZV BUITENPOST
Leeuwarden, 25 juli 2008 Verzonden, 00775245 Landelijk Gebied Beleid H. Denters / +31 58 292 54 78 of
[email protected] AWZ 2008/465 3
Ons kenmerk Afdeling Behandeld door Uw kenmerk Bijlage(n)
: : : : :
Onderwerp
: Vergunning Natuurbeschermingswet 1998 voor zandsuppletie op Vlieland
Geachte heer K.Tilma, Overeenkomstig uw aanvraag en de daarbij behorende bescheiden, die op 16 april 2008 bij de provincie Fryslân zijn binnengekomen en zijn ingeboekt onder nummer 00759514 hebben wij besloten de gevraagde vergunning voor de uit te voeren zandsuppletie op en nabij Vlieland onder de volgende voorschriften te verlenen. Voorschriften 1. De vergunning wordt op naam gesteld van Rijkswaterstaat Noord-Nederland, Waterdistrict Waddenzee, dhr. K. Tilma te Buitenpost. De vergunninghouder is redelijkerwijs verplicht alle door of namens het bevoegde gezag te geven aanwijzingen onverwijld op te volgen; 2. De vergunning is geldig voor de vooroeversuppletie tussen de rijksstrandpalen 47.00 en 50.05 en strandsuppletie nabij bij het Havenstrand tussen de rijksstrandpalen 66.00 en 68.00 op Vlieland in de periode van 1 september 2008 t/m 30 juni 2009; 3. Bedrijven en derden die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de uitvoering van het project of enig onderdeel daarvan, dienen te handelen in overeenstemming met het in deze vergunning bepaalde; 4. Aan boord van het vaartuig/de vaartuigen waarmee zand gesuppleerd wordt moet de schipper een kopie van de vergunning bij zich dragen en op eerste verzoek te vertonen aan de daartoe bevoegde ambtenaren; 5. Het is verboden de suppleties uit te voeren binnen een afstand van 1.500 meter van werp- , rust- en zooggebieden van zeehonden en binnen een afstand van 500 meter van (broed)vogelconcentraties;
6. 7.
8.
9.
10. 11. 12. 13.
De vergunninghouder doet uiterlijk twee weken voor aanvang van de werkzaamheden en uiterlijk twee weken na beëindiging van de werkzaamheden een telefonische melding bij het m.s. Phoca (tel 06-22229677) onder opgaaf van de betrokken vaartuignummers; Het bevoegd gezag kan de vergunninghouder schriftelijk verzoeken om uitlezing van de black-box, indien er aanwijzingen zijn dat in strijd met deze vergunning is gehandeld. De vergunninghouder zal het bevoegd gezag binnen de daartoe door het bevoegd gezag gestelde termijn informeren over de resultaten van voornoemde uitlezing; Van de opgetreden incidenten, waaronder verstaan worden alle gebeurtenissen waarbij onbedoeld schadelijke stoffen vrijkomen, dan wel waardoor anderszins schade aan de betrokken beschermde gebieden kan worden toegebracht, dient onverwijld melding te worden gedaan aan het bevoegd gezag, onder overlegging van alle relevante gegevens; Er dient in geen geval afval of andere verontreiniging in het gebied achter te blijven. Eventuele machines of generatoren welke bij de suppletie zullen worden gebruikt dienen in goede staat van onderhoud te verkeren; lekkages van koel- , hydraulische vloeistoffen en smeermiddelen moeten worden voorkomen; Gebruik van andere geluidsbronnen, anders dan motoren/vaartuigen die benodigd zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden, is niet toegestaan; Voor de suppletie dient zand te worden gebruikt dat het meeste aansluit bij de korrelgrootte die er van nature aanwezig is; Spisula-banken dienen bij het suppleren te worden ontzien; Na beëindiging van de werkzaamheden op het Havenstrand dienen onnatuurlijke sporen in het terrein te worden verwijderd en andere aantastingen aan het maaiveld weer in een natuurlijk ogende staat te worden hersteld.
Afschriften Afschriften van dit besluit worden verzonden aan het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, burgemeester en wethouders van de gemeente Vlieland en de Waddenvereniging, Vogelbescherming Nederland, Stichting De Noordzee, Staatsbosbeheer Vlieland en Staatsbosbeheer regio Noord. Voor de motivering van ons besluit verwijzen wij U naar bijlage 1. Meldingsclausule Wanneer u met de voorgenomen werkzaamheden start, dient u dit te melden via het bijgevoegde meldingsformulier bij de afdeling Omgevingsvergunningen en Toezicht van de provincie Fryslân.
