Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 www.overijssel.nl
[email protected] RABO Zwolle 39 73 41 121
Millennium BV t.a.v. de heer A. Weever Postbus 285 8260 AG KAMPEN
Inlichtingen bij Ria van Leeuwen tel 038 499 76 94 fax 038 425 75 00
[email protected] Zaaknummer Z-HZ_NB-2011-005000
uw aanvraag om een vergunning voor de Natuurbeschermingswet
Datum
29.02.2012
Geachte heer Weever,
Kenmerk
2012/0060198 Pagina
1 Uw brief
Op 14 juli 2011 hebben wij een aanvraag1 om vergunning ex art. 19d Natuurbeschermingswet 1998 (verder Nbwet) van u ontvangen. De aanvraag betreft het plaatsen en in gebruik hebben van vier windturbines op de bedrijventerreinen Haatlandhaven en Zuiderzeehaven in Kampen. U ontvangt hierbij ons besluit op uw aanvraag.
Uw kenmerk
Besluit
Op grond van onze overwegingen, zoals in bijlage 1 weergegeven, besluiten wij een vergunning op grond van artikel 19d van de Nbwet te verlenen aan Millennium BV voor het plaatsen en in gebruik hebben van vier windturbines nabij het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’. De vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd. Ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden en natuurschoon verbinden wij aan deze vergunning de volgende voorschriften: Algemeen 1. De vergunning wordt op naam gesteld van Millenium BV. De vergunninghouder is verplicht alle door of namens het bevoegde gezag te geven aanwijzingen direct op te volgen. 2.
1
Bijlagen
Datum verzending
Het tijdstip van aanvang van de oprichting van de windturbines dient u minimaal een week van te voren te melden bij het Meldpunt van provincie Overijssel (telefoonnummer: 038 425 24 23), onder vermelding van het betrokken Natura 2000-gebied, de naam van het project en het zaaknummer van de vergunning.
Ons kenmerknummer 2011/0132401
Besluit vier windturbines op het terrein van de Zuiderzeehaven en Haatlandhaven te Kampen
Wanneer de houder van de vergunning handelt in strijd met de voorschriften, kan deze vergunning op grond van artikel 43 lid 2 Nbwet worden gewijzigd of ingetrokken. Tot slot Heeft u nog vragen naar aanleiding van deze beslissing, dan kunt u bellen met Ria van Leeuwen op telefoonnummer 038 499 76 94. Afschriften Afschriften van dit besluit worden verzonden aan Burgemeester en Wethouders van Kampen. Met vriendelijke groet, namens Gedeputeerde Staten van Overijssel,
Datum
Patricia Weenink-Driessen, teamleider Vergunningverlening
29.02.2012 Kenmerk
2012/0060198 Pagina
2
Uw brief
Uw kenmerk
Bijlagen: Bijlage 1
Overwegingen bij het besluit
Bijlage 2
Instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied ´Uiterwaarden IJssel’
Besluit vier windturbines op het terrein van de Zuiderzeehaven en Haatlandhaven te Kampen
Niet mee eens? Als u het niet eens bent met dit besluit kunt u binnen zes weken na de datum van verzending van dit besluit bezwaar maken bij Gedeputeerde Staten van Overijssel. Hoe u dat moet doen kunt u hieronder lezen. Rechtsmiddel Binnen zes weken, ingaand op de dag na de datum van verzending van dit besluit, kan een belanghebbende een bezwaarschrift indienen bij Gedeputeerde Staten van Overijssel, team Juridische Zaken, postbus 10078, 8000 GB Zwolle (telefoon 038 - 499 93 05). Het bezwaarschrift dient te worden ondertekend en bevat in ieder geval: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; d. de gronden van het bezwaar.
Datum
29.02.2012 Kenmerk
2012/0060198 Pagina
3
Uw brief
Uw kenmerk
U kunt het bezwaarschrift ook per elektronisch formulier verzenden. Dit formulier kunt u vinden op www.provincie.overijssel.nl/loket/bezwaar-klachten. Voor de behandeling van een bezwaarschrift bij de provincie Overijssel is geen griffierecht verschuldigd. Voor inlichtingen over de bezwaarprocedure kunt u zich wenden tot de provinciaal medewerker die bij het besluit is vermeld. Indien spoed dat vereist is het mogelijk een voorlopige voorziening te vragen bij de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak. In dat geval is griffierecht verschuldigd. Voorwaarde is dat u een bezwaarschrift heeft ingediend.
Bijlage 1 - Overwegingen
Overwegingen bij het besluit
Bijlage 1
Deze vergunning bestaat uit het besluit en de overwegingen. In deze bijlage zijn de overwegingen opgenomen. Het besluit en de overwegingen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De overwegingen zijn als volgt opgebouwd:
Datum
A A1 A1.1 A1.2 A1.3 A1.4 A1.5 A1.6
WEERGAVE VAN DE FEITEN Vergunningaanvraag Projectomschrijving Doel project Periode Relevante ecologische onderzoeken Aanvullende gegevens Aanvraag en Natura 2000
A2
Bevoegdheid
A3 A3.1 A3.2 A3.3 A3.4
Procedure Zienswijzen Verlengen beslistermijn Coördinatie met andere wetgeving Betrokkenheid andere provincie bij Natura 2000-gebied
A4
Vergunningplicht
B B1 B1.1 B1.2
TOETSING Wettelijk kader Natuurbeschermingswet Overig relevant beleid
B2 B2.1 B2.2 B2.2
Inhoudelijke beoordeling Relevante kwalificerende waarden Inhoudelijke beoordeling project c.q. handeling Cumulatieve effecten
B3 B3.1
Zienswijzen Bespreking van ingediende zienswijzen
C
SLOTCONCLUSIE
6-3-2012 Kenmerk
2012/0057941 Pagina
4 Uw brief
Uw kenmerk
Bijlage 1 - Overwegingen
A
WEERGAVE VAN DE FEITEN
A1
Vergunningaanvraag
A1.1 Projectomschrijving Ten noorden van Kampen wordt een nieuw bedrijventerrein ‘Zuiderzeehaven’ gerealiseerd. Dit nieuwe terrein sluit aan op het bedrijventerrein Haatlandhaven. Op beide bedrijventerreinen zijn twee windturbines voorzien. De betreffende windturbines hebben een ashoogte van 105 meter en een rotordiameter van 90 meter. Elke turbine heeft een vermogen van 3 megawatt. De voorgenomen locaties van de vier windturbines zijn in afbeelding 1 weergegeven.
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
5
Uw brief
Uw kenmerk
Afbeelding 1: Overzicht ligging geplande windturbines
A1.2 Doel project ‘windpark Haatlandhaven / Zuiderzeehaven’ Het project heeft als doel om duurzame energie op te wekken. A1.3 Periode De vergunning wordt aangevraagd voor onbepaalde tijd.
Bijlage 1 - Overwegingen
A1.4 Relevante ecologische onderzoeken Voor de beoordeling van de aanvraag zijn de volgende ecologisch onderzoek meegezonden: • Tuitert, A.H., 2010. Effectentoets Natura 2000 en vleermuizen windturbines Kampen. Grontmij Nederland B.V., Houten • Smits, R.R., S. Dirksen, 2008. Vogels en het Windpark Haatlanden/Zuiderzeehaven. Bureau Waardenburg bv, Culemborg • Aanvullende informatie op de aanvraag (ons kenmerk 2011-0189180) Verder zijn de volgende informatiebronnen betrokken bij de beoordeling: • Winkelman, J.E., F.H. Kristenkas & M.J. Epe, 2008. Ecologische en natuurbeschermingsrechtelijke aspecten van windturbines op land. Alterra, Wageningen; • www.SOVON.nl – gebieden • www.vogelbescherming.nl • werkkaarten beheerplan Rijntakken van provincie Gelderland • Europe’s Commission, 2002. Guidance document on hunting under Council Directive 79/409/EEC on the conservation of wild birds: The Birds Directive, figure 8 en 9 (p 90 – 98) Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
6
Uw brief
Uw kenmerk
A1.5 Aanvullende gegevens Op 28 augustus 2011 zijn aanvullende gegevens gevraagd. Deze gegevens zijn op 14 oktober 2011 ontvangen en ingeboekt onder nummer 2011-0189180. A1.6 De aanvraag en het Natura 2000-gebied Uw project of handeling vindt plaats in de directe omgeving van het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’. Op uw aanvraag is daarmee het in bijlage 1 (Gebiedsbeschrijving) vermelde (ontwerp)aanwijzingsbesluit van toepassing.
A2
Bevoegdheid
Uitgangspunt bij de Nbwet (art. 2) is, dat gedeputeerde staten van de provincie, waarin beschermde natuurmonumenten en/of Natura 2000-gebieden geheel of grotendeels liggen, bevoegd zijn te beslissen over vergunningaanvragen ex art. 16 en art. 19d Nbwet. Art. 2a van de Nbwet bepaalt, dat, als de aanvraag betrekking heeft op een handeling of project die hoofdzakelijk gevolgen kan hebben voor een deel van een beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied dat binnen de grenzen van één provincie ligt, dan beslist GS van de provincie waarin dat deel ligt. De realisatie en het gebruik van het windpark Kampen heeft hoofdzakelijk effecten op een deel van het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ dat op het grondgebied van provincie Overijssel ligt, zodat wij bevoegd zijn om te beslissen op de vergunningaanvraag.
A3
Procedure
De vergunningprocedure is uitgevoerd in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk VIII van de Nbwet en de hiervoor relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht.
