RAAP-RAPPORT 2407
Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende/ karterende vorm)
drs. H. Feiken & drs. T. Nales
RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, 2011
Colofon Opdrachtgever: Waternet Directievoering: Witteveen+Bos Raadgevende Ingenieurs Titel: Dijkverbetering Het Gein; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek (verkennende/karterende vorm) Status: eindversie Datum: 4 oktober 2011 Auteurs: drs. H. Feiken & drs. T. Nales Projectcode: ACHG Bestandsnaam: RA2407_ACHG.indd Projectleider: drs. H. Feiken Projectmedewerker: drs. R. Timmerman ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 46957 ARCHIS-waarnemingsnummers: nog niet verleend ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: 46957 Bewaarplaats documentatie: RAAP West-Nederland Autorisatie: drs. B. Jansen Bevoegde overheid: gemeente De Ronde Venen: de heer S.B.P. Willemsen geadviseerd door Milieudienst Zuidoost-Utrecht: de heer P.C. de Boer ISSN: 0925-6229
RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Leeuwenveldseweg 5b
telefoon: 0294-491 500
1382 LV Weesp
telefax: 0294-491 519
Postbus 5069
E-mail:
[email protected]
1380 GB Weesp © RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2011 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Samenvatting Namens Waternet heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van Witteveen+Bos Raadgevende Ingenieurs een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de voorgenomen dijkverbetering langs de rivier het Gein (gemeente De Ronde Venen). Doel van dit onderzoek was allereerst het middels bureauonderzoek verwerven van informatie over bekende en te verwachten archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Het doel van het veldonderzoek was vervolgens die verwachting te toetsen en, voor zover mogelijk, een eerste in druk te geven van de aard, omvang, datering, kwaliteit (gaafheid en conservering) en diepte lig ging van eventueel aangetroffen archeologische vindplaatsen. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied is vervolgens een advies met betrekking tot archeologisch vervolgonderzoek geformuleerd. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen [(intacte) archeologische over blijfselen] uit de IJzertijd en Middeleeuwen - Nieuwe tijd. Voor vindplaatsen (archeologische resten) uit de Romeinse tijd gold een middelhoge archeologische verwachting. Tijdens de veldonderzoeken die plaats hebben gevonden in het tracé zijn in het plangebied 21 archeologische vindplaatsen aangetroffen. Ook zijn in het plangebied oeverafzettingen met daarin goed ontwikkelde bodems gevonden. Gezien de onderzoeksresultaten en de voorgenomen ingrepen in het plangebied, waarbij tot circa 1,5 m -Mv (tot maximaal 2,0 m -Mv) wordt gegraven, is geconcludeerd dat bij de uitvoering hiervan met zekerheid archeologische waarden zullen worden verstoord. Deze verstoring vindt uitsluitend plaats als gevolg van het graven van de teensloot (en het eventueel verleggen van leidingen in het kader van het graven van de teensloot); de overige werkzaamheden hebben geen effect op eventuele archeologische waarden in de bodem. Een mitigerende maatregel kan bestaan uit het niet graven van sloten op de plekken waar de archeo logische vindplaatsen liggen. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt het volgende aanbevolen voor de onderzochte delen van het plangebied: • voorafgaand aan het aanleggen van de sloten wordt aanbevolen om ter plekke van de archeologische vindplaatsen proefsleuven aan te leggen; • voor het gebied zonder archeologische vindplaatsen, maar met goed ontwikkelde, nog intacte oeverafzettingen wordt een ‘passieve’ archeologische begeleiding aanbevolen; • voor het gebied vanaf boring 41 tot en met boring 47, waar de oeverafzettingen zijn afgegraven, wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.
5
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
De volgende aanbevelingen worden gedaan (bij het graven van sloten) voor het niet onder zochte deel van het plangebied (in verband met ontbreken van betredingstoestemming door een aantal perceeleigenaren): • wanneer het mogelijk is eerst een gecombineerd verkennend- en karterend booronderzoek uit te laten voeren; • wanneer het niet mogelijk is om eerst karterend booronderzoek uit te voeren, dan wordt een ‘actieve’ archeologische begeleiding aanbevolen (waarbij de kans bestaat dat bij het aantreffen van een vindplaats de aanleg van de sloot wordt vertraagd). Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig bureau- en inventariserend veldonderzoek dient contact opgenomen te worden met de gemeente De Ronde Venen (drs. S.B.P. Willemsen; deskundige namens bevoegd gezag: Milieudienst Zuidoost-Utrecht, de heer P.C. de Boer).
6
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Inhoud
Samenvatting
........................................................................................................................................ 5
Administratieve gegevens 1 Inleiding
............................................................................................................... 9
.......................................................................................................................................... 11
1.1 Aanleiding ...................................................................................................................................... 11 1.2 Beschrijving van het plangebied ...................................................................................................... 11 1.3 Planomschrijving ............................................................................................................................ 11 1.4 Doel- en vraagstelling ..................................................................................................................... 13 1.5 Kwaliteit en richtlijnen ..................................................................................................................... 13
2 Bureauonderzoek
........................................................................................................................ 15
2.1 Werkwijze en methoden .................................................................................................................. 15 2.2 Landschappelijke achtergronden ..................................................................................................... 15 2.3 Regionale archeologische context ................................................................................................... 17 2.4 (Cultuur)historische achtergronden en landgebruik .......................................................................... 20 2.5 Bodemverstoringen ......................................................................................................................... 24 2.6 Gespecificeerde archeologische verwachting .................................................................................. 24
3 Veldonderzoek Velterslaan-Driemond
................................................................................. 27
4 Veldonderzoek Spoorlijn-Velterslaan
.................................................................................. 33
4.1 Methoden ....................................................................................................................................... 33 4.2 Lithogenetisch ................................................................................................................................ 33 4.3 Paleogeografische reconstructie van het plangebied ....................................................................... 42 4.4 Archeologie .................................................................................................................................... 43
5 Terugkoppeling op de verwachting 6 Dijkverbetering en archeologie
...................................................................................... 49
............................................................................................. 51
6.1 Kruinverhoging tot 30 cm van delen van de dijk ............................................................................... 51 6.2 De demping en vergraving van de teensloot .................................................................................... 51 6.3 Het plaatsen van een constructief scherm (palenscherm) ................................................................. 52 6.4 Mitigerende maatregelen ................................................................................................................ 52
7 Conclusies en aanbevelingen
................................................................................................ 53
7.1 Inleiding ......................................................................................................................................... 53 7.2 Conclusies ..................................................................................................................................... 53 7.3 Aanbevelingen ................................................................................................................................ 55
7
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Literatuur .............................................................................................................................................. Gebruikte afkortingen
57
..................................................................................................................... 59
Verklarende woordenlijst
............................................................................................................... 59
Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen
............................................................................ 61
Bijlage 1: Boorbeschrijvingen (zie CD-rom)
........................................................................... 62
Bijlage 2: Boringen met archeologische indicatoren
8
......................................................... 63
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Administratieve gegevens Projectcode
16620 / ACHG
ARCHIS-onderzoeksmelding
46957
Type onderzoek
bureauonderzoek en IVO, verkennende/karterende vorm
Opdrachtgever
Waternet
Directievoerder
Witteveen + Bos Raadgevende Ingenieurs
Contactpersoon
ing. C.A. Zomer-Marres
Onderzoekskader
opstellen Ontwerp-Dijkverbeteringsplan
Locatie
Toponiem
Het Gein
Plaats
Abcoude
Gemeente
De Ronde Venen
Provincie
Utrecht
Tracélengte
circa 5,6 km
Kaartblad
25G
Coördinaat (NO)
129.546 / 479.636
Coördinaat (ZW)
126.914 / 476.106
Bevoegde overheid
gemeente De Ronde Venen
Contactpersoon
drs. S.B.P. Willemsen. Deskundige namens bevoegde overheid: Milieudienst ZuidoostUtrecht, de heer P.C. de Boer.
Onderzoeksperiode
mei-juli 2011
Afbakening onderzoeksgebied
Straal
500 m
9
RAAP-RAPPORT 2407
'LHQVWYRRUKHWNDGDVWHUHQGHRSHQEDUHUHJLVWHUV$SHOGRRUQ
Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Figuur 1. Ligging van het plangebied (gearceerd) met ARCHIS-waarnemingen (rood) en AMK-terreinen (blauw) op de IKAW; inzet: ligging in Nederland.
10
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
1 Inleiding
1.1 Aanleiding Namens Waternet heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van Witteveen+Bos Raadgevende Ingenieurs een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de voorgenomen dijkverbetering langs de rivier het Gein (gemeente De Ronde Venen). Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode mei tot en met juli 2011 en bestond uit een bureauonderzoek en een inven tariserend veldonderzoek (verkennende/karterende vorm). Omdat bij de dijkverbetering verschillende grondwerkzaamheden zijn gepland, bestaat een kans dat de oorspronkelijke bodemopbouw en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten zullen worden verstoord. Een archeologische inventarisatie en onderbouwing in het kader van het plan is daarom wenselijk om zodoende inzicht te krijgen in de te nemen risico’s.
1.2 Beschrijving van het plangebied Het plangebied beslaat de hele loop van de rivier Het Gein, gelegen tussen de dorpen Driemond en Abcoude (figuur 1). Het Gein maakt deel uit van de Amstellandse boezem en vormt de schei ding tussen de kadering Amsterdam Zuid-Oost en de kadering Baambrugge. De totale lengte van het plangebied bedraagt circa 5,6 km en betreft het dijktraject aan zowel de noord- als de zuid kant van de bestaande dijk langs de rivier. Voor een exacte ligging van het plangebied wordt verwezen naar figuur 1. De dijken vormen de scheiding tussen de boezem en de lager gelegen polders. Op de dijk ligt een smalle weg met aan de ene zijde een rietzoom en aan de andere zijde een rij bomen (voornamelijk knotwilgen). De aangrenzende polders zijn voornamelijk in gebruik als weiland ten behoeve van de veeteelt. De dijken langs het Gein (Gein Noord en Gein Zuid) zijn in drie deeltrajecten onderverdeeld, namelijk Driemond-Velterslaan (circa 3,3 km), Velterslaan-Spoorlijn (circa 2,0 km) en Spoorlijn-kern Abcoude (0,7 km). Een deel van het plangebied (traject Driemond-Velterslaan) is reeds onderzocht in 2006 en 2009 (Akkerman, 2006; Akkerman & Kuit, 2009). De resultaten van deze onderzoeken zijn daarom in onderhavig rapport opgenomen. Het veldonderzoek dat in het kader van onderhavig onderzoek heeft plaatsgevonden, richt zich met name op het tracédeel tussen de Velterslaan en de spoorlijn direct ten oosten van de bebouwde kom van Abcoude (figuur 1).