Hoogachtend, namens het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân,
Drs. Waldina Hulshoff, Hoofd Afdeling landelijk Gebied Beleid
-2-
Bezwaar Degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, kan tegen dit besluit binnen zes (6) weken na de verzending daarvan een bezwaarschrift indienen bij gedeputeerde staten, postbus 20120, 8900 HM Leeuwarden. Het bezwaarschrift moet worden ondertekend en moet tenminste bevatten: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; d. de gronden van het bezwaar. Kennisgeving Van dit besluit zal, conform artikel 42, derde lid, van de Nb-wet 1998 door ons kennis worden gegeven door publicatie in de Leeuwarder Courant en Friesch Dagblad. Bijlagen Bijlage 1: Motivering besluit Bijlage 2: Gebiedsinformatie Bijlage 3: Meldingsformulier
-3-
Bijlage 1: Motivering van het besluit
A
WEERGAVE VAN DE FEITEN
A1
De vergunningaanvraag
Bij brief van 15 april 2008, met kenmerk AWZ 2008/465 vroeg u ons schriftelijk om een vergunning op grond van de Natuurbeschermswet 1998 (hierna: Nb-wet 1998). Uw aanvraag is op 16 april 2008 door de provincie Fryslân ontvangen en ingeboekt onder nummer 00759514. De activiteiten waarvoor de vergunning wordt gevraagd vindt plaats in de Natura 2000gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone. De aangevraagde activiteiten hebben daarom een direct verband met de desbetreffende gebieden. A1.1 Beschrijving van de activiteit / eerder verleende vergunning(en) De activiteiten waarvoor vergunning wordt aangevraagd zijn de volgende: Vooroeversuppletie Om structurele erosie van de kust tegen te gaan en ervoor te zorgen dat het kustfundament meegroeit met de zeespiegelstijging is langs de Nederlandse kust vooroeversuppletie nodig. Omdat op Vlieland structurele erosie plaats vindt, zal er in 2008 een onderwatersuppletie uitgevoerd worden aan de noordzijde van het eiland. Hiermee wordt de erosie hersteld die met de eerdere suppleties (2005) onvoldoende is gecompenseerd. De vooroeversuppletie langs de Noordzeekust vindt onder water plaats tussen de Rijksstrandpalen 47.00 en 50.05, ca. 200-700 m. uit de lijn van laagwater. De suppletie zal worden uitgevoerd met een sleephopperzuiger door middel van dumpen. In totaal zal een oppervlakte van 1.200.000 m2 worden bedekt met zand, plaatselijk met een dikte van meer dan 4 meter. Strandsuppletie Naast de vooroeversuppletie zal er een strandsuppletie worden uitgevoerd bij het Havenstrand. Deze vindt plaats ten noorden van de havenuitgang, tussen dam 66 en 68, over een lengte van 325 meter. Hierbij wordt het zand eveneens met behulp van een sleephopperzuiger op het strand en op de vooroever aangebracht. Ditmaal doormiddel van het zogenoemde ‘rainbowen’. Hierbij wordt het zand gemengd met water en onder hoge druk door een persleiding in de richting van het strand gespoten. De vergunning wordt aangevraagd voor de periode van 1 september 2008 tot 30 juni 2009. De activiteiten hebben betrekking op de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone. Voor de aangevraagde activiteiten is niet eerder vergunning verleend op grond van de Nbwet 1998. Onderhavige vergunning heeft een relatie met de vergunning voor zandwinning op de Noordzeekustzone welke op 10 april 2008 door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is afgegeven (kenmerk: DRZN08-1644/MT/G).
-4-
A1.2 Relevante ecologische onderzoeken Voor de beoordeling van uw aanvraag zijn door u de volgende ecologische onderzoeken en rapporten meegezonden: 1. Perdon, K.J. et al., Mesheften, halfgeknotte strandschelpen en kokkels in de Nederlandse kustwateren in 2007. september 2007, IMARIS C087/07; 2. Mardik, F. et al., De effecten van onderwaterzandsuppleties op het habitat van de Kustzee, Spisula en enkele beschermde soorten zeevogels. 2007, IMARIS C014/07; 3. Mulder, S. et al., Een verkenning van de natuurbeschermingswetgeving in relatie tot Kustlijnzorg. April 2005, Rapport RIKZ/2005.004; 4. Hoeksema, H.J. et al., Bodemdalingstudie Waddenzee 2004. juni 2004, Rapport RIKZ/2004.025; 5. Turnhout, C. van et al., Effecten van strandsuppleties langs de Nederlandse kust op drieteenstrandloper en kustbroedvogels. 2005, SOVON-rapport 2005/05. Verder is voor de behandeling gebruikt gemaakt van de volgende rapporten: 1. Duin, van C.F. et al., MER winning suppletiezand Noordzee, 2008 t/m 2012. november 2007, Grontmij, referentienr. 13/99080995/CD; 2. Slijkerman, D.M.E, et al. CONCEPT Effecttoetsing RWS beheerd gebruik van de Noordzeekustzone N2000. 15 april 2008. IMARIS Rapport C030/08 Versie 1.0. A1.3 Aanvullende gegevens Op 20 juni 2008 is gevraagd om aanvullende gegevens. Verzocht is om de eerder verstrekte gegevens beter toe te snijden op de activiteit op de specifiek in deze aanvraag begrepen locaties en daarbij ook in te gaan op de vragen en opmerkingen uit de zienswijze van de Waddenvereniging e.a. De gevraagde gegevens zijn op 16 juli 2008 per e-mail aangeleverd en per post nagezonden op 18 juli 2008, samen met het rapport, Natuurtoets Vlieland, Suppletie 2008, door Rijkswaterstaat .
A2
Procedure
A2.1 Bevoegdheid Op grond van artikel 10a van de Nb-wet 1998 wijst de minister van landbouw, natuur en voedselkwaliteit gebieden aan ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 (Vogelrichtlijn, hierna VR) en richtlijn (EEG) nr. 92/43 (Habitatrichtlijn, hierna: HR). Ingevolge artikel V, eerste lid, van de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Nb-wet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen, gelden de reeds door de Minister aangewezen VR-gebieden als besluiten als bedoeld in artikel 10a van de Nb-wet 1998. De Minister heeft de HR-gebieden nog niet conform artikel 10a danwel artikel 12, derde lid, van de Nb-wet 1998 aangewezen. Op 8 december 2004 heeft de Europese Commissie de door Nederland aangemelde HRgebieden op de communautaire lijst geplaatst. De HR maakt voor de toepasselijkheid van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, geen onderscheid tussen formeel aangewezen gebieden en gebieden die door de Europese Commissie zijn vastgesteld. Nu de Nb-wet 1998 dient ter implementatie van de HR moet artikel 19d van de wet richtlijnconform worden geïnterpreteerd. Deze uitleg is conform de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 28 februari 2007 (nr. 200604026).