Bijlage 1 - Overwegingen
A3.1 Zienswijze Naar aanleiding van uw aanvraag zijn een afschrift van uw aanvraag evenals de ontvangstbevestiging, op grond van artikel 44, lid 2, Nbwet, naar het college van Burgemeester en Wethouders van Kampen en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, Directie Regionale zaken regio Oost gestuurd. Op basis van artikel 44, lid 3, Nbwet is het college van burgemeester en wethouders gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid gesteld over deze aanvraag hun zienswijze kenbaar te maken. Onder B3 wordt nader ingegaan op de ingebrachte zienswijzen. A3.2 Verlengen beslistermijn Wij hebben bij brief van 18 november 20112 verteld dat wij de beslistermijn op de aanvraag hebben verlengen met 13 weken (artikel 42, lid 2, Nb-wet). Deze mededeling is kenbaar gemaakt aan de aanvrager en aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kampen. Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
7
A3.3 Coördinatie met andere wetgeving U heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om één van de betrokken bestuursorganen schriftelijk te verzoeken om coördinatie van besluitvorming (artikel 19ka, lid 2, Nbwet). Wij wijzen u erop, dat voor de door u te verrichten activiteit, voor zover ons bekend, ook de navolgende op aanvraag te nemen besluiten nodig zijn (artikel 19ka, lid 1, Nbwet): Naam wet en van toepassing zijnde artikel
Uw brief
- Flora- en faunawet, artikel 75 Uw kenmerk
Bevoegd bestuursorgaan en adres Dienst
Regelingen,
Team
vergunningen
en
ontheffingen
uitvoering, Postbus 19530, 2500 CM Den Haag - Omgevingsvergunning
Gemeente Kampen, Postbus 5009, 8260 GA Kampen
A3.4 Betrokkenheid andere provincie Het ‘windpark Kampen’ heeft invloed op de instandhoudingsdoelen voor het hele Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’. Om vergunning te verlenen is instemming van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland noodzakelijk. Op 28 februari 2012 hebben Gedeputeerde Staten van provincie Gelderland per e-mail laten weten in te stemmen met ons voornemen om voorliggende vergunning te verlenen.
2
kenmerk 2011/0235272
Bijlage 1 - Overwegingen
A4
Vergunningplicht
Op basis van de aanvraag en de daarbij behorende rapporten en tekeningen hebben wij beoordeeld of het door u aangevraagd project en/of handeling schadelijke gevolgen kan hebben voor de natuurlijke kenmerken van het gebied, zoals beschreven in de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied. Wij hebben geconstateerd dat er geen sprake is van een project of handeling conform een vastgesteld beheerplan. Verder is er geen sprake van bestaand gebruik, in overeenstemming met de wet. Het project kan wel gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen, maar er is geen sprake van significante effecten. De activiteit is vergunningplichtig op basis van art. 19d Nbwet.
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
8
Uw brief
Uw kenmerk
B
TOETSING
B1
Wettelijk kader en beleid
B1.1 Natuurbeschermingswet 1998 Artikel 19d, lid 1, van de Nb-wet bepaalt dat het verboden is zonder vergunning, of in strijd met aan een dergelijke vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, projecten of andere handelingen te realiseren c.q. te verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Artikel 19e van de Nbwet bepaalt dat gedeputeerde staten van de provincie bij het verlenen van een vergunning op basis van artikel 19d, lid 1, van de Nbwet rekening houden met: a. de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, kan hebben voor een Natura 2000-gebied; b. een op grond van artikel 19a of artikel 19b vastgesteld beheerplan, en c. vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, evenals regionale en lokale bijzonderheden. Uit artikel 19f, lid 1, van de Nbwet volgt dat voor nieuwe projecten of andere handelingen, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, de initiatiefnemer een passende beoordeling opstelt. Conform artikel 19g, lid 1, van de Nb-wet kan een vergunning slechts worden verleend indien het bevoegd gezag uit de passende beoordeling zich ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied c.q. desbetreffende gebieden niet aangetast zullen worden. B1.2
Overig relevant beleid
Omgevingsvisie Overijssel Onze provincie heeft in haar ‘Omgevingsvisie Overijssel’ (juli 2009) aangegeven dat zij veel belang hechten aan het bevorderen van duurzame energieopwekking. Voor windenergie heeft provincie Overijssel met het Rijk afgesproken in 2020 tenminste 80 MW aan windenergie in voor Overijssel te realiseren.
Bijlage 1 - Overwegingen
Om deze ambitie te bereiken onderscheidt de provincie kansrijke zoekgebieden voor windenergie, uitgesloten gebieden en overige gebieden. Naast de weergegeven kansrijke zoekgebieden op de kaart ‘kansrijke zoekgebieden windenergie’ ziet de provincie tevens grotere bedrijventerreinen (> 40 ha) en locaties langs infrastructuur als andere geschikte locaties. Als randvoorwaarde voor het oprichten van windparken gaat de provincie uit van windturbines met een minimaal vermogen van 2 MW per turbine.
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
9
Uw brief
Uw kenmerk
B2
Inhoudelijke beoordeling
B2.1
Vaststellen relevante kwalificerende waarden
B2.1.1 Effecten in realisatiefase De locaties van de vier windturbines liggen buiten het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’. De afstand tot het Natura 2000-gebied varieert van circa 250 tot 750 meter. Het terrein waar de windturbines worden gerealiseerd is bestemd als bedrijventerrein. Het terrein Haatlandhaven is grotendeels al gerealiseerd. Voor het terrein Zuiderzeehaven zijn de infrastructuur en de grondwerkzaamheden grotendeels gerealiseerd. De vestiging van bedrijven is hier gestart. De werkzaamheden voor de plaatsing van de windturbines vallen samen met de werkzaamheden voor de realisatie van bedrijven op het terrein en de toenemende bedrijvigheid. De werkzaamheden per windturbine bestaan uit heiwerkzaamheden van één dag en het plaatsen en monteren van de turbine zelf. Dat laatste duurt circa één week. Deze activiteiten zijn van korte duur. Door de samenloop met de ontwikkelingen van het bedrijventerrein zijn effecten in de realisatiefase op kwalificerende soorten niet aanwezig. Deze fase in het project leidt niet tot significante verstoring van soorten. B2.1.2 Effecten in gebruiksfase Geen effecten habitattypen of habitatsoorten Door de ligging buiten het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ en op een bedrijventerrein is er geen sprake van effecten op de instandhoudingsdoelen van kwalificerende habitattypen of habitatsoorten. Deze instandhoudingsdoelen worden verder buiten beschouwing gelaten. Uit de rapportage bij de aanvraag blijkt verder dat ook voor de Meervleermuis (een instandhoudingsdoel voor Zwarte Meer en Veluwerandmeren) geen effecten optreden door de plaatsing van de vier windturbines. Veldonderzoek heeft de Meervleermuis uitsluitend boven de rivier aangetoond. Geen effecten kwalificerende broedvogels In tabel 1 zijn voor de betrokken Natura 2000-gebieden ‘Uiterwaarden IJssel’ en ‘Ketelmeer & Vossemeer’ de kwalificerende broedende vogelsoorten opgenomen. Van de kwalificerende broedvogelsoorten kan een negatief effect ontstaan als ze binnen het Natura 2000-gebied broeden en buiten het gebied voedsel zoeken. De meeste soorten hebben een eigen territorium in de broedtijd. Binnen dit territorium verzamelen ze ook hun voedsel. Alleen de Aalscholver en de Zwarte stern broeden in een kolonie en leggen grotere afstanden af vanaf de broedlocatie om voedsel te zoeken. De overige kwalificerende broedvogelsoorten komen niet in de directe omgeving van de windturbines voor en/of zoeken geen voedsel buiten het Natura 2000-gebied.
Bijlage 1 - Overwegingen
Aalscholvers zijn tijdens de broedperiode in zeer kleine aantallen ten noorden van de projectlocatie waargenomen. In deze periode volgden zij voornamelijk de IJssel. Daarnaast is de huidige staat van instandhouding van de Aalscholver gunstig. Door de zeer kleine aantallen, de voorkeursvliegbanen en de gunstige staat van instandhouding worden negatieve effecten op de Aalscholver uitgesloten. Zwarte stern is tijdens de veldinventarisatie niet waargenomen in de directe omgeving van de projectlocatie. Negatieve effecten op deze soort zijn eveneens uit te sluiten. Op basis van bovenstaande gegevens zijn mogelijke negatieve effecten op kwalificerende broedvogelsoorten uit te sluiten. Kwalificerende broedvogels worden daarom verder niet betrokken bij onze overwegingen. Tabel 1: kwalificerende broedvogelsoorten Natura 2000-gebieden Afkortingen kolom Rode lijst: NB = niet bedreigd; GE = gevoelig; KW = kwetsbaar; BE = bedreigd Betekenis scores kolom landelijke SVI: + = gunstig; - = matig ongunstig; -- = zeer ongunstig
Pagina
10
Aalscholver Porseleinhoen Kwartelkoning Zwarte stern IJsvogel Roerdomp Grote karekiet
Uw brief
Uw kenmerk
X X X X X
X
X X
NB KW KW BE NB GE BE
Landelijke staat van instandhouding4
Kenmerk
2012/0057941
Status Rode lijst3
Uiterwaarden IJssel
Datum
Ketelmeer & Vossemeer
Soort
+ --+ ---
Geen negatieve effecten op deel niet-broedvogels In de onderliggende rapporten bij de aanvraag is aandacht besteed aan een mogelijke externe werking van de voorgenomen ontwikkeling op kwalificerende niet-broedvogels van omringende Natura 2000-gebieden. Uit deze rapporten blijkt dat er geen effecten worden verwacht op de kwalificerende vogelsoorten van de Natura 2000-gebieden Zwarte Meer en Veluwerandmeren. De betreffende soorten zijn er niet waargenomen en/of hebben geen directe ecologische relatie met het omringende landschap buiten het Natura 2000-gebied. Voor een deel van de kwalificerende soorten voor de Natura 2000-gebieden ‘Ketelmeer & Vossemeer’ en ‘Uiterwaarden IJssel’ geldt hetzelfde. De betreffende kwalificerende soorten van deze twee Natura 2000-gebieden, waarop geen effecten worden verwacht, zijn samengevat in tabel 2. Deze soorten zijn niet waargenomen en hebben geen directe ecologische relatie met de omgeving van het windturbinepark. Ook op deze soorten is een negatief effect door de aanwezigheid van de vier windturbines uitgesloten.