1.3 Planomschrijving De voorgenomen dijkverbetering langs het Gein maakt deel uit van het Actieprogramma Veilige Waterkeringen (AVWK) 2005-2009 (Heijn & Bouanane, 2011). Binnen dit kader heeft Waternet, sector Onderzoek & Projecten een Variantennota opgesteld voor de desbetreffende dijkverbeteringen. Deze variantennota (versie 1.4) is in september 2010 door het Dagelijks Bestuur van Amstel, Gooi en Vecht vastgesteld. Dit document vormt samen met de startnotitie de basis voor de verdere
11
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Geologische perioden Tijdvak
Chronozone
Archeologische perioden Datering
Datering
Tijdperk
Nieuwste tijd (=Nieuwe tijd C) Laat Subatlanticum
Nieuwe tijd
B
- 1650
A Laat
- 1150 na Chr.
Vol Karolingisch Merovingisch laat Merovingisch vroeg
Vroeg Subatlanticum
Laat
Romeinse tijd
Holoceen
Ottoons Vroeg
Middeleeuwen
Midden Vroeg
-0
Laat
IJzertijd
- 450 voor Chr.
Midden Vroeg Laat
Bronstijd
Subboreaal
Midden Vroeg Laat
Neolithicum
- 3700
(Nieuwe Steentijd)
Late Dryas Allerød Vroege Dryas Bølling
Laat Vroeg
Midden
Denekamp
Vroeg Glaciaal
Weichselien Pleniglaciaal
Vroegste Dryas
Mesolithicum
- 8700
(Midden Steentijd)
- 9700
Midden Vroeg
- 1500 - 1250 - 1050 - 900 - 725 - 525 - 450 - 270 - 70 na Chr. - 15 voor Chr. - 250 - 500 - 800 - 1100 - 1800 - 2000 - 2850 - 4200 - 4900/5300 - 6450 - 8640 - 9700
- 11.050 - 11.500
Laat
- 12.000
Jong B
- 12.500 - 13.500 - 30.500
Prehistorie
Laat Glaciaal
Preboreaal
Pleistoceen
Laat
- 7300
Boreaal
- 12.500 - 16.000
Jong A
- 35.000
Hengelo
- 60.000 Moershoofd Odderade
Paleolithicum - 71.000
(Oude Steentijd)
Midden Brørup
Eemien Saalien II Oostermeer Saalien I Belvedère/Holsteinien Glaciaal x Holsteinien Elsterien
Midden Vroeg
Atlanticum
- 1795
- 114.000 - 126.000 - 236.000 - 241.000
- 250.000
- 322.000 - 336.000 Oud
- 384.000 - 416.000 463.000
tabel1_standaard_GeoBioArcheo_RAAP_2010
Tabel 1. Geologische en archeologische tijdschaal.
12
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
uitwerking van een ontwerp-dijkverbeteringsplan voor het Gein. Binnen de geplande dijkverbete ring, zoals deze nu in de variantennota naar voren komt, worden drie werkzaamheden voorgesteld: 1. Een kruinverhoging tot circa 30 cm op de verschillende gedeelten van de dijk. 2. De demping en vergraving van de teensloot bij landelijke percelen (weilanden). De diepte van een nieuw aan te leggen sloot bedraagt maximaal 2,0 m -Mv. 3. Het plaatsen van een constructief scherm (palenscherm) halverwege de teensloot en de (gedeeltelijke) demping van de bestaande teensloot aan de dijkzijde (zonder hergraving).
1.4 Doel- en vraagstelling De doelstelling van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie over bekende of verwachte archeologische waarden in het plangebied aan de hand van bestaande bronnen en reeds uitgevoerde onderzoeken teneinde een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen. Het doel van het veldonderzoek is het toetsen, aanvullen en vaststellen van deze gespecificeerde verwachting. Op basis van de onderzoeksresultaten en de aard en omvang van de voorgenomen bodemingrepen is vervolgens in hoofdstuk 4 een advies geformuleerd, waarbij kansarme zones van het plangebied worden uitgesloten en kansrijke zones kunnen worden geselecteerd voor behoud of eventueel vervolgonderzoek. Om beide doelstellingen te kunnen verwezenlijken, zijn de volgende onderzoeksvragen gesteld: 1. Welke gegevens met betrekking tot archeologische waarden zijn reeds over het plangebied bekend? 2. Hoe ziet de geologische en bodemkundige opbouw van het plangebied eruit? 3. Is de bodemopbouw in het plangebied zodanig intact dat archeologisch vervolgonderzoek zinvol is? 4. Zijn in het plangebied tot 250 cm -Mv archeologisch relevante geo(morfo)logische eenheden of archeologische resten aanwezig die (mogelijk) bedreigd worden door de geplande inrichting? 5. Op welke diepte bevinden zich de archeologisch interessante lagen? 6. Zijn er aanwijzingen voor (grotere) archeologische nederzettingsterreinen? 7. Indien vindplaatsen worden aangetroffen: wat is de diepteligging, dikte en stratigrafische positie van de archeologische laag waarin de archeologische indicatoren zijn aangetroffen? 8. Op welke manier dient bij eventuele grondwerkzaamheden met archeologische waarden te worden omgegaan? 9. Is in het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk en welke methoden zouden hierbij kunnen worden ingezet?
1.5 Kwaliteit en richtlijnen Het veldonderzoek is uitgevoerd volgens het door de gemeente De Ronde Venen goedgekeurde Plan van Aanpak d.d. 07-06-2011 (PvA; Feiken, 2011) en de normen van de archeologische beroepsgroep (zie artikel 24 van het Besluit archeologische monumentenzorg). De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.2), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; www.sikb.nl), geldt in de praktijk als richtsnoer. Voor de dateringen van de in dit rapport genoemde geologische en archeologische perioden wordt verwezen naar tabel 1. Ook is daar een lijst met gebruikte afkortingen opgenomen en worden enkele vaktermen beschreven (verklarende woordenlijst).
13
RAAP-RAPPORT 2407
+$$FKJBILJBSDOHRJHR
JOREDOHOLJJLQJ SODQJHELHG
Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Figuur 2. De paleogeografische ontwikkeling van het Vechtgebied tussen 1500 voor Chr. en 1300 na Chr. (gebaseerd op Bos, 2010a).
14
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
2 Bureauonderzoek
2.1 Werkwijze en methoden Tijdens het bureauonderzoek wordt aan de hand van verschillende bronnen informatie verzameld om inzicht te krijgen in de genese van het landschap, de (lokale) opbouw van de bodem en de sporen die de mens in het landschap heeft achtergelaten. Om een indruk te krijgen van het voormalige landschap is onder andere gebruik gemaakt van verschillende geologische, geomorfologische en bodemkundig kaarten. Voor informatie omtrent het reliëf in en rondom het plangebied is het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) geraadpleegd (www.ahn.nl). Met betrekking tot de archeologische en cultuurhistorische verwachtingen en bronnen is gebruik gemaakt van: - het reeds uitgevoerde onderzoek in het plangebied in deeltraject Driemond-Velterslaan (Akkerman, 2006; Akkerman & Kuit, 2009); - het archeologisch (bureau)onderzoek dat in het kader van de aanleg van een drukriolering onder andere langs het Gein is uitgevoerd (Jansen, 2006); - de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente De Ronde Venen (Kloosterman, 2011) en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Utrecht; - de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW); - het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS II); - het informatiesysteem Kennis Infrastructuur Cultuur Historie (KICH); - er is tevens aanvullende informatie (inzake amateurmeldingen) opgevraagd via Landschap Erfgoed Utrecht (de heer A. van Rooijen). Deze waren niet aanwezig in het plangebied. Om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van eventuele bebouwing en/of bodemverstoringen in het plangebied zijn onder andere historisch kaartmateriaal (www.watwaswaar.nl) en het Bodem loket geraadpleegd voor inzicht in de maatregelen die de afgelopen jaren getroffen zijn ten aan zien van bodemkwaliteit (bodemonderzoek, bodemsanering en ontgrondingen; www.bodemloket.nl). Voor een volledig overzicht van de geraadpleegde literaire bronnen wordt verwezen naar de literatuurlijst achterin dit rapport.
2.2 Landschappelijke achtergronden 2.2.1 Inleiding Het plangebied betreft een strook aan weerszijden van de volledige loop van de rivier het Gein, die de verbinding vormt tussen de Holendrecht en de Gaasp, waarin de rivier het Gein uitmondt. Voor de paleogeografische ontwikkeling van het gebied worden de kaarten gebruikt die staan afgebeeld in Bos (2010). Deze kaartenserie is opgenomen als figuur 2. Tot circa 800 voor Chr. lag het plangebied in een omvangrijk veengebied, dat zich sinds het begin van het Holoceen geleidelijk heeft kunnen ontwikkelen (figuur 2a). In het veengebied lag tussen Abcoude en Weesp een groot veenmeer dat zich vermoedelijk tussen 3700 en 1000 voor Chr. heeft gevormd. Rond het begin van de
15
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
IJzertijd is vermoedelijk het Vecht-Angstel (rivier)systeem ontstaan (figuur 2b) na een (gedeeltelijke) rivierverlegging van de Rijn ter hoogte van Utrecht (Bos e.a., 2009; Berendsen & Stouthamer, 2001), waarbij eerst de Angstel ontstond. Hierdoor werd Rijnwater en -sediment afgevoerd via het Oer-IJgebied naar zee (Feiken, 2005; Bos e.a., 2009). Deze Angstel liep via Breukelen en Abcoude langs Muiden richting het Oer-IJ en vormde in dit traject een stroomgordel, bestaande uit beddingafzettingen (zand), oeverafzettingen (zandige tot siltige klei) en komafzettingen (zwak siltige klei en veen). Later (rond 200 voor Chr.) ontstond de Vecht (figuur 2c). De Vecht volgde tussen Utrecht en Breukelen grotendeels dezelfde loop als de Angstel, maar door het afsnijden van enkele rivier bochten bij Breukelen en Loenen verkortte de Vecht haar loop aanzienlijk door de vorming van het traject Loenen-Nigtevecht. De loop van de Angstel tussen Loenen-Abcoude en Abcoude-Nigte vecht werd daardoor minder belangrijk ten behoeve van de afvoer van rivierwater. Het traject van de Gein vanaf Abcoude tot aan de Velterslaan maakte hier deel van uit en is dus een overblijfsel van de rivier de Angstel (Bos e.a., 2009). Na het eindigen van de rivierafvoer is deze tak nooit geheel dichtgeslibd en altijd waterdragend geweest. De restgeul bleef vermoedelijk open doordat via de Vecht grondwater vanaf de Utrechtse Heuvelrug als gevolg van kwel in het gebied werd aangevoerd. Ook speelde waarschijnlijk de mens een rol in het bevaarbaar houden van het Gein (Weerts e.a., 2002). Het deel van het Gein tussen de Velterslaan en Driemond heeft nooit deel uitgemaakt van de Angstel, maar is vermoedelijk een zijtak van de rivier geweest. Deze tak mondde uit in het reeds eerder beschreven veenmeer dat tussen Weesp en Abcoude gelegen heeft. Door de verbinding tussen de Angstel en het veenmeer werd er sediment naar het meer aangevoerd, waardoor het zich geleidelijk opvulde en verdween, vermoedelijk rond 100 voor Chr. Diezelfde ontwikkeling vond plaats bij vergelijkbare meren in het Angstel-Vecht gebied bij Breukelen, Loenen en Muiden (Bos e.a., 2009). In de loop van de Romeinse tijd werd het Vecht-Angstel systeem steeds minder belangrijk voor de afvoer van Rijnwater (Bos e.a., 2009). Er werd daardoor nagenoeg geen sediment meer afgezet, zodat het gebied geleidelijk vernatte en er (wederom) veengroei optrad (figuur 2d). De afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede in 1122 na Chr. leidde uiteindelijk tot een verlaging van het waterpeil, zodat de gebieden aan weerszijden van de Angstel en Vecht in cultuur konden worden gebracht (Blijdenstijn, 2005)
2.2.2 Geomorfologie Volgens de geomorfologische kaart (Alterra, 2005) ligt het plangebied op een zogenaamde rivierinversierug (kaartcode 3K26), waarmee de stroomrug van het Gein (Angstel) wordt bedoeld. Deze inversierug wordt omgeven door vlakten van meeropvullingen die zijn afgedekt met klei (code 2M52). Op de kaart is duidelijk te zien hoe de stroomrug langs het Gein in noordelijke richting smaller wordt. Dit is eveneens waar te nemen op het AHN. Ook is zichtbaar dat de voorloper van het Gein (de Angstel) in verbinding stond met een relatief hoger gelegen gebied, dat op de ligging van het voormalige (veen)meer wijst.