-5-
Vanwege deze uitspraak van de Raad van State van 28 februari 2007 zijn wij zolang het gebied nog niet conform artikel 10a danwel artikel 12, derde lid, Nb-wet 1998 is aangewezen, maar al wel is aangemeld als HR-gebied, bevoegd om een vergunning op basis van artikel 19d te verlenen, omdat het gebied wel al als VR-gebied is aangewezen. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2004, zaak C-127/02, JM 2004/112, volgt dat wanneer een nationale rechter moet nagaan of de toestemming voor een plan of project in de zin van artikel 6, derde lid, van de HR rechtmatig is verleend, hij kan1 toetsen of de door deze bepaling aan de beoordelingsmarge van de bevoegde nationale autoriteiten gestelde grenzen in acht zijn genomen, ook als de bepaling niet in de rechtsorde van de betrokken lidstaat is omgezet ofschoon de daartoe gestelde termijn is verstreken. Zoals blijkt uit genoemd arrest dienen wij daarom te bezien of wij op grond van objectieve gegevens kunnen uitsluiten dat het plan of project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen heeft voor het onderhavige natuurgebied, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied. Op grond van de Nb-wet 1998 (artikel 2, eerste lid, juncto artikel 16, eerste lid, juncto artikel 19d, eerste lid) zijn gedeputeerde staten van de provincie, waarin beschermde natuurmonumenten c.q. VR- en HR-gebieden geheel of grotendeels gelegen zijn, bevoegd gezag ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning. A2.2 Vergunningplicht Artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat het verboden is zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen projecten te realiseren of te verrichten die gelet op de instandhoudingdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Nb-wet 1998 aangewezen gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval, projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998 moet rekening worden gehouden met de gevolgen die een project of andere handeling kan hebben gelet op de instandhoudingdoelstelling van het betrokken gebied (artikel 19e van de Nb-wet 1998). Als er sprake is van een vastgesteld beheerplan moet ook daarmee rekening worden gehouden. A2.3 Relevante aanwijzingsbesluiten Vogelrichtlijn-gebied De gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone zijn aangewezen als speciale beschermingszone krachtens de richtlijn inzake behoud van de vogelstand (79/409/EEG), bij besluit van 2 april 1979. Zoals hiervoor bij bevoegdheid is aangegeven, zijn deze aanwijzingen een besluit overeenkomstig artikel 10a van de Nb-wet 1998. HR-gebied De gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone zijn aangemeld als speciale beschermingszone krachtens de HR (92/43/EEG). Op 21 mei 1992 vond de definitieve aanmelding plaats. 1
Hierbij komt de complicatie dat in een dergelijk geval alleen toetsing aan de richtlijn mag plaatsvinden als daarom door een derde of door de aanvrager zelf is/ wordt verzocht, dus niet ambtshalve door de vergunningverlener.
-6-
Op 7 december 2004 heeft de Europese Commissie de lijst vastgesteld. De gebieden zijn nog niet aangewezen en er zijn nog geen instandhoudingdoelstellingen geformuleerd. Voor de richtlijnconforme interpretatie wordt voor de habitattoets uitgegaan van de kwalificerende typen uit bijlage I en de soorten van bijlage II van de HR, zoals deze op 7 december 2004 door de Europese Commissie zijn vastgesteld. Bij de habitattoets wordt rekening gehouden met de kwalificerende habitats en soorten en instandhoudingsdoelen als opgenomen in de ontwerp-aanwijzingsbesluiten. Openbare kennisgeving van deze besluiten zijn gedaan in de Staatscourant (nr. 95 d.d. 21 mei 2007). Wij zijn op basis van het bovenstaande en van artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 19d, eerste en derde lid van de Nb-wet 1998, het bevoegde gezag ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op basis van artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998, omdat de hier aan de orde zijnde gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone geheel of grotendeels zijn gelegen in de provincie Fryslân. De aangevraagde activiteit is niet als zodanig aangewezen in de artikelen 2 en 3 van het Besluit vergunningen Nb-wet 1998, waarvoor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het bevoegde bestuursorgaan is. Gelet op de systematiek van de HR, zoals die volgt uit artikel 4, tweede lid, in samenhang met artikel 4, vijfde lid, moet worden geoordeeld dat artikel 6, derde lid, van de HR uitsluitend geldt voor gebieden die zijn vermeld op de vastgestelde communautaire lijst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de HR. Uit hoofde van de HR is er geen grondslag om rekening te houden met het voornemen tot een andere, ruimere begrenzing van het gebied dan zoals het is vermeld op de communautaire lijst2. Naar analogie achten wij evenmin grondslag aanwezig om rekening te houden met het voornemen tot aanwijzing van andere natuurlijke habitattypen en -soorten dan vermeld op de communautaire lijst. A2.4 Zienswijzemogelijkheid De procedure is uitgevoerd in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk VIII van de Nb-wet 1998 en de daarvoor relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht. Naar aanleiding van uw aanvraag zijn, op grond van artikel 44, derde lid, van de Nb-wet 1998, burgemeester en wethouders van de gemeente Vlieland gedurende een termijn van 8 weken in de gelegenheid gesteld over deze aanvraag hun zienswijze kenbaar te maken. Daarnaast zijn op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, Waddenvereniging, Vogelbescherming Nederland, Stichting De Noordzee, Staatsbosbeheer Vlieland en Staatsbosbeheer regio Noord gedurende een termijn van 8 weken in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een zienswijze op de ingediende aanvraag. Van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen heeft De Waddenvereniging mede namens Stichting De Noordzee, Stichting Duinbehoud en Vogelbescherming Nederland gebruik gemaakt. Onder het aandachtspunt B3 wordt nader ingegaan op de inhoud van de ingediende zienswijzen en de reactie van ons hierop. A2.5 Verlengen beslistermijn Van de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen is geen gebruik gemaakt.
2
(zie hiervoor de uitspraak van de Raad van State, 29 augustus 2007, nr. 200607882/1)
-7-
A2.6 Coördinatie met andere wetgeving De initiatiefnemer heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 19ka, tweede lid, om een van de betrokken bestuursorganen schriftelijk te verzoeken om coördinatie van besluitvorming. A2.7 Conclusie oriëntatiefase Wij stellen vast dat voor de onder A1 genoemde activiteiten en handelingen een vergunning nodig is op grond van artikel 19d van de Nb-wet 1998. Naar onze mening is het op voorhand uit te sluiten dat de huidige voorgenomen activiteiten op zich significant negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor de habitats, habitat- en vogelsoorten waarvoor de Waddenzee en Noordzeekustzone zijn aangewezen. Derhalve concluderen wij dat volstaan kan worden met een verstorings- en verslechteringstoets.
B
OVERWEGINGEN
B1
Wettelijk kader
De door u uit te voeren activiteit vindt plaats in de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone. Voor het beleidskader dat daarover gaat verwijzen wij kortheidshalve naar het onder A4 (Bevoegdheid) gestelde en naar de gebiedsinformatie (hierna: bijlage II). Voor de beoordeling van vergunningaanvragen is het van belang of en in welke mate de doelstellingen zoals die in de aanwijzingsbesluiten tot VR-gebied en de doelstellingen die opgenomen zijn in de ontwerpen van de aanwijzingsbesluiten tot Natura 2000-gebied Waddenzee en Noordzeekustzone worden aangetast door de plaatshebbende activiteiten. B1.1 Overig beleid in relatie tot vergunningverlening NB- wet 1998 Niet van toepassing.