3
www.vogelbescherming.nl
4
overgenomen uit essentietabellen van het min. EL&I. Deze zijn gebaseerd op gegevens van 2007
Bijlage 1 - Overwegingen
Tabel 2: kwalificerende niet-broedvogelsoorten met geen effecten Afkortingen kolom Rode lijst: NB = niet bedreigd; GE = gevoelig; KW = kwetsbaar; BE = bedreigd Betekenis scores kolom landelijke SVI: + = gunstig; - = matig ongunstig; -- = zeer ongunstig
Fuut Wilde zwaan Smient Pijlstaart Visarend Meerkoet Reuzenstern
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
11
Uw brief
Uw kenmerk
X X X X X
X
X X X X
Landelijke staat van instandhouding6
Status Rode lijst 5
Ketelmeer & Vossemeer
Uiterwaarden IJssel
Soort
NB NB NB BE NB NB NB
+ +
Conclusie betrokken kwalificerende waarden Door de positie van de windturbines, buiten Natura 2000-gebied en op een bedrijventerrein, zijn er geen effecten op kwalificerende habitattypen, habitatsoorten, een deel van de niet-broedvogels (zie tabel 2) en broedvogelsoorten. Op voorhand zijn negatieve effecten op een deel van de kwalificerende ‘niet-broedvogels’ van zowel ‘Uiterwaarden IJssel’ als ‘Ketelmeer & Vossemeer’ niet uit te sluiten. Dat heeft te maken met de ecologische relatie die deze soorten hebben met de graslanden rondom Kampen. Deze soorten gebruiken deze graslanden als voedselgebied. De aanvraag wordt in paragraaf B2.2 getoetst aan effecten van de windturbines op deze beperkte groep ‘niet-broedvogels’ (zie hiervoor tabel 3). B2.2
Beoordeling effecten op relevante instandhoudingsdoelen
Aard van de negatieve effecten De windturbines binnen het voorliggende project liggen buiten Natura 2000-gebied, op een bedrijventerrein. Ze kunnen daardoor uitsluitend effecten hebben op vliegende soorten, zoals vogels. Mogelijke negatieve effecten die te verwachten zijn door windturbines buiten een Natura 2000-gebied zijn: a) afname van beschikbaar leefgebied (oppervlakteverlies); b) versnippering van leefgebied; c) verstoring door mechanische effecten (verwonden of doden van individuen); d) verandering in populatiedynamica.
5
www.vogelbescherming.nl
6
overgenomen uit essentietabellen van het min. EL&I. Deze zijn gebaseerd op gegevens van 2007
Bijlage 1 - Overwegingen
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
12
Uw brief
Uw kenmerk
Bovengenoemde effecten lichten we nader toe in relatie met windparken. Ad a) bij afname van beschikbaar leefgebied wordt bedoeld dat de locatie, waar de windturbines worden gerealiseerd, een functie heeft in de levenscyclus van één of meerdere kwalificerende vogelsoorten. Die functie is van wezenlijk belang voor de betreffende soort en draagt in ieder geval bij aan het behoud van het instandhoudingsdoel. Door de plaatsing van windturbines verliest het betreffende gebiedsdeel zijn functie voor de betreffende soort; Ad b) met versnippering van het leefgebied wordt in dit geval bedoeld dat de plaatsing van de windturbines er toe leidt dat delen van het leefgebied onbereikbaar worden. Ze vormen als het ware een niet overbrugbare barrière in de vliegbaan van de vogelsoorten. De betreffende vogels moeten daardoor uitwijken naar andere gebieden met eenzelfde functie voor de betreffende soort. Dit kan leiden tot een toename van het energieverbruik van de vogel, waardoor de voortplanting negatief wordt beïnvloed of de jaarlijkse overleving van individuen kleiner wordt. In dit geval gaat het dan om delen van het leefgebied die een wezenlijk onderdeel vormen in de levenscyclus van één of meerdere kwalificerende vogelsoorten (voedselgebied, pleisterplaats, etc.). Versnippering leidt tot achteruitgang van de kwaliteit van het betrokken leefgebied. Door versnippering wordt de draagkracht van het leefgebied kleiner. Dat kan leiden tot achteruitgang van een vogelsoort. Ad c) bij verstoring door mechanische effecten wordt het verwonden of het doden van individuen bedoeld door aanvaring met de windturbines. Het daadwerkelijke risico is afhankelijk van verschillende aspecten, zoals hoogte van de windturbine, lengte van de rotorbladen, omvang van het windpark, locatie van het windpark ten opzichte van belangrijke trekroutes van soorten, aanwezige soorten en de aantallen, vlieghoogte van een soort, gedrag van een soort, tijdstip van vliegen op een dag, tijdstip van het jaar, weersomstandigheden, etc. Uit de onderzoeken bij de aanvraag en literatuur7 komt naar voren dat vogels met name in de schemering, ’s nachts en bij slechte weersomstandigheden in aanvaring komen met windturbines. Ad d) alle voorgaande effecten kunnen leiden tot veranderingen in de populatieomvang van een soort. Voor zover sterfte optreedt, is deze vooral desastreus als het een soort betreft die lang leeft en weinig jongen voortbrengt. Dit wordt nog versterkt als de betreffende soort in zijn voortbestaan al wordt bedreigd en is opgenomen op de internationale ‘rode lijst’ van de met uitsterven bedreigde soorten. Vogelsoorten die relatief kort leven en veel jongen voort brengen kunnen extra sterfte makkelijker compenseren. Vanuit de jurisprudentie blijkt dat een sterfte van 1% van de jaarlijkse sterfte als acceptabel wordt gezien. Het blijft echter wel zaak om daarbij de staat van instandhouding van een soort te betrekken. Bovenstaande aspecten vormen de kaders waaraan we de instandhoudingsdoelen voor de ‘nietbroedvogels’ van het Natura 2000gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ en ‘Ketelmeer & Vossemeer’ toetsen.
7
Winkelman, J.E., F.H. Kristenkas & M.J. Epe, 2008. Ecologische en natuurbeschermingsrechtelijke aspecten van windturbines op land. Alterra, Wageningen.
Bijlage 1 - Overwegingen
Relevante niet-broedvogels In tabel 3 zijn voor de betrokken Natura 2000-gebieden de relevante kwalificerende nietbroedvogelsoorten opgenomen. Tabel 3: kwalificerende niet-broedvogelsoorten betrokken Natura 2000-gebieden Afkortingen kolom Rode lijst: NB = niet bedreigd; GE = gevoelig; KW = kwetsbaar; BE = bedreigd Betekenis scores kolom landelijke SVI: + = gunstig; - = matig ongunstig; -- = zeer ongunstig
Aalscholver Lepelaar Kleine zwaan Toendrarietgans Kolgans Grauwe gans Krakeend Wintertaling Wilde eend Slobeend Tafeleend Kuifeend Nonnetje Grote zaagbek Scholekster Kievit Grutto Wulp Tureluur
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
13
Uw brief
Uw kenmerk
X X X X X X X X X X X X X X X X
X X X X X X X X
X X X X
X
NB NB NB NB NB NB NB KW NB KW NB NB NB NB NB NB GE NB GE
Landelijke staat van instandhouding9
Status Rode lijst 8
Ketelmeer & Vossemeer
Uiterwaarden IJssel
Soort
+ + + + + + + + ----+ -
Geen oppervlakteverlies Van de kwalificerende vogels die tijdens het veldonderzoek boven de projectlocatie zijn waargenomen kunnen effecten optreden als ze zich dagelijks verplaatsen tussen delen van gebieden die voor die soort een andere functie hebben, zoals slaapplaats, rustgebied of voedselgebied. Aangezien de projectlocatie zelf geen van deze functies heeft voor deze soorten is er geen sprake van afname van geschikt leefgebied. Op basis van de verstoringscontouren van het windmolenpark kan in theorie in een klein deel van het Natura 2000-gebied verstoring plaats vinden. Binnen dit gebied zijn volgens de ecologische rapporten geen geschikte leefgebieden aanwezig voor de sterk verstoringsgevoelige soorten (Kolgans en Wulp).