2.2.3 Bodem en grondwaterstand In het plangebied komen twee bodemtypen voor. Het grootste deel van het plangebied ligt in een zone met leekeerdgronden (Stiboka 1965: code pMn86w). Slechts in een klein deel van het plangebied worden liereerdgronden (code pMv51) verwacht ter hoogte van de boerderijen ter plaatse
16
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
van Gein-Zuid 42-48 (Abcoude). De opbouw van de leekeerdgronden bestaat uit een circa 20 cm dikke, kalkloze, humusrijke, matig zware tot lichte klei, die naar onderen toe zwaarder wordt. Daaronder komt van 55 tot 65 cm -Mv kalkrijk kleiig zand voor. Van de liedeerdgronden komen slechts enkele kleine arealen voor tussen Abcoude en Weesp. De bodemopbouw bestaat uit een bovengrond van een kalkloze, humusrijke, lichte tot matig zware klei van 15 cm dikte, een kalkloze, humeuze, matig zware klei van wisselende dikte, verslagen veen of bosveen op 40-80 cm diep en binnen 120 cm diepte kalkrijke zeeklei van uiteenlopende dikte. Deze kalkrijke zeeklei komt uitsluitend binnen 120 cm -Mv voor in bodems waar dit deel van het Gein stroomt in de Aetsveldsche Polder (Akkermans & Kuit, 2009). Aan de hand van de bodemkaart valt eveneens af te leiden, dat de Gemiddeld Hoogste Grondwater stand (GHG) zich bevindt binnen 40 cm -Mv en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) voorkomt tussen 80 en 120 cm -Mv. Een dergelijk hoge gemiddelde grondwaterstand betekent voor de aanwezigheid van eventuele organische archeologische resten (zoals bot, zaden en bewerkt hout) dat deze goed geconserveerd zullen zijn. Anorganische archeologische resten (zoals vuursteen en aardewerk) kunnen überhaupt in goede staat in de bodem aanwezig zijn.
2.3 Regionale archeologische context De oudste bewoning in het Vechtgebied dateert uit de IJzertijd, evenals de bewoning langs het Gein (Akkerman & Kuit, 2009). Rond 200 voor Chr. vestigden zich mensen met name op de oeverwallen langs de rivier, onder andere bij Baambrugge, Weesp en Abcoude. De bewoning in dit gebied was echter van relatief korte duur, aangezien het gebied vermoedelijk zodanig vernatte, dat de bevolking wegtrok. Gedurende de Romeinse tijd was de rivier de Vecht een vaarroute in noordelijke richting vanaf de Rijn (bij Utrecht), maar over de aanwezigheid van nederzettingen in het noordelijke Vechtgebied uit die periode is vooralsnog niets bekend (Kok, 2009). Pas in de Vroege Middeleeuwen, rond circa 900 na Chr., vestigden zich weer mensen in het gebied. Bij Weesp en Abcoude vond bewoning plaats op de oeverwallen van het Gein, terwijl in het tussen gelegen deel pas vanaf het midden van de 11e eeuw bewoning bekend is.
2.3.1 Archeologische waarden Het traject Kern Abcoude-Spoorlijn Het traject langs het Gein, dat zich binnen de bebouwde kom van Abcoude bevindt, staat op de archeologische monumentenkaart aangegeven als een terrein van hoge archeologische waarde (AMK-terrein 11927). Dit terrein omvat de historische kern van Abcoude, die is begrensd op basis van de historische kaart uit 1849-1859. De archeologische waarde van historische kernen bestaat uit de te verwachten aanwezigheid van boven of ondergrondse bouwhistorische resten en archeologische sporen en voorwerpen. Samen bevatten zij een veelheid aan historische informatie over ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling van de kern. Er zijn echter geen archeologische vondsten of waarnemingen bekend in het traject kern Abcoude-Spoorlijn om de hoge waarde te onderbouwen. Circa 90 m ten noorden van de historische kern van Abcoude is langs de Kerkstraat een vind plaats uit de IJzertijd bekend (monumentnummer 1909, CMA-code 25G-A33; ARCHIS-waar ne mings nummer 1025). Deze vindplaats is ontdekt bij de uitbreiding van de toenmalige begraafplaats in de jaren 70 van de 20e eeuw, toen bij de aanleg van een sloot scherven uit de IJzertijd zijn aangetroffen. In
17
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
1990 is deze vindplaats met behulp van boringen (nader) onderzocht. Bij dit onderzoek zijn aardewerkscherven, houtskool en fosfaat aangetroffen tussen 30 en 70 cm -Mv. Bovendien zijn aan het oppervlak scherven uit de IJzertijd verzameld (Van der Graaf e.a., 1990: 119). Dit bete kent dat de sporen zich naar verwachting direct onder de bouwvoor bevinden. Diezelfde verwachting werd uitgesproken bij een ander onderzoek op dit terrein, waarbij eveneens een cultuurlaag uit de IJzertijd werd aangetroffen (ARCHIS-waarnemingsnummer 57895; Jansen & Tol, 2005). Bij een archeologische begeleiding die in 2003 direct ten westen van dit gebied heeft plaatsgevonden, zijn echter geen vondsten uit de IJzertijd gedaan, maar is direct onder de bouw voor aardewerk uit de Nieuwe tijd A en B aangetroffen (ARCHIS waarnemingsnummer 48785). Verder is bij Abcoude, circa 300 m ten zuiden van dit deeltraject, bij graafwerkzaamheden een denarius (munt) uit de Vroeg Romeinse tijd aangetroffen. Deze munt wordt gedateerd in 55 voor Chr. (Kok, 2009; ARCHIS-waarneming 43137). De vondst is naar verwachting niet te koppelen aan een nederzetting en neigt meer naar een toevalsvondst. Er zijn verder (nog) geen neder zettingen uit de Romeinse tijd in het Vechtgebied aangetroffen (Kok, 2009).
Het traject Spoorlijn-Velterslaan Uit het traject tussen de spoorlijn en de Velterslaan staan in ARCHIS-II geen archeologische vindplaatsen of monumenten geregistreerd. Ook in de directe omgeving van dit traject zijn geen waarnemingen gedaan of vondsten gemeld.
Het traject Velterslaan-Driemond In de nabijheid van de rivier Het Gein zijn in het traject van de Velterslaan tot aan Driemond enkele terreinen van archeologische waarde aanwezig. Het betreft drie terreinen van hoge archeologische waarde en een terrein van zeer hoge archeologische waarde. Drie AMK-terreinen betreffen terpen en liggen direct langs en aan weerszijden van de rivier Het Gein. Deze terpen dateren uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd (zie figuur 1). Aan de zuidoostzijde van het tracédeel bevindt zich AMK-terrein 1913, waar vondstmateriaal uit de IJzertijd en de Late Middeleeuwen aangetroffen is. Zie tabel 2 voor een overzicht van de AMK-terreinen.
AMK-nr.
CMA-code
waardering
datering
complextype
1915
25G-008
hoge archeologische waarde
Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd
huisterp
1936
25G-A19
zeer hoge archeologische waarde
Late Middeleeuwen
huisterp
1940
25G-A23
hoge archeologische waarde
Late Middeleeuwen
huisterp
1913
25G-A32
hoge archeologische waarde
IJzertijd - Late Middel eeuwen
terrein met sporen van bewoning - huisterp?
Tabel 2. Overzicht van de terreinen van archeologische waarde in het traject Velterslaan-Driemond.
Twee terreinen (AMK-terreinen 1936 en 1940) zijn in het kader van de herwaardering van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de provincie Utrecht onderzocht door middel van booronderzoek (Nales & Van Genabeek, 2006). Bij dit onderzoek is vastgesteld dat veel terpen op dit moment nog bewoond zijn en veelal bebouwd met soms historisch waardevolle bebouwing. Het bodemprofiel ter plekke wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een dikke cultuurlaag
18
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
bestaande uit zwak tot matig humeuze klei met baksteenpuin, houtskool en eventueel fragmen ten aardewerk. Niet alle terpen zijn echter nog bebouwd. Tijdens het onderzoek ter plaatse van AMK-terrein 1940 was alleen een lichte welving aan het maaiveld waar te nemen en is in de boringen direct onder de bouwvoor een donkere, matig humeuze kleilaag aangetroffen met frag menten houtskool en fragmenten middeleeuws aardewerk. Ook in de directe omgeving van het plangebied heeft in het verleden archeologisch onderzoek plaats gevonden. In de Aetsveldsche Polder, ten oosten van het plangebied, werd in 1986 een gebiedsinventarisatie uitgevoerd in Amstelland (Datema, 1986). In dit gebied zijn op verschillende locaties vondsten gedaan die uitsluitend dateren uit de Late IJzertijd. Het betreft met name hand gevormd aardewerk (ARCHIS waarnemingsnummers 1025 en 59832) en fragmenten RuinenWommels aardewerk (ca. 5e-3e eeuw voor Chr.; ARCHIS waarnemingsnummers 104666, 10473, 104674, 104677, 104661 en 104679). Het vondstmateriaal lijkt zich te beperken tot de gebieden waar zich in de ondergrond de oude stroomrug van de Angstel bevindt dan wel tot het crevassecomplex in de Aetsveldsche Polder. In een klein deel van de Aetsveldsche Polder heeft vervolgens booronderzoek plaatsgevonden, op basis waarvan een deel van het terrein is aangewezen als terrein van hoge archeologische waarde (AMK-terrein 1913), waar eveneens aan het maaiveld aardewerk uit de Late IJzertijd is waargenomen (ARCHIS-waarnemingsnummers 104611, 104613, 48510 en 104644; Datema, 1986). Tijdens het booronderzoek is ter plaatse direct onder de bouwvoor een circa 30 cm dik pakket zware klei aangetroffen met daaronder grijze klei waarin tot 100 cm -Mv onder andere houtskool, aardewerk, bot, schelpen en verbrande klei zijn aangetroffen. Daaronder bevindt zich een venige, compacte kleilaag van circa 3 cm dik met resten van bewoning (Datema 1987), vermoedelijk uit de IJzertijd. Op basis van ARCHIS-waarnemingen in de directe omgeving van dit terrein bestaat de verwachting dat de nederzetting zich uitstrekt buiten de contouren van het AMK-terrein. In de Aetsveldsche Polder werd tijdens de veldverkenningen op diverse plekken archeologisch materiaal uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd gevonden (zie figuur 1). Zie tabel 3 voor een overzicht van het middeleeuwse materiaal. Het betreft hier met name aardewerk dat niet tot een middeleeuwse nederzetting behoort (voor zover bekend).
