Voortoets Dijkverbetering Merwededijk Werkendam Toetsing aan de Natuurbeschermingswet
Waterschap Rivierenland 19 december 2011 Definitief rapport 9S6258.H0
HASKONING NEDERLAND B.V. WATER
George Hintzenweg 85 Postbus 8520 3009 AM Rotterdam +31 10 443 36 66
Telefoon Fax
[email protected] www.royalhaskoning.com Arnhem 09122561
Documenttitel
Voortoets Dijkverbetering Merwededijk Werkendam Toetsing aan de Natuurbeschermingswet
Verkorte documenttitel
Voortoets
Status
Definitief rapport
Datum
19 december 2011
Projectnaam
Dijkverbetering Werkendam
Projectnummer
9S6258.H0
Opdrachtgever
Waterschap Rivierenland
Referentie
Auteur(s) Collegiale toets Datum/paraaf Vrijgegeven door Datum/paraaf
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott
Ir. W. Stempher Dr. J. P. Groenendijk 19-12-2011 mr. ing. J. de Rijke 19-12-2011
A company of Royal Haskoning
E-mail Internet KvK
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
INLEIDING 1.1 1.2
1 1 1
Aanleiding Leeswijzer
2
NATURA 2000 EN NATUURBESCHERMINGSWET 1998 2.1 Natura 2000 2.2 Natuurbeschermingswet 1998 2.2.1 Externe werking 2.3 Habitattoets
3 3 3 4 4
3
GEPLANDE INGREEP 3.1 Huidige en toekomstige situatie 3.2 Doel van de ingreep 3.3 Studiegebied
7 7 7 8
4
BIESBOSCH 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Algemene beschrijving Ligging en begrenzing Kernopgaven Concept instandhoudingsdoelstellingen Ontwerp-beheerplan
9 9 10 10 11 14
5
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE 5.1 Habitatrichtlijnsoorten 5.2 Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels) 5.3 Vogelrichtlijnsoorten (niet-broedvogels)
15 15 17 17
6
EFFECTBESCHRIJVING- EN BEOORDELING 6.1 Effectbeschrijving 6.2 Effectbeoordeling 6.2.1 Geluid 6.2.2 Trillingen
19 19 20 20 22
7
CONCLUSIE
23
8
LITERATUUR
25
BIJLAGEN 1. Inrichtingsplan dijkverbetering Werkendam
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding Waterschap Rivierenland is voornemens een dijkverbetering uit te voeren nabij Werkendam. Een gedeelte van de Sleeuwijksedijk voldoet niet aan de wettelijke veiligheidsnorm van 1 op 2000 jaar en moet worden versterkt.
Het Natura 2000-gebied Biesbosch is op circa 1000 meter van het plangebied gelegen. De instandhoudingsdoelstellingen waarvoor dit gebied is aangewezen mogen door de activiteiten niet onbereikbaar worden. In deze rapportage wordt beoordeeld of er (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied te verwachten zijn als gevolg van de werkzaamheden die hier gaan plaatsvinden en de toekomstige situatie. Voor de volledigheid wordt hier vermeld dat een Voortoets Natuurbeschermingswet zich niet richt op de Flora- en faunawet en/ of het EHS-beleid.
1.2
Leeswijzer Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een overzicht gegeven van het wettelijk kader; de natuurbeschermingswet 1998. De voorgenomen activiteiten en de reikwijdte van de milieueffecten zijn in hoofdstuk 3 beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 4 het Natura 2000-gebied Biesbosch beschreven en de instandhoudingdoelstelling waarvoor dit gebied is aangewezen. Het voorkomen van habitattypen en soorten in het studiegebied is in hoofdstuk 5 weergegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de mogelijk effecten op habitattypen en soorten in het studiegebied. De mogelijke effecten worden eerst beschreven en vervolgens beoordeeld. In hoofdstuk 7 staan de conclusies samengevat.
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott -1-
19 december 2011
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets -2-
Definitief rapport
2
NATURA 2000 EN NATUURBESCHERMINGSWET 1998
2.1
Natura 2000 De Europese Vogelrichtlijn (1979) regelt de bescherming van leefgebieden van Europees bedreigde en kwetsbare vogelsoorten. Met de Europese Habitatrichtlijn (1992) worden Europese (half-) natuurlijke habitats en bedreigde en kwetsbare dier- (andere dan vogels) en plantensoorten beschermd. De Natura 2000-gebieden zijn de gebieden die zijn aangewezen als speciale beschermingszones in het kader van de EU Vogelen/of Habitatrichtlijn. Deze gebieden samen vormen het omvangrijke Europese Natura 2000-netwerk. Het hoofddoel van Natura 2000 is het stoppen van de achteruitgang en de waarborging van de biodiversiteit in Europa.
2.2
Natuurbeschermingswet 1998 Sinds 1 oktober 2005 is het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de nationale Natuurbeschermingwet 1998 (Nb-wet) geïmplementeerd. Vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn belangrijke bepalingen overgenomen. Eén van die bepalingen is het afwegingskader, inclusief compenserende maatregelen, zoals dat in artikel 6 van de Habitatrichtlijn staat. Het afwegingskader geeft aan op welke wijze besluitvorming plaats moet vinden voor plannen en projecten met mogelijke gevolgen voor beschermde natuurgebieden. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen (of momenteel nog aangemeld), te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van habitats kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op Natura 2000-gebieden, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). In Aanwijzingsbesluiten wordt door het Ministerie van EL&I de bescherming van de Natura 2000-gebieden juridisch vastgelegd. Centraal in de Aanwijzingsbesluiten staan de instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van leefgebieden, natuurlijke habitats en populaties van in het wild levende plant- en diersoorten, waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. De instandhoudingsdoelstellingen ofwel Natura 2000-doelen, geven een concretisering van de hoofddoelstelling van het Natura 2000-netwerk voor Nederland. Deze concretisering gebeurt op landelijk niveau en op gebiedsniveau. Instandhoudingsdoelstellingen zijn gericht op het in gunstige staat van instandhouding brengen of houden van habitattypen en soorten. De Natura 2000-doelen op landelijk en op gebiedsniveau worden vastgelegd in het zo te noemen ‘Natura 2000 Doelendocument’. Het Natura 2000 Doelendocument omvat het landelijke kader van de Natura 2000-doelen, de bijdrage van Nederland aan het Natura 2000-netwerk en de bijdrage van concrete gebieden hieraan. De Natura 2000-doelen betreffen zowel behoud van bestaande waarden als ontwikkeling van waarden. De doelen op gebiedsniveau worden opgenomen in de aanwijzingsbesluiten voor de Natura 2000gebieden en verder uitgewerkt in de Beheerplannen.