B2
Inhoudelijke beoordeling
B2.1 Samenvattende conclusie van de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag: Gelet op de aard van de aangevraagde activiteit en handelingen, zijn van mening dat uit de overgelegde stukken en onderstaande verstorings- en verslechteringstoets voldoende is gebleken dat er geen onaanvaardbare verstoring of verslechtering van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone optreden. B2.2 Inhoudelijke beoordeling van de aanvraag De onder A1 genoemde activiteiten en handelingen betreffen niet op het natuurbeheer gerichte activiteiten en/of handelingen die mogelijk een verstorend effect kunnen hebben op de in de aanwijzingsbesluiten opgenomen kwalificerende soorten van de VR en op de in de HR opgenomen kwalificerende waarden die tevens zijn opgenomen in de ontwerpaanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone. Voor de populaties van deze kwalificerende soorten zijn naar onze mening geen significant nadelige effecten te verwachten. Daarom kan worden volstaan met het toepassen van een verstorings- en verslechteringstoets op basis waarvan wij kunnen beoordelen of al dan niet de door u gevraagde vergunning kan worden verleend.
-8-
Bij de verstorings- en verslechteringtoets wordt nagegaan of de door u aangevraagde activiteiten een kans met zich meebrengen op verslechtering van de natuurlijke habitats dan wel dat ze een verstorend effect hebben op soorten. Vervolgens wordt uw aanvraag hieronder aan de beoordelingskaders van de Natura 2000gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone getoetst. Daarbij worden mogelijke verstoringen besproken in het licht van de relevante kwalificerende waarden van de genoemde gebieden. Beschrijving gebieden Voor de beschrijving van de gebieden en de opsomming van kwalificerende waarden verwijzen wij opnieuw naar bijlage II B2.3 Toetsing aan het beoordelingskader Beschermd natuurmonument Natuurschoon en natuurwetenschappelijke betekenis Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2005 van de Nb-wet 1998 zijn de aanwijzingsbesluiten als Staatsnatuurmonument van de Waddenzee komen te vervallen. De wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurmonument (natuurschoon en natuurwetenschappelijke betekenis) voor zover deze aan de orde zijn, dienen ingevolge artikel 15a, derde lid, Nb-wet 1998 binnen de beoordeling van de voorgenomen activiteit aan de orde te komen. Waddenzee Natuurschoon Het Waddengebied wordt ervaren als een gebied van bijzondere landschappelijke schoonheid. Het weidse karakter, het vrije spel der elementen, de voortdurende wijziging van de grenzen van land en water en de grote vormenrijkdom bieden de mogelijkheid tot het opdoen van wisselende en boeiende ervaringen en zijn wezenlijke kenmerken van het gebied. Essentieel is dat de invloed van de menselijke activiteiten op het landschap in het niet zinkt bij het stempel dat de natuurlijke elementen op de Waddenzee drukken. Het landschap kenmerkt zich door zijn vrijwel ongeschonden en open karakter. Van wezenlijk belang is voorts de in het gebied heersende rust. Een gebied van een dergelijk omvang, waarin de mens zijn verbondenheid met natuur en landschap ten volle kan ervaren, is uniek in Nederland. Kwalificerende waarden Natura-2000 gebieden. De kwalificerende waarden van de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone zijn in de ontwerp-aanwijzingsbesluiten van 21 mei 2007 verdeeld in kwalitatieve instandhoudingdoelstellingen voor habitats, vogelsoorten en habitatsoorten. Kortheidshalve verwijzen wij voor de beschrijvingen van de betreffende Natura 2000-gebieden en de betreffende kwalificerende waarden naar bijlage II. B2.4 Selectie van relevante kwalificerende natuurwaarden Vogelrichtlijn-soorten Noordzeekustzone Het zandige kustgebied bestaat uit kustwateren, ondiepten en enkele zandbanken en is van belang als rust- en voedselgebied voor zeehonden, meeuwen, sterns, zeeduikers en zeeeenden. Met name de zandbanken met spisula (nonnetje) in de Noordzeekustzone vormen een belangrijke voedselbron voor de duikende eenden. In voorschrift 12 is daarom bepaald dat spisula-banken bij het suppleren dienen te worden ontzien. De wateren van de Noordzeekustzone zijn van belang als foerageergebied voor zeevogels. Daarbij gaat het enerzijds om viseters, vooral op die plaatsen waar verschillende watermassa’s samenkomen en anderzijds om benthoseters (benthos = bodem), die veelal op schelpdieren foerageren.