8
www.vogelbescherming.nl
9
overgenomen uit essentietabellen van het min. EL&I. Deze zijn gebaseerd op gegevens van 2007
Bijlage 1 - Overwegingen
Geen versnippering van leefgebied Versnippering van het leefgebied is aan de orde als de windturbines een barrière vormen voor vogelsoorten tussen delen van gebieden die van belang zijn voor de overleving van een soort. Het windmolenpark is echter beperkt van omvang. Bovendien staan de vier windturbines op ruime afstand van elkaar. Hierdoor zijn de afstanden die vogelsoorten eventueel ‘om moeten vliegen’ zeer beperkt en niet in verhouding met de afstanden die zij normaal vliegen tussen de verschillende gebiedsdelen. Ook versnippering van het leefgebied is voor de betrokken soorten niet aan de orde. Mogelijk verstoring door mechanische effecten en verandering populatiedynamica Er is echter een risico op verstoring door mechanische effecten, ofwel aanvaring met één van de windturbines. Het aanvaringsrisico kan leiden tot veranderingen in de populatieomvang. Bij onze afweging beperken we ons daarom tot het risico van aanvaring en de daarmee gepaard gaande kans op veranderingen in de populatieomvang.
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
14
Uw brief
Uw kenmerk
Interpretatie gegevens Uit de rapporten bij de aanvraag blijkt dat ter plaatse van de locatie van het windmolenpark Kampen enkele kwalificerende soorten het luchtruim kruisen. Het rapport van Smits (april 2008) kan worden gezien als een ‘worse-case’. Het veldonderzoek, dat ten grondslag ligt aan dit rapport, is uitgevoerd, voordat de ontwikkeling van het bedrijventerrein Zuiderzeehaven was gestart. Tijdens het onderzoek bestond het terrein voornamelijk uit grasland met sloten. Het gebied was in deze oude staat voor verschillende kwalificerende vogelsoorten aantrekkelijk als voedselgebied. Met de ontwikkeling van dit agrarische gebied naar bedrijventerrein is er al een wijziging opgetreden voor een deel van de waargenomen soorten. Ook zonder windturbines komen zij niet meer in het projectgebied voor. Dat wordt bij de betreffende soorten in onderstaande tekst aangegeven. Om een verandering in de populatieomvang vast te kunnen stellen is voor de waargenomen soorten het aanvaringsrisico van belang. De beoordeling omvat uitsluitend de soorten die zijn waargenomen in de omgeving van de projectlocatie tijdens het veldonderzoek. Deze zijn in tabel 4 weergegeven. Voor het bepalen of er een kans op een significant negatief effect is gaan we uit van 1% van de natuurlijke sterfte (mortaliteitsnorm) van een populatie in combinatie met huidige staat van instandhouding. Voor de huidige staat van instandhouding hebben we de langjarige seizoensgemiddelden van de site van SOVON gebruikt. Als het aanvaringsrisico lager is dan 1% van de natuurlijke sterfte van de populatie dan zien we dat niet als een significant negatief effect. Daarbij zien we als populatie het instandhoudingdoel of de huidige staat van instandhouding als dat lager ligt dan het instandhoudingsdoel. De waargenomen aantallen tijdens het veldonderzoek betreffen absolute aantallen. Het instandhoudingsdoel voor niet-broedvogels wordt echter uitgedrukt in seizoensgemiddelden. Een seizoensgemiddelde is een getal op basis van ‘maandelijkse’ vogeltellingen gedeeld door twaalf. Vogels die bijvoorbeeld alleen in de winterperiode voor komen kunnen feitelijk per telling in veel hogere aantallen aanwezig zijn, dan het betreffende instandhoudingsdoel uit lijkt te drukken. Tijdens het veldonderzoek zijn negen waarnemingsperioden van twee dagen uitgevoerd. Daarbij is gebruik gemaakt van twee waarnemers en radar (in de schemering en donker). Alle waarnemingen zijn per soort bij elkaar opgeteld. Om enig inzicht te krijgen in het belang van de omgeving voor de verschillende soorten zijn de absolute aantallen uit het veldonderzoek gedeeld door twaalf. Gezien de werkwijze bij het veldonderzoek is dit verdedigbaar. Deze uitkomst geeft een indruk van de verhoudingen tussen de getallen (waarnemingen en instandhoudingsdoel).
Bijlage 1 - Overwegingen
De uitkomst van deze omrekening is gedeeld door het instandhoudingsdoel van een soort dat is uitgedrukt in seizoensgemiddelde. Hiermee verkrijgen we inzicht in het relatieve belang van de omgeving van de projectlocatie voor de verschillende soorten. Tabel 4: waargenomen vogelsoorten projectgebied
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
15
Uw brief
Uw kenmerk
Aalscholver Lepelaar Kleine zwaan Toendrarietgans Kolgans Grauwe gans Krakeend Wintertaling Wilde eend Slobeend Tafeleend Kuifeend Nonnetje Grote zaagbek Scholekster Kievit Grutto Wulp Tureluur
842 11 4 419 23.035 996 31 5 64 11 14 5 3 8 24 3.581 30 1.805 14
70 0,9 0,3 35 1.920 83 2,6 0,4 5,3 0,9 1,2 0,4 0,3 0,7 2 298 2,5 150 1,2
12,7 0,4 11,5 3,2 2,6 0,1 0,2 1,0 0,3 0,1 1,5 1,0 8,8 0,5 65,2 4,0
8,0 11,3 6,0 -872,7 12,2 1,6 0,1
0,3 <0,1 1,0 1,0
12,5
550 70 16.700 2.600 100 380 2.600 90 450 690 20 210 3.400 490 230 30
IHD Ketelmeer & Vossemeer
IHD Uiterwaarden IJssel
Percentage t.o.v. instandhouding
Omrekening naar seizoensgemiddelde
Waargenomen absolute aantallen
Soort
870 8 5 -220 680 160 360
350 4.500 30 70
20
Uit de percentages komt naar voren dat in de omgeving van de windturbines een relatief klein aandeel van het instandhoudingsdoelen (beide N2000-gebieden) voor Wintertaling, Wilde eend, Slobeend, Tafeleend, Kuifeend, Nonnetje, Grote zaagbek en Scholekster voorkomen. Het berekende aantal aanvaringsslachtoffers onder de groep ‘eenden’ bedraagt vier per jaar. Er zijn effecten op deze soorten, maar deze zijn niet meetbaar ten opzichte van het instandhoudingsdoel. Bovendien geldt voor de eendensoorten dat zij vooral afkwamen op het toenmalige drasse gebied met grasland en sloten. Met het bouwrijp maken en de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein is de omgeving niet meer in trek bij deze soorten. De waargenomen aantallen worden in de toekomst niet binnen de invloedsfeer van de windturbines verwacht. Dit geldt ook voor de Wintertaling. De Grote zaagbek en het Nonnetje zijn alleen bij daglicht vliegend waargenomen. Het aanvaringsrisico bij daglicht is nihil volgens de onderliggende rapporten en geraadpleegde literatuur. Ook voor deze soorten wordt verder geen negatief effect verwacht.
Bijlage 1 - Overwegingen
Het aantal scholeksters is relatief laag. Door dit lage aantal is een overschrijding van de 1%-norm van de natuurlijke sterfte niet te verwachten. De soort laat wel op landelijk niveau een sterk negatieve tendens zien. De oorzaak voor deze achteruitgang wordt met name verklaard door voedselschaarste in Waddenzee. Voor de Toendrarietgans is geen kwantitatief doel vastgesteld. Als we de seizoensgemiddelden op de site van SOVON raadplegen blijkt dat de soort een zeer gunstige staat van instandhouding laat zien. De omvang van de populatie van overwinterende vogels is echter erg variabel en afhankelijk van de weersomstandigheden. Door de positieve ontwikkelingen van deze soort achten we significant negatieve effecten niet waarschijnlijk. Voor tien soorten zijn de percentages aanleiding om nader in te gaan op de aanvaringsrisico’s en de effecten op de instandhoudingsdoelen. De betreffende soorten zijn vetgedrukt in tabel 4 weergegeven.
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
16
Uw brief
Uw kenmerk
Aalscholver De waargenomen aalscholvers als ‘niet-broedvogel’ waren afkomstig van slaapplaatsen ten westen van de projectlocatie. ’s Ochtends volgden de meeste vogels de IJssel. De meeste vogels, die ’s middags terugkeerden naar de slaapplaatsen, vlogen ten noorden van de beoogde windturbinelocaties in een vrij strakke lijn over het land. Ze sneden als het ware de bocht van de IJssel af en volgden ten westen van de Eilandsbrug de IJssel weer. De waarnemingen werden allemaal bij daglicht gedaan. Door de waargenomen vliegroutes en de periode van de dag, waarop ze actief zijn, is het aannemelijk dat er geen sprake is van een aanvaringsrisico voor deze soort. Lepelaar De waarnemingen van de Lepelaar hadden betrekking op voedselzoekende individuen ter plaatse van de Zuiderzeehaven in ontwikkeling. Er waren door de werkzaamheden aantrekkelijke plas-dras situaties ontstaan, waar deze lepelaars op af kwamen. Met het verder ontwikkelen van het bedrijventerrein Zuiderzeehaven zijn deze geschikte foerageerlocaties verdwenen. Van de waargenomen Lepelaars vlogen 90% op een hoogte tussen de 20 en 50 m. Zij zijn uitsluitend bij daglicht waargenomen. Zowel door de vlieghoogte als door de periode op de dag dat zij vliegen (bij daglicht) is het risico op aanvaring erg klein. Als we daarbij tevens betrekken dat de directe omgeving van de windturbines geen geschikt voedselgebied meer is voor deze soort is de verwachting dat het risico op aanvaring met deze windturbines nihil is. Afgezien van de inschatting van het aanvaringsrisico is bij deze soort tevens van belang dat de ontwikkelingen zeer positief zijn. Er is sprake van een groeiend aantal lepelaars, zowel als broedvogel, als niet-broedvogel. In de periode dat het veldonderzoek is uitgevoerd zijn in het najaar op het Vossemeer ruim 50 rustende en foeragerende lepelaars vastgesteld. Het seizoensgemiddelde van de afgelopen jaren ligt voor het Ketelmeer & Vossemeer op 2110 en ligt daarmee fors hoger dan het instandhoudingsdoel.