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott -3-
19 december 2011
Het aanwijzingsbesluit definieert naast de instandhoudingsdoelstellingen de precieze omvang en begrenzing van het aangewezen gebied. Het is een formeel besluit en daarmee het instrument dat burgers, bedrijven en andere overheden direct bindt. Aanwijzingsbesluiten hebben in beginsel een onbepaalde looptijd en worden vastgesteld door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied Biesbosch is nog niet definitief vastgesteld. 2.2.1
Externe werking Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied kunnen invloed hebben op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de waarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt ‘externe werking’ genoemd. Bij de vergunningverlening gaat het bij externe werking om de rol van het omringende gebied die dat vervult binnen de levenscyclus van doelsoorten uit het Natura 2000gebied. Daarbij is te denken aan foerageer- rust- en pleisterplaatsen voor mobiele soorten, in relatie tot het betreffende Natura 2000-gebied. Voor de vergunningverlening betekent dat ook voor activiteiten buiten het gebied getoetst dienen te worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.
2.3
Habitattoets Van nieuwe activiteiten in de vorm van plannen en/ of projecten die in of rondom een Natura 2000-gebied plaatsvinden, moet getoetst worden of deze mogelijk negatieve effecten hebben op de soorten en/ of habitattypen en daarmee ingaan tegen de instandhoudingsdoelstellingen. Om goedkeuring of vergunning te verkrijgen dient de initiatiefnemer van een (mogelijk) schadelijke activiteit of ingreep informatie aan te leveren over de effecten op instandhoudingdoelstellingen in de vorm van een zogenaamde ‘habitattoets’. Dit wordt door het bevoegd gezag getoetst. Onder de noemer van de habitattoets valt de beoordelingsprocedure voor plannen, projecten en handelingen zoals genoemd in artikel 19d t/m 19j. In bijlage 1 is het schema checklist vergunningverlening opgenomen, waarin is weergegeven welke procedures gevolgd moeten worden bij projecten of handelingen waarop de Nb-wet van toepassing kan zijn. De verschillende procedures (toetsen) die onder de habitattoets vallen, betreffen: • • •
Voortoets (oriëntatiefase); Verslechteringstoets; Passende Beoordeling.
Voortoets (oriëntatiefase) De eerste stap in de habitattoets betreft de vraag of de voorgenomen activiteit tegen het licht van de instandhoudingsdoelen schadelijke gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, en zo ja, of deze gevolgen significant kunnen zijn. Het is niet verplicht om een voortoets uit te voeren, maar het is een goed hulpmiddel. De gevolgen moeten beoordeeld worden in samenhang met die van andere plannen en projecten (cumulatie).
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets -4-
Definitief rapport
Als de voorgenomen activiteit mogelijk negatieve effecten zal hebben voor een (deel van een) Natura 2000-gebied, start de oriëntatiefase. Deze fase houdt in dat na overleg met het bevoegd gezag wordt nagegaan of de activiteit mogelijk verslechtering of significante verstoring tot gevolg heeft voor een (deel van een) Natura 2000-gebied of de aangewezen soorten in dat gebied. In de oriëntatiefase wordt nagegaan of mitigerende maatregelen de effecten kunnen verminderen of voorkomen. Uit de oriëntatiefase kunnen drie conclusie volgen: 1. Er zijn zeker geen negatieve effecten. In dat geval is geen vergunning nodig; 2. Er zijn mogelijk negatieve effecten, maar deze zijn niet significant; er is een Verslechteringstoets nodig; 3. Er zijn mogelijk significant negatieve effecten. Er is een Passende Beoordeling nodig. Verslechteringstoets Indien significante effecten op voorhand zijn uit te sluiten voldoet een Verslechteringstoets. Hierbij wordt nagegaan of de verwachte verslechtering of verstoring gezien de instandhoudingsdoelstellingen aanvaardbaar is. Veelal hebben aanvaardbare niet significante effecten betrekking op tijdelijke en/of kleinschalige ingrepen en wordt (onder bepaalde voorwaarden) een vergunning verleend. Passende Beoordeling Met een Passende Beoordeling wordt vastgesteld of door een project of plan er een kans bestaat op een significant negatief effect. Indien er mogelijk sprake is van (significante) negatieve effecten, wordt nagegaan welke mogelijkheden mitigatie of aanpassing van het project of plan biedt. Indien een project of plan zodanig kan worden aangepast of mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen, zodat de effecten niet meer (in die mate) optreden, dan hoeft een ADC-toets niet plaats te vinden Als uit het effectenonderzoek blijkt dat, als gevolg van uitvoering van de activiteit, significante negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten (ondanks mitigatie), dan kan alleen nog vergunning worden verleend na de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar alternatieven (bijvoorbeeld in de vorm van uitvoering of locatie), het aantonen van een dwingende reden van groot openbaar belang (bijvoorbeeld veiligheid), waaruit blijkt dat deze activiteit uitgevoerd moet worden en compensatie van verloren gaande waarden (bijvoorbeeld door realisatie van geschikt leefgebied elders).
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott -5-
19 december 2011
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets -6-
Definitief rapport
3
GEPLANDE INGREEP Een gedeelte van de Sleeuwijksedijk nabij Werkendam voldoet niet aan de wettelijke veiligheidsnorm van 1 op 2000 jaar. Waterschap Rivierenland is daarom voornemens dit gedeelte te versterken.
3.1
Huidige en toekomstige situatie Het betreffende gedeelte van de Sleeuwijksedijk dat zal worden verbeterd heeft een lengte van 500 meter en is gelegen tussen dijkpalen 241 tot 246, ten oosten van Werkendam. In figuur 3.1 is de ligging van het betreffende gedeelte van de dijk weergegeven.
Figuur 3.1 Ligging plangebied.
In het kader van de versterking zal de huidige dijk deels worden afgegraven. De kruin van de nieuwe dijk verschuift 25 meter richting de rivier, in buitenwaartse richting. Op de kruin van de dijk komt een nieuwe rijweg. Over ongeveer 2/3 deel van het dijkvak is een stalen, verankerde damwand nodig. In bijlage 1 is het ontwerp van de toekomstige situatie weergegeven.
3.2
Doel van de ingreep Het doel van de voorgenomen ingreep is het realiseren van de veiligheid tegen overstroming van dijkring 24 op basis van de in de Waterwet vastgestelde veiligheidsnorm van 1 op 2000 jaar. Hiermee wordt de kans op maatschappelijke en economische schade als gevolg van overstroming teruggebracht tot het wettelijke niveau.