-9-
De stranden hebben een foerageerfunctie voor drieteenstrandlopers (belangrijkste gebied na de Waddenzee) en een rustfunctie voor diverse soorten steltlopers die in het Waddengebied foerageren. Waddenzee De Waddenzee is in ecologisch opzicht het belangrijkste getijdengebied van West-Europa. Door de grote omvang, de rust en de hoge biomassaproductie is de Waddenzee een vitale schakel in een samenhangend systeem van wetlands in Europa, West-Afrika en de Arctische zone tussen Noord-Azië en Oost-Canada: de zogenaamde West-Palearctische trekbaan voor vogels. Voor ongeveer 50 soorten eenden, steltlopers, meeuwen en sterns is de Waddenzee van vitaal belang, omdat hun hele populatie, of althans een aanzienlijk deel daarvan, gedurende een deel van het jaar afhankelijk is van het voedsel uit de Waddenzee. Op weg naar hun overwinteringsgebieden langs de Europese en Afrikaanse kusten is de Waddenzee het grootste en voedselrijkste tussenstation. Daardoor is de hele Waddenzee gedurende de voorjaars- en najaarstrek het vogelrijkst. Mogelijke effecten In onderstaande tekst worden alleen die VRsoorten behandeld welke relevant zijn in relatie tot de voorgenomen werkzaamheden en de eventuele verstoring die bij deze werkzaamheden optreedt. Voor alle VRsoorten welke betrekking hebben op de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone wordt verwezen naar bijlage II. Vooroeversuppletie (Noordzeekustzone) Als gevolg van de suppletie wordt de oorspronkelijke bodem inclusief bodemdieren bedekt met een laag zand, variërend tussen enkele centimeters tot maximaal 4,0 meter. Mogelijke effecten op vogels beperken zich tot de soorten die zich op de Noordzee ophouden en op bodemdieren foerageren (binnen het suppletiegebied). Dit zijn de schelpdiereters zwarte zee-eend en eidereend en verder de dwergmeeuw die op ongewervelden en kleine vissen foerageert. Uit een inventarisatie naar schelpdieren (spisula, ensis en kokkels) langs de Nederlandse kust van Perdon, K.J. et al (2007) is gebleken dat deze niet of nauwelijks aanwezig zijn in het gebied boven Oost-Vlieland. Daarnaast spreekt het rapport van Mardik, F. et al (2007) dat het hier een buitendelta betreft met buitengewoon grof sediment waar nooit spisula werd gevonden. Omdat op deze locatie geen hoge dichtheden duikers of zee-eenden voorkomen (SOVON) wordt aangenomen dat er verder geen andere belangrijke voedselbronnen voor deze schelpdiereters aanwezig zijn. De dwergmeeuw zal mogelijk zelfs kunnen profiteren van de bij de suppletiewerkzaamheden vrijkomende bodemdieren. Voor de dwergmeeuw is het suppletiegebied verder niet interressant omdat de soort niet op enkele meters diep foerageert, maar aan de oppervlakte. In principe kan de suppletie tijdelijk en lokaal een verhoogde troebelheid veroorzaken. Deze vertroebeling zal relatief klein zijn. Het zand wordt gewonnen in een slib-arm gebied. De slibfractie van het suppletiezand is meestal gering (ca 1%) en ongeveer gelijk aan de slibfractie in de kust. Verder zal het weinige aanwezige slib tijdens de winning grotendeels worden uitgespoeld, waardoor de slibgehalteverhoging zeer gering zal zijn. Als gevolg van verschillende omgevingsfactoren (zoals stroming, wind en golven) kan het natuurlijke slibgehalte fluctueren. Omdat het doorzicht binnen de bandbreedte van het natuurlijke habitat blijft en de voedselbeschikbaarheid niet afneemt worden er geen negatieve effecten verwacht als gevolg van de geringe vertroebeling met betrekking tot de fitness van de aanwezige vogelpopulaties. Effecten als gevolg van de vaarbewegingen (geluid, trilling en beweging) kunnen mogelijk optreden aan de soorten zwarte zee-eend, toppereend en eidereend. Omdat de eidereenden foerageren tot een maximale diepte van ca. 3 meter zullen deze niet of nauwelijks worden
- 10 -
verstoord. De sleephopperzuigers kunnen namelijk niet ondieper varen dan 5 meter. Omdat de kokkels en mossels waarop de soorten zwarte zee-eend en toppereend foerageren niet of zeer verspreid voorkomen boven Vlieland-Oost kunnen deze soorten gemakkelijk uitwijken naar locaties in de directe omgeving. Hierbij is de uitwijkafstand ca. 1000 meter. Het energieverlies dat als gevolg hiervan optreedt kan naar verwachting gecompenseerd worden. Er wordt daarom met betrekking tot de vaarbewegingen geen negatief effect verwacht. Strandsuppletie (Waddenzee) Bij de strandsuppletie wordt zand ‘gespoten’ op en voor het eroderende havenstrand. Omdat het havenstrand niet wordt gebruikt door broedvogels (mededeling Staatsbosbeheer Vlieland en SOVON) heeft de suppletie geen negatief effect op strandbroeders. Suppletie heeft wel een potentieel positief effect voor broedvogels. Het hoger, breder en kaler worden van het strand en de verbetering van de kwaliteit van het strand na suppletie (een hoog gehalte aan schelpenmateriaal) zijn bij voorbeeld gunstig voor het voorkomen van de strandplevier). Verstoring van broedvogels op de Richel kan vanwege de ruime afstand worden uitgesloten. Het havenstrand wordt slechts beperkt gebruikt als rust- en foerageerplaats. Omdat dit stranddeel zeer dynamisch is herbergt het, juist door die hoge dynamiek, weinig organismen. Dit gebruik beperkt zich tot enkele strandlopers en steltlopers waaronder soorten als bonte strandloper, drieteenstrandloper, kanoet, zilverplevier, steenloper, bontbekplevier en scholekster. De suppletie vindt slechts tijdelijk plaats en op een zeer beperkte lengte van de totale strandlengte op Vlieland. Hierdoor zijn er voor deze soorten, welke het strand toch al beperkt gebruiken, voldoende geschikte uitwijkmogelijkheden. Dit uitwijken zal naar verwachting geen negatief effect hebben op de eerder genoemde soorten. Habitattypen In principe zijn maar twee beschermde habitattypen ‘direct betrokken’ bij de suppleties. Voor de vooroeversuppletie is dit alleen habitattype H1110, “permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken”. Voor de strandsuppletie gaat om de habitattypen H1110 en H1140, “bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten”. Verder zijn er mogelijk beschermde habitattypen welke zich eveneens in de kustzone bevinden maar niet rechtstreeks beïnvloed worden. Indirect kunnen deze habitattypen mogelijk wel beïnvloed worden door een verhoogde influx van zand als gevolg van de zandsuppletie. Effecten Vooroeversuppletie (Noordzeekustzone) Als gevolg van de vooroeversuppleties wordt door het aanbrengen van een hoeveelheid zand op de bodem het habitattype H1110 mogelijk verstoord. De morfologie verandert en de daar voorkomende organismen worden (tijdelijk) verstoord. Verder wordt vaak zand aangebracht met een afwijkende korrelgrootte ten opzichte van het bestaande zand. Van dit verschil is binnen een jaar niets meer terug te vinden als gevolg van het ‘wandelen’ van de hoogdynamische zandbanken. Aan de andere kant zijn zandsuppleties gunstig voor het behoud van zandbanken en achterliggende duinen, omdat daardoor de zandbalans op peil blijft en voorkomen wordt dat de bouw van harde constructies noodzakelijk zijn. Omdat de suppleties maar een klein deel van het totale habitat bedekken en de effecten na ongeveer 3 jaar geheel hersteld zijn wij van mening dat de vooroeversuppletie ten noorden van Vlieland geen negatief effect heeft op de positieve instandhouding van habitattype H1110 in de Noordzeekustzone.