10
www.SOVON.nl - gebieden
Bijlage 1 - Overwegingen
Kleine zwaan Tijdens de veldinventarisatie zijn vier individuen van de Kleine zwaan waargenomen. De waargenomen individuen bevonden zich tussen een grote groep knobbelzwanen. Ze vlogen op een hoogte tussen de 0 en 60 m bij daglicht. Deze vlieghoogte is beneden het bereik van de rotorbladen. Bovendien blijkt uit de onderliggende rapporten bij de aanvraag en de literatuur dat er zelden meldingen zijn van zwanen als aanvaringsslachtoffers van windturbines. Het aanvaringsrisico voor deze soortgroep wordt verwaarloosbaar klein geacht.
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
17
Uw brief
Uw kenmerk
Voor de Kleine zwaan is het percentage ten opzichte van het instandhoudingsdoel voor het gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ zeer klein. Gerelateerd aan het instandhoudingsdoel voor het gebied ‘Ketelmeer & Vossemeer’ is het percentage echter hoog. Uit de werkkaart beheerplan Rijntakken blijkt dat de ruime omgeving van de projectlocatie van groot belang is voor de Kleine zwaan als voedselgebied. Het zwaartepunt voor deze soort ligt bij de ‘Uiterwaarden IJssel’. Dit komt ook tot uitdrukking in het instandhoudingsdoel voor zowel dit gebied en het gebied ‘Ketelmeer & Vossemeer’. Er zijn volgens de waarnemers tijdens de veldinventarisatie geen aanwijzingen dat de waargenomen individuen toe te rekenen zijn aan het instandhoudingsdoel voor ‘Ketelmeer & Vossemeer’. De seizoensgemiddelden over de laatste tien jaar laten een vrij grillig verloop zien. Er is echter duidelijk sprake van een achteruitgang in het voorkomen van de Kleine zwaan. Deze negatieve trend is een landelijk beeld. De oorzaak van deze achteruitgang moet volgens de site van Vogelbescherming Nederland worden gezocht in de broedgebieden buiten onze landsgrens. Kolgans Het percentage waargenomen kolganzen ten opzichte van het instandhoudingsdoel voor de ‘Uiterwaarden IJssel’ is relatief hoog. Als het gerelateerd wordt ten opzichte van het instandhoudingsdoel voor het N2000-gebied ‘Ketelmeer & Vossemeer’ overschrijdt het vele malen het instandhoudingsdoel. De ontwikkelingen voor deze soort zijn dan ook bijzonder gunstig. Er is sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw sprake van een toename van deze soort in ons land. De actuele seizoensgemiddelden voor beide gebieden liggen veel hoger dan het instandhoudingsdoel. In het rapport van Smits wordt aangegeven, dat het niet waarschijnlijk is dat de kolganzen uit het N2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ over het windmolenpark bij Kampen vliegen. Deze verwachting heeft te maken met het gegeven dat de Kolganzen meestal zuidelijker in dit gebied verblijven. Als de aantallen worden omgerekend naar een seizoensgemiddelde komt dat fors hoger uit dan de seizoensgemiddelden van de afgelopen jaren voor dit gebied, zoals weergegeven op de site van SOVON. Gezien deze cijfers is het niet aannemelijk dat het uitsluitend de kolganzen vanuit het Ketelmeer & Vossenmeer betreffen. Naar onze mening betreffen het individuen uit beide Natura 2000gebieden. De waargenomen ganzen vlogen al voor zonsopkomst en zijn waargenomen op een hoogte van 60 tot 80 meter. Soms vlogen de vogels op meer dan 100 m hoogte. Hun vlieghoogte brengt hen binnen het bereik van de rotorbladen. Bovendien vliegen ze in het donker. Hierdoor is er een reële kans op aanvaring met de windturbines. Het berekende aantal slachtoffers voor de soortgroep ‘ganzen’ per jaar is vastgesteld op 5. Dit aantal is ruim lager dan 1% van de jaarlijkse sterfte van deze soort. Dit geldt zowel voor het ‘Ketelmeer & Vossemeer’ als voor ‘Uiterwaarden IJssel’. Als we daarbij ook de huidige hoge aantallen kolganzen ten opzichte van de instandhoudingsdoelen voor deze soort in beide gebieden mee wegen is er met zekerheid geen negatief effect op de Kolgans.
Bijlage 1 - Overwegingen
Grauwe gans Het percentage grauwe ganzen in de omgeving van de projectlocatie ten opzichte van de instandhoudingsdoelen voor zowel ‘Uiterwaarden IJssel’ als ‘Ketelmeer & Vossemeer’ zijn relatief hoog. Het gaat met deze soort echter zeer goed. Er is sprake van minimaal een verdubbeling ten opzichte van de instandhoudingsdoelen voor beide gebieden. Voor de Grauwe gans geldt hetzelfde verhaal als voor de Kolgans. Het berekende aantal slachtoffers voor de soortgroep ‘ganzen’ per jaar is vastgesteld op 5. Dit aantal is ruim lager dan 1% van de jaarlijkse sterfte van deze soort. Dit geldt zowel voor het ‘Ketelmeer & Vossemeer’ als voor ‘Uiterwaarden IJssel’. Als we daarbij ook de huidige hoge aantallen van de soort ten opzichte van de instandhoudingsdoelen in beide gebieden mee wegen, is er met zekerheid geen negatief effect op de Grauwe gans.
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
18
Uw brief
Uw kenmerk
Krakeend De percentages krakeenden in de omgeving van de projectlocatie zijn relatief hoog ten opzichte van de instandhoudingsdoelen voor deze soort. Het gaat echter ook met deze soort zeer goed. De seizoensgemiddelden van de afgelopen jaren zijn voor beide gebieden drie maal zo hoog als het instandhoudingsdoel. Voor de soortgroep ‘eenden’ is het berekende aantal aanvaringsslachtoffers vastgesteld op 4 per jaar. Dit aantal is ruim lager dan 1% van de jaarlijkse sterfte van deze soort. Als we daarbij ook huidige hoge aantallen van de soort ten opzichte van het instandhoudingsdoel in beide gebieden mee wegen is er met zekerheid geen negatief effect op de Krakeend. Kievit Het waargenomen percentage voor deze soort in de omgeving van de projectlocatie ten opzichte van het instandhoudingsdoel is hoog. Uit de gegevens op de site van SOVON blijkt dat de soort als ‘niet broedvogel’ binnen het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ een negatieve ontwikkeling laat zien. De laatste jaren werd slechts een kleine 40% van het instandhoudingsdoel bereikt. Landelijk is de dalende lijn evenwel niet terug te vinden en is het aantal kieviten als trekvogel min of meer stabiel. Er is kennelijk een verschuiving in de verspreiding van de trekvogels over het land. De oorzaak van de verschuiving is niet bekend. De kieviten zijn zowel overdag als bij donker waargenomen. De vlieghoogte varieerde van 20 tot 60 m hoogte. Er zijn echter ook vogels waargenomen op een vlieghoogte van 60 tot meer dan 100 m. Hun vlieghoogte brengt hen binnen het bereik van de rotorbladen. Bovendien vliegen ze ook in het donker. Hierdoor is er een reële kans op aanvaring met de windturbines. Voor steltlopers, waar de Kievit onder wordt gerekend, is berekend dat er per jaar 4 aanvaringsslachtoffers kunnen vallen. Dat is minder dan 1% van de natuurlijke sterfte van de populatie als trekvogel als het instandhoudingsdoel het uitgangspunt is. Ook als we rekening houden met de kleinere populatie van de laatste jaren blijft het aantal aanvaringslachtoffers nog beneden 1% van de natuurlijke sterfte.
Bijlage 1 - Overwegingen
Grutto Voor de Grutto is het percentage ten opzichte van het instandhoudingsdoel voor het gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ laag. Als het echter gerelateerd wordt aan het instandhoudingsdoel voor het gebied ‘Ketelmeer & Vossemeer’ is het percentage hoog. Uit de werkkaart beheerplan Rijntakken11 voor de Grutto blijkt dat in de omgeving van Kampen in de uiterwaarden van de IJssel de hoogste aantallen voorkomen. ‘Ketelmeer & Vossemeer’ zijn van ondergeschikt belang. Op basis hiervan en de waarnemingen tijdens de inventarisatie gaan we er van uit dat de waargenomen aantallen toegeschreven moeten worden aan het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’. Uit de gegevens van SOVON12 blijkt dat de populatie binnen de Uiterwaarden IJssel de laatste tien jaar min of meer stabiel is gebleven. De aantallen binnen de projectlocatie in verhouding met het instandhoudingsdoel is zo laag, dat een eventueel aanvaringsslachtoffer niet leidt tot meetbare effecten op het instandhoudingsdoel.