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott -7-
19 december 2011
Wanneer de dijk versterkt wordt, zal dit op dusdanige wijze gebeuren dat naar verwachting de komende 50 jaar geen versterking van de dijk meer nodig zal zijn. De in deze periode te verwachten ontwikkelingen in waterstand worden in het ontwerp opgenomen. Ook wordt nog een toeslag voor onzekerheden opgenomen. Verder wordt rekening gehouden met de uitbreidbaarheid van het ontwerp. Dit betekent dat er nu al wordt aangegeven hoe een latere dijkverbetering kan worden uitgevoerd.
3.3
Studiegebied Het studiegebied is het gebied waarbinnen mogelijk milieuveranderingen optreden als gevolg van de aanlegwerkzaamheden en de toekomstige situatie, de zogenaamde invloedssfeer. Met behulp van de effectindicator van EL&I zijn de effecten (en daarmee de mogelijke milieuveranderingen) die kunnen optreden bepaald (zie hoofdstuk 6). De dijkverbetering vindt buiten Natura 2000-gebieden plaats, er zijn geen directe effecten van vernietiging. De werkzaamheden veroorzaken geluidhinder en trillingen. In figuur 3.2 is het studiegebied weergegeven waarbinnen deze effecten mogelijk kunnen optreden als gevolg van de activiteiten. Het studiegebied betreft het gebied dat is gelegen binnen een straal van circa 925 meter van het plangebied. Over deze afstand zijn milieuveranderingen te verwachten als gevolg van een toename van geluid afkomstig van de aanlegwerkzaamheden in het plangebied. De invloedssfeer van de andere effecten is kleiner (zie ook hoofdstuk 6).
F Figuur 3.2 Begrenzing Natura 2000-gebied Biesbosch en het studiegebied (rode contour). Het plangebied, waar de dijkverbetering plaatsvindt, is gelegen ter hoogte van de blauwe lijn. Bron kaart: Min. EL&I. 9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets -8-
Definitief rapport
4
BIESBOSCH In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op het Natura 2000-gebied Biesbosch. Als eerste wordt een algemene beschrijving gegeven van het gebied. Achtereenvolgens komen de ligging en begrenzing, instandhoudingsdoelstellingen van de afzonderlijke habitattypen en soorten en kernopgaven aan bod. Het hoofdstuk is gebaseerd op het Ontwerpbesluit (LNV, 2009) en informatie uit de gebiedendatabase (www.rijksoverheid.nl).
4.1
Algemene beschrijving De Biesbosch was eeuwenlang een uitgestrekt zoetwatergetijdengebied, dat is ontstaan in het begin van de vijftiende eeuw, tijdens de Sint- Elizabethsvloed. Het gebied werd lange tijd gekenmerkt door uitgestrekte wilgenvloedbossen (deels in gebruik als grienden), afgewisseld met kale zand- en slikplaten, rietgorzen en biezenvelden, maar door de uitvoering van de Deltawerken hebben er de nodige veranderingen plaatsgevonden in de Biesbosch. Na de afsluiting van het Volkerak in 1960 en het Haringvliet in 1970 is het getij teruggevallen van gemiddeld 2 meter naar enkele decimeters. Het gebied bestaat uit drie delen: de Sliedrechtse en Dordtse Biesbosch ten noorden van de Merwede en de Brabantse Biesbosch ten zuiden ervan. Alleen in de Sliedrechtse Biesbosch resteert nog een getijdeverschil van ongeveer 70 centimeter door de open verbinding met de Oude Maas. Het dynamische getijdengebied veranderde na de uitvoering van de Deltawerken in een verruigd moerasgebied waarin de hoogteverschillen tussen platen en geulen geleidelijk verminderden, wat ten koste ging van afkalving van de eilanden. De biezenvelden, rietgorzen en wilgenvloedbossen zijn grotendeels verdwenen; inpolderingen en de aanleg van omvangrijke drinkwaterbekkens hebben verder hun tol geëist. Ondanks dit alles bezit de Biesbosch ook in zijn huidige vorm grote botanische en faunistische kwaliteiten, terwijl het landschap van eilanden en slingerende waterwegen in wezen nog steeds bestaat. De Biesbosch vormt een belangrijk broedgebied voor moerasvogels (o.a. de bruine kiekendief, porseleinhoen, snor, rietzanger en blauwborst) en broedvogels van waterrijke gebieden met opgaand bos (o.a. aalscholver en ijsvogel). Voor de blauwborst, een broedvogel van verruigd rietland, vormt het gebied (naast Zuid-Flevoland) zelfs het belangrijkste brongebied. Verder zijn er belangrijke rust- en foerageergebied voor fuut, lepelaar, kleine zwaan, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient, krakeend, wintertaling, kuifeend, grote zaagbek en grutto aanwezig. Het gebied is tevens van enig belang voor aalscholver, pijlstaart, slobeend, tafeleend, nonnetje, visarend en meerkoet. Voor de meeste van deze soorten is zowel de Brabantse als de Dordtse Biesbosch als slaap- en foerageergebied van betekenis. In de Dordtse Biesbosch heerst daarnaast voldoende rust voor een belangrijke functie als ruigebied (wintertaling) en als pleisterplaats voor verstoringsgevoelige soorten als lepelaar en nonnetje. De Sliedrechtse Biesbosch is vooral van belang voor ganzen.
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott -9-
19 december 2011
4.2
Ligging en begrenzing Het Natura 2000-gebied Biesbosch (9.720 ha) ligt in de provincies Noord-Brabant en Zuid-Holland. Het ligt voor een belangrijk deel in de gemeente Drimmelen en gemeente Dordrecht. Het betreft een uitgestrekt gebied dat bestaat uit de deelgebieden Sliedrechtse Biesbosch, Dordtse Biesbosch en Brabantse Biesbosch. Globaal wordt het hoofdgebied in het oosten begrensd door het Steurgat tussen Werkendam en Geertruidenberg, in het noorden door de Merwede, in het westen door polders rondom Dordrecht en in het zuiden door de zuidoever van de Amer. De Bruine Kil, Bakkerskil en Oostkil ten oosten van het Steurgat behoren ook bij het gebied. In figuur 4.1 is een overzicht gegeven van de begrenzing van het Natura 2000-gebied Biesbosch. Het gebied is aangewezen als Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebied.
Figuur 4.1. Begrenzing van het Natura 2000-gebied Biesbosch. Groen = Vogelrichtlijn + Habitatrichtlijn; Geel = Vogelrichtlijn. Bron kaart: Min. EL&I.