- 11 -
Strandsuppletie (Waddenzee) De strandsuppletie heeft tot gevolg dat door de ophoging en vergroting van het strand het habitattype H1140 (bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten, of te wel het natte strand) iets zeewaarts zal schuiven en tijdelijk in kwaliteit zal afnemen door de bedekking van het zand. Doordat habitattype H1140 zeewaarts schuift zal habitattype H1110 op die locatie verloren gaan en de oppervlakte strand worden vergroot. Op den duur zal door de structurele erosie in dit gebied het habitattype H1140 weer geleidelijk overgaan in habitattype H1110 en zal de oppervlakte strand weer afnemen. Zo blijft in de loop der jaren de netto hoeveelheid oppervlakte van de habitattypen H1140 en H1110 nagenoeg gelijk. Gezien het hoog dynamische milieu waarin deze habitattypen zich bevinden en de zeer grote oppervlakten van de betreffende habitattypen in de Waddenzee, zal deze tijdelijke verschuiving geen negatieve effecten hebben op de positieve instandhouding van deze habitattypen in de Waddenzee. Het zou mogelijk kunnen zijn dat habitattypen welke zich eveneens in de kustzone bevinden zoals H1310, “eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met zeekraal en andere zoutminnende soorten”, H1320, “schorren met slijkgrasvegetatie” en H1330, “Atlantische schorren met kweldervegetatie” indirect beïnvloed worden door een verhoogde influx van zand als gevolg van de strandsuppletie. Dit kan leiden tot een andere verstuifingskarakteristiek en gevolgen hebben voor deze vegetaties. Gezien de beperkte strandsuppletie en de ligging worden in dit geval geen dergelijke negatieve effecten verwacht. De wind komt over het algemeen vanuit zuidwestelijke richting waardoor het Havenstrand in de luwte van het eiland ligt. Er wordt daarom niet verwacht dat grootschalige winderosie optreedt waardoor habitattypen negatief worden beïnvloed. Daarnaast komen de bovengenoemde habitattypen niet of nauwelijks voor in de omgeving van de suppletielocatie. Habitatsoorten De habitatsoorten voor het Natura 2000-gebied Waddenzee zijn de vissen zeeprik, rivierprik en fint. Daarnaast zijn de grijze en gewone zeehond kwalificerend. Naast de bruinvis zijn deze soorten eveneens kwalificerende soorten voor de Noordzeekustzone. Effecten Vooroeversuppletie (Noordzeekustzone) Er wordt geen negatief effect verwacht op de vissoorten zeeprik, rivierprik en fint. Deze minder algemene vissoorten komen vrijwel langs de gehele Nederlandse kust voor. Met name overgangsgebieden waarbij de riviermonding overgaat in zee zijn voor deze soorten van belang (Zeeland). Een dergelijk ‘concentratiegebied’ is niet aanwezig nabij Vlieland. Negatieve effecten als gevolg van de vertroebeling zullen naar verwachting niet optreden. Vissen zijn zeer mobiel en de oppervlakte van de suppletielocatie is slechts een fractie ten opzichte van het totale geschikte leefgebied voor deze vissen. Daarnaast zal de vertroebeling binnen de bandbreedte van de natuurlijke habitat blijven. De betreffende vissen zijn van nature aangepast om in een dergelijke tijdelijke vertroebeling te overleven. Effecten als gevolg van geluid door de ingezette sleephopperzuigers zowel onder als boven water worden beschreven door Richardson et al., 1995. Hierbij is voor zeehonden uitgegaan van een straal van 3150 meter rond een baggerend schip waarbinnen onder water ernstige geluidsoverlast optreedt. Boven water is de straal tot 1200 meter. Bruinvissen zijn onder water enerzijds minder verstoringsgevoelig dan zeehonden en hebben anderzijds een veel groter leefgebied. Uitgaande dat de vaarbewegingen en het dumpen van zand minder onderwatergeluid oplevert dan baggeren (het schrapen over de bodem) zal de verstoringsafstand tijdens deze werkzaamheden mogelijk minder zijn. In de Noordzeekustzone zijn geen ligplaatsen van zeehonden aanwezig. Verstoring met betrekking tot de bruinvis wordt gezien
- 12 -
het bovenstaande niet verwacht omdat deze soort net als de vissoorten zeeprik, rivierprik en fint zeer mobiel zijn en kunnen uitwijken naar elders. Strandsuppletie (Waddenzee) Het opspuiten van zand op het Havenstrand zal eveneens geen negatieve effecten opleveren met betrekking tot zeehonden. De dichtstbijzijnde ligplaats is Richel, een zandplaat tussen Vlieland en Terschelling, op een afstand van circa 2 kilometer vanaf het Havenstrand. De zeehonden liggen hier met name aan de oostkant van de zandplaat zodat bij gevaar meteen in de diepe vaargeul (Vlieree) gevlucht kan worden. De oostkant is minstens 4 kilometer verwijderd van de strandsuppletielocatie. Voor de vissoorten zeeprik, rivierprik en fint zijn de effecten vergelijkbaar met de effecten welke optreden bij de vooroeversuppletie in de Noordzeekustzone. Voor de effecten wordt hier dan ook naar verwezen. B2.5 Zienswijzen Waddenvereniging mede namens Stichting De Noordzee, Stichting Duinbehoud en Vogelbescherming Nederland: In deze zienswijze wordt een aantal vragen gesteld en opmerkingen gemaakt die direct betrekking hebben op de voorgestelde suppleties bij