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
19
Uw brief
Uw kenmerk
Wulp Voor deze soort ligt het percentage ten opzichte van het instandhoudingsdoel heel erg hoog. Uit de werkkaart beheerplan Rijntakken voor de Wulp blijkt het gebied ten noorden van Zwolle één van de belangrijkere delen voor de Wulp te zijn. De waargenomen wulpen vlogen op een hoogte variërend van 40 tot meer dan 100 m. De vogels zijn zowel in de ochtend als de avond waargenomen. De verplaatsingen vonden voor een deel plaats in de omgeving van de twee noordelijkste windturbines. Zowel door de vlieghoogte als door de verplaatsingen in het donker is er voor de Wulp een reële kans op aanvaring met de windturbines. Voor de Wulp telt hetzelfde aantal aanvaringsslachtoffers als voor de Kievit, namelijk 4. Dat is minder dan 1% van de natuurlijke sterfte van de populatie als trekvogel. Daarnaast laat de aantalsontwikkeling van deze soort een stijgende lijn zien. Dat geldt zowel binnen het Natura 2000-gebied ´Uiterwaarden IJssel´ als landelijk. Het seizoensgemiddelde ligt de afgelopen jaren hoger dan het instandhoudingsdoel. Er is dan ook geen negatief effect op deze soort te verwachten. Tureluur De aanwezige aantallen in het gebied rondom de windturbines vertegenwoordigen circa 4% van het totale instandhoudingsdoel voor de ‘Uiterwaarden IJssel’. Uit de gegevens van SOVON blijkt dat het instandhoudingsdoel in de afgelopen jaren niet is bereikt, maar er onder ligt. Er lijkt sprake te zijn van een lichte stijgende lijn. Uit de werkkaart beheerplan Rijntakken blijkt dat het stroomdal van de IJssel ten noorden van Zwolle relatief het belangrijkste deel voor de Tureluur is. Er zijn geen gegevens over vlieghoogte van de Tureluur. Uit het rapport van Smits (2008) en de aanvulling op de aanvraag komt naar voren dat er kans is op aanvaring. Het aantal aanvaringsslachtoffers voor steltlopers is 4 per jaar. Uit de rapporten bij de aanvraag wordt gesteld dat de aanvaringsslachtoffers bij steltlopers bijna helemaal ten laste komen de meest voorkomende steltloper, namelijk de Kievit. De veldwaarnemingen zijn uitgevoerd in een periode dat het terrein nog niet ontwikkeld was als bedrijventerrein. Uit de rapportage van Smits (2008) blijkt dat de waargenomen vogels broedvogels betreffen, o.a. uit de graslanden in het noordelijke deel van het projectgebied en ten westen van de N50. Aangezien het instandhoudingsdoel betrekking heeft op niet-broedvogels zijn de waargenomen aantallen niet te relateren aan het instandhoudingsdoel.
11
Provincie Gelderland – beheerplan Rijntakken – geodata
12
www.SOVON.nl – gebieden
Bijlage 1 - Overwegingen
Met de ontwikkeling van het bedrijventerrein is er in de directe omgeving van de windturbines geen geschikt foerageergebied voor deze soort aanwezig. De kans dat ze daadwerkelijk door het windturbinepark vliegen is daarmee afgenomen. Significant negatieve effecten zijn uit te sluiten. Conclusie toetsing Uit de toetsing komt naar voren dat er met zekerheid geen negatieve effecten zijn voor habitattypen, habitatsoorten en alle broedvogelsoorten. Van de niet broedvogels zijn voor veel soorten eveneens geen negatieve effecten te verwachten. Voor een aantal niet broedvogelsoorten kunnen wel effecten optreden. De optredende effecten zijn met zekerheid niet significant. B2.3 Cumulatieve effecten Voor zover bekend zijn er geen andere projecten in de omgeving van de projectlocatie met vergelijkbare risico’s voor soorten. Hierdoor is er geen sprake van cumulatieve effecten.
B3 Datum
Kenmerk
Zienswijzen
B3.1 Bespreking van ingediende zienswijze De gemeente Kampen heeft binnen de gestelde termijn geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze uit te brengen.
2012/0057941 Pagina
20
Uw brief
Uw kenmerk
C
Slotconclusie
Uit de beoordeling van het project ‘windpark Kampen’ blijkt dat de realisatie en het gebruik van vier windturbines niet leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ . Er zijn wel effecten op enkele vogelsoorten, maar deze zijn zeker niet significant. Vergunning kan worden verleend.
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijving
Gebiedsbeschrijvingen en instandhoudingsdoelen
BIJLAGE 2
Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ Gebiedsbeschrijving Het gebied Uiterwaarden IJssel omvat het systeem van de rivier de IJssel, de aanliggende oeverwallen en de uiterwaarden. De IJssel is een zijtak van de Rijn en loopt van Arnhem tot aan het IJsselmeer. Het landschap is ontstaan in een periode dat de rivier een veel groter deel van de waterafvoer verzorgde en de monding nog een echte delta was. De IJssel neemt in perioden van hoge afvoer 1/6 deel van de Rijnafvoer voor haar rekening. In perioden met lage afvoer wordt het water op peil gehouden door de stuw in de Neder-Rijn. Gedurende het winterhalfjaar kunnen grote delen van de uiterwaarden geïnundeerd raken. De overstromingsduur en –frequentie variëren sterk van jaar tot jaar.
Datum
6-3-2012 Kenmerk
* Pagina
21 Uw brief
Uw kenmerk
Er zijn grote verschillen in het buitendijkse gebied, verschillen in hoogteligging, afwisseling tussen smalle en brede delen en tussen dichte kleinschalige en grote open delen. Plaatselijk treedt grondwater uit en monden beken uit in het IJsseldal. Zandige kalkrijke oeverwallen en rivierduinen worden afgewisseld met kleiige, vlakke stroomdalen. Bij Arnhem en Dieren snijdt de rivier de stuwwal van de Veluwe aan. Tot aan Olst zijn in het verleden brede meanders (kronkelwaarden) gevormd. In het middendeel stroomt de rivier tussen relatief smalle, hoog gelegen uiterwaarden. Bij Zalk, in het benedendeel, krijgt de rivier een breder bed dat bij Kampen overgaat in een kleine delta. Dit jong gebied is gevormd na de romeinse tijd en voor de afsluiting van het IJsselmeer. Tussen Dieren en Wijhe liggen veel landgoederen met daarbij behorende oude verkavelingspatronen, heggen en bossen. Het landschap van het noordelijkste deel is open en wordt gekenmerkt door grasland. Een aantal vrijwel onvergraven en reliëfrijke uiterwaarden zoals Cortenoever, Rammelwaard, Ravenswaard en Scherenwelle, vormt een kleinschalig oud cultuurlandschap met daarin stroomdalgraslanden, kievitsbloemhooilanden en glanshaverhooilanden. In reliëfrijke delen komt plaatselijk hardhoutooibos voor. De IJssel verbindt een aantal natuurgebieden met elkaar: • • •
de natuurgebieden langs de rivieren, in de Gelderse Poort en bovenstrooms langs de Rijn in het zuiden; de laagveenmoerassen van Noordwest Overijssel in het noorden; de Randmeren en het Ketelmeer met aansluiting op het IJsselmeer in het westen.
Aanwijzingen Beschermd natuurmonument Het gebied ‘IJsseluiterwaarden’ is op 8 augustus 1995 ingevolge artikel 7 van de (oude) Nbwet als staatsnatuurmonument (verder beschermd natuurmonument) aangewezen (kenmerk N-95-6038, Stcrt. 1995, nr. 166) door het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Per 1 oktober 2005 is de Nbwet in werking getreden. In artikel 15a, lid 2, geeft de wet aan dat de aanwijzing als beschermd natuurmonument (BN) vervalt als deze deel uitmaakt van een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid. Dit is voor de ‘Uiterwaarden IJssel’ het geval.
Bijlagen
Datum verzending
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen
In overeenstemming met artikel 15, lid 3, hebben de instandhoudingsdoelen binnen de grenzen van het voormalige BN, mede betrekking op het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals vastgesteld in het vervallen aanwijzingsbesluit. Voor zover de doelstellingen van het BN Natura 2000-waarden betreffen, maken deze deel uit van de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied. Indien de doelstellingen geen Natura 2000-waarden betreffen, houden deze doelstellingen, zoals de bescherming van het natuurschoon, hun zelfstandige betekenis, voor zover deze niet strijdig zijn met de Natura 2000-doelen. Als dat laatste het geval is hebben de Natura 2000-doelen voorrang om de Europeesrechtelijke verplichtingen na te komen.
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
22
Uw brief
Uw kenmerk
Het BN IJsseluiterwaarden is aangewezen om zijn grote botanische en ornithologische waarden. In dit beschermd natuurmonument komen meerdere, specifiek aan het rivierdal gebonden soorten en plantengemeenschappen voor. Veel van deze plantensoorten zijn tevens beschermd (art. 3 Flora- en faunawet). De ornithologische waarden van het rivierdal blijkt uit de grote diversiteit aan broedvogels. Het gebied is met name belangrijk voor zeldzame moeras- en rietvogels en kritische weidevogelsoorten. Ook voor doortrekkende en overwinterende vogelsoorten is het BN van groot belang. Vanuit oogpunt van natuurschoon boeden de IJsseluiterwaarden een afwisseld landschap van droge en natte graslanden, diepe zandplassen en kolken, met moerasbos dichtgroeiende kleiputten en oude rivierlopen. Het geheel wordt aan weerszijden begeleid door slingerende winterdijken. Een nadere omschrijving dan de beschermde waarden is terug te vinden in de toelichting van het aanwijzigingsbesluit als BN (zie eerste alinea onder dit kopje). Richtlijn 79/409/EEG (Vogelrichtlijn) Het gebied ‘IJssel’ is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, van de richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, 79/409/EEG. De toenmalige staatssecretaris van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) heeft het aanwijzingsbesluit voor het gebied ‘IJssel’ op 24 maart 2000 (kenmerk N/2000/302) vastgesteld en gewijzigd op 25 april 2003 (kenmerk DN/2002/1436). Bovenstaand aanwijzingsbesluit geeft aan, dat de ‘IJssel’ kwalificeert als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van de Kleine zwaan13, Kolgans, Smient, Slobeend, Meerkoet en Grutto die het gebied gebruiken als overwinteringsgebied en/of rustplaats. Het gebied kwalificeert tevens omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden of pleisterplaatsen voor Wilde zwaan, Kwartelkoning, Reuzenstern en IJsvogel in Nederland. Andere soorten van Bijlage I Vogelrichtlijn waarvoor het gebied van belang is, zijn Porseleinhoen, Zwarte stern (broedvogels); Kleine zilverreiger, Nonnetje, Lepelaar, Slechtvalk en Visarend (niet broedvogels). Andere trekkende vogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied en/of rustgebied: Fuut, Aalscholver, Grauwe gans, Pijlstaart, Krakeend, Wilde eend, Tafeleend, Kuifeend, Grote zaagbek, Scholekster, Kievit, Wulp en Tureluur.