4.3
Kernopgaven Elk Natura 2000-gebied is onderdeel van een Natura 2000-landschap. Voor elk landschap zijn kernopgaven geformuleerd waarmee het, evenals de Natura 2000gebieden, een specifieke bijdrage levert aan de instandhouding van de biodiversiteit. In tabel 4.1 zijn de kernopgaven voor de Biesbosch weergegeven. De Biesbosch behoort tot het Natura 2000-landschap “Rivierengebied”. Voor dit Natura 2000-landschap geldt een opgave voor het versterken van landschappelijke samenhang binnen het rivierengebied en met omgeving (LNV, 2006). Deze opgave is als volgt geformuleerd: 9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets - 10 -
Definitief rapport
•
•
•
Herstel van ecologische relaties tussen binnendijkse en buitendijkse gebieden. Verbinden van leefgebieden van amfibieën, leefgebieden van vissen, met bossen binnendijks, met moerassystemen op de Natte As, met hogere zandgronden en beeksystemen. Verder behoud van huidige slaapplaatsen en foerageergebieden vogels in komgronden; Behoud en herstel binnen uiterwaarden van afwisseling tussen grootschalige én open gebieden met kleinschalige én half open gebieden. Herstel van evenwichtige verdeling met laaggelegen uiterwaarden (rietmoerassen en vochtige alluviale bossen) met hooggelegen uiterwaarden (met droge hardhoutooibossen) met nevengeulen en met diepe plassen bijvoorkeur door herstel van erosie en sedimentatieprocessen; Herstel van rivierdelta’s én zoetwatergetijdegebied met voldoende doorstroming en overstromingsdynamiek én met doorgaande verbinding naar het Europese achterland voor trekvissen.
Tabel 4.1. Kernopgaven en bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen (LNV, 2009). 3.05
Kwaliteitsverbetering
Kwaliteitsverbetering zoetwatergetijdengebied t.b.v. vochtige alluviale
Zoetwatergetijdengebied
bossen (zachthoutooibossen) *H91E0_A, ruigten en zomen (harig wilgenroosje) H6430_B, slikkige rivieroevers H3270, fint H1103 (inclusief paaiplaats), noordse woelmuis *H1340, tonghaarmuts H1387 en bever H1337.
3.08
Rietmoeras
Kwaliteitsverbetering en uitbreiding rietmoeras met de daarbij behorende broedvogels (roerdomp A021, grote karekiet A298), aangevuld met noordse woelmuis *H1340.
3.09
Vochtige graslanden
Herstel glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart)
3.13
Droge graslanden
Kwaliteitsverbetering en uitbreiding van stroomdalgraslanden *H6120,
H6510_B en blauwgraslanden H6410. glanshaver- en vossestaarthooilanden (glanshaver) H6510_A. * Prioritaire soort of habitattype
4.4
Concept instandhoudingsdoelstellingen Voor elk van de habitattypen en soorten waarvoor het Natura 2000-gebied Biesbosch is aangewezen, zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Deze zijn opgenomen in het concept-aanwijzingsbesluit. De doelen zijn zodanig geformuleerd dat een duurzame instandhouding van habitattypen en soorten gewaarborgd is. Omdat het aanwijzingsbesluit nog niet definitief is vastgesteld, is vooralsnog sprake van concept instandhoudingsdoelstellingen. In tabel 4.2, tabel 4.3, tabel 4.4 en tabel 4.5 zijn de soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden opgenomen.
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott - 11 -
19 december 2011
Tabel 4.2. Habitattypen van het Natura 2000-gebied Biesbosch met een instandhoudingsdoelstelling (bron: LNV, 2009). Code
Habitattype
Type doelstelling
H3260B
Beken en rivieren met waterplanten (grote
Behoud oppervlakte en kwaliteit
fonteinkruiden) H3270
Slikkige rivieroevers
H6120
*Stroomdalgraslanden
Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit
H6430A
Ruigten en zomen (moerasspirea)
Behoud oppervlakte en kwaliteit
H6430B
Ruigten en zomen (harig wilgenroosje)
Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit
H6510A
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden
Behoud oppervlak en verbetering kwaliteit
H6510B
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden
(glanshaver) Uitbreiding oppervlak en behoud kwaliteit
(grote vossenstaart) H91E0A H91E0B
*Vochtige alluviale bossen
Behoud oppervlak (achteruitgang ten gunste van ander
(zachthoutooibossen)
habitattype is toegestaan) en verbetering kwaliteit
*Vochtige alluviale bossen (essen-
Uitbreiding oppervlak en verbetering kwaliteit
iepenbossen) * Prioritaire habitattype,
Tabel 4.3. Habitatrichtlijnsoorten van het Natura 2000-gebied Biesbosch met een Instandhoudingsdoelstelling (bron: LNV, 2009). Code
Habitatrichtlijnsoorten
Type doelstelling
H1095
Zeeprik
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie
H1099
Rivierprik
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie
H1102
Elft
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie
H1103
Fint
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie
H1106
Zalm
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie
H1134
Bittervoorn
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie
H1145
Grote modderkruiper
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie
H1149
Kleine modderkruiper
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie
H1163
Rivierdonderpad
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie
H1318
Meervleermuis
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie
H1337
Bever
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie
H1340
*Noordse woelmuis
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie
H1387
Tonghaarmuts
Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie
* Prioritaire soort
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets - 12 -
Definitief rapport
Tabel 4.4. Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels) van het Natura 2000-gebied Biesbosch met een instandhoudingsdoelstelling (bron: LNV, 2009). Code
Vogelrichtlijnsoorten
Type doelstelling
(broedvogels) A017
Aalscholver
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A021
Roerdomp
Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een
A081
Bruine Kiekendief
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A119
Porseleinhoen
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A229
IJsvogel
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A272
Blauwborst
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
populatie van tenminste 310 paren draagkracht voor een populatie van tenminste 10 paren populatie van tenminste 30 paren populatie van tenminste 5 paren populatie van tenminste 20 paren populatie van tenminste 2300 paren A292
Snor
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A295
Rietzanger
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