Vlieland. Daarnaast worden opmerkingen van algemene aard gemaakt. Vragen en opmerkingen met betrekking tot de voorgestelde suppleties bij Vlieland: 1. De Waddenvereniging acht de aanvraag te globaal en te weinig maatwerk. Exacte plekken van de suppleties moeten bekend zijn; 2. De Waddenvereniging is van mening dat de cumulatieve effecten zeer marginaal zijn beschouwd. Ze is van mening dat ook andere activiteiten, waaronder zandwinning meegenomen moeten worden bij de beoordeling van de vergunningaanvraag voor zandsuppleties; 3. De Waddenvereniging onderschrijft het in Mulder 2003 gestelde dat als de frequentie van suppleren toeneemt, dat dan nader onderzoek nodig is; 4. De Waddenvereniging stelt dat ook kleine effecten significant kunnen zijn. De Waddenvereniging wijst er op, dat bij het verlenen van de vergunning dusdanige voorwaarden gesteld kunnen worden, dat ook kleinere effecten gemitigeerd worden; 5. De Waddenvereniging vindt een percentage van 0,9 % gebied dat tijdelijk in kwaliteit afneemt, door de in totaal 5 verwachte suppleties in de NZKZ hoog. Daarbij zou niet alleen gekeken moeten worden naar het percentage verstoorde bodem van de NZKZ, maar ook naar het percentage van het habitattype H1110; 6. Strandsuppleties kunnen negatieve effecten hebben op de habitats witte duinen en grijze duinen, vanwege het mogelijk niet doorstuiven door nieuwe duinvorming op het strand, en beperkingen voor het doorstuiven door de samenstelling cq. korrelgrootteverdeling van het zand en de kans op schelpenbankjes die doorstuiving bemoeilijken. De Waddenvereniging is van mening dat op deze mogelijke effecten ten onrechte niet ingegaan wordt in de vergunningaanvraag; 7. In de aanvraag staat vermeld dat de onderwatersuppletielocatie een buitendelta betreft met buitengewoon grof sediment. De Waddenvereniging vraagt of hier met de korrelgrootte van het suppletiezand op wordt aangesloten, zodat geen langdurige morfologische veranderingen ontstaan; 8. De Waddenvereniging vraagt om meer duidelijkheid over de periode van de suppletiewerkzaamheden. Dit vanwege het voorkomen van drieteenstrandlopers, broedseizoen en gemshornworm; 9. De Waddenvereniging wijst op een mogelijke verandering van algensoortensamenstelling in het water als gevolg van vertroebeling door de zandsuppletie.
- 13 -
Opmerkingen van algemene aard Deze opmerkingen betreffen niet specifiek de suppleties bij Vlieland. Ze hebben dus feitelijk geen betrekking op onderhavige vergunningaanvraag. 1. 2.
3. 4.
De Waddenvereniging onderschrijft de noodzaak van zandsuppleties ten behoeve van veiligheid, maar hecht veel waarde aan het voorkomen van negatieve effecten op natuurwaarden; De Waddenvereniging pleit ervoor om: a. de zandsuppleties (en zandwinning) langs de hele Noordzeekustzone te beschouwen als één project; b. met één Nb-wetvergunning. Of per morfologische eenheid; c. en hiervoor 1 passende beoordeling maken; De Waddenvereniging geeft aan dat er te weinig rekening is gehouden met cumulatieve effecten van zandsuppleties en andere activiteiten en van herhaaldelijk suppleren in hetzelfde gebied; Daarnaast pleit de Waddenvereniging voor optimalisatie van het suppletiebeleid en suppletieproeven en een goede monitoring ten behoeve daarvan.
B2.6 Reactie provincie Fryslân op de zienswijze van Waddenvereniging e.a. Suppleties bij Vlieland 1. De aanvraag is op 16 juli 2008 op ons verzoek aangevuld met het rapport Natuurtoets Vlieland, Suppletie 2008, door Rijkswaterstaat . Uit de aanvraag blijkt dat de exacte locaties met strandpaalnummers in de vergunningaanvraag staan gemeld: de suppletie beslaat het gebied van strandpaal 47.00 tot 50.05 en zal plaatsvinden in het gebied tussen de 200-700 m uit de lijn van laagwater. Daarnaast zal gesuppleerd worden op het Havenstrand, ten noorden van de haveningang. Deze omschrijving achten wij voldoende specifiek; 2. Ook cumulatie met activiteiten die plaatsvinden in de nabijheid van de suppletielocatie leiden naar verwachting niet tot significante effecten. Zo is de vergunning voor de zandwinning voor deze suppletie verleend onder een 15-tal voorwaarden. Door deze voorwaarden worden de mogelijke effecten van de winning en het transport grotendeels weggenomen, waardoor deze ook in cumulatie met de suppletie geen significante effecten tot gevolg zullen hebben. (Zie verder onder B. Algemeen, sub 3, hieronder); 3. In onderstaande tabel staan alle suppleties die op Vlieland hebben plaatsgevonden sinds 1995. Behalve de eerste hebben ze allen overlap met de suppletielocatie van dit jaar. Jaar 1995 1997 2001 2001 2005 4.
Beginraai 53,7 46,7 46,2 46,2 48,8
Eindraai 54,4 48,4 48,5 48,5 50
Soort Strand Strand Strand onderwater onderwater
hoeveelheid 191000 280000 500000 1000000 1000000
Uit deze tabel blijkt dat de suppletiefrequentie t.o.v. 2003 niet is toegenomen; Mitigatie is alleen aan de orde wanneer (ook kleine effecten) significant negatief zijn. Dit is bij deze suppleties niet het geval. Aanvullende voorwaarden zijn daarom volgens ons niet aan de orde;
- 14 -
5.
6.
7.
8.
9.