13
De onderstreepte soorten zijn soorten van bijlage I van de Europese Vogelrichtlijn, waarvoor Nederland de verplichting heeft leefgebieden aan te wijzen.
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen
Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn) Het gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ is tevens als speciale beschermingszone krachtens de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) aangemeld. Op 20 mei 2003 vond de aanmelding plaats en op 8 december 2004 heeft de Europese Commissie de door Nederland aangemelde Habitatrichtlijngebieden op de communautaire lijst geplaatst. Het Vogelrichtlijngebied ‘IJssel’ en het Habitatrichtlijngebied ‘Uiterwaarden IJssel’ worden voortaan aangeduid als Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ (landelijk gebiedsnummer 38). Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen.
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
23
Uw brief
Uw kenmerk
Ontwerp instandhoudingdoelen Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ Op grond van artikel 10a Nb-wet ’98 bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. In het ontwerp besluit van het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ zijn de kwalificerende waarden verdeeld in kwalitatieve instandhoudingdoelstellingen voor vogelsoorten, habitatsoorten, en habitats. Tevens zijn de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis binnen de gebiedsdelen van het voormalige beschermd natuurmonument ´IJsseluiterwaarden´ nog van kracht. De doelen van het Natura 2000gebied zijn in de navolgende tekst weergegeven. In die doelen zijn de oorspronkelijke doelen uit het aanwijzingsbesluit als speciale beschermingszone Vogelrichtlijn opgenomen, met uitzondering van vijf soorten. Het betreft Kleine zilverreiger, Lepelaar, Slechtvalk, Visarend en Grote zaagbek. De IJssel blijkt uit onderzoek van SOVON en CBS14 de laatste decennia slechts van geringe betekenis voor de landelijke staat van instandhouding van deze soorten. Algemene doelen ontwerpbesluit Natura 2000 • Behoud van de bijdrage van het Natura2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie. • Behoud van de bijdrage van het Natura2000-gebied aan de ecologische samenhang van het Natura2000-netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie. • Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitattypen en soorten. • Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd. • Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd.
14
Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. Centraal Bureau voor de Statistiek & SOVON Vogelonderzoek Nederland, 2006, Beek-Ubbergen.
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen
Habitatrichtlijn - habitattypen
Datum
H3150 Doel
Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
H3260 Doel
Beken en rivieren met waterplanten Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit beken en rivieren met waterplanten, grote fonteinkruiden (subtype B).
H3270 Doel
Slikkige rivieroevers Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
H6120 * Doel
Stroomdalgraslanden Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
H6430 Doel
Ruigten en zomen Behoud oppervlakte en kwaliteit ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) en ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B), uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit ruigten en zomen, droge bosranden (subtype C).
H6510 Doel
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
H91E0 * Doel
Vochtige alluviale bossen Behoud oppervlakte en behoud kwaliteit vochtige alluviale bossen,
H91F0 Doel
Droge hardhoutooibossen Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
24
Uw brief
Uw kenmerk
Habitatrichtlijn: soorten H1134 Doel
Bittervoorn Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.
H1145 Doel
Grote modderkruiper Uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied Voor uitbreiding populatie.
H1149 Doel
Kleine modderkruiper Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.
H1163 Doel
Rivierdonderpad Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.
H1166 Doel
Kamsalamander Uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied Voor uitbreiding populatie.
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen
H1337 Doel
Bever Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie.
Vogelrichtlijn: broedvogels A017 Doel Toelichting
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
25
A119 Doel Toelichting
Uw brief
Uw kenmerk
A122 Doel Toelichting
A197
Aalscholver Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 280 paren. Als broedvogel is de aalscholver in de jaren tachtig langs de IJssel verschenen. Nadat de soort medio jaren negentig een maximum leek te hebben bereikt met 222 paren geteld in 1995, lijkt de populatie zich recentelijk op een iets hoger niveau te stabiliseren: in de periode 1999-2003 gemiddeld 280 paren (maximaal 330, 2001). De individuele kolonies blijven over het algemeen beneden de 100 paren, met de grootste kolonie in de Havikerwaard (110 paren, 2001) en de totale populatie is relatief bescheiden (in 2002 157 paren). Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud op een bescheiden niveau voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. Porseleinhoen Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. Voor het porseleinhoen vormen de uiterwaarden van de grote rivieren van oudsher een belangrijk broedgebied voor sterk wisselende aantallen. Essentieel is de waterstand in mei - juni. Bij omvangrijke inundaties in deze periode vestigen zich enkele tientallen paren (b.v. in 1987 langs de IJssel tussen Arnhem en Zutphen ten minste 26 roepende mannetjes). In droge voorjaren worden hooguit enkele paren vastgesteld. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie noodzakelijk. Het aantal paren in het doel heeft betrekking op gunstige jaren. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een zelfstandige sleutelpopulatie, maar kan wel een bijdrage gaan leveren aan de draagkracht in de regio grote rivieren ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. Kwartelkoning Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 60 paren. De rijk gestructureerde hooilanden en ruigten in de rivieruiterwaarden vormen het belangrijkste broedgebied van de kwartelkoning in Nederland. Het afgelopen decennium vormen de uitwaarden van de IJssel daarvan het belangrijkste deelgebied (1993-1997 gemiddeld 12 en 1999-2003 42 paren, maximaal 75 in 1998). Uitbreiding en verbetering leefgebied in het rivierengebied is noodzakelijk omdat de toekomst van de grote broedpopulatie in Oost-Groningen (Oldambt) hoogst onzeker is. De soort is hier afhankelijk van de gewaskeuze in de akkerbouw. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie.
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen
Zwarte stern Doel Toelichting
A229 Doel Toelichting Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
26
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 50 paren. Van oudsher is de zwarte stern broedvogel langs de IJssel in kleine aantallen. De kolonies zijn bescheiden van omvang en liggen verspreid over het hele gebied. Door actief beleid ten aanzien van het aanbieden van kunstmatige nestgelegenheid zijn de aantallen het laatste decennium duidelijk toegenomen (1993-97 gemiddeld 20 paren, 1999-2003 45 paren, maximaal 63 paren in 2000). Ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is behoud van de populatie aangehouden gezien de recente toename in het gebied. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. IJsvogel Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 10 paren. Na strenge winters kan de ijsvogel geheel afwezig zijn, maar na een reeks zachte winters komen ten minste 10 paren tot broeden (bijvoorbeeld 1995 12 paren), onder andere in wortelkluiten van omgevallen bomen in de moerasbossen. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het genoemde aantal paren heeft betrekking op gunstige jaren. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio grote rivieren ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.
Vogelrichtlijn: niet-broedvogels Uw brief
Uw kenmerk
A005 Doel Toelichting
A017 Doel Toelichting
A037 Doel Toelichting
Fuut Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 220 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de fuut onder andere een functie als foerageergebied. Sinds begin jaren tachtig is de populatie toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende. De landelijk matig ongunstige staat van instandhouding heeft vooral betrekking op de situatie in het IJsselmeergebied. Aalscholver Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 550 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de aalscholver onder andere een functie als foerageergebied en als slaapplaats. In de jaren tachtig is de populatie sterk toegenomen en daarna min of meer stabiel geworden. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Kleine zwaan Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 70 vogels (seizoensgemiddelde). Aantallen kleine zwanen zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort onder andere een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het aantalsverloop vertoonde een optimum in begin jaren tachtig, daarna een afname. De draagkracht is berekend over de jaren 1999-2003, de periode voor landelijke afname. De afname is waarschijnlijk ten dele een gevolg van een afname in de internationale populatieomvang.