populatie van tenminste 130 paren populatie van tenminste 260 paren
Tabel 4.5. Vogelrichtlijnsoorten (niet broedvogels) van het Natura 2000-gebied Biesbosch met een instandhoudingsdoelstelling (bron: LNV, 2009). Code
Vogelrichtlijnsoorten
(niet-
Type doelstelling
broedvogels) A005
Fuut
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A017
Aalscholver
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A027
Grote Zilverreiger
populatie van gemiddeld 450 vogels populatie van gemiddeld 330 vogels Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 10 vogels voor het foerageergebied en gemiddeld 60 vogels voor het gebied als slaapplaats A034
Lepelaar
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 10 vogels
A037
Kleine Zwaan
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A041
Kolgans
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
populatie van gemiddeld 10 vogels populatie van gemiddeld 1800 vogels voor het foerageergebied en gemiddeld 34200 vogels voor het gebied als slaapplaats A043
Grauwe Gans
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A045
Brandgans
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
populatie van gemiddeld 2300 vogels populatie van gemiddeld 870 vogels voor het foerageergebied en gemiddeld 4900 vogels voor het gebied als slaapplaats A050
Smient
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3300 vogels
A051
Krakeend
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1300 vogels
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott - 13 -
19 december 2011
Code
Vogelrichtlijnsoorten
(niet-
Type doelstelling
broedvogels) A052
Wintertaling
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A053
Wilde eend
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A054
Pijlstaart
populatie van gemiddeld 1100 vogels populatie van gemiddeld 4000 vogels Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 70 vogels A056
Slobeend
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A059
Tafeleend
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A061
Kuifeend
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A068
Nonnetje
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A070
Grote Zaagbek
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A075
Zeearend
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
populatie van gemiddeld 270 vogels populatie van gemiddeld 130 vogels populatie van gemiddeld 3800 vogels populatie van gemiddeld 20 vogels populatie van gemiddeld 30 vogels populatie van gemiddeld 2 vogels A094
Visarend
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A125
Meerkoet
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een
A156
Grutto
populatie van gemiddeld 6 vogels populatie van gemiddeld 3100 vogels Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 60 vogels
4.5
Ontwerp-beheerplan In het ontwerp-beheerplan voor het Natura 2000-gebied Biesbosch wordt uitgewerkt welke beleid- en beheermaatregelen nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-waarden in het gebied te behouden of te realiseren en hoe één en ander zich verhoudt tot andere vormen van (huidig) gebruik en beheer. In opdracht van het ministerie van LNV zijn Dienst Landelijk Gebied (DLG) en Staatsbosbeheer met betrokkenen in september 2009 gestart met het opstellen van het ontwerp-beheerplan voor de Biesbosch. In december 2010 is het concept beheerplan opgeleverd. Vooralsnog heeft het beheerplan nog een conceptstatus.
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets - 14 -
Definitief rapport
5
BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE Deze studie richt zich op de natuurwaarden waarvoor het Natura 2000-gebied Biesbosch is aangewezen. Dit betreft alle habitattypen en soorten waarvoor een instandhoudingsdoelstelling (IHD) is bepaald. In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie en het belang van het plangebied en het studiegebied voor de habitattypen en soorten met een IHD beschreven. Het studiegebied omvat het gebied waarbinnen de activiteiten mogelijk effect hebben, oftewel de invloedssfeer, zoals deze in paragraaf 3.2 is beschreven. Aangezien het studiegebied buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied is gelegen wordt bij de beschrijving van de huidige situatie alleen ingegaan op de in het studiegebied aanwezige Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels en nietbroedvogels). Informatie over het voorkomen van soorten is ontleend aan diverse verspreidingsatlassen en openbare informatie van websites (in hoofdstuk 8 is een overzicht gegeven van de gebruikte literatuur) en beschikbare inventarisaties van het plangebied en omgeving (Oranjewoud, 2008 en Royal Haskoning, 2011). Verder is gebruik gemaakt van de (niet gepubliceerde) 95% versie van het conceptaanwijzingsbesluit (EL&I, 2011) en de Knelpunten- en kansenanalyse van de Biesbosch (KiWA Kiwa Water Research/EGG-consult, 2007).
5.1
Habitatrichtlijnsoorten Trekvissen De Biesbosch is als doortrekgebied van groot (potentieel) belang voor de Rijn- en Maaspopulaties van de zeeprik (H1095), rivierprik (H1099), elft (H1102) en zalm (H1106). Volwassen dieren van deze soorten leven in zout water, maar zij planten zich voort in zoet rivierwater. Als gevolg van barrières in de trekroutes (stuwen, dammen), overbevissing en slechte waterkwaliteit (de laatste twee vooral in het verleden) zijn trekvissen sinds de jaren ‘50 en ‘60 van de vorige eeuw enorm in aantal afgenomen. Voor de fint (H1103) vormt de Biesbosch een (potentieel) geschikt paaigebied. Door de afsluiting van het Haringvliet in 1970 kan de Biesbosch echter niet langer als paaigebied voor de fint functioneren (EL&I, 2011). Alleen van de rivierprik zijn nog paaiplaatsen aanwezig in Nederland (naar verwachting in de Drentsche Aa en zijrivieren van de Limburgse Maas); de overige soorten worden in Nederland alleen als doortrekkende soort waargenomen richting geschikte paaiplaatsen in Duitsland. De zeeprik, rivierprik, elft, zalm en fint zouden de Biesbosch en Merwede nabij het plangebied, als doortrekgebied kunnen gebruiken. Eventueel aanwezige aantallen zijn echter zeer klein. Paaigebieden zijn niet aanwezig. Bittervoorn (H1134) De bittervoorn wordt vooral aangetroffen in het veenweidegebied en het rivierenlandschap. Deze soort wordt hierbij aangetroffen in stilstaand of langzaam stromend water (sloten, plassen, vijvers) met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie en een niet al te weke bodem (Janssen & Schaminée, 2008).
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott - 15 -
19 december 2011
De bittervoorn is algemeen en wijdverspreid aanwezig in het rivierengebied en wordt op basis van de aanwezigheid van geschikt biotoop en waarnemingen uit de omgeving, tevens in het studiegebied verwacht (o.a. in de waterplassen in de Cloppenwaard (Royal Haskoning, 2011). Het studiegebied heeft echter geen wezenlijke betekenis voor de lokale instandhouding van deze soort. Kleine modderkruiper (H1149) Het biotoop van de kleine modderkruiper bestaat uit stilstaande en langzaam stromende wateren. De kleine modderkruiper wordt vaak aangetroffen in beken, rivierarmen en meren, doorgaans met een sliblaag op de bodem en goed ontwikkelde watervegetatie (Janssen & Schaminée, 2008). De kleine modderkruiper is algemeen en wijdverspreid aanwezig in Nederland. Hoge aantallen worden met name in de laagveen- en zeekleigebieden aangetroffen. Hoewel er recentelijk geen waarnemingen van de kleine modderkruiper in het studiegebied zijn gedaan, wordt deze hier op basis van de aanwezigheid van geschikt biotoop en waarnemingen uit de omgeving, wel verwacht (Royal Haskoning, 2011). Het studiegebied heeft echter geen wezenlijke betekenis voor de lokale instandhouding van deze soort. Rivierdonderpad (H1163) De rivierdonderpad heeft zich in Nederland de afgelopen decennia sterk uitgebreid met grote populaties in het IJsselmeer, het Noord-Hollands plassengebied, in poldergebieden en in het rivierengebied (Janssen & Schaminée, 2008). Er zijn geen waarnemingen van deze soort bekend in het studiegebied. In de directe omgeving, waaronder de Biesbosch en in de Merwede, worden echter veel waarnemingen van deze soort gedaan. De kribben in de Merwede in het studiegebied vormen geschikt biotoop voor deze soort. De aanwezigheid van deze soort is hier dan ook niet uit te sluiten. Het studiegebied heeft echter geen wezenlijke betekenis voor de lokale instandhouding van deze soort. Bever (H1337) De voornaamste populatie van Bevers in Nederland bevindt zich in de Biesbosch, waar tussen 1988 en 1992 verschillende dieren zijn uitgezet, nadat deze soort was uitgestorven. Een andere belangrijke populatie is aanwezig in de Gelderse Poort, waar eveneens dieren zijn uitgezet. Waarnemingen van bevers worden vooral in deze beide gebieden gedaan, in Flevoland (waar ontsnapte dieren een populatie hebben gevormd), in Limburg (waar dieren zijn uitgezet om zwervende dieren te versterken) en zwervend langs de grote rivieren in Nederland (Janssen & Schaminée, 2008). Er zijn recentelijk geen waarnemingen gedaan van de bever in het studiegebied (Oranjewoud, 2008 en Royal Haskoning, 2011). Op basis van waarnemingen uit de omgeving (www.telmee.nl) kan incidenteel een voorbij trekkend individu ter hoogte van de Merwede worden verwacht. Het studiegebied heeft echter geen wezenlijke betekenis voor de lokale instandhouding van deze soort.
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets - 16 -
Definitief rapport
Meervleermuis (H1318) De Biesbosch fungeert als foerageergebied voor meervleermuizen die overdag in gebouwen in de wijde omgeving verblijven (actieradius 10 km). Er zijn tot nu toe twee kraamverblijven bekend, deze zijn gelegen in Wagenberg en ‘s Gravenmoer. Mannen/paarverblijven zijn aangetroffen in gebouwen in verschillende dorpskernen in de omgeving van de Biesbosch, waaronder in Werkendam (en daarnaast in Zevenbergen, De Elzen, Hank en Zwijndrecht). In het studiegebied zijn geen belangrijke vliegroutes van de meervleermuis gelegen. Bekende vliegroutes buiten het studiegebied zijn o.a. de Donge, het Wantij, het Steurgat, het Noordergat en de Roode vaart (Royal Haskoning, 2011 en EL&I, 2011). Het studiegebied heeft geen wezenlijke betekenis voor de lokale instandhouding van de meervleermuis, er zijn geen recente waarnemingen van de meervleermuis nabij het plangebied gedaan (Royal Haskoning, 2011).
5.2
Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels) Van de broedvogels waarvoor het Natura 2000-gebied Biesbosch een instandhoudingsdoelstelling heeft, worden de aalscholver, ijsvogel, bruine kiekendief, ijsvogel en rietzanger incidenteel waargenomen in de uiterwaarden (Cloppenwaard) van het studiegebied (www.waarneming.nl). Dit zijn echter met name foeragerende of rustende individuen. Broedkolonies van de aalscholver zijn niet aanwezig in het studiegebied. De uiterwaarden in het studiegebied zijn matig geschikt als leefgebied voor de andere soorten. Incidenteel kan een broedgeval van deze soorten worden verwacht. De recente natuurontwikkeling in de Cloppenwaard zal hieraan bijdragen. Het studiegebied heeft echter geen wezenlijke betekenis voor de lokale instandhouding van deze broedvogels.
5.3
Vogelrichtlijnsoorten (niet-broedvogels) Van de niet-broedvogels waarvoor het Natura 2000-gebied Biesbosch een instandhoudingsdoelstelling heeft, zijn met name de aanwezige ganzen in enige mate afhankelijk van foerageergebieden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Kolganzen, grauwe ganzen en brandganzen kunnen in de winterperiode gebruik maken van landbouwgebieden in de omgeving van de Biesbosch om te foerageren. Er zijn geen waarnemingen bekend van grote groepen ganzen in het studiegebied. Kleine groepjes of individuen kunnen wel worden waargenomen. Gezien de ligging direct nabij de kern van Werkendam, de aanwezigheid van verstoring in het gebied (door recreanten) en het beperkte oppervlak is het studiegebied echter van weinig belang als foerageergebied voor deze soorten.
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott - 17 -
19 december 2011
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets - 18 -
Definitief rapport
6
EFFECTBESCHRIJVING- EN BEOORDELING In dit hoofdstuk worden de mogelijke effecten op de habitattypen en soorten die in het studiegebied voorkomen of in potentie voorkomen (uitbreidingsdoelstelling) beschreven en beoordeeld.
6.1
Effectbeschrijving Uit de effectenindicator1 van het Ministerie van EL&I blijkt dat, als gevolg van dijkverbetering, de volgende effecten op kunnen treden ten aanzien van Natura 2000gebied de Biesbosch: • oppervlakteverlies; • verzoeting; • vernatting; • verandering van overstromingsfrequentie; • verandering van dynamiek substraat; • verstoring door geluid; • verstoring door trillingen; • verstoring door mechanische effecten. Het plangebied is gelegen buiten Natura 2000-gebied, hierdoor zijn er geen directe effecten van vernietiging. Van verzoeting, vernatting, verandering van de overstromingsfrequentie en/of dynamiek substraat of mechanische effecten (zoals golfslag, luchtwervelingen of betreding) in Natura 2000-gebied de Biesbosch is geen sprake. De dijkversterking betekent geen essentiële verandering van het systeem en landschap, maar slechts een versterking van het huidige dijklichaam over een beperkte lengte. Bovendien vindt de ingreep plaats op geruime afstand (minimaal 1,1 kilometer) van de Biesbosch. Voor de overige soorten en habitattypen met een instandhoudingsdoelstelling zijn de volgende effecten mogelijk aan de orde: • Verstoring door geluid; • Verstoring door trillingen. In navolgende paragrafen wordt ingegaan op mogelijke verstoring van soorten met een instandhoudingsdoelstelling die kan optreden als gevolg van deze effecten. Uit hoofdstuk 5 is verder duidelijk geworden dat enkele soorten van de Biesbosch waarvan het leefgebied binnen het Natura 2000-gebied is beschermd, ook het plan- en studiegebied benutten, waarmee de bescherming zich eventueel ook tot buiten het Natura 2000-gebied kan uitstrekken. De aanwezigheid van deze soorten in het Natura 2000-gebied hebben echter geen direct verband met de omgeving (er zijn bijvoorbeeld geen essentiële foerageergebieden van ganzen aanwezig). Verlies van leefgebied van deze beschermde soorten valt daardoor niet onder externe werking en wordt verder niet meegenomen in deze toetsing.
1
http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/effectenindicatorappl.aspx?selectGebied=112&s electActiviteit=Kust-+en+dijkverbetering&subj=effectenmatrix Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott - 19 -
19 december 2011
6.2
Effectbeoordeling
6.2.1
Geluid Boven water en land Met name geluid heeft een verstorend effect op diverse soorten, waaronder broedvogels (Reijnen et al., 1997). Geluidsverstoring betekent een afname van de kwaliteit van broedbiotoop. Geluidsverstoring kan ook effecten hebben op foeragerende vogels. Over het algemeen zijn foeragerende vogels minder gevoelig voor geluidsverstoring dan broedvogels (Ottburg et al.,2008). In de aanlegfase zijn voor geluid verschillende relevante bronnen te onderscheiden, zoals een trilblok, vrachtverkeer en materieel voor grondverzet. De maatgevende situatie voor de geluidemissie doet zich voor bij het intrillen van de damwanden. Dit is een worstcase benadering aangezien de damwanden, in verband met de aanwezigheid van woningen in de nabijheid, naar verwachting in de bodem gedrukt worden. Bij het indrukken komt veel minder geluid vrij, in vergelijking met trillen. Met behulp van een Geomilie 1.90 rekenmodel is een trilblok gemodelleerd. Het trilblok heeft een maximaal geluidvermogen van 125 dB(A) (gebaseerd op metingen aan de Noordzuidlijn in Amsterdam). Bij het modelleren is er vanuit gegaan dat er per dag 15 planken worden getrild en de triltijd per plank 15 minuten bedraagt. Verder is er een rekenhoogte aangehouden van 0,5 meter, de Merwede en het water in het Natura 2000 gebied als hard reflecterend bodemgebied zijn ingevoerd, de overige gebieden zijn met een bodemfactor van 0,8 zijn ingevoerd en de hoogteverschillen in het maaiveld niet in het rekenmodel zijn opgenomen. De mate van geluidsverstoring als gevolg van de aanlegwerkzaamheden is bepaald aan de hand van het oppervlak aan broed- en/of foerageergebied dat is gelegen binnen de 42 dB(A) geluidscontour. Binnen deze contour neemt de kwaliteit van het broedgebied af voor bosvogels en vogels van gesloten landschap (Rijenen et al., 1997). Het studiegebied betreft een open landschap. Voor weidevogels en vogels die in open landschappen broeden is volgens Rijenen et al. (1997) sprake van kwaliteitsverlies van broedbiotoop binnen de 47 dB(A) geluidscontour. Als worstcase is echter de 42 dB(A) geluidscontour aangehouden, o.a. omdat er binnen het studiegebied soorten kunnen voorkomen van gesloten landschappen. In figuur 6.1 is de 42 dB(A) geluidscontour opgenomen. Hieruit blijkt dat deze niet tot in het Natura 2000-gebied Biesbosch reikt. Daarnaast zijn binnen het gebied waar sprake is van geluidsverstoring zijn geen essentiële foerageer- en/of broedgebieden aanwezig van soorten waarvoor het Natura 2000-gebied Biesbosch een instandhoudingsdoelstelling heeft. Er is dus ook geen sprake van externe werking door geluidsverstoring. Er zijn geen effecten als gevolg van een tijdelijk toename van geluid boven water en land.
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets - 20 -
Definitief rapport
Figuur 6.1 Geluidssituatie (42 dB(A)) tijdens de aanleg. Paars: > 48 dB(A), Rood: > 46 dB(A), Oranje: > 44 dB(A), Geel: > 42 dB(A) en Groen: > 40 dB(A). De reden dat de geluidscontouren zich niet als een perfecte cirkel aftekenen is vanwege het feit dat de geluidreflecterende eigenschappen van water en de geluidabsorberende eigenschappen van grasland wél als akoestische factor zijn ingevoerd in het rekenmodel.
Onder water Ten behoeve van de dijverbetering kunnen (worstcase) met behulp van een trilblok damwanden geplaatst worden. Van heien (vergelijkbaar met trillen) is bekend dat dit veel onderwatergeluid kan produceren (als gevolg van trillingen die zich voortzetten als onderwatergeluid). Trekvissen zijn gevoelig voor verstoring door onderwatergeluid. Deze soorten kunnen mogelijk gedurende de trekperiode (met zeer geringe aantallen) in de Merwede aanwezig zijn. Er is vrijwel geen onderzoek gedaan naar effecten van onderwatergeluid als gevolg van heien en/of trillen. Eén van de weinige onderzoeken heeft plaatsgevonden in de Eemshaven, waar TNO (Blacquière et al. 2008) onderwatergeluid heeft gemeten bij binnenlandse heiwerkzaamheden. De resultaten van de Eemshaven zijn echter niet rechtstreeks te vertalen naar de situatie voor de dijkverbetering nabij Werkendam. Uit een ander onderzoek naar effecten van heien op open zee (Seascape, 2002), is gebleken dat vissen (en vissenlarven) tot op 1.000 meter van de verstoringsbron blijvende schade kunnen oplopen of bezwijken. Op grotere afstand kan geluidsverstoring ertoe leiden dat vissen een gebied mijden.
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott - 21 -
19 december 2011
De trilwerkzaamheden vinden op land plaats, op tenminste 200 meter afstand van de Merwede. Het onderwatergeluidsniveau zal daarom veel lager zijn, dan wanneer de trilwerkzaamheden in de Merwede zouden plaatsvinden. Het is daarom zeker niet te verwachten dat de werkzaamheden tot dusdanig hoge geluidsbelastingen onder water leiden, dat vissen hiervan schade ondervinden. De trilwerkzaamheden vinden niet de gehele dag (gedeeltelijk overdag) plaats en daarnaast gedurende een korte periode (enkele weken). Eventuele trek door de Habitatrichtlijn-vissoorten tijdens de werkzaamheden zal ongehinderd door kunnen gaan. Daarnaast zullen de damwanden waarschijnlijk in de bodem gedrukt worden (in verband met de aanwezigheid van woningen in de nabijheid), waardoor vrijwel geen trillingen optreden. Er zijn dan ook geen effecten te verwachten als gevolg van een tijdelijke toename van geluid onderwater. 6.2.2
Trillingen Trillingen kunnen een bron van verstoring zijn voor diersoorten. Nauwkeurige dosiseffectrelaties zijn hier echter (nog) niet voor bekend. Er is daarom onderzocht hoe groot het invloedsgebied voor het aspect trillingen is. Het invloedsgebied is dat gebied waar trillingen nog waarneembaar zijn. Voor de bepaling van de omvang van het invloedsgebied zijn verschillende trillingsbronnen beschouwd. In de aanlegfase zijn heien trilwerkzaamheden voor het aanbrengen van de damwanden bepalend voor de optredende trillingsterkte. Dit is een worstcase benadering, aangezien de damwanden waarschijnlijk in de bodem gedrukt gaan worden (zie ook hierboven), waardoor vrijwel geen trillingen optreden. De ervaring leert dat het invloedsgebied van deze activiteiten tot circa 100 meter vanaf de bron bedraagt2. De afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Biesbosch bedraagt tenminste 1.100 meter. Gezien deze afstand tussen het brongebied en de Natura 2000-gebied worden effecten op natuur vanwege trillingen dan ook niet verwacht. Daarnaast bevinden zich geen belangrijke leef- en/of foerageergebieden van soorten met een instandhoudingsdoelstelling binnen de verstoringzone.
2
Bron: funderingsbranche NVAF (Nederlandse Vereniging Aannemers Funderingswerken)
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets - 22 -
Definitief rapport
7
CONCLUSIE Waterschap Rivierenland is voornemens een dijkverbetering uit te voeren nabij Werkendam, om te kunnen voldoen aan de wettelijke veiligheidsnorm. Door de werkzaamheden in het kader van deze uitbreiding is sprake van een tijdelijke, beperkte toename van geluid en trillingen in de omgeving. Deze verstoring reikt echter niet tot in het Natura 2000-gebied Biesbosch of in leef- en/of foerageergebied dat van wezenlijk belang is voor een soort met een instandhoudingsdoelstelling afkomstig uit de Biesbosch. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Biesbosch zijn daarom op voorhand uitgesloten. Er zijn dan ook geen verdere stappen met betrekking tot de Natuurbeschermingswet: vergunningsaanvraag en Passende Beoordeling zijn niet nodig.
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott - 23 -
19 december 2011
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets - 24 -
Definitief rapport
8
LITERATUUR Blacquière, G., M.A. Ainslie, C.A.F. de Jong & W.C. Verboom, 2008. Geluidsmetingen Eemshaven. TNO-DV 2008 C033. EL&I, 2011. Concept aanwijzingsbesluit Biesbosch, 95% versie (niet gepubliceerd). Janssen, J. A.M. & J.H.J. Schaminée, 2008. Europese Natuur in Nederland. Soorten van de Habitatrichtlijn. KNNV Uitgeverij, Zeist. Kiwa Water Research & EGG, 2007. Knelpunten en kansenanalyse Natura 2000gebieden. Kiwa Water Research/EGG, Nieuwegein/Groningen. LNV, 2006. Natura 2000 doelendocument – hoofddocument. LNV, 2009. Concept aanwijzingsbesluit Biesbosch. Oranjewoud, 2008. Natuurtoets Cloppenwaard. Onderzoek naar beschermde natuurwaarden. Ottburg, F.G.W.A., J.G. de Molenaar & D.A. Jonkers, 2008. Vuurwerk & Vogels. Afwegingskader voor vergunningverlening ten aanzien van vuurwerkevenementen in en nabij Brabantse Vogelrichtlijngebieden. Alterra-rapport 1694 Reijnen, R., Foppen, R. and Veenbaas, G. .1997. Disturbance by traffic of breeding birds: Evaluation of the effect and considerations in planning and managing road corridors. Biodiversity and Conservation 6, 567-581 Royal Haskoning, 2011. Natuurwaardenonderzoek dijkverbetering Werkendam. Onderzoek vleermuizen, vissen, amfibieën en steenuil. Seascape, 2002. Burbo Offshore Windfarm, Environmental statement. Websites: www.rijksoverheid.nl www.telmee.nl www.waarneming.nl www.ravon.nl www.zoogdieratlas.nl
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott - 25 -
19 december 2011
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Voortoets - 26 -
Definitief rapport
Bijlage 1 Inrichtingsplan dijkverbetering Werkendam
Voortoets Definitief rapport
9S6258.H0/R0019/WSTEM/NVD/Rott 19 december 2011
Werkgroep inrichtingsplan / stand van zaken t.a.v. herinrichting Sleeuwijksedijk (d.d. februari 2012) In 2011 is er een werkgroep inrichtingsplan opgericht om de inrichting van de nieuwe dijk te bespreken. In de werkgroep waren personen vertegenwoordigd van de historische vereniging, de Gemeente Werkendam, de Provincie Noord-Brabant, Waterschap Rivierenland, bewoners, een stedenbouwkundige en landschapsarchitect. Verkeersveiligheid was een van de hoofdpunten die aan de orde zijn gekomen tijdens de bijeenkomsten met de werkgroep inrichtingsplan. Uit onderzoek van Grontmij ("verkeersadvies fietsvoorziening Sleeuwijksedijk", 19 juli 2011) is gebleken dat de huidige inrichting van de dijk objectief gezien verkeersveilig is, maar dat de verkeersveiligheid verbeterd zou kunnen worden door het toepassen van gekleurde fietssuggestiestroken of een vrijliggend fietspad. Op basis van dit onderzoek werd besloten het te versterken dijkgedeelte te voorzien van fietssuggestiestroken in rood asfalt, weerszijden van het wegdek, en een wandelpad aan de kant van de uiterwaard aan te leggen. Tevens sluit deze oplossing het beste aan bij de aanliggende wegdelen. Tijdens de vergadering van de raadscommissie Grondgebied (Gemeente Werkendam) van 30 januari 2012 is de verkeersveiligheid op de dijk aan de orde gekomen. De raadscommissie heeft aangegeven de haalbaarheid van een vrijliggend fietspad te willen onderzoeken. Dit onderzoek zal worden verricht door de Gemeente Werkendam. De resultaten worden naar verwachting besproken in de Raadcommissie van mei 2012. Dit heeft ertoe geleid dat er een grijze strook “nader in te vullen verkeersfunctie” is opgenomen in het inrichtingsplan (zie onderstaande figuur). Daar waar in dit document wordt verwezen naar een autoweg, wandelpad of fietssuggestiestrook betreft dit een voorbeeld van een mogelijke inrichting van de nieuwe dijk. De indeling van de verkeersfuncties moeten nog worden vastgesteld. Randvoorwaarde is dat de invulling binnen het beschikbare profiel kan worden gerealiseerd.
Inrichtingsplan met nader in te vullen verkeersfuncties (d.d. februari 2012)