De 5 suppleties waar de Waddenvereniging over spreekt zullen plaatsvinden gedurende de komende jaren. Als de laatste plaatsvindt, is de suppletielocatie bij Vlieland naar verwachting alweer grotendeels hersteld. Bovendien is het nog niet zeker of ze alle 5 in de komende jaren zullen plaatsvinden. (Ook is niet duidelijk aan welke 5 suppleties de Waddenvereniging refereert; Texel 2009 is bijvoorbeeld een strandsuppletie en zal H1110 niet aantasten); Het betreft hier een kleine strandsuppletie (lengte van 325 meter) bij het havenstrandje. Gezien de locatie van de suppletie en de overheersende windrichting zal er vanaf het havenstrand van Vlieland in het algemeen weinig doorstuiving plaatsvinden. Daarnaast komen er rond de locatie geen embryonale- en witte duinen voor; Het zand op de winlocatie bij deze suppletie varieert in korrelgrootte. RWS heeft in de aanvulling van 18 juli 20083 op de aanvraag aangegeven dat de aannemer zand wint uit dat deel van het aangewezen zandwingebied waarvan het zand een korrelgrootte heeft dat het beste aansluit bij het zand dat van nature op de suppletielocatie aanwezig is; De suppleties bij Vlieland zullen plusminus 4 maanden duren en zullen plaatsvinden tussen augustus 2008 en maart 2009. RWS houdt zo veel mogelijk rekening met de gevoelige periode van belangrijke soorten. Ter plekke betreft het de in de vergunning genoemde soorten: eidereend, zwarte zee-eend en drieteenstrandloper. In de vergunning heeft RWS aangegeven dat het suppletie gebied niet in gebruikt is als broedgebied. Van verstoring in de broedperiode door suppletie kan dus geen sprake zijn. De drieteenstrandloper komt in lage dichtheden voor rond het suppletiegebied. Omdat er gesuppleerd wordt over een lengte van 325 meter zijn er genoeg uitwijk mogelijkheden naar nabij gelegen geschikte stranden. Nu op het strand van Vlieland er sinds 2001 niet meeris gesuppleerd (uitgezonderd het havenstrand), is daar naar verwachting voldoende voedselaanbod; Er is in de kustzone van nature een grote fluctuatie in troebelheid. De toename van de troebelheid is gering ten opzichte van de achtergrondwaarde, en bovendien slechts beperkt en tijdelijk. De eventuele toename ligt binnen de natuurlijke bandbreedte van de kustzone. In de MER zandwinning wordt daarom vastgesteld dat er geen (significante) effecten zijn van de verhoogde troebelheid (zoals verandering in algensoortsamenstelling). Omdat het effect van vertroebeling door suppleren kleiner is dan de vertroebeling die optreedt bij zandwinning, wordt dus de conclusie uit de MER overgenomen dat er geen (significante) effecten zullen optreden.
Algemeen 1. Wij wijzen er op dat er niet alleen vanuit veiligheid, maar ook vanuit het behoud van duinhabitats een noodzaak is voor zandsuppleties. Deze habitats zouden zonder zandsuppleties op veel plaatsen langs de Nederlandse kust verdwijnen als gevolg van erosie. Wij zijn van mening dat deze suppleties nauwelijks tot geen negatieve effecten hebben; 2. (Wensen Waddenvereniging e.a.) a. De cumulatieve effecten van zandwinning voor suppleties worden tezamen met de effecten van andere zandwinningactiviteiten beschouwd (middels een MER). De cumulatieve effecten van alle suppleties tezamen worden beschouwd in de beheerplannen. Reden hiervoor is dat de zandwinning in een andersoortig gebied plaatsvindt, waardoor de mogelijke effecten over het algemeen andere soorten betreffen; b. Vooralsnog is voor ieder Natura 2000 gebied de desbetreffende provincie het bevoegd gezag met betrekking tot de Nb-wet vergunningen voor zandsuppleties. Om deze reden richt de aanvrager zich dan ook per suppletie tot het be3
Per post ontvangen op 21 juli 2008, ingeboekt onder nummer 775539.
- 15 -
3.
4.
C
voegd gezag voor de aanvraag van vergunningen. Echter ook in het geval dat meerdere suppleties binnen hetzelfde Natura 2000 gebied of binnen dezelfde provincie plaatsvinden, zullen daarvoor, zolang het betreffende beheerplan nog niet vastgesteld is, afzonderlijke vergunningen worden aangevraagd, omdat de afhankelijkheid tussen de suppleties anders te groot wordt. Wel zullen vanzelfsprekend in alle afzonderlijke vergunningaanvragen de cumulatieve effecten met de andere suppleties in hetzelfde Natura 2000 gebied beschouwd worden; c. We zijn van mening dat we kunnen volstaan met een voortoets en dat een passende beoordeling niet nodig is, omdat we geen significante effecten van suppleties verwachten; De cumulatieve effecten worden beschouwd in het beheerplan voor het Natura 2000gebied Noordzeekustzone. In de effectanalyse voor dit beheerplan wordt gekeken naar: ontgrondingen, onderhoud kunstwerken, suppleties, verkeer, monitoring, recreatie, SAR, gaswinning, oefeningen en lozingen en onttrekkingen. In de nadere effectanalyse zal een cumulatietoets worden uitgevoerd met de meeste van deze activiteiten. Met betrekking tot het herhaaldelijk suppleren in hetzelfde gebied wordt nu onderzoek gedaan naar hersteltijden; RWS heeft reeds veel monitoring en onderzoek uit laten voeren en daarnaast lopen er nog een aantal monitoring-/onderzoeksprogramma’s. RWS gaat daarnaast vervolgonderzoek initiëren om een aantal onzekerheden uit te bannen én om te bezien of optimalisatie mogelijk is. Om een dergelijk onderzoeksprogramma goed vorm te geven is op 28 mei van dit jaar een workshop gehouden met een breed gezelschap van natuurorganisaties, kennisinstituten en overheden. In het verlengde daarvan vindt op dit moment ook overleg plaats over de rol die natuurorganisaties kunnen spelen bij het nader invullen van het ecologische onderzoek van RWS. Ook de vragen uit bijlage 1 van de zienswijze van de Waddenvereniging zullen hierbij worden meegenomen. Het betreft hier veelal langlopend onderzoek, dat we te zijner tijd zullen toepassen bij het opstellen en uitvoeren van het suppletiebeleid. Het betreft dus niet onderzoek dat gericht is op de specifieke situatie bij Vlieland. Voor een aantal wensen van de natuurorganisaties zullen echter beleidsaanpassingen nodig zijn. Op 11 juni jl. heeft hiertoe een workshop plaatsgevonden, waar ook de natuurbeschermingsorganisaties aanwezig waren. Hier is gesproken over welke aanpassingen in het kustbeleid door verschillende partijen gewenst zijn.
Slotconclusie
Op grond van het voorgaande zijn wij van mening dat uit de verstorings- en verslechteringstoets voldoende is gebleken dat de zandsuppleties op en nabij Vlieland, géén negatieve effecten zal veroorzaken op de natuurwaarden die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dit op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is, c.q. zal worden aangewezen. Voorwaarde hierbij is dat volgens de voorschriften, welke genoemd staan in de vergunning, wordt gewerkt.
- 16 -