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen
A038 Doel Toelichting
A041 Doel Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
27
Uw brief
Uw kenmerk
Toelichting
Wilde zwaan Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde). Aantallen wilde zwanen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort onder andere een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het gebied Uiterwaarden IJssel levert een van de grootste bijdragen voor de soort. Alleen de slaapplaats Fochteloërveen is groter van omvang. Het aantalsverloop vertoonde een optimum rond 1985, daarna een afnemende tendens, maar wel met fluctuaties. De aantallen worden evenals bij de kleine zwaan sterk beïnvloed door inundatiefrequentie en -duur van de uiterwaarden. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. Kolgans Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 16.700 vogels (seizoensgemiddelde). Achteruitgang in omvang foerageergebied met maximaal 7% is toegestaan, ten gunste van de habitattypen H3270 slikkige rivieroevers, H6120 stroomdalgraslanden, H6510 glanshaver- en vossenstaarthooilanden, H91Eo vochtige alluviale bossen of H91Fo droge hardhoutooibossen of de broedvogelsoorten A119 porseleinhoen of A122 kwartelkoning. Aantallen kolganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort onder andere een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Sinds begin jaren tachtig is de populatie sterk toegenomen. Binnen het Natura 2000netwerk is dit het belangrijkste foerageergebied voor de kolgans. In de periode 1999/2000-2003/2004 foerageerden gemiddeld ongeveer 7,5% van de Nederlandse vogels in het gebied. In het gebied is onvoldoende ruimte aanwezig om zowel de instandhoudingsdoelstellingen voor de kolgans als voor de genoemde habitattypen of broedvogelsoorten te realiseren. Vanwege deze onverenigbaarheid wordt prioriteit gegeven aan de realisering van de instandhoudingsdoelstellingen voor vermelde habitattypen en broedvogelsoorten ten opzichte van de kolgans. Achteruitgang van de omvang van het foerageergebied is alleen toegestaan wanneer er sprake is van een directe relatie met de instandhoudingsdoelstelling van de vermelde habitattypen en broedvogelsoorten.
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen
A043 Doel
Toelichting
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
28
Uw brief
A050 Doel
Uw kenmerk
Toelichting
Grauwe gans Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.600 vogels (seizoensgemiddelde). Achteruitgang in omvang foerageergebied met maximaal 7% is toegestaan, ten gunste van de habitattypen H3270 slikkige rivieroevers, H6120 stroomdalgraslanden, H6510 glanshaver- en vossenstaarthooilanden, H91Eo vochtige alluviale bossen of H91Fo droge hardhoutooibossen of de broedvogelsoorten A119 porseleinhoen of A122 kwartelkoning. Aantallen grauwe ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort onder andere een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Binnen het Natura 2000-netwerk is dit het vijfde foerageergebied voor grauwe ganzen In de periode 1999/2000 - 2003/2004 foerageerden gemiddeld ongeveer 2,9% van de Nederlandse vogels in het gebied. In het gebied is onvoldoende ruimte aanwezig om zowel de instandhoudingsdoelstellingen voor de grauwe gans als voor de genoemde habitattypen of broedvogelsoorten te realiseren. Vanwege deze onverenigbaarheid wordt prioriteit gegeven aan de realisering van de instandhoudingsdoelstellingen voor vermelde habitattypen en broedvogelsoorten ten opzichte van de grauwe gans. Achteruitgang van de omvang van het foerageergebied is alleen toegestaan wanneer er sprake is van een directe relatie met de instandhoudingsdoelstelling van de vermelde habitattypen en broedvogelsoorten. Smient Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8.300 vogels (seizoensgemiddelde). Afname in omvang foerageergebied met maximaal 7% is toegestaan, ten gunste van de habitattypen H3270 slikkige rivieroevers, H6120 stroomdalgraslanden, H6510 glanshaver- en vossenstaarthooilanden, H91Eo vochtige alluviale bossen of H91Fo droge hardhoutooibossen of de broedvogelsoorten A119 porseleinhoen en A122 kwartelkoning. Aantallen smienten zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort onder andere een functie als slaapplaats en als foerageergebied. Sinds begin jaren tachtig is de populatie sterk toegenomen. Binnen het Natura 2000netwerk is dit gebied van middelgrote betekenis. In de periode 1999/2000-2003/2004 foerageerden gemiddeld ongeveer 1,8% van de Nederlandse vogels in het gebied. In het gebied is onvoldoende ruimte aanwezig om zowel de instandhoudingsdoelstellingen voor de smient als voor de genoemde habitattypen of broedvogelsoorten te realiseren. Vanwege deze onverenigbaarheid wordt prioriteit gegeven aan de realisering van de instandhoudingsdoelstellingen voor vermelde habitattypen en broedvogelsoorten ten opzichte van de smient. Achteruitgang van de omvang van het foerageergebied is alleen toegestaan wanneer er sprake is van een directe relatie met de instandhoudingsdoelstelling van de vermelde habitattypen en broedvogelsoorten.
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen
A051 Doel Toelichting
A052 Doel Toelichting
A053 Doel Datum
Toelichting
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
29
Uw brief
A054 Doel Toelichting
Uw kenmerk
A056 Doel Toelichting
A059 Doel Toelichting
Krakeend Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 100 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de krakeend onder andere een functie als foerageergebied. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Wintertaling Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 380 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de wintertaling onder andere een functie als foerageergebied. Aantallen fluctueren. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. Wilde eend Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.600 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de wilde eend onder andere een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoonde verhoogde waarden begin jaren tachtig, maar is verder stabiel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Pijlstaart Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de pijlstaart onder andere een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoonde een dal in de tweede helft van de jaren tachtig, aantallen zijn daarna weer toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. Slobeend Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensgemiddelde). Aantallen slobeenden zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft onder andere een functie als foerageergebied. In de tweede helft van de jaren tachtig is de populatiegrootte toegenomen, daarna fluctuerend. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Tafeleend Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 450 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de tafeleend onder andere een functie als foerageergebied. Het gebied Uiterwaarden IJssel is één van de gebieden in Nederland die de grootste bijdrage leveren voor de tafeleend. Aantallen zijn sinds de jaren zeventig aanvankelijk toegenomen, waarschijnlijk in samenhang met herstel van de populatie driehoeksmosselen. Sinds 1995 was er sprake van een afname, net als elders in het Natura 2000-landschap rivierengebied, waarschijnlijk ten gevolge van een toename in de randmeren. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de afname is niet gelegen in dit gebied.
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen
A061 Doel Toelichting
A068 Doel Toelichting Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
30
A125 Doel Toelichting
Uw brief
Uw kenmerk
A130 Doel Toelichting
A142 Doel Toelichting
Kuifeend Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 690 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de kuifeend onder andere een functie als foerageergebied. Aantallen zijn sinds de jaren zeventig aanvankelijk toegenomen, waarschijnlijk in samenhang met herstel van de populatie driehoeksmosselen. Vanaf 1995 was er sprake van een tijdelijke afname, net als elders in het Natura 2000-landschap rivierengebied, waarschijnlijk ten gevolge van toename in de randmeren. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. Nonnetje Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 20 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor het nonnetje onder andere een functie als foerageergebied. Aantallen zijn rond 1990 afgenomen, net als langs de Nederrijn, maar dit lijkt een gevolg van een opeenvolging van zachte winters. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. Meerkoet Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.600 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de meerkoet onder andere een functie als foerageergebied. Het gebied Uiterwaarden IJssel is één van de gebieden in Nederland die de grootste bijdrage leveren voor de meerkoet. Het aantalsverloop vertoonde een optimum rond begin jaren tachtig en daarna een afname. Aantallen zijn sinds 1996 opnieuw afgenomen, net als elders in het Natura 2000-landschap rivierengebied, waarschijnlijk ten gevolge van toename in de randmeren. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. Scholekster Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 210 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de scholekster onder andere een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Vanaf begin jaren tachtig is de populatie toegenomen en afgevlakt in de jaren negentig (met fluctuaties). Behoud van de huidige situatie is voldoende. De waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. Kievit Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.400 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de kievit onder andere een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop was aanvankelijk fluctuerend, maar toonde in de jaren negentig een afname. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. Het gebied Uiterwaarden IJssel is een van de gebieden binnen het Natura 2000-netwerk die de grootste bijdrage leveren voor de kievit.
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen
A156 Doel Toelichting
A160 Doel Toelichting Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
31
A162 Doel Toelichting
Uw brief
Uw kenmerk
Grutto Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 490 vogels (seizoensgemiddelde). Aantallen grutto’s zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft onder andere een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Aantallen zijn sterk fluctuerend, maar hebben een positieve tendens. Behoud van de huidige situatie is voldoende daar de oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor broedvogels. Binnen het Natura 2000-netwerk leveren de gebieden Waddenzee en Uiterwaarden IJssel de grootste bijdrage. Wulp Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 230 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de wulp onder andere een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De populatiegrootte toonde een sterke doorgaande toename. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Tureluur Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde). Het gebied heeft voor de tureluur onder andere een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Aantallen fluctueren, maar hebben een positieve trend, zowel op lange termijn als recent. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.
Complementaire doelen De instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ hebben mede betrekking op complementaire doelen. De rechtsgrondslag voor complementaire doelen is artikel 10a, derde lid, van de Nbwet. Het gaat hier om habitattypen en soorten (van bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn) met een zeer ongunstige tot een matig ongunstige staat van instandhouding en tevens een lage landelijke dekking en/of onvoldoende geografische spreiding. Met de complementaire doelen wordt binnen het netwerk van Natura 2000 een bijdrage geleverd aan de realisatie van de landelijke doelen voor de betreffende habitattypen en soorten. De complementaire doelen zijn in dit gebied een toevoeging aan de aangewezen Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. Alle complementaire doelen hebben een uitbreidings- en verbeteropgave. Voor het Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ zijn de volgende complementaire doelen opgenomen: H3150 Doel
Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
H3270 Doel
Slikkige rivieroevers Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
H6120 * Doel
Stroomdalgraslanden Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
Bijlage 2 - Gebiedsbeschrijvingen
Datum
Kenmerk
2012/0057941 Pagina
32
Uw brief
Uw kenmerk
H91E0 * Doel
Vochtige alluviale bossen Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit vochtige alluviale bossen (subtype A)
H91F0 Doel
Droge hardhoutooibossen Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
H1145 Doel
Grote modderkruiper Uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie.
H1166 Doel
Kamsalamander Uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding en verspreiding van de populatie.
H1337 Doel
Bever Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie.