Ecologische toetsing dijkverbetering Eemshaven-Delfzijl
Waterschap Noorderzijlvest 4 november 2014 Definitief rapport BD3193
HASKONINGDHV NEDERLAND B.V. RIVERS, DELTAS & COASTS
Chopinlaan 12 Postbus 8064 9702 KB Groningen +31 88 348 53 00
Telefoon Fax
[email protected] www.royalhaskoningdhv.com Amersfoort 56515154
Documenttitel
Verkorte documenttitel
Ecologische toets Definitief rapport
Datum
4 november 2014 Dijkverbetering Eemshaven-Delfzijl
Projectnummer
BD3193
Opdrachtgever
Waterschap Noorderzijlvest
Referentie
Auteur(s) Collegiale toets Datum/paraaf Vrijgegeven door Datum/paraaf
KvK
Ecologische toetsing dijkverbetering Eemshaven-Delfzijl
Status
Projectnaam
E-mail Internet
BD3193/R003/906074/LM/Gron
Audrey van Mastrigt / Alie Alserda Lies van Nieuwerburgh 4 november 2014 Alie Alserda 5 november 2014
A company of Royal HaskoningDHV
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
Aanleiding Doel Werkwijze Leeswijzer
1 1 1 3 3
2
PLANGEBIED EN WERKZAAMHEDEN 2.1 Terreinbeschrijving 2.2 Werkzaamheden 2.3 Storingsfactoren
4 4 6 6
3
NATUURWETGEVING 3.1 Algemeen 3.2 EHS 3.3 Boswet 3.4 Natuurbeschermingswet 1998 3.5 Flora- en Faunawet 3.5.1 Beschermingscategorieën 3.5.2 Verbodsbepaling 3.5.3 Beoordelingskader Flora- en Faunawet 3.5.4 Inzetten mitigerende maatregelen 3.5.5 Ontheffingsplicht 3.5.6 Vogels
8 8 8 8 9 12 12 12 13 17 17 18
4
TOETSING NATUURBESCHERMINGSWET 4.1 Natuurwaarden 4.2 Verstoringsfactoren en gevoeligheid 4.3 Effectenbeoordeling 4.3.1 Habitattypen 4.3.2 Habitatsoorten 4.3.3 Vogels
20 20 22 25 25 26 28
5
TOETSING FLORA- EN FAUNAWET 5.1 Flora 5.2 Zoogdieren 5.2.1 Grondgebonden zoogdieren 5.2.2 Zeezoogdieren 5.3 Vleermuizen 5.4 Reptielen en amfibieën 5.5 Vissen 5.6 Vlinders en Libellen 5.7 Vogels
33 33 33 33 33 35 36 36 37 37
INLEIDING 1.1 1.2 1.3 1.4
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
6
7
CONCLUSIES EN AAN BEVELINGEN 6.1 Conclusies en aanbevelingen ten aan zien van Natuurbeschermingswet 6.2 Conclusies en aanbeveling ten aan zien van de Flora- en faunawet
41
LITERATUUR
43
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
41 41
Ecologische toets Definitief rapport
1
INLEIDING In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding van deze toetsing. Daarnaast wordt aangegeven wat het doel is van deze toetsing en welke werkwijze er is toegepast. Ten slotte wordt in de leeswijzer toegelicht welke zaken in de verschillende hoofdstukken uitgewerkt worden.
1.1
Aanleiding Uit toetsing van de primaire waterkeringen blijkt dat het dijkvak 49-57 ‘Eemshaven Delfzijl’ niet voldoet aan het vereiste veiligheidsniveau van de Waterwet. Uitvoering van dijkverbetering is noodzakelijk om de waterkering de komende tientallen jaren bestand te laten zijn tegen de hydraulische belastingen. Noorderzijlvest is voornemens om het dijkvak 49-57 te versterken. Om deze ruimtelijke ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is onder andere een toetsing aan de natuurwetgeving noodzakelijk. Noorderzijlvest heeft Royal HaskoningDHV gevraagd deze toetsing uit te voeren.
1.2
Doel In deze rapportage worden de effecten van de dijkverbetering getoetst aan de vigerende natuurwetgeving. Tevens wordt er aangegeven welke aspecten van de vigerende natuurwetgeving relevant zijn ten aanzien van de dijkverbetering. Deze rapportage is een eerste quickscan waarbij gebruik wordt gemaakt van beschikbare gegevens met betrekking tot natuurwaarden in en rondom het plangebied. Daarnaast heeft er op 5 augustus 2014 een oriënterend veldbezoek plaatsgevonden. In deze rapportage wordt bepaald of aanvullende onderzoek en / of een aanvullende effectbeoordeling noodzakelijk is en worden er, waar nodig, aanbevelingen gedaan over de te doorlopen procedures en vervolgstappen.
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Figuur 1 Het plangebied waar dijk vak 49-57 zich bevindt ligt tussen de Eemshaven tot in Delfzijl.
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets -2-
Definitief rapport
1.3
Werkwijze In deze toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet worden de volgende stappen onderscheiden: Stap 1 Stap 2 Stap 3
Stap 4 Stap 5 Stap 6
1.4
Omschrijving plangebied, beoogde ontwikkeling en werkzaamheden (type werkzaamheden en omschrijving van mogelijke storingsfactoren). Inventarisatie huidige (beschermde) flora en fauna in het plangebied en beschermde natuurgebieden. Effectanalyse op basis van uitvoering van werkzaamheden en de (potentieel) aanwezige beschermde natuurwaarden en aanwezige beschermde natuurgebieden. Uitwerken van mitigerende maatregelen. Toetsing aan vigerende juridisch kader. Het opstellen van advies, ontwikkelingskaders en aanbevelingen met betrekking tot te nemen vervolgstappen; vergunning en/of ontheffing aanvragen, opstellen werkprotocollen etc.
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het plangebied beschreven en de ingreep die in dit gebied zal plaatsvinden. Hoofdstuk 3 beschrijf de relevante wet- en regelgeving op basis waarvan ook wordt bepaald welke van deze wettelijke kaders van toepassing is op deze activiteit. Hoofdstuk 4 gaat in op de aanwezige natuurwaarden en de toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998. In hoofdstuk 5 wordt in het kader van de Flora- en Faunawet beschreven welke beschermde soorten in het gebied voorkomen of mogelijk voorkomen. Op basis van deze beschrijving worden de te verwachten effecten omschreven en beoordeeld. Ook wordt beschreven welke mitigerende maatregelen genomen kunnen worden om deze effecten te beperken of te voorkomen. Het rapport sluit af met conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 6.
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
2
PLANGEBIED EN WERKZAAMHEDEN In dit hoofdstuk wordt een omschrijving gegeven van het plangebied en de directe omgeving. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de beschikbare informatie en de informatie die is opgedaan tijdens het veldbezoek. Daarnaast wordt de werkzaamheden zo uitgebreid mogelijk beschreven. Hierbij wordt ingegaan op het type, de periode, de duur van uitvoering en de exacte locatie van de werkzaamheden.
2.1
Terreinbeschrijving Het plangebied is het gebied waar de activiteiten worden uitgevoerd. Dit gebied en de daar omliggende omgeving grenzen aan het Eems-Dollard estuarium (zie figuur 2). Het studiegebied is het gebied waar effecten mogelijk plaatsvinden. Dit gebied is groter dan het plangebied en grenst tot in het Natura2000 gebied Waddenzee aan de buitenzijden en tot aan de landbouwgronden aan de binnenzijde.
Figuur 2 Ligging van het plangebied en de aangrenzende natuurgebieden. BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets -4-
Definitief rapport
De dijk zelf is bekleed met gras. Binnendijks grenst de dijk aan agrarisch landschap, met name variërend akkerlandbouw en graspercelen, en buitendijks aan het Eems-Dollard estuarium wat onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-gebied Waddenzee. Het wad waar de dijk aan grenst, bestaat voornamelijk uit slik platen waar steltlopers en meeuwen op foerageren. Daarnaast is het een geschikt gebied voor zeehonden. Tijdens het veldbezoek, op 5 augustus 2014, zijn er ook zeehonden waargenomen rustend op een zandplaat op een afstand van 750-1000 meter vanaf de dijk. Binnendijks liggen langs het gehele tracé watergangen waar mogelijk beschermde vissoorten in voor komen. Watergangen bestaan voornamelijk uit steile kanten afwisselend met een aantal minder steile delen. Hier is de kant begroeid door riet en andere ruigte soorten waaronder Jacobskruiskruid, wilgen en distels. Het is een geschikt gebied voor verschillende broedvogel soorten. De watergangen gaan over in een aantal kleine meren die mogelijk als hoogwater vluchtplaats (HVP) kunnen dienen. Verder langs de dijk ter hoogte van Holwierde zijn er bunkers waargenomen die mogelijk dienen als vleermuisverblijfplaats en waar zwaluwen kunnen nesten. Tijdens het veldbezoek zijn zwaluwen, zowel boeren- als gierenzwaluwen, en zwaluwnesten waargenomen in de omgeving (in boerenschuren en langs huizen en schuren) en in de eerder genoemde bunkers. Van de nesten in de bunkers kon tijdens het veldbezoek niet worden vastgesteld door van welke zwaluwsoort deze nesten zijn.
Figuur 3 Overzicht van het plangebied met boven het plangebied ter hoogte van Delfzijl met links de binnendijkse omgeving en recht de buitendijkse omgeving. Links onder het plangebied met de daarnaast liggende watergangen en rechts een recreatief strand ter hoogte van Hoogwatum.
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Verder staan er langs de gehele dijk om de 500 meter een nestkast. Deze nestkasten worden mogelijk gebruikt door torenvalken die in dit gebied voorkomen. Gebruik van andere roofvogels zoals een slechtvalk, sperwer of buizerd is niet realistisch omdat deze soorten, dan wel typische bossoorten zijn, dan wel op hogere gebouwen broeden, dan wel in bomen broeden en geen gebruik maken van nestkasten. In elk geval waren bij 1 nestkast sporen van gebruik te zien in de vorm van ontlasting. Er werden tijdens het veldbezoek geen roofvogels waargenomen in de nabijheid van deze kast, waarmee op dit moment niet vast te stellen of de kast ook daadwerkelijk in gebruik is door een torenvalk of toch nog een andere roofvogel.
2.2
Werkzaamheden Ten behoeve van de dijkverbetering en versteviging worden er verschillende werkzaamheden zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde van de dijk uitgevoerd. De periode waarin de werkzaamheden zullen plaats vinden is nog niet bekend. Er moet rekening gehouden worden met een duur van circa twee jaar. De werkzaamheden worden vanaf het land of de voet van het dijklichaam uitgevoerd. Er kan mogelijk sprake zijn van betreding van de slikplaten aan de Waddenzee zijde van de dijk. In het kader van deze dijkverbetering worden voor zover op dit moment bekend (op hoofdlijnen) de volgende activiteiten uitgevoerd: Vervangen van dijkbekleding over het gehele tracé waaronder de asfalt laag, steenzetting en stortsteen. Hiervoor moeten hydraulische kranen, brekers, frees en vrachtwagens ingezet worden en mogelijk schepen om het materiaal af te voeren; Aanbrengen van een binnendijkse steunberm aan de binnenzijde van de dijk over het gehele tracé; Vervangen van de grasbekleding, binnen zone B, over het gehele tracé; Inzaaien van de grasbekleding; Ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden is de inzet van groot materieel noodzakelijk en zullen er gedurende enkele maanden tot een jaar verschillende mensen en materieel aanwezig zijn in het plangebied. De vervoersbewegingen vinden plaats over de bestaande dijk. Aanvullende op bovenstaande werkzaamheden die in deze toetsing worden meegenomen zal er morgelijk sprake zijn van het gedeeltelijk verleggen van het dijklichaam, land inwaarts, ter hoogte van Delfzijl. Dit aspect wordt op dit moment niet meegenomen in deze ecologisch effectbeoordeling.
2.3
Storingsfactoren Tijdens de versteviging en verbetering van de dijk kunnen verschillende vormen van verstoringen optreden. Voor de toetsing onderscheiden we de volgende verstorende factoren. Deze verstoringen kunnen mogelijk van invloed zijn op beschermde soorten die in of nabij het plangebied voorkomen. - Verstoring door geluid: is verstoring door onnatuurlijke geluidsbronnen. Tijdens de werkzaamheden om de dijk te verbeteren en te versteviging zal er tijdelijk geluidsbelasting optreden van de diverse voertuigen die ingezet worden. BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets -6-
Definitief rapport
Uit literatuur is bekend dat langs rijkswegen de dichtheid aan broedvogels (die gevoelig zijn voor geluid) na 45 dB(A) al achteruit gaat (Reijen, et al, 1992). De geluidsbelasting tijdens de werkzaamheden kunnen hoger zijn dan 45 dB(A); - Verstoring door licht: Als er gedurende de nacht gewerkt wordt dan kunnen de gebruikte lichtbronnen leiden tot verstoring door licht. - Optische verstoring: Als gevolg van de aanwezigheid van mensen en materieel kan er sprake zijn van optische verstoring, Optische verstoring kan tot effecten leiden op beschermde diersoorten wanneer deze dieren gedurende langere tijd hierdoor hun leefgebied zullen mijden. Als gevolg waarvan het leefgebied tijdelijk of permanent ongeschikt is. - Oppervlakteverlies: Met oppervlakteverlies wordt de fysieke afname van het oppervlak (potentieel) leefgebied voor soorten en habitattypen bedoeld. Mogelijk worden er tijdens de werkzaamheden omliggende boompercelen of bebouwing verwijderd ten behoeve van de werkzaamheden. Dit kan leiden tot verstoring van de habitatrichtlijnsoorten die gebruik maken van deze leefgebieden. - Verstoring mechanische effecten: Onder mechanische effecten vallen verstoring door betreding, golfslag, luchtwervelingen etc. die optreden ten gevolge van menselijke activiteiten. Tijdens de werkzaamheden zal er verstoring door betreding optreden. Ook wordt de dijkbekleding vervangen en dus het oppervlakte van het plangebied en dus leefgebied van diverse soorten tijdelijk weggenomen. - Vermesting of verzuring: Als gevolg van de werkzaamheden zal er een eenmalige toename zijn van de uitstoot van vetmestende en verzurende stoffen door voertuigen die ingezet worden. Dit kan tot verstoring leiden van gevoelige habitattypen en soorten.
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
3
NATUURWETGEVING
3.1
Algemeen In Nederland zijn er verschillende wettelijke kaders waaraan getoetst moet worden wanneer er een ruimtelijke ontwikkeling uitgevoerd wordt. Voor de natuurwetgeving moet er getoetst worden aan de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS, de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna Nbwet), de Flora- en Faunawet en de Boswet. Hieronder wordt kort aangeven of een toetsing van deze wettelijke kaders voor deze ruimtelijke ontwikkeling ook werkelijk aan de orde is.
3.2
EHS De EHS bestaat uit natuurkerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Deze zijn aangevuld met robuuste verbindingen, welke van meer Europees schaalniveau zijn. Bestemmingswijzigingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant (duidelijk onmiskenbaar) aantasten zijn niet toegestaan. De ecologische toets moet inzicht geven of de voorgenomen activiteiten een effect hebben op de kwaliteiten. Is dat het geval dan zal gezocht moeten worden naar alternatieven die geen schade toebrengen aan de EHS. Dat kan een andere locatie zijn of een andere uitvoering van het plan. De provincie toetst het plan hierop. Mogelijk wordt vanuit bevoegd gezag om compensatie van de (niet te vermijden effecten) gevraagd. Het plangebied ligt zelf niet in een EHS natuurgebied. Het plangebied grenst echter wel aan het EHS gebied Waddenzee wat tevens een Natura2000 gebied is (zie figuur 4). De EHS kent geen externe werking. Daarmee is voor dit project een toetsing van de EHS feitelijk niet van toepassing. Via de toetsing aan de Nbwet wordt de toetsing van het EHS gebied indirect wel meegenomen. Ecologische toetsing van dit natuurgebied wordt in dit rapport verder uitgewerkt via de Nbwet.
3.3
Boswet Indien bomen moeten worden gekapt, dient ook rekening te worden gehouden met de Boswet. Vanuit de Boswet geldt een herplantplicht voor het kappen van beplantingen groter dan tien are en aaneengesloten rijbeplantingen met meer dan twintig bomen buiten de bebouwde kom. Herbeplanting moet op grond van vergelijkbare kwaliteit en omvang worden uitgevoerd en binnen drie jaar na de ingreep. Bepaalde beplantingen vallen niet onder de Boswet, zoals populier, wilg, linde, paardenkastanje, vruchtbomen en erfbeplanting. In het plangebied en in de nabije omgeving van het plangebied zijn er geen bosgebieden. Hier uit blijkt dat er geen conflict is met de werkzaamheden en de Boswet. Verdere toetsing aan de Boswet is daarom niet nodig.
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets -8-
Definitief rapport
Figuur 4 Plangebied en aangrenzende natuurgebieden (EHS en Natura 2000)
3.4
Natuurbeschermingswet 1998 De bescherming van bepaalde natuurgebieden vanuit de Europese Vogel- en Habitat Richtlijnen is verankerd in de nationale Nbwet. Voor activiteiten in of nabij een Natura 2000-gebied is een toetsing nodig aan de geformuleerde instandhoudingsdoelen van het gebied. Indien blijkt dat er kans is op significante effecten, is een vergunning nodig die door bevoegd gezag wordt verleend (provincie of de Minister van EZ). Het afwegingskader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is in de Natuurbeschermingswet opgenomen. Natura 2000 (Vogel en Habitatrichtlijn) Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden van zowel de Vogelrichtlijn als de Habitatrichtlijn op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. De Vogel- en Habitatrichtlijn hebben betrekking op de instandhouding van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna op het grondgebied van de Europese Unie.
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Op grond van beide richtlijnen moeten de lidstaten alle nodige maatregelen nemen om voor de bedoelde soorten een voldoende variatie en omvang van leefgebieden te garanderen (gebieds- en soortbescherming). De lidstaten moeten gebieden aanwijzen voor de instandhouding van waardevolle soorten en gebieden als speciale beschermingszones (SBZ). In deze gebieden mogen nog steeds economische activiteiten plaatsvinden maar deze activiteiten mogen geen effect hebben op de kwaliteit van een SBZ en/of storende factoren met zich meebrengen voor de soorten waarvoor de SBZ is aangewezen. Indien er strijdigheid met dit artikel van de Habitatrichtlijn optreedt, vindt er een toetsing en een afweging plaats (zie figuur 4). In de afweging wordt gekeken of er dwingende redenen zijn van groot openbaar belang, of er een alternatieve locatie is en zo niet of de natuurwaarden elders gecompenseerd kunnen worden. Op grond daarvan wordt besloten of de activiteit wel of niet door kan gaan en wordt al dan niet een vergunning verleend door bevoegd gezag.
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 10 -
Definitief rapport
Figuur 5 Stroomschema voor de Natuurbeschermingswet 1998 (Min LNV 2005)
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
3.5
Flora- en Faunawet
3.5.1
Beschermingscategorieën In februari 2005 is via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) artikel 75 in werking getreden, waarmee verschillende beschermingsregimes zijn vastgesteld. Er zijn vier categorieën beschermde soorten: tabel 1, tabel 2, tabel 3 en vogels. De eerste tabel betreft algemene beschermde soorten. Bij een ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt voor deze soorten een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld behalve de algemene zorgplicht (art 2 Ffwet). Voor soorten van tabel 2 (zeldzame soorten en alle vissen die niet onder de Visserijwet vallen), geldt bij kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling en/of inrichting een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EZ goedgekeurde gedragscode. Indien niet met een gedragscode kan worden gewerkt, zal ook voor tabel 2 soorten een ontheffing aangevraagd moeten worden. Voor tabel 2 soorten is een “lichte toets” noodzakelijk. In de lichte toets moet er voor worden gezorgd dat de gunstige staat van instandhouding (op landelijk niveau) wordt gegarandeerd en de activiteit moet een redelijk doel dienen. Voor soorten van tabel 3 kan bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting niet gewerkt worden met een gedragscode en is bij overtreding van een verbodsbepaling een ontheffing nodig. Tot tabel 3 behoren alle soorten van de Europese Habitatrichtlijn aangevuld met soorten die in Nederland kwetsbaar en zeldzaam zijn. Voor vogels geldt een aparte beschermingsstatus. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. Voor de soorten van tabel 3 geldt een “uitgebreide toets”. Er mag hierin geen andere bevredigende oplossing zijn voor de geplande activiteit, de gunstige staat van instandhouding dient te worden gewaarborgd en er moet sprake zijn van een bij de wet genoemd belang. De gunstige staat van instandhouding van soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn dient lokaal beoordeeld te worden. Voor de overige soorten uit tabel 3 is de landelijke populatie van belang.
3.5.2
Verbodsbepaling De belangrijkste voor, ruimtelijke ontwikkeling en ingrepen relevante verbodsbepalingen uit de Flora- en Faunawet (hierna FFwet) zijn weergegeven in tabel 1. Tabel 1 Relevante verbodsbepalingen flora- een faunawet. Artikel 2 (zorgplicht)
1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover die in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Artikel 8
Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 12 -
Definitief rapport
Artikel 9
Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te
Artikel 10
Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te
Artikel 11
Het is verboden nesten, holen of andere voortplanting- of vaste rust- of verblijfplaatsen
verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. verontrusten. van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12
Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te
Artikel 13
Het is verboden planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of
zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort …, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin …, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.
3.5.3
Beoordelingskader Flora- en Faunawet Indien er beschermde soorten van de tabellen 2 of 3 aanwezig zijn in het plangebied en de activiteiten een mogelijk negatief effect hebben op de gunstige staat van instandhouding, dient te worden vastgesteld of het project kan worden uitgevoerd. Als daarbij een overtreding van de FFwet wordt voorkomen door het nemen van voorzorgsmaatregelen is er geen ontheffing ex. art. 75c nodig. Kan er ondanks het treffen van voorzorgsmaatregelen niet worden uitgesloten dat er effecten op de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten optreden, dan zijn er verschillende vervolgstappen mogelijk. Deze zijn afhankelijk van de ‘zwaarte’ van de te beschermen soort, de impact van het initiatief op de staat van instandhouding en de evt. aanwezigheid van een goedgekeurde gedragscode. Indien de uitkomst is dat er een ontheffing nodig is, dan is een belangrijk beoordelingscriterium in hoeverre de ‘functionaliteit’ voor een specifieke soort intact blijft. Vogels nemen een bijzondere plaats in, zij worden in deze paragraaf afzonderlijk behandeld. In figuur 3.2 is in een stroomschema weergegeven welke stappen doorlopen moeten worden om te bepalen of de FFwet wordt overtreden en een ontheffing noodzakelijk is. Naar aanleiding van enkele recente uitspraken van de Raad van State is de interpretatie van de FFwet aangescherpt. Deze aanscherping heeft betrekking op artikel 11: het verstoren van voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen, voor soorten van de Habitatrichtlijn Bijlage IV en de Vogelrichtlijn. Verstoring zoals bedoeld in artikel 11 van de FFwet is een begrip dat niet genoemd wordt in de Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn. Dit betekent dat verstoring in deze context, niet getoetst hoeft te worden aan wettelijke belangen uit beide Europese richtlijnen. In plaats daarvan kan getoetst worden aan wettelijk belangen op nationaal niveau, waaronder ook ruimtelijke inrichting en ontwikkeling vallen. In figuur 5 en 6 is deze interpretatiewijze door middel van stroomschema’s verduidelijkt. Het is in sommige gevallen mogelijk om een overtreding van de FFwet te voorkomen door het treffen van voorzorgsmaatregelen voordat de werkzaamheden worden uitgevoerd. Mitigerende maatregelen zijn gericht op het voorkómen van de negatieve gevolgen van een activiteit. Dit moet gebeuren binnen het plangebied en voor de soorten die daar aanwezig zijn. De maatregelen dienen te voorkómen dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van de soort wordt aangetast. Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Figuur 5 Stroomschema van de stappen die doorlopen dienen te worden om vast te stellen of er een ontheffingsplicht is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Bron: LNV, 2009.
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 14 -
Definitief rapport
Figuur 6 Stappenplan voor tabel 3 soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (t.b.v. Artikel 11)
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Figuur 7 Stappenplan voor vogels (ten behoeve van. Artikel 11)
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 16 -
Definitief rapport
3.5.4
Inzetten mitigerende maatregelen Er zijn 10 punten die kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van de vraag of de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van de betreffende soort behouden blijft door het nemen van mitigerende maatregelen (LNV, 2009): 1. De plek of het gebied wordt met een zekere mate van bestendigheid gebruikt. Er is geen sprake van incidenteel gebruik, maar van een vaste rust- en verblijfplaats; 2. De plek of het gebied blijft voorzien in alles wat nodig is voor een specifiek individueel dier in dat gebied en voor alle exemplaren van de populatie ter plekke, om succesvol te kunnen voortplanten of om te kunnen rusten; 3. Er is op geen enkel moment, ook niet tijdelijk, een achteruitgang van de ecologische functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats. De diverse functies die een gebied heeft, dienen behouden te blijven; 4. Door mitigerende maatregelen worden negatieve effecten uitgesloten. Dit kunnen negatieve effecten zijn op zowel de kwaliteit als de kwantiteit van functies in het gebied; 5. Mitigerende maatregelen zijn preventief. Dit houdt dus in dat in voorkomende gevallen de mitigatie niet alleen al aanwezig is, maar ook functioneert; 6. Mitigerende maatregelen moeten leiden tot een verbetering of behoud van de ecologische functionaliteit van het gebied (kwantitatief/kwalitatief) voor de betreffende soort; 7. Het positieve effect van mitigatie geeft in evenredige mate ruimte voor de negatieve effecten van de ingreep. De duurzame ecologische functionaliteit mag op geen enkel moment slechter worden; 8. Het succes van mitigerende maatregelen moet met een hoge mate van zekerheid vóóraf vaststaan en wordt beoordeeld aan de hand van ecologische criteria; 9. De staat van instandhouding en de zeldzaamheid van een diersoort zijn van belang bij het treffen van mitigerende maatregelen; 10.De controle op het effect van de maatregelen is een onderdeel van het ecologisch werkprotocol. Als er voor het uitvoeren van mitigerende maatregelen dieren gevangen en verplaatst moeten worden, is dat geen overtreding van Artikel 9 (vangen) en 13 (verplaatsen). Het is namelijk niet de bedoeling om dieren aan de natuur te onttrekken. Het is toegestaan om soorten te verplaatsen uit de directe gevarenzone naar een vergelijkbaar habitat in de directe omgeving. Dit moet gebeuren binnen de daarvoor benodigde tijd. De soorten dienen ook in één keer te worden verplaatst, zonder onnodig oponthoud. Het vangen en verplaatsen dient te gebeuren buiten de kwetsbare periode van de betreffende soort. Het vangen en verplaatsen dient te gebeuren door of onder de begeleiding van een ter zake deskundige. Stressgevoelige dieren, zoals muizen, vleermuizen en vogels, worden in principe niet verplaatst; bij deze diergroepen dient ervoor te worden gezorgd dat ze uit eigen beweging het werkterrein kunnen verlaten.
3.5.5
Ontheffingsplicht Er geldt een ontheffingsplicht als de functionaliteit van voortplantings- en/of vaste rusten verblijfplaats van de beschermde soort uit tabel 2 en 3 niet kan worden gegarandeerd door het nemen van mitigerende maatregelen. Belangrijke punten waarop een ontheffingsaanvraag wordt beoordeeld, zijn: in welke mate wordt de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats aangetast door de werkzaamheden? is er een wettelijk belang (niet bij soorten uit tabel 2)? Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
is er een andere bevredigende oplossing (niet bij soorten uit tabel 2)? komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar (nationaal voor tabel 2 soorten en lokaal voor tabel 3 soorten)? Soorten uit tabel 3 zijn onderverdeeld in soorten uit Bijlage I Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Ook alle vogelsoorten behoren tot de categorie die de strengste bescherming geniet binnen de FFwet. Om ontheffing te krijgen voor deze soortgroepen, dient de ruimtelijke ingreep één of meerdere van de geldige belangen te hebben die staan weergegeven in tabel 2. Tabel 2 Vereist wettelijk belang ter verkrijging van ontheffing voor strikt beschermde soorten (tabel 3 en vogels). Een “x” betekent dat het belang geldig is voor de betreffende soortgroep, een “0” betekent dat het belang geldig is voor verstoring zoals bedoeld in artikel 11 (zie ook figuur 3-3) Wettelijk belang
AMvB Bijlage 1
HR Bijlage IV
Vogels
Bepaling inzake de gemeenschappelijke markt en vrij
x
0
0
verkeer van goederen van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap Bescherming van flora en fauna
x
x
x
Veiligheid van het luchtverkeer
x
0
x
Volksgezondheid/Openbare veiligheid
x
x
x
Dwingende redenen van groot openbaar belang
x
x
0
Het voorkomen van ernstige schade aan vormen van
x
0
0
eigendom Belangrijke overlast veroorzaakt door dieren
x
0
0
Bestendig beheer en onderhoud in de land- en
x
0
0
bosbouw
3.5.6
Bestendig gebruik
x
0
0
Ruimtelijke inrichting/ontwikkeling
x
0
0
Vogels De bescherming van vogels neemt binnen de FFwet een aparte positie in. In de FFwet is de bescherming van de meeste vogelsoorten gericht op de nesten van broedvogels. Dit houdt in dat de nesten van broedvogels gedurende het broedseizoen zijn beschermd. Het is gedurende het broedseizoen verboden om de nesten van broedvogels te verstoren en/of weg te nemen. De vogelnesten vallen alleen tijdens het broedseizoen onder de bescherming van Artikel 11 van de FFwet. Buiten het broedseizoen zijn nesten van de meeste vogelsoorten niet beschermd. Een ontheffing is niet noodzakelijk als de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats vinden en ook niet als er maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat er zich vogels vestigen op de bouwplaats. De FFwet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen (zie kader). Broedseizoen Voor een begrip als ‘broedseizoen’ is geen standaardperiode te hanteren. Afhankelijk van de soort en weersomstandigheden in een bepaald jaar kunnen soorten veel eerder of juist later broeden dan normaal het geval zou zijn. Dit kan zelfs per regio verschillen. Voor de wet is van belang of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De vaak geciteerde periode 15 maart t/m 15 juli is dus slechts een indicatie. De periode januari tot begin oktober kan theoretisch door broedvogels nog gebruikt worden als een broedperiode. Voor aanvang van de werkzaamheden dient altijd op broedgevallen gecontroleerd te worden. BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 18 -
Definitief rapport
Voor een aantal vogelsoorten bestaat een uitzonderingspositie op het bovenstaande. Van deze vogelsoorten is het nest aangemerkt als “vaste rust- of verblijfplaats”. Deze nesten zijn gedurende het gehele seizoen beschermd onder artikel 11 en zijn aangewezen in de “aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten (ministerie van LNV, 2009). De jaarrond beschermde nesten zijn ingedeeld in onderstaande categorieën: 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld steenuil); 2. Nesten van koloniebroeders die elk seizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (roek, gierzwaluw en huismus); 3. Nesten van vogels (geen kolonievogels), die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (kerkuil, ooievaar, slechtvalk); 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (boomvalk, buizerd, ransuil); 5. Nesten van vogels, die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar ervoor hebben gebroed of de directe omgeving ervan, maar dan wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze soorten zijn buiten het broedseizoen niet beschermd, maar vragen wel extra onderzoek, omdat ze jaarrond zijn beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dit rechtvaardigen. Als door de ingreep een jaarrond beschermd nest verdwijnt of op een andere wijze negatief wordt beïnvloedt dient het stappenplan uit figuur 5– 7 doorlopen te worden om te bepalen of een ontheffing noodzakelijk is. Twee belangrijke vragen bij de beoordeling of er voor de soorten uit de bovenstaande categorieën een ontheffing noodzakelijk is zijn de volgende: Is er voor de soort voldoende gelegenheid om zelfstandig een natuurlijk alternatief nest te vinden? Is er voor de soort voldoende mogelijkheid om met succes een kunstmatig alternatief nest aan te bieden?
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
4
TOETSING NATUURBESCHERMINGSWET
4.1
Natuurwaarden De dijk tussen Eemshaven en Delfzijl grenst aan het Natura 2000-gebied Waddenzee. Werkzaamheden binnen of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied kunnen leiden tot negatieve effecten op de aangewezen natuurwaarden voor dat gebied en ervoor zorgen dat instandhoudingsdoelen al dan niet in cumulatie met andere activiteiten niet worden bereikt. In dit project grenst de dijk (het plangebied) geheel aan het Natura 2000-gebied Waddenzee. De activiteiten vinden niet plaats in het Natura 2000-gebied maar kunnen externe effecten opleveren. De Waddenzee is het grootste en - in internationaal opzicht - het belangrijkste Natura 2000-gebied van ons land. Deze status dankt deze kustzee vooral aan de enorme aantallen vogels die de wadplaten en kwelders tijdens hun trek aandoen of broeden op de kwelders, stranden en in de duinen. De migrerende vogels worden aangetrokken door de droogvallende wadplaten met hun hoge dichtheid aan schelpdieren, wormen, kreeftachtige en ander voedsel. De diepere wateren zijn van belang als kraamkamer voor bepaalde vissoorten uit de Noordzee. Voorts herbergt de Waddenzee het overgrote deel van de populatie zeehonden in ons land, evenals de grootste oppervlakte aan kwelder- gemeenschappen. De internationale Waddenzee is met een oppervlakte van zo'n 10.000 km2 een van de grootste natuurgebieden in Europa met een hoog aandeel aan natuurlijke levensgemeenschappen (symbiosys.alterra.nl). De Waddenzee is zowel aangewezen als Habitatrichtlijn gebied en als Vogelrichtlijngebied. Het gebied is aangewezen voor 13 habitattypen, 6 habitatsoorten, 13 broedvogels en 39 niet-broedvogels. De natuurdoelen waarvoor het gebied is aangewezen, staan in de tabel 1 weergeven. Hierin staat ook aangegeven welke doelstelling er voor deze natuurdoelen is geformuleerd. Tabel 3 Overzicht van aangewezen doelstellingen voor het Waddenzee natura2000 gebied (Ontwerp beheerplan, 2014). In rood staat aangeven welke soorten en habitats specifiek in het Eems-Dollard gebied voorkomen. SVI
Doelst.
Doelst.
Doelst.
Landelijk
Opp.vl.
Kwal.
Pop.
-
=
>
Habitattypen H1110A
Permanent
overstroomde
zandbanken
(getijdengebied) H1140A
Slik- en zandplaten (getijdengebied)
-
=
>
H1310A
Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)
-
=
=
H1310B
Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur)
+
=
=
H1320
Slijkgrasvelden
--
=
=
H1330A
Schorren en zilte graslanden (buitendijks)
-
=
>
H1330B
Schorren en zilte graslanden (binnendijks)
-
=
=
H2110
Embryonale duinen
+
=
=
H2120
Witte duinen
-
=
=
H2130A
*Grijze duinen (kalkrijk)
=
=
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 20 -
Definitief rapport
SVI
Doelst.
Doelst.
Doelst.
Landelijk
Opp.vl.
Kwal.
Pop.
Habitattypen H2130B
*Grijze duinen (kalkarm)
--
=
>
H2160
Duindoornstruwelen
+
=
=
H2190B
Vochtige duinvalleien (kalkrijk)
-
=
=
H1014
Nauwe korfslak
-
=
=
=
H1095
Zeeprik
-
=
=
>
H1099
Rivierprik
-
=
=
>
H1103
Fint
--
=
=
>
H1364
Grijze zeehond
-
=
=
=
H1365
Gewone zeehond
+
=
=
>
A034
Lepelaar
+
=
=
A063
Eider
--
=
>
A081
Bruine Kiekendief
+
=
=
A082
Blauwe Kiekendief
--
=
=
A132
Kluut
-
=
>
A137
Bontbekplevier
-
=
=
A138
Strandplevier
--
>
>
A183
Kleine Mantelmeeuw
+
=
=
A191
Grote stern
--
=
=
A193
Visdief
-
=
=
A194
Noordse Stern
+
=
=
A195
Dwergstern
--
>
>
A222
Velduil
--
=
=
Habitatsoorten
Broedvogels
Niet-broedvogels A005
Fuut
-
=
=
A017
Aalscholver
+
=
=
A034
Lepelaar
+
=
=
A037
Kleine Zwaan
-
=
=
A039b
Toendrarietgans
+
=
=
A043
Grauwe Gans
+
=
=
A045
Brandgans
+
=
=
A046
Rotgans
-
=
=
A048
Bergeend
+
=
=
A050
Smient
+
=
=
A051
Krakeend
+
=
=
A052
Wintertaling
-
=
=
A053
Wilde eend
+
=
=
A054
Pijlstaart
-
=
=
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
SVI
Doelst.
Doelst.
Doelst.
Landelijk
Opp.vl.
Kwal.
Pop.
Habitattypen
4.2
A056
Slobeend
+
=
=
A062
Toppereend
--
=
>
A063
Eider
--
=
>
A067
Brilduiker
+
=
=
A069
Middelste Zaagbek
+
=
=
A070
Grote Zaagbek
--
=
=
A103
Slechtvalk
+
=
=
A130
Scholekster
--
=
>
A132
Kluut
-
=
=
A137
Bontbekplevier
+
=
=
A140
Goudplevier
--
=
=
A141
Zilverplevier
+
=
=
A142
Kievit
-
=
=
A143
Kanoet
-
=
>
A144
Drieteenstrandloper
-
=
=
A147
Krombekstrandloper
+
=
=
A149
Bonte strandloper
+
=
=
A156
Grutto
--
=
=
A157
Rosse grutto
+
=
=
A160
Wulp
+
=
=
A161
Zwarte ruiter
+
=
=
A162
Tureluur
-
=
=
A164
Groenpootruiter
+
=
=
A169
Steenloper
--
=
>
A197
Zwarte Stern
--
=
=
Landelijke Staat van Instandhouding
Doelstellingen
--
zeer ongunstig
=
Behoudsdoelstelling
+
ongunstig gunstig
> =(<)
Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling 'ten gunste van' formulering
Verstoringsfactoren en gevoeligheid Op basis van de beschreven werkzaamheden zijn de verstoringsfactoren: “oppervlakte verlies”, “verzuring/vermesting”, “geluid”, “licht”, “optisch verstoring” en “mechanische verstoring” mogelijk van invloed op de aanwezige Natura-2000 habitattypen en soorten. Reikwijdte van de effectbeoordeling ten aanzien van “ verlies van oppervlak” In deze toetsing zijn we er vanuit gegaan dat de werkzaamheden enkel aan de binnenzijde van huidige dijklichaam plaats vinden waarbij het dijklichaam niet verplaatst
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 22 -
Definitief rapport
of verlegd zal worden, waardoor verstoring door oppervlakteverlies niet zal optreden. Daarom worden negatieve effecten van oppervlakte verlies op voorhand uitgesloten. Effecten ten aanzien van oppervlakte verlies welke het gevolg zijn van verslechtering van de abiotische factoren worden verder uitgewerkt bij het aspect “ verzuring en vermesting”. Wanneer de dijk naar binnen toe verlegd zou worden, bijvoorbeeld bij Delfzijl voor de aanleg van een recreatief strand, dan zijn significant negatieve effecten ten aanzien van oppervlakte verlies niet op voorhand uit te sluiten. Deze ingreep kan effecten hebben op de kwaliteit van de bestaande habitat gelegen aan de waddenzijde van de dijk, waardoor verstoring door oppervlakte verlies niet op voorhand is uit te sluiten. Ook bij andere wijzigingen in de ligging van het dijklichaam, dan wel een verbreding van het dijklichaam richting de waddenzeezijde zijn significant negatieve effecten ten aanzien oppervlakte verlies niet op voorhand uit te sluiten. Dit alternatief is in deze natuurtoets niet meegenomen en dient indien nodig in een aanvullend traject te worden uitgewerkt. In tabel 4 staat aangegeven voor welke vormen van verstoring de verschillende aangewezen Natura-2000 doelen gevoelig zijn. Op basis hiervan wordt in de volgende paragraaf bepaald of er mogelijk sprake is van effecten als gevolg van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Mechanische verstoring
Optische verstoring
Licht
Geluid
Vermesting
Verzuring
Oppervlakte verlies
Tabel 4 Overzicht van verstorende factoren en de gevoeligheden voor de verschillende doelstellingen van de soorten die in het Eems-Dollard gebied voorkomen (Broekmeyer, 2006).
Habitattypen Permanent overstroomde zandbanken (getijdengebied)
x
x
x
Slik- en zandplaten (getijdengebied)
x
x
x
Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)
x
x
x
Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur)
x
x
x
Slijkgrasvelden
x
x
x
Schorren en zilte graslanden (buitendijks)
x
x
x
Schorren en zilte graslanden (binnendijks)
x
x
x
Zeeprik
…
…
Rivierprik
…
…
Fint
…
…
Gewone zeehond
…
Bruine Kiekendief
Kluut
…
Habitatsoorten
Broedvogels
Bontbekplevier Visdief
Noordse Stern
Fuut
…
Aalscholver
…
Grauwe Gans
…
Brandgans
Bergeend
…
Smient
Krakeend
Wintertaling
…
Wilde eend
…
Pijlstaart
…
Slobeend
…
Eider
…
Niet-Broedvogels
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 24 -
Definitief rapport
Mechanische verstoring
Optische verstoring
Licht
Geluid
Vermesting
Verzuring
Oppervlakte verlies Brilduiker
…
Grote Zaagbek
…
Scholekster
…
Kluut
…
Bontbekplevier Goudplevier
…
Kievit
…
Kanoet
…
Krombekstrandloper
…
Bonte strandloper
…
Rosse grutto
Wulp
…
Zwarte ruiter
…
…
…
Tureluur Groenpootruiter
Legenda Zeer gevoelig Gevoelig Niet gevoelig Onbekend Niet van toepassing
4.3
Effectenbeoordeling
4.3.1
Habitattypen
… x
De aangewezen habitattypen zijn gevoelig voor ‘stikstofdepositie’ en ‘mechanische verstoring’. Verstoring van ‘geluid’ of ‘licht’ is niet van toepassing op de aangewezen habitattypen en wordt verder niet mee genomen in de effectenbeoordeling van de habitattypen. Verstoring als gevolg van stikstofdepositie De depositie van stikstof in het kader van dit project zal voortkomen uit de inzet van materieel, waaronder graafmachines en vrachtwagens. Gedurende een langere periode zullen er dagelijks vervoersbewegingen plaats vinden in het plangebied.De depositie als gevolg van enkele vervoersbewegingen per dag is relatief gering in vergelijking met de depositie als gevolg van industriele activiteiten.
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
De meeste Natura 2000-habitattypen die aangewezen zijn voor de Waddenzee komen namelijk niet nabij het plangebied voor. Zoals de verschillende aangewezen duintypen (witte duiden, grijze duinen etc.). Ook kwelders (H1310, H1320 en H1330) komen niet in de buurt voor. De dichtstbijzijnde kwelders liggen bij de Punt van Reide en de Dollard circa 11-20 km verwijderd van de dichtstbijzijnde deel van het plangebied. Langs de dijk komt wel het habitattype ‘slik en zandplaten’ voor en ‘permanent overstroomde zandbanken’. Deze habitattypen zijn gevoelig voor oppervlakteverlies, optische- en mechanische verstoring maar niet voor vermesting en/of verzuring. Conclusie Omdat de habitattypen welke gevoelig zijn voor verstoring als gevolg van stikstofdepositie niet in de directe omgeving van het plangebied voorkomen zal de depositie ter hoogte van deze habitattypen dermate gering zijn dat vanuit ecologisch oogpunt er met zekerheid geen sprake is van significant negatieve effecten. Echter, omdat niet bekend is hoeveel verkeersbewegingen er dagelijks uitgevoerd gaan worden en welke machines verder worden ingezet kan een negatief effect als gevolg van stikstofdepositie niet op voorhand uitgesloten worden. Wel kan een significant negatief effect op voorhand uitgesloten worden. Aanbeveling Aanbevolen wordt, mede gezien eerdere procedures en gevoeligheden ten aanzien van stikstofdepositie in de Waddenzee om negatieve effecten tevens uit te sluiten door de verwachte depositie inzichtelijk te maken. Hiervoor zal in een nadere effectbeoordeling op basis van uitwerking van de inzet van vrachtwagens en overig materieel bepaald moeten worden wat de te verwachte depositie is als gevolg van de beoogde werkzaamheden. Mechanische verstoring De werkzaamheden van de dijkverbetering vinden feitelijk plaats buiten het Natura 2000-gebied en zal er geen habitat permanent verloren gaan als gevolg van de mechanische verstoring. Gedurende de periode dat de werkzaamheden plaats vinden, zullen er wel mensen en materieel aanwezig zijn in het gebied wat mogelijk tot mechanische verstoring kan leiden doordat het gebied betreden wordt. Maar dit betreft een tijdelijk effect en zal niet leiden tot permanente verandering van het gebied wat buiten de dijk gelegen is. De werkzaamheden vinden plaats over een traject van ongeveer twee jaar waardoor het leefgebied tijdens deze gehele periode verstoord wordt. De verstoring zal echter zo gering zijn, dat herstel van het habitattype (bodemfauna en algenmat) snel zal optreden. Er zijn geen belangrijke natuurwaarden (typische soorten) zoals mosselbanken of zeegrasvelden die verstoord kunnen worden. Conclusie Effecten als gevolg van mechanische verstoring op aanwezige habitattypen kunnen op voorhand worden uitgesloten. 4.3.2
Habitatsoorten De aangewezen habitatrichtlijnsoorten die in de omgeving van het plangebied voorkomen zijn gevoelig voor ‘oppervlakteverlies’, verstoring door ‘licht en ‘geluid’, ‘optische verstoring’ en ‘mechanische verstoring’. BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 26 -
Definitief rapport
Verstoring als gevolg van stikstofdepositie De aangewezen soorten zijn niet gevoelig voor een toename in stikstofdepositie. Het leefgebied van de aangewezen habitatsoorten zijn tevens niet gevoelig voor verstoring als gevolg van verzuring en vermesting. Conclusie Effecten door verzuring of vermesting op habitatrichtlijnsoorten zijn op voorhand uitgesloten. Verstoring als gevolg van geluid en optische verstoring Andere verstoring waaronder verstoring van ‘geluid’ en ‘optische verstoring’ kunnen wel effect hebben op de aanwezige habitatrichtlijnsoorten. De bronnen van geluid tijdens de werkzaamheden worden veroorzaakt door het inzetten van voertuigen. De werkzaamheden vinden bovengronds plaats en niet op of onderwater. Er is hiermee geen sprake van directe verstoring door middel van onderwatergeluid. Het geluid wat vrij komt tijdens de werkzaamheden kan wel doorvoeren in de waterkolom met mogelijke effecten op zeehonden en vissen. Dit geluid is tijdelijk en niet verreikend waardoor effecten op zeehonden en vissen als gevolg van geluidsproductie onder water kunnen worden uitgesloten. Negatieve effecten als gevolg van geluid op vissen kunnen hiermee op voorhand uitgesloten worden Voor wat betreft verstoring als gevolg van bovenwatergeluid voor zeezoogdieren is de combinatie met optische verstoring relevant. De geluidsbelasting van de inzet van het materieel is niet groot en zal niet verrijkende zijn. De geluidsbelasting van de voertuigen zelf zullen dus niet tot permanent negatieve effecten leiden op de habitatrichtlijnsoorten. Maar in combinatie met gelijktijdige optische verstoring kan er wel sprake zijn van tijdelijke negatieven effecten op zeezoogdieren. De meeste zeehonden rusten in de Dollard. Incidenteel liggen ze ook in het studiegebied. Tijdens het veldbezoek zijn er meerdere rustende zeehonden waargenomen op een zandbank circa 750 meter – 1000 m van de dijk. De afstand tot de rustgebieden voor zeehonden is ruim, waarmee de geluidsverstoring in het leefgebied van deze soorten relatief klein is. De ‘optische verstoring’ als gevolg van de aanwezigheid van mensen in het plangebied is gering maar langdurig (ongeveer twee jaar). Conclusie De verstoring op zich zelf zijn vermoedelijk gering zijn, maar door de reltief lange duur van deze geringe verstoring kunnen negatieve effecten op zeezoogdieren in de nabijheid van het plangebied niet zondermeer worden uitgesloten. Negatieve effecten op vissen zijn wel op voorhand uit te sluiten (zie eerder onderbouwing). Aanbeveling De exacte werktijden, locatie en hoeveelheid in te zetten materieel zijn nog niet bekend. Hiermee is het op dit moment niet mogelijk om negatieve effecten op zeezoogdieren uit te sluiten. Het is wel te verwachten dat er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn en dat significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen zijn uit te sluiten. Om dit met zekerheid te kunnen zeggen is een meer exacte beschrijving van de activiteiten
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
noodzakelijk en is een vervolg onderzoek nodig. Op basis van het vervolg onderzoek kunnen eventueel passende mitigerende maatregelen worden aanbevolen. Verstoring als gevolg van lichtverstoring Wanneer werkzaamheden s’ avonds plaats vinden worden er licht bronnen ingezet om veilig te kunnen werken. Dit kan tot ‘licht verstoring’ leiden in het waddengebied en rustende zeehonden kunnen hier negatieve effecten van ondervinden. De verstoring aanwezig gedurende de uitvoering van de werkzaamheden en is hiermee tijdelijk maar wel van relatief lange duur, tot circa 2 jaar. Het is nog niet duidelijk in welk dagdeel de werkzaamheden plaatsvinden en/of de werkzaamheden gefaseerd worden uitgevoerd. Conclusie Wanneer werkzaamheden ‘s nachts plaats vinden met gebruik van lichtbronnen dan zijn negatieve effecten als gevolg van lichtverstoring op zeezoogdieren niet op voorhand uit te sluiten. Verstoring van vissen is wel op voorhand uit te sluiten omdat de verstoring niet tot door zal dringen tot in de waterkolom. Op basis van meer gedetailleerde informatie over de werkzaamheden kunnen eventueel passende mitigerende maatregelen worden aanbevolen. Door de werkzaamheden te faseren in tijd en ruimte en rekening te houden met de aanwezigheid van de gevoelige periode van zeehonden, de periode tijdens de zomer maanden, kunnen effecten geminimaliseerd worden. De gevoelige periode is van mei-juli wanneer de gewone zeehond jongen geboren worden en vanaf eind juni tot eind augustus, de ruiperiode van de gewone zeehond. Voor een concrete uitwerking van deze mitigerende maatregelen moet een nadere effectbeoordeling uitgevoerd worden. Wanneer de werkzaamheden niet plaats vinden gedurende de nacht kunnen negatieve effecten als gevolg van ‘lichtverstoring’ wel op voorhand uitgesloten worden. Aanbeveling Wanneer de werkzaamheden ook in de nacht en avond plaatsvinden zal er door middel van een nadere effectbeoordeling bepaald moeten worden hoe de effecten geminimaliseerd kunnen worden. 4.3.3
Vogels Broedvogels Het plangebied en de directe omgeving zijn geschikt broed- en foerageergebied voor een aantal Natura 2000-broedvogelsoorten. Daarnaast kan er sprake zijn van broedbiotoop van Natura 2000 broedvogelsoorten. Als de werkzaamheden plaatsvinden tijdens het broedseizoen zullen broedvogels mogelijk negatieve effecten ondervinden van de werkzaamheden. Uitgaande van een doorlooptijd van twee jaar wordt aangenomen dat de werkzaamheden ook gedurende het broedseizoen plaats vinden. De aangewezen broedvogels zijn gevoelig voor ‘oppervlakte verlies’, ‘optische verstoring’, verstoring door ‘licht’ en ‘geluid’. De broedvogels die voorkomen in het Eems-Dollard broeden voornamelijk in de Dollard. Echter zijn er een aantal soorten zoals de visdief en noordse stern die gebruik maken van bedrijventerreinen.
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 28 -
Definitief rapport
Verstoring als gevolg van oppervlakteverlies De werkzaamheden vinden alleen plaats in het plangebied en gaan niet uit van een verbreding of verlegging van de dijk daarom wordt er niet verwacht dat er permanent oppervlakte verloren gaat van het omliggende gebied. Wel kan er gedurende de uitvoering van de werkzaamheden sprake zijn van een tijdelijk verlies van broedbiotoop van vogels, voor wat betreft soorten die op de dijk of het direct aangrenzende gebied broeden. Hiermee kan een tijdelijk verlies van broedbiotoop niet uitgesloten worden, waarmee negatieve effecten op broedvogels als gevolg van de werkzaamheden ook niet uitgesloten kunnen worden. Significant negatieve effecten worden niet verwacht omdat het plangebied geen grote oppervlakten aan broedbiotoop omvat en omdat het om tijdelijk verstoring gaat. Conclusie Negatieve effecten op broedvogels ten aan zien van oppervlakte verlies kunnen niet op voorhand uitgesloten worden. Aanbeveling Op basis van een nadere effectbeoordeling zal bepaald moeten worden welke soorten negatieve effecten kunnen ondervinden als gevolg van tijdelijk oppervlakte verlies Hierop kunnen (eventueel) passende mitigerende maatregelen worden geformuleerd. Verstoring als gevolg van geluid en optische verstoring Broedvogels kunnen zeer gevoelig zijn voor ‘optische verstoring’ en verstoring door ‘geluid’. Tijdens de werkzaamheden zullen er mensen en materieel aanwezig zijn en zal er geluid worden geproduceerd. Conclusie Negatieve gevolgen door ‘geluid’ en ‘optische verstoring’ op broedvogels zijn niet op voorhand uit te sluiten. Significant negatieve effecten worden niet verwacht omdat het plangebied geen grote oppervlakten aan broedbiotoop en foerageergebied omvat en omdat het om tijdelijk verstoring gaat.
Aanbeveling Op basis van een nadere effectbeoordeling zal bepaald moeten worden welke broedvogelsoorten negatieve effecten kunnen ondervinden als gevolg van verstoring door geluid en optische verstoring. Hierop kunnen (eventueel) passende mitigerende maatregelen worden geformuleerd. Verstoring als gevolg van lichtverstoring Wanneer werkzaamheden in de avond of de nacht plaats vinden, kan er verstoring van ‘licht’ optreden op rustende en foeragerende vogels die gebruik maken van dit gebied. De mate van licht verstoring op broedvogels is afhankelijk van het gedrag in de ruimte en de tijd per soort. Lichtverstoring kan invloed hebben op het gedrag van de vogels en daarmee negatieve gevolgen hebben op de levensduur van de soort. Conclusie
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Wanneer werkzaamheden in de nacht plaats vinden met gebruik van lichtbronnen dan zijn negatieve effecten als gevolg van lichtverstoring op broedvogelsoorten niet op voorhand uit te sluiten. Significant negatieve effecten worden niet verwacht omdat het plangebied geen grote oppervlakten aan broedbiotoop omvat en omdat het om tijdelijk verstoring gaat. Wanneer de werkzaamheden niet plaats vinden gedurende de nacht kunnen negatieve effecten als gevolg van ‘lichtverstoring’ wel op voorhand uitgesloten worden. Aanbeveling Wanneer er geen werkzaamheden gedurende de nacht of avond plaats vinden zijn effecten op broedvogels geminimaliseerd. Wanneer werkzaamheden in de nacht plaats vinden zal in een nadere effectbeoordeling bepaald moeten worden wat de mogelijk effecten zijn en of er passende mitigerende maatregelen mogelijk zijn. Op basis van meer gedetailleerde informatie over de werkzaamheden kunnen mitigerend maatregelen worden geformuleerd. Niet-broedvogels De aangewezen niet-broedvogel zijn enkele soorten gevoelig voor ‘oppervlakte verlies’, ‘vermesting/verzuring’ en ‘verstoring’ door ‘geluid’. Daarbij zijn alle nietbroedvogelsoorten gevoelig voor verstoring door ‘licht’. Verstoring als gevolg van oppervlakteverlies De werkzaamheden vinden alleen plaats in het plangebied en gaan niet uit van een verbreding of verlegging van de dijk. Er is daarmee geen sprake van permanent oppervlakte verlies. Wel zullen de leefgebieden tijdelijk ongeschikt zijn tijdens de werkzaamheden. Omdat niet bekend is wanneer en hoe de werkzaamheden uitgevoerd worden en welke materieel ingezet wordt is niet uit te sluiten dat deze tijdelijke verstoring kan leiden tot negatieve effecten op niet - broedvogels. Conclusie Negatieve effecten op niet – broedvogels als gevolg van ‘oppervlakte verlies’ kunnen daarom niet op voorhand uitgesloten worden. Significant negatieve effecten worden niet verwacht omdat het plangebied geen grote oppervlakten aan leefgebied en foerageergebied omvat en omdat het om tijdelijk verstoring gaat. Aanbeveling Op basis van een nadere effectbeoordeling zal bepaald moeten worden welke niet broedvogelsoorten negatieve effecten kunnen ondervinden als gevolg van verstoring door geluid en optische verstoring. Hierop kunnen (eventueel) passende mitigerende maatregelen worden geformuleerd. Verstoring als gevolg van lichtverstoring Als werkzaamheden in de avond of nacht plaats vinden kan er verstoring van licht optreden op rustende en foeragerende vogels die gebruik maken van dit gebied. De mate van licht verstoring op niet-broedvogels is per soort afhankelijk van zijn dag en nacht ritme Conclusie
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 30 -
Definitief rapport
Wanneer werkzaamheden in de nacht plaats vinden met gebruik van lichtbronnen dan zijn negatieve effecten als gevolg van lichtverstoring op niet-broedvogelsoorten niet op voorhand uit te sluiten. Significant negatieve effecten worden niet verwacht omdat het plangebied geen grote oppervlakten aan leefgebied en foerageergebied omvat en omdat het om tijdelijk verstoring gaat. Wanneer de werkzaamheden niet plaats vinden gedurende de nacht kunnen negatieve effecten als gevolg van ‘lichtverstoring’ wel op voorhand uitgesloten worden. Aanbeveling Wanneer er geen werkzaamheden gedurende de nacht of avond plaats vinden zijn effecten op niet - broedvogels geminimaliseerd. Wanneer werkzaamheden in de nacht plaats vinden zal in een nadere effectbeoordeling bepaald moeten worden wat de mogelijk effecten zijn en of er passende mitigerende maatregelen mogelijk zijn. Op basis van meer gedetailleerd informatie over de werkzaamheden kunnen mitigerend maatregelen worden geformuleerd. Gevolgen van geluid en optische verstoring Niet-broedvogels die gebruik maken van het gebied zijn gevoelig voor ‘geluid’ en ‘optische verstoring’. Tijdens de gehele periode dat de werkzaamheden plaatsvinden zijn er mensen en machines aanwezig en wordt er geluid geproduceerd. Het gebied wordt hierdoor gedurende de periode van de werkzaamheden mogelijk ongeschikt als foerageergebied voor de vogelsoorten die van het plan- en studiegebied gebruik maken. Conclusie Negatieve effecten als gevolg van geluid en optische verstoring kunnen niet op voorhand uitgesloten worden. Significant negatieve effecten worden niet verwacht omdat het plangebied geen grote oppervlakten aan leefgebied en foerageergebied omvat en omdat het om tijdelijk verstoring gaat. Aanbeveling Op basis van een nadere effectbeoordeling zal bepaald moeten worden welke soorten negatieve effecten kunnen ondervinden als gevolg van verstoring door geluid en optische verstoring. Hierop kunnen (eventueel) passende mitigerende maatregelen worden geformuleerd. Effecten op aanwezige HVP Er zijn een aantal potentiele hoogwatervluchtplaatsen langs de dijk gezien (zie foto X). Daarbij is er te hoogte van de dijk kmp 37,0 en de Eemshaven net voorbij de dijk (zie figuur 8), hoogwatervluchtplaatsen aangewezen voor het conceptbeheerplan Waddenzee. De werkzaamheden kunnen deze HVPs verstoren waardoor negatieve effecten op foeragerende vogels niet op voorhand uitgesloten kunnen worden. Conclusie Negatieve effecten op de functionaliteit van de aanwezige HVP’s kunnen niet op voorhand uitgesloten worden. Significant negatieve effecten worden niet verwacht omdat er meerdere HVP’s in de Dollard aanwezig zijn en omdat het om tijdelijk verstoring gaat. Aanbeveling
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Op basis van een nadere effectbeoordeling zal bepaald moeten worden welke soorten negatieve effecten kunnen ondervinden als gevolg van verstoring van de aanwezige HVP’s. Hierop kunnen (eventueel) passende mitigerende maatregelen worden geformuleerd.
Figuur 8 Hoogwatervluchtplaatsen (rode circkel plangebied) in Natura 2000-gebied Waddenzee aangegeven in bruin (RWS, 2014). BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 32 -
Definitief rapport
5
TOETSING FLORA- EN FAUNAWET
5.1
Flora Voorkomen Het plangebied bestaat voornamelijk uit graslandpercelen waarmee de dijk bekleed is. Binnendijks grenst de dijk aan sloten en afwisselend agrarisch landschap en buitendijks aan de Eems-Dollard. Langs de sloot bevinden zich typische ruige fauna soorten als wilg, distels, Jacobskruiskruid, riet etc.. Direct langs de dijk zijn voornamelijk slikplaten te vinden. Op basis van de verspreidingsgegevens en de bevindingen tijdens het veldbezoek wordt geen beschermde flora in dit gebied verwacht. Effectbeoordeling en conclusie Op basis van verspreidingsgegeven en waarnemingen tijdens het veldbezoek worden er geen negatieve effecten verwacht op beschermde flora soorten als gevolg van het verbeteren en versteviging van de dijk.
5.2
Zoogdieren
5.2.1
Grondgebonden zoogdieren Voorkomen In het plangebied en de directe omgeven kunnen enkele algemene en minder algemene grondgebonden zoogdieren voorkomen (www.telmee.nl / www.zoogdiervereniging.nl) . Het plangebied is geschikt voor algemeen voorkomende zoogdieren zoals de mol, algemene muizensoorten, konijn etc. en deze soorten zullen ook in dit gebied voorkomen. Tijdens het veld bezoek is er een mol waargenomen en geschikte leefgebieden voor algemene grondgebonden zoogdieren. Langs delen van de sloot kanten ter hoogte van Holwierde (30,5 kmp- 31 kmp) werd een aantal delen als geschikt leefgebied voor de waterspitsmuis geconstateerd. Na raadpleging van de verspreidingsgegevens (www.zoogdierenvereniging.nl) blijkt dat de waterspitsmuis niet in dit gebied voorkomt. Daarbij lagen deze gebieden buiten het plangebied en kan er geconcludeerd worden dat de watergangen niet worden aangetast tijdens het verbeteren en verstevigen van de dijk. Effectbeoordeling en conclusie Op basis van verspreidingsgegeven en waarnemingen tijdens het veldbezoek worden er geen negatieve effecten verwacht op beschermde grondgebonden zoogdieren als gevolg van het verbeteren en versteviging van de dijk.
5.2.2
Zeezoogdieren Voorkomen De dijk grenst aan het Eems-Dollard estuarium waar de gewone zeehond regelmatig voorkomt. Ook is dit gebied geschikt voor bruinvissen en grijze zeehonden die ook regelmatig waargenomen worden.
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Tijdens het veldbezoek zijn er meerdere rustende zeehonden waargenomen op een zandbank circa 750 m – 1000 m van de dijk. Het gehele gebied dient als habitat voor deze zeezoogdieren. Tabel 5 Biotoopeisen zeezoogdieren (bron; zoogdierenvereniging.nl; Soortnaam
Beschermings
Biotoopvereisten
categorie Gewone zeehond
III
Getijdengebieden waar plekken aanwezig zijn die bij eb droogvallen. Rustige plekken
Grijze zeehond
II
Zeewater met rotskusten en bij zeekliffen voor. Ook worden ze waargenomen bij zandbanken, ijsplaten, riviermondingen en zandstranden en kiezelstranden.
Bruinvis
III
Zout
water
en
brakwater.
Voornamelijk randzeeën maar ook baaien en rivier mondingen.
Effectbeoordeling Ten aanzien van optische en geluidsverstoring in het kader van de flora- en faunawet Er vinden geen werkzaamheden in het leefgebied van de zeezoogdieren plaats. Vanuit de flora- en faunawet is voor de zeezoogdieren enkel een mogelijke overtreding van artikel 10 en 11 aan de orde. Van een overtreding van artikel 10 is enkel sprake wanneer er een bewuste en doelgerichte verstoring wordt overwogen van zeezoogdieren. Dat is in dit geval niet aan de orde, waarmee een overtreding van artikel 10 op voorhand kan worden uitgesloten. Artikel 11 heeft betrekking op de verstoring van het leefgebied, waar mogelijk wel sprake van kan zijn. Maar dit is enkel het geval wanneer de functionaliteit van leefgebied, langdurig dan wel blijvend, als gevolg van de werkzaamheden negatief wordt beïnvloed. De verstoring als gevolg van geluid en aanwezigheid is gering maar langdurig. De exacte werktijden, de exacte locatie en hoeveelheid in te zetten materieel zijn nog niet bekend daarom zijn effecten op voorhand niet uit te sluiten. Op basis van een vervolg onderzoek waarbij de werkzaamheden specifieker worden beschreven kunnen eventueel mitigerende maatregelen gesteld worden. Conclusie en aanbeveling Op basis van de beschikbare gegevens kan een overtreding van artikel 11 van de floraen faunawet voor zeezoogdieren niet op voorhand uitgesloten worden. Om te bepalen wat de effecten zijn op zeezoogdieren zal een nadere effectbeoordeling noodzakelijk zijn op basis van een detailuitwerking van de exacte werktijden, de exacte locatie en hoeveelheid in te zetten materieel. Op basis van deze nadere effectbeoordeling kunnen (eventueel) passende mitigerende maatregelen worden aanbevolen om een overtreding van artikel 11 te voorkomen.
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 34 -
Definitief rapport
5.3
Vleermuizen Voorkomen Rondom het gebied zijn bunkers, enkele boompercelen en erven van huizen en boerenbedrijven waar mogelijk vleermuizen kunnen voorkomen. Op basis van verspreidingsgegevens (zoogdierenvereniging.nl) zijn er een aantal vleermuissoorten waargenomen rondom het plangebied. Tijdens het veldbezoek zijn er geen vleermuizen of sporen van vleermuizen waargenomen. Tabel 6 Biotoopeisen vleermuissoorten (bron: Limpens e.a., 1997, vleermuis.net; zoogdierenvereniging.nl; Soortnaam
Beschermingscategorie
Biotoopvereisten
Kleine
Tabel 3 bijlage IV
Foerageren boven water
Tabel 3 bijlage IV V
Foerageren open bosgedeelten, bomenlanen, houtwallen
Tabel 3 bijlage IV
Foerageren in de beschutting van opgaande elementen: in
Dwergvleermuis
Ruige dwergvleermuis Gewone dwergvleermuis
bebouwing in tuinen en bij straatlantaarns, bij wateren, in bossen en langs de bosrand en in en langs lanen, bomenrijen, singels, houtwallen en holle wegen, rusten in gebouwen.
Meervleermuis
Tabel 3 bijlage IV
Foerageren boven watergangen breder dan 10 meter en rusten in gebouwen
Rosse vleermuis
Tabel 3 bijlage IV
Foerageren meestal in open terrein en boven water en moerassige gebieden, verblijven in bomen.
Effectbeoordeling Alle vleermuizen vallen onder tabel drie van de Flora- en Faunawet en bijlage IV van de Habitatrichtlijn en zijn dus zwaar beschermd. Volgens verspreidingsgegevens zijn verschillende beschermde vleermuissoorten aanwezig in dit gebied en tijdens het veldbezoek zijn er in potentie geschikte verblijfplaatsen waargenomen. Vleermuizen kunnen gevoelig zijn voor oppervlakteverlies door het wegnemen van verblijfplaatsen en licht verstoring waardoor de vliegroutes verstoord worden. Hiermee kan een overtreding optreden van artikel 11 in het kader van de flora- en faunawet. Van een overtreding van artikel 10 is geen sprake omdat er in deze situatie geen sprake is van een doelbewuste verstoring van vleermuizen. Verlies van leefgebied middels oppervlakte verlies Er worden geen gebouwen of bomen weggehaald om de werkzaamheden plaats te laten vinden. De bunkers en boompercelen die als mogelijke verblijfplaatsen dienen blijven dus gewaarborgd. Hiermee is geen sprake van permanente negatieve effecten op het leefgebied van vleermuizen, waarmee een overtreding van artikel 11 als gevolg van oppervlakte verlies van leefgebied op voorhand uitgesloten kan worden. Ten aan zien van lichtverstoring Wanneer de werkzaamheden in de avond of nacht plaats vinden kan er sprake zijn van lichtverstoring. Als gevolg van lichtverstoring kan de functionaliteit van foerageergebied Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
van vleermuizen negatief worden beïnvloed. Hiermee kan er sprake zijn van een overtreding van artikel 11 van de flora- en faunawet. Vleermuizen foerageren tussen zonsondergang en zonsopgang in de periode van maart-oktober. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd in de avond of de nacht gedurende deze maanden zullen foeragerende en trekkende vleermuizen hier verstoring van ondervinden Aanbeveling ten aanzien van mitigerende maatregelen Het wordt daarom aanbevolen geen werkzaamheden uit te voeren gedurende de avond en de nacht in de periode van maart-oktober. Indien de werkzaamheden toch worden uitgevoerd in de avond of de nacht gedurende deze maanden zal gebruik moeten worden gemaakt van lichtbronnen met een minimale uitstraling naar de omgeving en bij voorkeur voorzien van amberkleurig licht. Zodat een negatieve invloed op de functionaliteit van eventuele vliegroutes en foerageergebied minimaal zal zijn. Verder wordt aanbevolen de werkzaamheden gefaseerd uit te voeren zodat er ten alle tijden voldoende alternatief foerageergebied aanwezig is in de omgeving van het plangebied. Conclusie Met in achtneming van bovenstaande aanbevelingen kunnen (permanente) negatieve effecten op de functionaliteit van het plangebied als leefgebied voor vleermuizen uitgesloten worden. De tijdelijke verstoring is minimaal en de functionaliteit zal na afronding van de werkzaamheden behouden blijven. Waarmee er geen sprake is van een overtreding van artikel 11 in het kader van de flora- en faunawet.
5.4
Reptielen en amfibieën In het plangebied kunnen er algemene reptielen en amfibieën voorkomen. Langs de watergangen is er geschikt leefgebied voor deze soorten. Op basis van verspreidingsgegevens zijn er geen beschermde reptielen of amfibieën in dit gebied (RAVON). Conclusie Op basis van verspreidingsgegevens en bevindingen tijdens het veldbezoek kunnen (blijvende) negatieve effecten op reptielen en amfibieën als gevolg van de werkzaamheden om de dijk te verbeteren uitgesloten worden.
5.5
Vissen In de omgeving langs de dijk lopen er enkele sloten en kleine meren waar mogelijke beschermde vissoorten in voor kunnen komen. Volgens de verspreidingsgegevens komen er geen beschermde vissoorten in dit gebied voor. Daarbij liggen de watergangen buiten het plangebied en zullen hier geen werkzaamheden plaats vinden. Indien een dijkverlegging of het verleggen van sloten nodig blijkt, dient dit in een aanvullende toets te worden uitgewerkt.
Conclusie
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 36 -
Definitief rapport
Op basis van verspreidingsgegevens en waarnemingen tijdens het veldbezoek kunnen (blijvende) negatieve effecten op vissen als gevolg van de werkzaamheden om de dijk te verbeteren uitgesloten worden.
5.6
Vlinders en Libellen De sloten langs de dijk zijn geschikt voor algemene juffers en libelsoorten. Het gebied is daarbij ook geschikt voor algemene vlindersoorten die ook tijdens het veldbezoek waargenomen zijn. Er zijn geen beschermde vlinder- en libelsoorten waargenomen en volgens verspreidingsgegevens komen er ook geen beschermde soorten voor in dit gebied (vlinderstichting.nl). Conclusie Op basis van verspreidingsgegevens en waarnemingen tijdens het veldbezoek kunnen (blijvende) negatieve effecten op vlinders en libellen als gevolg van de werkzaamheden om de dijk te verbeteren uitgesloten worden.
5.7
Vogels De ruigte langs de sloten, graslandpercelen langs de dijk en akkerpercelen bieden geschikt leefgebied voor broedvogels en weidevogels. Langs de dijk zijn er ook op enkele locaties bospercelen naast bewoond gebied waar kleine zangvogels en andere vogelsoorten in voor komen. Daarnaast komen er boeren- en gierzwaluwen voor in dit gebied. Tijdens het veldbezoek zijn er meerdere boerenzwaluwen waargenomen, maar ook gierzwaluwen, echter in mindere getalen. Ook zijn er zwaluwnesten gevonden in de bunkers naast de dijk ter hoogte van Holwierde. De verspreidingsgegevens bevestigen dat er meerdere soorten zwaluwen in dit gebied kunnen voorkomen (zie tabel 5). Tabel 7 Biotoopeisen vogelsoorten (bron: vogelbescherming.nl) Soortnaam
Beschermingscategorie
Biotoopvereisten
Boerenzwaluw
V
Platteland; broedt in open schuren en onder brede dakoverstekken, onder bruggen en incidenteel ook op andere beschutte plaatsen
Huiszwaluw
V
Bruggen, buitengebied; zoekt in waterrijke plekken
Oeverzwaluw
V
Beken en meren, buitengebied, oevers, rivieren
Huismus
II
Akkers, cultuurlandschappen, park en tuin, weilanden
naar voedsel
(uitgestrekt); nest wordt gemaakt in holten van bomen, in nestkasten, onderdakpannen en in gaten en kieren van gebouwen. Ransuil
IV
Bos, buitengebied, cultuurlandschappen, platteland
Slechtvalk
III
Open gebieden waarin hoge punten aanwezig zijn. Van steile kliffen en gebergten, industriegebieden met hoge schoorstenen tot hoogspanningsmasten in een weidegebied.
Zwarte wouw
IV
Akkers, bos, moeras, rivieren foerageer in directe nabijheid van mensen
Buizerd
IV
Akkers, bos, cultuurlandschappen, graslanden, heide, hoogveen, platteland, weiden (kleinschalig),
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Soortnaam
Beschermingscategorie
Biotoopvereisten weilanden (uitgestrekt)
Gierzwaluw
II
Stedelijk gebied
Grote gele kwikstaart
IV
Beken en meren, rivieren, stedelijk gebied
Havik
IV
Bos, heide, hoogveen
Effectenbeoordeling Verlies van leefgebied Op basis van de werkzaamheden voor de dijkverbetering zal er geen permanente oppervlakteverlies optreden. Het gebied zal wel gedurende de periode van de werkzaamheden mogelijk ongeschikt zijn als foerageergebied voor de vogelsoorten die van het plangebied gebruik maken. Daarnaast kan er sprake zijn van verstoring van broedende vogels in het plangebied en de directe omgeving als gevolg van de werkzaamheden. Hiermee kan er sprake zijn van een tijdelijke afname van broedbiotoop als gevolg van de werkzaamheden. Hiermee kan er sprake zijn van een overtreding van artikel 11 in het kader van de flora- en faunawet. Verlies van jaarrond beschermde nestlocaties In het plangebied zijn mogelijk jaarrond beschermde nestlocaties aanwezig. In de bunkers zijn nesten van zwaluwen aangetroffen. De nestlocaties van gierzwaluwen zijn jaarrond beschermd, van andere zwaluwsoorten zijn de nestlocaties niet jaarrond beschermd maar is wel een inventarisatie wel gewenst om passende mitigerende maatregelen mogelijk te maken. Gierzwaluwen maken gebruik van dakpannen, spleten in gebouwen voor hun nestlocaties. Het is niet waarschijnlijk dat de nesten in de bunkers van gierzwaluwen zijn. Deze nesten zullen eerder van boerenzwaluwen zijn, waarvan de nesten niet jaarrond beschermde. Maar volledig uitsluiten van de aanwezigheid van nesten van gierzwaluwen in de bunkers op basis van een oriënterend veldbezoek is niet mogelijk gebleken. Verder zijn er enkele nestkasten aangetroffen langs de binnenzijde van de dijk, waarvan er 1 in ieder geval in gebruik is. Vermoedelijk betreft het hier een torenvalk, maar er zijn tijdens het veldbezoek geen valken of andere roofvogels aangetroffen in de directe nabijheid van deze nestkast. De nestlocaties van een torenvalk is niet jaarrond beschermd. Wanneer de nestkast in gebruik is door een torenvalk mag deze buiten het broedseizoen weggenomen worden zonder dat hierbij sprake is van een overtreding van de flora- en faunawet. Wanneer de nestkast in gebruik is door een andere roofvogel, ook al is dit niet waarschijnlijk dan kan de nestlocatie wellicht jaarrond beschermd zijn. IN dat geval kan de nestkast niet zonder meer buiten het broedseizoen worden weggenomen. Op basis van het oriënterende veldbezoek is dit niet uit te sluiten. Om te bepalen welke soorten van de mogelijke vaste verblijfplaatsen gebruik maken en of hierbij sprake is van jaarrond beschermde nestlocaties zal een nadere inventarisatie noodzakelijk zijn. Bij voorkeur wordt hiervoor gebruik gemaakt van bestaande gegevens. Hiervoor kan contact worden opgenomen met een lokale vogelwerkgroep of er kunnen gegevens worden opgevraagd bij de NDFF.
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 38 -
Definitief rapport
Wanneer op basis van deze gegevens geen uitsluitsel gegeven kan worden over de soorten die gebruik maken van nestlocaties dan is een nadere veldinventarisatie noodzakelijk. Optische verstoring en verstoring door geluid Broedvogels zijn gevoelig voor verstoring door geluid. Tijdens de werkzaamheden zijn er mensen en voertuigen aanwezig. Wanneer de werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats vinden kunnen broedvogels hier verstoring van ondervinden. Hiermee kan er sprake zijn van een overtreding van artikel 11 in het kader van de floraen faunawet. Aanbeveling ten aanzien van mitigerende maatregelen Het wordt daarom aanbevolen geen werkzaamheden uit te voeren gedurende het broedseizoen. Wanneer er toch werkzaamheden gedurende het broedseizoen uitgevoerd moeten worden zal het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden ongeschikt gemaakt moeten worden als broedbiotoop voor vogels. Het ongeschikt maken van het plangebied als broedbiotoop voor vogels zal voor een aantal soorten kunnen resulteren in het (tijdelijk) verlies van jaarrond beschermde nestlocaties. Om dit uit te sluiten zal een nadere inventarisatie van gebruik van potentiele nestlocaties noodzakelijk zijn (zie toelichting jaarrond beschermde nestlocaties). Conclusie Ten aanzien van jaarrond beschermde nestlocaties Tijdens het veldbezoek zijn er potentiele jaarrond beschermde nestlocaties van broedvogels waargenomen. Onder meer de nestkasten, waarvan in ieder geval 1 exemplaar in gebruik is. Vermoedelijk is de kast in gebruik door een torenvalk, waarvan de nestlocatie niet jaarrond beschermd is. Om hier zekerheid over te verkrijgen zal een nadere inventarisatie naar het gebruik van de nestkast noodzakelijk zijn. Ook van de zwaluwnesten kan niet op voorhand worden uitgesloten dat dit nesten van gierzwaluwen zijn, welke tevens jaarrond beschermd zijn. Wanneer er sprake is van de aanwezigheid van jaarrond beschermde nestlocaties zullen in een nadere effectbeoordeling bepaald moeten worden welke passende mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van artikel 11 van flora- en faunawet te voorkomen. Wanneer uit een nadere inventarisatie van de mogelijke jaarrond beschermde nestlocaties blijkt dat deze door soorten worden gebruikt waarvan de nestlocaties niet jaarrond beschermde zijn, kunnen de nestlocatie buiten het broedseizoen worden weggenomen zonder dat hierbij sprake is van een overtreding (artikel 11) van de floraen faunawet. Ten aanzien van werkzaamheden in het broedseizoen Als de werkzaamheden gedurende het broedseizoen plaats vinden, dan wel wanneer er maatregelen getroffen moeten worden om de aanwezigheid van broedende vogels te voorkomen, kunnen negatieve effecten op bepaalde broedvogelsoorten niet zondermeer worden uitgesloten. Het plangebied omvat een groot deel van de kustzone van de Eems – Dollard en het onttrekken van het plangebied als potentieel broedbiotoop door dit van te voren ongeschikt te maken kan van invloed zijn op overige broedgebieden in de omgeving. Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Verder kan het gedurende tweejaar wegvallen van potentieel broedgebied, leefgebied en foerageergebied tevens van invloed zijn op de functionaliteit van leefgebieden van verschillende vogelsoorten. Hiermee kan een overtreding van artikel 11 niet op voorhand uitgesloten worden. Vooralsnog is het niet duidelijk wanneer de werkzaamheden zullen plaats vinden en daarom kan op voorhand negatieve effecten niet uitgesloten worden als gevolg van optische verstoring op beschermde broedvogels en vogelnesten. Daarom zal er een nadere effecten beoordeling en een broedvogels inventarisatie van het gebied nodig zijn om de effecten beter te beoordelen. Op basis waarvan passende mitigerende maatregelen getroffen kunnen worden.
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 40 -
Definitief rapport
6
CONCLUSIES EN AAN BEVELINGEN
6.1
Conclusies en aanbevelingen ten aan zien van Natuurbeschermingswet (Significant) negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden op de Natura 2000 doelsoorten zijn niet op voorhand uit te sluiten. In onderstaande tabel staat aangegeven voor welke soortgroepen welke verstoring in een andere effectbeoordeling verder uitgewerkt moet worden. Tabel 8 Overzicht uitkomsten voortoets NBwet Soortgroep
Vermesting en
Oppervlakte
Verstoring Geluid
Verstoring door
verzuring
verlies
en Optische
licht
verstoring Habitattypen
n.v.t
n.v.t.
Habitatsoorten Vissen
n.v.t.
Zeezoogdieren
n.v.t.
Vogelrichtlijnsoorten Broedvogels
n.v.t.
Niet - broedvogels
n.v.t.
Legenda: Negatieve effecten op voorhand uit te sluiten Significante effecten niet verwacht, negatieve effecten niet op voorhand uit te sluiten Significant negatieve effecten niet op voorhand uit te sluiten Niet van toepassing
n.v.t.
Aanbeveling en vervolg Om negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Waddenzee uit te kunnen sluiten is een nadere effectbeoordeling noodzakelijk. Op basis daarvan kunnen mitigerende maatregelen gesteld worden en bepaald worden of een vergunning nodig is. Omdat significant negatieve effecten op voorhand uitgesloten worden is het doorlopen van een passende beoordeling niet noodzakelijk. Daarom wordt aanbevolen een meer uitgebreide voortoets (verstorings- en verslechteringstoets) te doorlopen en in overleg met het bevoegd gezag te bepalen of er na afronding van deze uitgebreide voortoets nog sprake is van de noodzaak van een vergunning in het kader van de Nb-wet.
6.2
Conclusies en aanbeveling ten aan zien van de Flora- en faunawet Overtreding van artikel 11 voor zeezoogdieren en broedvogels zijn op voorhand niet uit te sluiten. Voor overige soorten zijn overtredingen van de flora- en faunawet, met achtneming van de aanbevelingen in deze rapportage, wel op voorhand uit te sluiten. Vogels Het is voor het (tijdelijk) verstoren of wegnemen van jaarrond beschermde nesten niet mogelijk een ontheffing te verkrijgen voor een overtreding van artikel 11.
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Daarom moet eerst bepaald worden welke vogelsoorten exact gebruik maken van potentiele jaarrond beschermde nestlocaties in het plangebied. Daarnaast kan er bij werkzaamheden gedurende het broedseizoen sprake zijn van tijdelijk verlies aanzienlijk (qua omvang) leefgebied, broedbiotoop en foerageergebied van verschillende vogelsoorten. Hiervoor moeten op basis van een nadere effecten beoordeling en eventueel passende mitigerende maatregelen een overtreding van artikel 11 worden voorkomen. Daarom zal voor broedvogels een nadere inventarisatie moeten plaats vinden op basis waarvan passende mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Zeezoogdieren Voor zeezoogdieren moet op basis van een vervolg onderzoek, waarbij de werkzaamheden specifieker worden beschreven, mitigerende maatregelen geformuleerd worden om een overtreding van artikel 11 te voorkomen. Aanbeveling en vervolg Aanbevolen wordt een inventarisatie uit te voeren naar de aanwezigheid van broedvogels en jaarrond beschermde nesten. Dit kan in eerste instantie door gebruik te maken van bestaande gegevens en de kennis die aanwezig is bij lokale vogelwerkgroepen. Aanvullend hierop kan een uitdraai van de NDFF worden overwogen en mogelijk nog een inventarisatie in het komende broedseizoen. Op basis van deze bevindingen kunnen passende mitigerende maatregelen worden geformuleerd om overtreding van artikel 11 te voorkomen. Voor zeezoogdieren is een nadere effectbeoordeling op basis van een meer gedetailleerd uitwerking van de werkzaamheden noodzakelijk. Op basis van deze bevindingen kunnen passende mitigerende maatregelen worden geformuleerd om overtreding van artikel 11 te voorkomen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van bestaande verspreidingsgegevens van zeezoogdieren in de Eems – Dollard.
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014
Ecologische toets - 42 -
Definitief rapport
7
LITERATUUR Broekmeyer, M.E.A., 2006. Effectenindicator Natura 2000-gebieden. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1375. Wageningen. Limpens, H., K. Mostert, W. Bongers, Atlas van de Nederlandse vleermuizen, KNNV Uitgevers, Utrecht, 1997. Ministerie van LNV, 2005. Algemene handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, 2009. Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet Nicolai, A., 2014. Natura 2000-beheerplan Waddenzee concept. Rijkswaterstaat Noord-Nederland
Website Stichting Ravon (www.ravon.nl). Website Vogelbescherming Nederland (www.vogelbescherming.nl) Website Nederlandse Zoogdieren Vereniging (www.zoogdierenvereniging.nl) Website Tel mee (www.telmee.nl) Website Vlinderstichiting (www.vlinderstichting.nl)
Ecologische toets Definitief rapport
BD3193/R003/906074/LM/Gron 4 november 2014