periode
type aardewerk
ARCHIS-waarnemingsnummers
complextype
Middeleeuwen
Pingsdorf
104778, 104748, 104909, 104625 en 104840
huisterp
Andenne
104692, 104706 en 104563
huisterp
Paffrath
104513, 104475, 104700 en 104788
grijsbakkend gedraaid
43151
proto-steengoed
104667 en 104849
kogelpot
104569, 104639, 104668, 104745, 104894, 104671 en 104591
geglazuurd steengoed
104847, 45321, 104651 en 104653
Westerwalds steengoed
104629
Nieuwe tijd
Tabel 3. Overzicht van het middeleeuws aardewerk aangetroffen in de Aetsveldsche Polder.
19
huisterp
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
2.3.2 Archeologische verwachting Op basis van de gemeentelijke verwachtingskaart van De Ronde Venen (Kloosterman, 2011) ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen (archeologische resten) vanaf de Vroege IJzertijd. Op de kaart staan eveneens (cultuur)historische elementen zoals molens, de Liniedijk en de batterijen langs het Gein opgenomen, die later in dit rapport zullen worden behandeld. Op de IKAW ligt het plangebied in een zone met een hoge kans op het aantreffen van archeologische waarden. Deze verwachting komt overeen met het voor komen van leekeerdgronden langs het Gein (Deeben, 2008; zie ook www.cultureelerfgoed.nl) .Slechts voor een klein traject (circa 200 m in het midden van het Gein) geldt een middelhoge archeologische verwachting vanwege het voorkomen van liereerdgronden. Feiken (2005) heeft voor het hele Vechtgebied een nieuwe verwachtingskaart voorgesteld. Deze kaart is gebaseerd op de aanwezigheid van archeologisch vondstmateriaal en zijn gepubliceerde geomorfogenetische kaart, in tegenstelling tot de IKAW (die met name gebaseerd is op bodemen geologische kaarten). Door specifiek de landschappelijke ontwikkeling van het Vechtgebied te betrekken bij het vaststellen van de archeologische verwachting is een meer nauwkeurige indruk verkregen voor met name de Prehistorie (waaronder de IJzertijd). Het plangebied langs het Gein doorkruist daarbij zones met lage, middelhoge en hoge archeologische verwachting voor nederzettingsterreinen uit de IJzertijd. Het verwachtingspatroon is opgehangen aan specifieke landschap pelijke elementen: een lage verwachting voor het komgebied, een hoge en middelhoge verwachting voor crevassen (afhankelijk van de diepteligging) en een hoge verwachting voor de stroomruggen. Voor het hele plangebied geldt een hoge archeologische verwachting op basis van het voorkomen van een stroomrug en crevassen. Voor de perioden na de IJzertijd is de kaart echter van beperkt nut. Daarvoor biedt de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Utrecht soelaas, met name de kaartbladen van na het jaar 1000. Deze kaart kent (overeenkomstig de IKAW) aan de oeverwallen van het Gein een hoge archeologische verwachting toe, met uitzondering van enkele honderden meters in het midden van het traject waaraan een middelhoge verwachting is toegekend. De CHS maakt tevens melding van wegen op de oeverwallen van het Gein in de periode van 400 tot 1000 na Chr. In de periode na 1000 na Chr. zijn de oeverwallen gebruikt als ontginningsbasis, waarlangs vanaf toen bewoning heeft plaatsgevonden.
2.4 (Cultuur)historische achtergronden en landgebruik Pas in de Vroege Middeleeuwen (rond 900 na Chr.) vestigden zich weer mensen op de oeverwallen van het Gein, met name bij Weesp en Abcoude. Abcoude (gelegen in de zuidpunt van het plangebied) is een verbastering van Abecenwalde, een naam die wijst op de vroeg-middeleeuwse oorsprong van het dorp. Het werd gesticht op de plaats waar de Holendrecht zich splitst van de Angstel en waar de Angstel verder gaat als het Gein. Het traject buiten de kernen van Abcoude en Weesp werd vermoedelijk pas vanaf het midden van de 11e eeuw bewoond. In de tweede helft van de 10e eeuw begon een drogere periode en werd een begin gemaakt met de ontginning en kolo ni satie van de veengebieden ten noorden van Utrecht. Wanneer in 1122 na Chr. een dam wordt aan gelegd in de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede, daalt het waterpeil van de Vecht en het achter land, waardoor het veengebied ontgonnen kon worden (Akkerman & Kuit, 2009). De oeverwallen van het Gein vormden in de omgeving van het plangebied de basis voor de middel-
20
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
eeuwse ontgin ningen. Als achterkade van de ontginningen diende de ten noorden van het Gein gelegen Hollandse Kade. Deze kade vormt reeds vanaf de 13e eeuw de grens tussen Utrecht en Holland 1. Langs het Gein, aan de kop van de kavels, vond bewoning plaats in de vorm van boerennederzettingen (boerderijen). In de loop van de Late Middeleeuwen werd het gebied vochtiger als gevolg van de inklinking van het veen: door de wateronttrekking, het veranderen van de grondwaterstanden (door het aanleggen van greppels) en de landbewerking, trad bodemdaling op, waardoor het veen oxideerde. Door het alsmaar vochtiger worden van het gebied legde men dijken en molens aan en begon men met het ophogen van de woonplaatsen om de vernatting tegen te gaan. De onttrekking van het water leidde echter tot een steeds verdergaande bodemdaling, waardoor voortdurend aanpassingen aan onder andere de waterkeringen nodig waren. De opgehoogde woonplaatsen, dijken en molens zijn als landschapselementen nog steeds aanwezig in het hedendaagse landschap. Ook later zijn ingrepen uitgevoerd die sporen in het landschap hebben achtergelaten. De waar te nemen landschapselementen zullen hieronder in meer detail worden besproken.
2.4.1 Historische boerderijen en buitenplaatsen Zoals uit de historische ontwikkeling van het gebied blijkt, zijn de oevers van Het Gein bewoond vanaf de Late Middeleeuwen toen de ontginning van het veengebied begon. Als gevolg van de daaropvolgende vernatting is men dijken gaan aanleggen en zijn terpen opgeworpen 2. Deze ophogingen zijn zeer duidelijk te herkennen aan de hoger gelegen delen langs het Gein, zowel in het veld als op het AHN. In veel gevallen zijn deze locaties nog steeds bebouwd en staan er historische boerderijen op, vaak met een bouwhistorische waarde (www.kich.nl). Eén gebouw (een krukhuisboerderij) dateert zelfs uit 1650 (www.kich.nl:.Gein-Zuid 12). Tussen 1600 en 1800 werden buitenplaatsen aangelegd langs het Gein door Amsterdamse kooplieden en regenten (Carosso-Kok, 1998). In het begin waren dit meestal verbouwde boerderijen met een nieuw dwarshuis (Akkerman & Kuit, 2009). De aanleg van buitenplaatsen kwam met name tot bloei na de grote verwoestingen die het Franse leger in de Vechtstreek aanrichtte in het rampjaar 1672. Boerderijen - althans vaak de ruïnes ervan - wisselden toen voor relatief weinig geld van eigenaar, waarna een landgoed werd aangelegd. Een overzicht van de verschillende boerderijen en buitenplaatsen langs het Gein is weergegeven op de figuren 3 en 4 (Beukeboom & Carrasso, 1998).
2.4.2 Molens Langs het Gein liggen tegenwoordig, volgens Blijdenstijn (2005), nog twee molens. Twee molens lagen langs het Gein, maar zijn inmiddels verdwenen (figuur 3): - De Oostzijdsemolen of Delphine, die ter plaatse van het retranchement ligt. Deze molen is gebouwd in 1874. Het vermoeden is dat op deze plaats in het verleden reeds in 1468 een poldermolen heeft gestaan (http://www.molendatabase.nl). De huidige Oostzijdsemolen is (een van) de mogelijke opvolger(s) van deze oude molen.
1 2
Uit de late 13e eeuw dateert ook het kasteel van Abcoude, dat werd aangelegd om de streek tegen invallen vanuit Holland te beschermen. Archeologische aanwijzingen hiervoor zijn reeds aangetoond in de onderzoeken van Datema (1987) en Nales & Van Genabeek (2006)
21
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Figuur 3. (Voormalige) boerderijen langs het Gein (tussen Abcoude en Driemond).
Figuur 4. (Voormalige) buitenplaatsen langs het Gein (tussen Abcoude en Driemond).
22
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
- De Broekzijdsemolen, gelegen in het traject Velterslaan-Driemond, is van het type grondzeiler en daarmee nog in oorspronkelijke staat. De molen is gebouwd in 1641 en bemaalde tot 1980 de Polder Broekzijds en waterde af op het Gein. - Beukeboom (1999) maakt melding van de Borrelandse Molen, die direct ten noorden van de Rodemolen heeft gelegen. Deze molen was een windmolen, die vermoedelijk in 1874 is ver dwenen toen de Romolenpolder overging in de Aetsveldsche Polder (http://www.molen data base.nl). - Tenslotte geeft Blijdenstijn (2005) in het traject Velterslaan-Driemond de ligging van een verdwenen molen aan op de oostoever van het Gein. De molen ligt net ten noorden van de eerder beschreven Broekzijdermolen en is in ieder geval voor 1800 reeds verdwenen. Deze molenlocatie staat in Beukeboom (1999) aangegeven als de Rodemolen. Deze is echter niet opgenomen in de molendatabase (http://www.molendatabase.nl).
2.4.3 Verdedigingslinies In het traject Spoorlijn-Velterslaan ligt een retranchement bestaande uit twee batterijen aan weerszijden van het Gein. Deze batterijen zijn als aardwerk in 1805 opgeworpen. Een batterij bestaat uit een gesloten, vijfzijdig aardwerk en was oorspronkelijk voorzien van geschutsemplacementen zonder opgaande begroeiing. Daaromheen werd een gracht aangelegd, die voorzien was van water. De batterijen liggen aan weerszijden van het Gein en maken deel uit van de Stelling van Amster dam die in de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw werd ontwikkeld om Amsterdam te verde di gen (als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie; Akkerman & Kuit, 2009). Het gebied rond het Gein is het inundatiegebied van deze Stelling van Amsterdam (Blijdenstijn, 2005). In de Tweede Wereldoorlog had de Stelling van Amsterdam haar betekenis verloren, maar de forten bleven tot 1955 hun militaire functie behouden. Tegenwoordig is het retranchement een cultuur historisch rijksmonument (als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
2.4.4 Historische kaartanalyse; grondgebruik en overige elementen Om inzicht te krijgen in het historische grondgebruik in het plangebied langs het Gein in de Nieuwe tijd biedt de analyse van historische kaarten een goede invalshoek. De oudste kaarten van het plangebied zijn gemaakt door Dou rond 1687 en door Gerrit Drogenham rond 1700. Daarnaast zijn er vanaf 1811 zeer nauwkeurige kadaster- en topografische kaarten van het gebied voorhanden (www.watwaswaar.nl). De kaarten laten langs het Gein op diverse locaties boerderijcomplexen en buitenhuizen zien. De waarde van deze bebouwing is hierboven reeds behandeld, maar ook aan de hand van deze kaarten zijn deze historische locaties duidelijk te herkennen. Ook de andere hierboven beschreven elementen zijn waar te nemen op het kaartmateriaal (molens, batterij). Het merendeel van het grondgebruik in het overige deel van het traject langs het Gein is onbebouwd en kent een agrarisch grondgebruik. Dit is duidelijk op de kadastrale Minuutplan en latere topografische kaarten te zien (www.watwaswaar.nl). Daarnaast valt op basis van de analyse van de historische kaarten een aantal andere zaken op: - Uitbreiding van boerderijen langs beide zijden van het Gein, waarbij verder van het Gein af veestallen werden aangelegd. - De spoorlijn Amsterdam-Utrecht, aangelegd in 1843. Deze ligt direct ten oosten van Abcoude en staat afgebeeld op topografische kaarten vanaf 1849 (www.watwaswaar.nl). De spoorlijn
23
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
(‘Rhijnspoorweg’) is geopend in 1843 en werd gebouwd om Amsterdam te verbinden met het Ruhrgebied (Blijdenstijn, 2005). - Ook een opvallende element op de kaarten is de zogenaamde Liniedijk: Deze is omstreeks 1895 aangelegd. De Liniedijk verbond het fort bij Nigtevecht met het retranchement aan Het Gein. - Op de oevers van het Gein valt op dat de infrastructuur grotendeels onveranderd aanwezig is. Reeds op de oudste kaarten van het gebied is waar te nemen dat de oevers (en dijken) van het Gein deel uitmaken van een wegennet. Dit wegennet is vandaag de dag nog steeds hetzelfde gebleven. Qua infrastructuur is de Velterslaan eveneens een opvallend element. Dit is een kronkelende weg die vanaf het Gein richting Nigtevecht loopt. De laan is aangelegd door de heer Velters en ligt op een dichtgeslibd deel van de Angstel stroomgordel (Schmal, 1998). De weg is al afgebeeld op de kaart van Dou uit 1648 (www.watwaswaar.nl). - Op de kruising tussen de Velterslaan en het Gein staat op verschillende kaarten vanaf het begin van de 19e eeuw een tol aangegeven met daarbij een herberg. - Tenslotte zijn in het traject Velterslaan-Driemond vier weteringen waar te nemen, die alle afwateren op het Gein.
2.5 Bodemverstoringen Aan de hand van de KLIC-melding is vastgesteld dat kabels en leidingen in het plangebied hoofdzakelijk parallel aan het Gein liggen. 3 Dit betekent dat aan weerszijden van het Gein en daarmee in het plangebied reeds graafwerkzaamheden hebben plaatsgevonden in het kader van aanleg van deze leidingen. De leidingen komen echter naar verwachting voor op circa 60-80 cm -Mv en hebben naar verwachting niet bijgedragen aan een sterke verstoring van de ondergrond in het plangebied. Overige recente grondwerkzaamheden (op de bestaande teensloot na) zijn niet bekend.
2.6 Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat het plangebied parallel aan een voormalige rivierloop van het Vecht-Angstel systeem ligt, waarvan het Gein een restant is. Op de stroomgordelafzettingen vestigden zich vanaf de Vroege IJzertijd al mensen (Feiken, 2009; Kok, 2009). Daarvoor was het gebied vermoedelijk te nat en te vochtig voor bewoning en zullen eventueel aanwezige archeologische resten omgewerkt zijn door de erosieve werking van de rivier. Vanwege de relatief hogere ligging en de reeds bekende vindplaatsen uit de IJzertijd op de Angstel stroomgordel (Het Gein), geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode IJzertijd-Romeinse tijd. Indien daadwerkelijk aanwezig, bevinden dergelijke archeologische resten zich waarschijnlijk in de top van de stroomgordelafzettingen. Naar verwachting liggen deze op circa 0,3 tot 1,5 m -Mv. De vindplaatsen zullen herkenbaar zijn aan een cultuurlaag (‘vuile laag’), zoals bij diverse archeologische onderzoeken in het Vechtgebied is aangetoond. In een dergelijke vlekkerige laag kunnen zich stukken aardewerk, houtskool, bot en/of verbrande klei bevinden. De vondstdichtheid van een dergelijke laag zal hoog zijn (Feiken, 2005 & 2009).
3
In het kader van de dijkverzwaring en het graven van de teensloot zullen de leidingen naar verwachting ook verlegd worden.
24
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Rond 250 voor Chr. ontstond de Vecht; hierbij werd tussen Loenen en Nigtevecht en nieuwe waterloop gevormd. Het Gein zal vanaf deze periode steeds minder water hebben afgevoerd waardoor de afwatering van het gebied stagneerde. Hierdoor vernatte het gebied en bouwden oeverwallen langs het Gein zich niet meer op door het inactief worden van de rivier. De hogere delen van de stroomgordel zouden in de Romeinse tijd nog bewoonbaar kunnen zijn geweest, maar tot op heden zijn er echter geen nederzettingen uit de Romeinse tijd langs het Gein aangetroffen (Kok, 2009). Daarom geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit deze periode aan. Indien daadwerkelijk aanwezig, zullen deze zich op vergelijkbare diepte bevinden en zullen deze zich eveneens kenmerken door de aanwezigheid van een cultuurlaag. In het plangebied kunnen echter ook vondstarme vindplaatsen en vindplaatsen zonder cultuur laag uit de IJzertijd-Romeinse tijd voorkomen. Daarbij dient bijvoorbeeld gedacht te worden aan grafvelden, locaties met zeer kortstondige bewoning, wegpatronen en greppels. Deze complexen zijn echter niet of nauwelijks aan te tonen door middel van booronderzoek, waardoor over het voorkomen van deze vindplaatsen alleen uitspraken gedaan kunnen worden op basis van de mate van intactheid van de oeverafzettingen in het plangebied. De vernatting van het gebied heeft er onder andere toe geleid dat sprake is van een bewoningshiaat in de Vroege Middeleeuwen. Voor het plangebied geldt derhalve een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen [(nederzettings)resten] uit de Vroege Middeleeuwen. Pas vanaf het begin van de Late Middeleeuwen werd onder andere Abcoude gesticht en werd geleidelijk het veengebied rond het Gein ontgonnen. Langs de waterloop werden boerderijen gebouwd en als gevolg van de voortdurende vernatting van het gebied kwamen deze boerenplaatsen op terpen te liggen. Ook werden reeds in de Middeleeuwen andere maatregelen getroffen om de vernatting van het gebied tegen te gaan, zoals de aanleg van dijken langs het Gein en het plaatsen van molens ten behoeve van de polderbemaling. Voor het plangebied geldt derhalve een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen (resten van bewoning en bebouwing, zoals terpen/ terpzolen en resten van infrastructuur) uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Dit geldt eveneens voor mogelijke sporen die toe te schrijven zijn aan de ontginningen, zoals gedempte greppels en weteringen. De resten uit deze periode worden vanaf het maaiveld verwacht. De hierboven beschreven verwachting geldt in principe voor het hele tracé. Het tracédeel Spoorlijn-Kern Abcoude doorsnijdt de historische kern van Abcoude. Omdat dit deel in de historische kern ligt, is het opgenomen op de AMK. Daarmee is dit deel te beschouwen als een archeolo gische vindplaats met boven of ondergrondse bouwhistorische resten en archeologische sporen en voorwerpen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
25
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
OHJHQGD $0.WHUUHLQ QLHWRQGHU]RFKW$NNHUPDQ ,,,
YLQGSODDWVPHWQXPPHU$NNHUPDQ ERULQJ$NNHUPDQ
JUHQVSODQJHELHG
P
+$DFKJBILJBUHVXOWBESBY
Figuur 5a. Resultaten veldonderzoek (Akkerman, 2006).
26
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
3 Veldonderzoek Velterslaan-Driemond In het kader van de Dijkverbetering Het Gein heeft ARCADIS reeds in 2006 archeologisch booronderzoek uitgevoerd ten behoeve van de geplande werkzaamheden (Akkerman, 2006). Tijdens dit onderzoek zijn in het traject Velterslaan-Driemond in totaal 144 boringen uitgevoerd, waarvan 65 boringen langs de noordzijde van het Gein en 79 langs de zuidzijde. De boringen zijn daarbij om de 25 m in een raai aan weerszijden van de dijk langs het Gein geplaatst. Niet alle percelen zijn echter onderzocht, omdat enkele landeigenaren geen betredingstoestemming gaven. Zie figuur 5 voor welke percelen dit betreft. De boringen zijn uitgevoerd met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm en een guts met een diameter van 4 cm. Hieronder volgt een korte beschrijving van de resultaten van het onderzoek. Voor een volledige beschrijving van de resultaten van dit onderzoek wordt verwezen naar het desbetreffende rapport (Akkerman, 2006). Er is geen aan leiding de resultaten, zoals gepresenteerd in deze rapportage, in twijfel te trekken. Tijdens het booronderzoek zijn in de boringen oever- en crevasseafzettingen waargenomen. De interpretatie of er sprake was van oever- of crevasseafzettingen is moeilijk omdat het onder zoek beperkt is gebleven tot de grenzen van het tracé waar de dijkverbetering gepland is (Akkerman, 2006). Wel is de aan de hand van de boringen vastgesteld dat de ondergrond in het tracé grotendeels intact is. Op basis van de boringen kan een uitspraak gedaan worden over de bewoonbaarheid van het gebied, met name de oeverwallen langs het Gein. Uit een vergelijking tussen het AHN en de boorgegevens blijkt dat de locaties waar zand vlak onder het maaiveld is aangetroffen over het algemeen het meest laaggelegen zijn. Ook is de oeverwal over het algemeen smal. De conclusie van het veldonderzoek is dat de oevers van Het Gein wellicht niet overal even goed ontwikkeld zijn en daarom mogelijk niet overal even geschikt voor bewoning waren (Akkerman, 2006) 4. Tijdens het veldonderzoek zijn zeven verhoogde huisplaatsen aangetroffen en op vier locaties een duidelijke antropogene laag (figuur 5). Op deze plekken zijn archeologische indicatoren - bot, houts kool, baksteenresten en aardewerk (waaronder een fragment proto-steengoed en een fragment van een pijpenkop) - verzameld. Het materiaal dateert, voor zover dateerbaar, allemaal uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het meeste materiaal is aangetroffen op de noordelijke oever van het Gein. Opvallend is dat de vindplaatsen en de indicatoren met name gebonden zijn aan plekken waar de oevers hoger en breder zijn. Op basis van de onderzoeksresultaten is geconcludeerd dat er een directe relatie lijkt te bestaan tussen de aanwezigheid van opgehoogde huisplaatsen en de hoogte en breedte van de oeverwal. De ophogingen bevinden zich met name op locaties waar een dik kleipakket op het zand aanwezig is (Akkerman, 2006).
4
Als kanttekening hierbij dient te worden vermeld in hoeverre op basis van het uitgevoerde onderzoek uitspraken over de bewoonbaarheid van oevers gedaan kunnen worden. Hiervoor is nader inzicht en onderzoek naar de landschappelijke opbouw van het gebied nodig.
27
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
OHJHQGD
$0.WHUUHLQ QLHWRQGHU]RFKW$NNHUPDQ ,,,
YLQGSODDWVPHWQXPPHU$NNHUPDQ ERULQJ$NNHUPDQ
P
+$DFKJBILJBUHVXOWBESBY
JUHQVSODQJHELHG
Figuur 5b. Resultaten veldonderzoek (Akkerman, 2006).
28
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
OHJHQGD $0.WHUUHLQ QLHWRQGHU]RFKW$NNHUPDQ YLQGSODDWVPHWQXPPHU$NNHUPDQ ERULQJ$NNHUPDQ
JUHQVSODQJHELHG
+$DFKJBILJBUHVXOWBESBY
,,,
P
Figuur 5c. Resultaten veldonderzoek (Akkerman, 2006).
29
,,,
OHJHQGD
Figuur 5d. Resultaten veldonderzoek (Akkerman, 2006).
30
+$DFKJBILJBUHVXOWBESBY
P
JUHQVSODQJHELHG
ERULQJ$NNHUPDQ
YLQGSODDWVPHWQXPPHU$NNHUPDQ
QLHWRQGHU]RFKW$NNHUPDQ
$0.WHUUHLQ
RAAP-RAPPORT 2407
Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
OHJHQGD $0.WHUUHLQ QLHWRQGHU]RFKW$NNHUPDQ ,,,
YLQGSODDWVPHWQXPPHU$NNHUPDQ ERULQJ$NNHUPDQ
JUHQVSODQJHELHG
P
+$DFKJBILJBUHVXOWBESBY
Figuur 5e. Resultaten veldonderzoek (Akkerman, 2006).
31
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
OHJHQGD $0.WHUUHLQ QLHWRQGHU]RFKW$NNHUPDQ YLQGSODDWVPHWQXPPHU$NNHUPDQ
,,,
ERULQJ$NNHUPDQ
JUHQVSODQJHELHG
P
+$DFKJBILJBUHVXOWBESBY
Figuur 5f. Resultaten veldonderzoek (Akkerman, 2006).
32
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
4 Veldonderzoek Spoorlijn-Velterslaan
4.1 Methoden In het traject Spoorlijn-Velterslaan is een inventariserend veldonderzoek (IVO) uitgevoerd in het kader van de werkzaamheden voor de geplande dijkversteviging (§ 1.3). Het onderzoek bestond uit een booronderzoek, verkennende en karterende fase. Tijdens het veldwerk is om de 25 m een boring gezet in het tracé waar werkzaamheden gepland zijn. Met het uitzetten van de boringen is rekening gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen. Niet alle percelen konden worden onderzocht omdat vijf landeigenaren geen betredingstoestemming gaven (figuren 5 en 6). In totaal zijn uiteindelijk 100 boringen verricht (figuur 5). Aan het Gein-Noord zijn 72 boringen gezet: 59 karterende boringen (boringen 7 t/m 13 en 15 t/m 66) en 13 aanvullende boringen (boringen 133 t/m 136 en 140 t/m 148). Aan het Gein-Zuid zijn 28 boringen gezet: 25 karterende boringen (boringen 70, 71, 72, 75 t/m 79, 90 t/m 101 en 112 t/m 116) en drie aanvullende boringen (boringen 137, 138 en 139). Tot circa 80 cm is met een Edelmanboor met een diameter van 12 cm geboord. Op deze diepte bevindt zich namelijk de grondwaterspiegel. Daaronder is met Edelmanboor met een diameter van 7 cm en met een gutsboor met een diameter van 3 cm geboord. Voor zover mogelijk zijn de boringen tot 300 cm -Mv uitgevoerd, behalve wanneer er beddingzand werd aangetroffen. In die gevallen is tot minimaal 50 cm in het beddingzand geboord.5 De boringen zijn lithologisch conform NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989) beschreven en met een DGPS ingemeten (x-, y- en z-waarden; zie bijlage 1). Het opgeboorde materiaal is door middel van verbrokkeling en versnijding in het veld gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals houtskool, vuursteen, aardewerk, metaal, bot, verbrande leem en fosfaatvlekken).
4.2 Lithogenetisch 4.2.1 Beschrijving van de lagen Hieronder wordt de lithogenetische opbouw van het plangebied besproken zoals deze tijdens het veldonderzoek is aangetroffen. In het plangebied heeft een veenmeer gelegen waarin gyttja en detritus zijn afgezet. Deze afzettingen worden in dit rapport gerekend tot de organische meerbodem afzettingen. Ook zijn klei en zand in dit meer afgezet door de voorganger van het Gein (de Angstel), waarmee het veenmeer uiteindelijk is opgevuld. In dit rapport worden deze afzettingen gerekend tot de klastische afzettingen in het veenmeer. Na opvulling van het meer vormde de Angstel een stroomgordel met geul- en beddingafzettingen. In het plangebied komen oeverafzet tingen van de Angstel voor. Het is niet altijd mogelijk om in een boring duidelijk onderscheid te maken tussen een klastische meerafzetting en een restgeulafzetting.
5
Beneden deze diepte zijn geen archeologische resten te verwachten, aangezien beddingzand in de geul van een rivier wordt afgezet. Eventueel aanwezig archeologisch materiaal is in deze situatie contextloos.
33
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
OHJHQGD ERULQJHQ ]RQGHUDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
93
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRU
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
ERRUQXPPHU
SURILHOW\SH ]RQGHUSURILHOW\SH ]RQGHURHYHUDI]HWWLQJHQ
)V
ULYLHUDI]HWWLQJHQ YRRUXLWOHJ)V]LHWDEHO NODVWLVFKHPHHUERGHPDI]HWWLQJHQ
.D YRRUXLWOHJ.D]LHWDEHO 0D
RUJDQLVFKHPHHUERGHPDI]HWWLQJHQ YRRUXLWOHJ0D]LHWDEHO
RYHULJ
QLHWRQGHU]RFKW YLQGSODDWV
93
YLQGSODDWVQXPPHU
JUHQVSODQJHELHG
P
+$DFKJBILJ$BUHVXOWBES
Figuur 5A. Resultaten veldonderzoek (onderhavig onder zoek).
34
NODVWLVFKHPHHUERGHPDI]HWWLQJHQ
ULYLHUDI]HWWLQJHQ YRRUXLWOHJ)V]LHWDEHO
]RQGHURHYHUDI]HWWLQJHQ
]RQGHUSURILHOW\SH
ERRUQXPPHU
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRU
]RQGHUDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
35
Figuur 5B. Resultaten veldonderzoek (onderhavig onder zoek).
JUHQVSODQJHELHG
YLQGSODDWVQXPPHU
YLQGSODDWV
QLHWRQGHU]RFKW
RUJDQLVFKHPHHUERGHPDI]HWWLQJHQ YRRUXLWOHJ0D]LHWDEHO
+$DFKJBILJ%BUHVXOWBES
93
P
93
93
93
93
93
RYHULJ
0D
.D YRRUXLWOHJ.D]LHWDEHO
)V
SURILHOW\SH
ERULQJHQ
OHJHQGD
RAAP-RAPPORT 2407
Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
93
93
OHJHQGD
93
ERULQJHQ ]RQGHUDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRU PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
ERRUQXPPHU
SURILHOW\SH ]RQGHUSURILHOW\SH ]RQGHURHYHUDI]HWWLQJHQ
)V
ULYLHUDI]HWWLQJHQ YRRUXLWOHJ)V]LHWDEHO NODVWLVFKHPHHUERGHPDI]HWWLQJHQ
.D YRRUXLWOHJ.D]LHWDEHO
RUJDQLVFKHPHHUERGHPDI]HWWLQJHQ YRRUXLWOHJ0D]LHWDEHO
0D RYHULJ
QLHWRQGHU]RFKW YLQGSODDWV
93
YLQGSODDWVQXPPHU
JUHQVSODQJHELHG +$DFKJBILJ&BUHVXOWBES
P
Figuur 5C. Resultaten veldonderzoek (onderhavig onder zoek).
36
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
OHJHQGD ERULQJHQ ]RQGHUDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRU PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
ERRUQXPPHU
SURILHOW\SH ]RQGHUSURILHOW\SH
)V
ULYLHUDI]HWWLQJHQ YRRUXLWOHJ)V]LHWDEHO
]RQGHURHYHUDI]HWWLQJHQ
NODVWLVFKHPHHUERGHPDI]HWWLQJHQ
.D YRRUXLWOHJ.D]LHWDEHO 0D
RUJDQLVFKHPHHUERGHPDI]HWWLQJHQ YRRUXLWOHJ0D]LHWDEHO
RYHULJ QLHWRQGHU]RFKW YLQGSODDWV
93
YLQGSODDWVQXPPHU
JUHQVSODQJHELHG
P
+$DFKJBILJ'BUHVXOWBES
Figuur 5D. Resultaten veldonderzoek (onderhavig onder zoek).
37
Figuur 5E. Resultaten veldonderzoek (onderhavig onder zoek).
38
,,, 93
JUHQVSODQJHELHG
YLQGSODDWVQXPPHU
YLQGSODDWVQXPPHU$NNHUPDQ
YLQGSODDWV$NNHUPDQ
QLHWRQGHU]RFKW$NNHUPDQ
YLQGSODDWV
QLHWRQGHU]RFKW
0D
RYHULJ
RUJDQLVFKHPHHUERGHPDI]HWWLQJHQ YRRUXLWOHJ0D]LHWDEHO
.D
ULYLHUDI]HWWLQJHQ YRRUXLWOHJ)V]LHWDEHO
]RQGHURHYHUDI]HWWLQJHQ
]RQGHUSURILHOW\SH
ERULQJ$NNHUPDQ
ERRUQXPPHU
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
PHWDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRU
]RQGHUDUFKHRORJLVFKHLQGLFDWRUHQ
NODVWLVFKHPHHUERGHPDI]HWWLQJHQ YRRUXLWOHJ.D]LHWDEHO
)V
SURILHOW\SH
ERULQJHQ
OHJHQGD
93
P
93
+$DFKJBILJ(BUHVXOWBES
RAAP-RAPPORT 2407
Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Figuur 6. Het gebied rond batterij het Gein-Noord waar opgebracht materiaal is gevonden in de boringen 45, 46 en 47 (aangegeven in rood; foto afkomstig uit Google Earth).
39
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Meeropvullingen Organische meerbodemafzettingen (Afzetting I) De meerbodemafzettingen zijn aangetroffen in de boringen 41, 42, 43, 44, 45, 46 en 47. In deze boringen komen tussen 40 en 300 cm -Mv donkerbruine tot geelgrijze gyttja-afzettingen voor met onderin een detrituslaag. Gyttja bestaat uit fijnkorrelige, organische afzettingen die ontstaan is in een aquatisch, rustig milieu met een waterdiepte van meer dan 2 m (Berendsen, 1996). Detritus bestaat ook uit organische afzettingen waarin zich wat grotere stukjes verslagen veen bevinden. De gyttja- en detritus-afzettingen zijn in het plangebied gevormd in een meer en worden daarom tot de meerbodemafzettingen gerekend (Formatie van Nieuwkoop, Hollandveen, De Mulder e.a., 2003). Klastische afzettingen in het veenmeer (Afzetting II) In het plangebied zijn in de boringen tussen 50 en 400 cm -Mv gelamineerde zand- en kleilagen aangetroffen (Formatie van Echteld, De Mulder e.a., 2003). Er is sprake van drie verschillende opeenvolgingen (typen) van deze gelamineerde afzettingen in het plangebied. Het eerste type bestaat uit gelamineerde, siltige kleien met daarin een circa 150 cm dikke gelamineerde zandlaag (die voorkomt tussen 90 en 275 cm -Mv) met veenbrokken, klei- en detrituslaagjes (boringen 23, 24, 25, 26, 27, 64 en 65). Het tweede type pakket bestaat uit een sterk siltig, gelamineerd kleipakket tussen 90 en 400 cm -Mv. De laminaties bestaan uit dunne zand- en detritusbandjes met soms een detrituslaag (boringen 34, 38, 48, 58, 63, 66 en 98). Het derde type pakket bestaat uit een gelamineerde zandlaag met erboven een uiterst siltig kleipakket (boringen 31, 33, 35, 36, 37, 49, 72, 75, 76 en 99). De hierboven beschreven typen pakketten worden geïnterpreteerd als de fluviatiele opvullingen van het veenmeer. Gelamineerde afzettingen komen ook voor boven de zandige beddingafzettingen. Deze gelamineerde afzettingen worden (vanwege het voorkomen boven de beddingafzettingen) gerekend tot geulafzettingen van de Angstel (en niet tot de opvullingen van het veenmeer) en worden hieronder besproken.
Fluviatiele afzettingen Beddingafzettingen (Afzetting III) De basis in de overige boringen wordt gevormd door een matig fijn tot matig grof, solide, grijs zand pakket dat relatief matig tot slecht gesorteerd en kalkloos is. Binnen het pakket is geen gelaagdheid waargenomen. Het zand is aangetroffen op dieptes tussen 65 en 350 cm -Mv. Deze zandlaag is geïnterpreteerd als de beddingafzetting van de Angstel stroomgordel, aangezien het ontbreken van duidelijke laminaties een diagnostisch kenmerk is voor beddingafzettingen in dit gebied (Bos e.a., 2009; Formatie van Echteld, De Mulder e.a., 2003). Geulafzettingen (Afzetting IV) Op de beddingafzettingen zijn vaak geulafzettingen aanwezig, onder andere in de boringen 7, 9, 10, 17, 18, 20, 23, 24, 30, 33, 34, 35, 36, 37, 51, 54, 70, 71, 77, 78, 79, 90, 91 en 100. Geolo gisch gezien worden deze afzettingen eveneens tot de Formatie van Echteld gerekend (De Mulder e.a., 2003). De geulafzettingen bestaan uit (soms zwak humeuze) siltige kleien of sterk siltige zand, waarin dunne kleilagen aanwezig zijn. Ook kunnen detrituslaagjes aanwezig zijn (boringen 90 en 91). De afzettingen bevatten vaak fragmenten verspoeld hout en rietresten.
40
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Oeverafzettingen (Afzetting V) In het plangebied komt aan de top van bijna alle boringen (behalve de boringen 10, 20, 22, 23, 41, 42, 43, 44 en 66) een donkerbruingrijze tot bruingrijze, uiterst siltige kleilaag voor. Het sediment wordt als oeverafzetting geïnterpreteerd. In deze afzettingen is bodemvorming opgetreden en de top van de klei is gerijpt, waardoor de afzettingen qua consistentie stevig zijn. De kenmerken van rijping betreffen verbruining en het voorkomen van ijzer- en mangaanvlekken (en zelfs ijzer- en mangaanconcreties). Eveneens is er ontkalking van de top van de oeverafzettingen opgetreden. Incidenteel is een laklaag aanwezig in de top van de klei (bijv. in de boringen 31, 32, 33, 34 en 61). De oeverafzettingen zijn tot circa 150 cm -Mv aangetroffen. In de top van de oeverafzettingen is in het plangebied een circa 40 cm dikke bouwvoor gevormd. De goed ontwikkelde oeverafzettingen moeten gezien de rijping ervan droog hebben gelegen. De oeverafzettingen zijn daarmee na vorming aantrekkelijke woonplekken geweest vanwege de hogere ligging ten opzichte van de omgeving. De zandige oeverafzettingen zijn daarnaast makkelijk bewerkbaar ten opzichte van de zwaardere komafzettingen. In negen van de honderd boringen zijn geen oeverafzettingen aangetroffen. Ter hoogte van boring 10 is een sloot gegraven die naderhand weer is dichtgegooid. In de boringen 20, 22 en 23 is de gehele oever opgenomen in de bouwvoor. In de boringen 41, 42, 43 en 44 ontbreken de oeverafzet tingen ook. Deze boringen zijn gezet ten zuidoosten van de batterij aan het Gein-Noord. Uit het veldonderzoek blijkt dat het maaiveld hier circa 70 cm lager ligt dan in de omliggende perce len. De oeverafzettingen zijn hier afgegraven om de batterij te maken. In boring 66 is een opgevul de restgeul (een niet meer functionerende rivierloop die langzaam dichtslibt) aangetroffen. code
landschapselement
beschrijving
Ma
Meerbodem (organisch)
Dit profiel bestaat tot 4 m -Mv uit oeverafzettingen met daaronder gyttja- en detritusveen
Ka1
Meerbodem (klastisch)
Dit profiel bestaat tot 4 m -Mv uit oeverafzettingen met daar onder gelami neerde siltige kleien met daarin een circa 1,5 m dikke zandlaag
Ka2
Meerbodem (klastisch)
Dit profiel bestaat tot 4 m -Mv uit oeverafzettingen met daaronder gelami neerde, siltige kleien
Ka3
Meerbodem (klastisch)
Dit profiel bestaat tot 4 m -Mv uit oeverafzettingen met daaronder een uiterst siltig kleipakket en daaronder een gelamineerde zandlaag
Fs1
Rivier
Dit profiel bestaat tot 4 m -Mv uit oeverafzettingen en soms geulafzettingen met daaronder beddingzand. Beddingzand komt binnen ca. 120 cm -Mv voor
Fs2
Rivier
Dit profiel bestaat tot 4 m -Mv uit oeverafzettingen en soms geulafzettingen met daaronder beddingzand. Beddingzand komt binnen ca. 150 cm -Mv voor
Fs3
Rivier
Dit profiel bestaat tot 4 m -Mv uit oeverafzettingen en soms geulafzettingen met daaronder beddingzand. Beddingzand komt binnen ca. 180 cm -Mv voor
Fs4
Rivier
Dit profiel bestaat tot 4 m -Mv uit oeverafzettingen en soms geulafzettingen met daaronder beddingzand. Beddingzand komt rond 2 m -Mv of dieper voor
Tabel 4. Beschrijving van de verschillende profieltypen in het plangebied.
4.2.2 Legenda van de profieltypen Om de opeenvolging van de hierboven beschreven lagen (‘profielopbouw’) overzichtelijk weer te geven, worden profieltypen gebruikt (figuur 5). Voor alle profieltypen geldt dat de top bestaat uit oeverafzettingen. De boringen zonder oeverafzettingen staan in figuur 5 aangeven met een kruis. De profieltypen van de organische meerbodem (Ma) en de klastische meerbodems (Ka1, Ka2 en Ka3) zijn gebaseerd op de beschrijvingen hierboven.
41
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
De fluviatiele profieltypen (Fs1-Fs4) zijn gebaseerd (met aanpassingen) op de profieltypen van Berendsen (1982). Bij de fluviatiele profieltypen wordt vooral gekeken naar de diepte van het beddingzand. Op de beddingafzettingen komen oeverafzettingen en soms geulafzettingen voor. In tabel 4 worden de verschillende profieltypen van boven naar beneden besproken.
4.2.3 Bodemverstoringen In de boringen 45, 46 en 47 ten zuiden van Gein-Noord 29 is tussen 0 en 70 cm -Mv zandbijmenging, (mariene) schelpen, grind, sintels, natuursteen en mortel gevonden. Opvallend is dat de grond zeer stevig is en dat hieronder (tussen circa 70 en 130 cm -Mv) veel ijzerconcreties voorkomen. 6 Het pakket met stenen en grind tussen 0 en circa 70 cm -Mv wordt geïnterpreteerd als opgebracht materiaal. Hieronder bevindt zich de natuurlijke ondergrond. Eronder lijkt een deel te zijn afgegraven, net als in het gebied ernaast (boringen 41, 42, 43 en 44), voor de bouw van de batterij. De overige waargenomen verstoringen in het plangebied blijven beperkt tot de bouwvoor c.q. de ploeglaag, die de bovenste 30-50 cm van het plangebied vormt.
4.3 Paleogeografische reconstructie van het plangebied Uit het aardwetenschappelijk onderzoek uitgevoerd door Bos e.a. (2009) blijkt dat het plangebied tussen 3500 en 2800 jaar geleden in een veenmeer lag. Uit het veldonderzoek blijkt dat het veenmeer voor een deel was opgevuld met organische, lacustriene afzettingen. Deze afzettingen worden in dit rapport tot de organische meerbodemafzettingen gerekend (§ 4.2.1.; figuur 5: profieltype Ma). Uit het onderzoek van Bos e.a. (2009) blijkt eveneens dat de Angstel zich rond 800 voor Chr. heeft gevormd (zie figuur 2b). Het veenmeer in het plangebied raakte tussen 800 en 200 voor Chr. opgevuld met sediment vanuit deze rivier (zie figuur 2b-c). De Angstel stroomde op de plek waar nu Abcoude ligt het veenmeer in. Daar ontstond onder water een soort delta (Bos, 2010b). Zand werd vlak bij de monding afgezet en klei verder weg, doordat klei langer in suspensie kon blijven. Omdat het meer bij het uitmondingspunt dichtslibde, verplaatste de delta zich in noordelijke richting. In het dichtgeslibde deel vormden zich op de delta naast de hoofdgeul kleinere nevengeulen. Deze geulen verplaatsten voortdurend hun ligging. Vanwege de verplaatsing van de delta alsmede de vorming en verplaatsing van de (kleinere) geulen is soms in dicht bij elkaar geplaatste boringen sprake van grote lithologische verschillen. In dit rapport worden de afzettingen geassocieerd met de klastische opvulling van het meer gerekend tot de Klastische afzettingen in het veenmeer (§ 4.2.1: afzetting II). Deze afzettingen staan als profieltypen Ka1-3 aangegeven op figuur 5. Tijdens de opvulling van het veenmeer stroomde de Angstel vanaf het plangebied richting Nigtevecht en daarna richting het Oer-IJ (zie figuur 2b). De Angstel vormde in het plangebied een zandige bedding (§ 4.2.1: afzetting III) en bijbehorende geulen (§ 4.2.1: afzetting IV). De beddingafzettingen staan weergegeven op figuur 5 met de codes Fs1-Fs4 (tabel 4). Vanaf het moment dat het veenmeer in het plangebied was opgevuld en de Angstel haar loop gekozen had, vormden zich langs de Angstel oeverafzettingen (§ 4.2.1: afzetting V). De vorming van de oevers moet gezien het ontstaan van de Vecht rond 200 voor Chr. voltooid zijn, aangezien vanaf toen sedimenttoevoer naar de Angstel nagenoeg nihil was (zie figuur 6
Figuur 4 betreft een luchtopname van 08-05-2008, waarop duidelijk te zien is dat ter plaatse van de boringen 45, 46 en 47 grond is opgebracht (bron: Google EarthTM).
42
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
2c). Een groot deel van de oevers heeft relatief hoog en droog in het landschap gelegen, getuige de bodemvorming en rijpingsverschijnselen die in de oeverafzettingen waargenomen zijn. In het plangebied zijn geen aanwijzingen gevonden voor een vernatting in de Romeinse tijd (zoals veenlagen op de oeverafzettingen).
4.4 Archeologie 4.4.1 Archeologische indicatoren Veel van de aangetroffen archeologische indicatoren zijn afkomstig uit de bouwvoor (de top van meestal verploegde oeverafzettingen) en in de nog intacte oeverafzettingen. In bijna alle boringen is in de bouwvoor bouwpuin aangetroffen. De aanwezigheid van bouwpuin is echter geen concrete aanwijzing voor een vindplaats omdat bouwpuin vaak op een perceel terecht is gekomen bij landbewerking. In bijlage 2 zijn alleen boringen met relevante archeologische indicatoren opgenomen. Boringen met alleen bouwpuin in de bouwvoor zijn niet meegenomen. Tijdens het veldonderzoek zijn ook enkele fragmenten aardewerk aangetroffen (tabel 5; determinatie F. van der Wal).
boring 15
diepte (cm -Mv)
materiaal
begindatering
einddatering
aantal
oppervlaktevondst
Kogelpot
725
1500
1
Roodbakkend geglazuurd aardewerk
1050
Heden
1
Steengoed
1250
1650
1
Kleipijpje
1500
1850
1
725
1500
1
-
-
1
18
oppervlaktevondst
Kogelpot
21
50
Verbrand leem
27
0-20
Roodbakkend geglazuurd aardewerk
1050
Heden
1
Steengoed
1250
1650
1
Verbrand leisteen
1500
Heden
2
Roodbakkend geglazuurd aardewerk
1050
Heden
2
-
-
1
27
60-80
Verbrand vuursteen
56
20-30
Kogelpot
725
1500
1
94
50-70
Roodbakkend geglazuurd aardewerk
1050
Heden
6
Steengoed
1250
1650
1
1050
Heden
2
-
-
3
1050
1250
1
-
-
4
1050
1250
1
137
0-65
Roodbakkend geglazuurd aardewerk
139
0-30
Verbrand leem
140
30-70
Paffrath aardewerk Bot
141
oppervlaktevondst
Paffrath aardewerk
Tabel 5. Overzicht van het aardewerk aangetroffen tijdens het veldonderzoek (zie figuur 5 voor de ligging van de boringen).
43
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
P
0.$YZRU
Figuur 7. Overzichtskaart met daarop de archeologische vindplaatsen en de niet onderzochte delen.
44
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
4.4.2 Archeologische vindplaatsen traject Spoorlijn-Velterslaan Op basis van de aangetroffen archeologische indicatoren, de lithologie en de visuele inspectie zijn in het traject Spoorlijn-Velterslaan tien vindplaatsen onderscheiden (tabel 6). Deze vind plaatsen zijn in deze tabel ingedeeld op hun locatie (Gein-Noord en Gein-Zuid) en worden besproken vanaf Abcoude richting Velterslaan (figuur 7).
Gein-Noord vindplaats
diepteligging en dikte
archeologische indicatoren in:
globale datering vindplaats
1
0 - 90 cm -Mv
bouwvoor en terplagen
onbekend
2
0 - 70 cm -Mv
bouwvoor en oeverafzettingen
Middeleeuwen - Nieuwe tijd
3
0 - 100 cm -Mv
bouwvoor en oeverafzettingen
Middeleeuwen
4
0 - 105 cm -Mv
bouwvoor en oeverafzettingen
Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd
5
25 - 75 cm -Mv
oeverafzettingen
onbekend
6
0 - 80 cm -Mv
bouwvoor en terplagen
Middeleeuwen
7
0 - 85 cm -Mv
bouwvoor en puinlaag op oever afzettingen
Nieuwe tijd
Vindplaats
diepteligging en dikte
archeologische indicatoren in:
globale datering vindplaats
8
30 - 60 cm -Mv
bouwvoor en oeverafzettingen
onbekend
9
0 - 75 cm -Mv
bouwvoor en terplagen
Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd
10
0 - 70 cm -Mv
bouwvoor en oeverafzettingen
Late Middeleeuwen
Gein-Zuid
Tabel 6. Overzicht van de archeologische vindplaatsen.
Deelgebied Gein-Noord Vindplaats 1: in het grasland ten zuidwesten van Gein-Noord 22 is een verhoging in het reliëf aan het maaiveld zichtbaar. In de boringen 7, 8 en 9 zijn vlak onder de bouwvoor cultuurlagen aangetroffen die zijn geïnterpreteerd als terplagen. In de boringen zijn onder de bouwvoor tot 90 cm -Mv houtskool en kleine fragmenten bouwpuin aangetroffen. Waarschijnlijk gaat het om een huisterp. Een nauwkeurige datering is door het ontbreken van diagnostisch archeologisch materiaal niet mogelijk. Vindplaats 2: in de boomgaard ten oosten van Gein-Noord 24 zijn in de boringen 15, 16, 140 en 141 in de bouwvoor en de oeverafzettingen tussen 0 en 70 cm -Mv archeologische indicatoren aangetroffen. Het gaat om houtskool, kleine fragmenten baksteen, onverbrand bot en aardewerk. In boring 140 is tussen 30 en 70 cm -Mv een klein fragment Paffrath-aardewerk gevonden, dat dateert tussen circa 1050 en 1250 na Chr. (tabel 4). Ook aan het maaiveld zijn op deze locatie baksteenfragmenten, bot, een gebroken kleipijp en enkele fragmenten aardewerk gevonden. Het aardewerk betreft een fragment van een kogelpot (circa 725-1500 na Chr.), een fragment Paffrath-aardewerk en roodbakkend geglazuurd en steengoed-aardewerk uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd. Op basis van dit aardewerk is vindplaats 2 vermoedelijk ook in deze periode te dateren. Vindplaats 3: in het grasland ten noordoosten van Gein-Noord 24 zijn in de boringen 18, 19, 20, 21, 22, 142, 143 en 144 archeologisch indicatoren aangetroffen. In de bouwvoor en in de oeverafzettingen zijn tot circa 1 m -Mv fragmenten houtskool, verbrande leem en puin aange troffen.
45
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
YLQGSODDWVQXPPHU
ERRUQXPPHU
ERULQJ
YLQGSODDWV
OHJHQGD
93
+$DFKJBILJBYSBNDGPLQ
P
93
Figuur 8. Vindplaats 4 en het huis dat staat afgebeeld op de kadastrale minuut getekend tussen 1811-1832 (nummer 26, Abcoude, Utrecht, sectie A, blad 1).
46
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Rond boring 18 is tijdens een oppervlaktekartering een stukje leisteen en een fragment kogelpot-aardewerk gevonden. In de boringen 21, 142, 143 en 144 zijn in de bouwvoor houts kool, verbrande leem, verbrand bot en fragmenten bouwpuin aangetroffen. Mogelijk dateert de vindplaats uit de Middeleeuwen. Vindplaats 4: in de boomgaard ten westen van Gein-Noord 27 heeft volgens de kadastrale minuut tussen 1811 en 1832 een huis gestaan (nummer 26, Abcoude, Utrecht, sectie A, blad 1; figuur 8). Het huis staat niet meer afgebeeld op de Topografische Militaire Kaart uit 1849. Het huis is vermoedelijk tussen circa 1832 en 1849 gesloopt. In de boringen 26, 27 en 148 zijn tot circa 105 cm -Mv archeologische indicatoren aangetroffen in zowel de bouwvoor als de oeverafzettingen. Het gaat om houtskool, aardewerk en bouwpuin (grind, baksteen en verbrande leisteen). Het aardewerk bestaat uit roodbakkend geglazuurd aardewerk en steengoed (tabel 5). Gezien de continuïteit van de woonplaatsen langs het Gein (in verband met de voortdurende vernatting) heeft hier naar verwachting ook vòòr 1811 bewoning plaatsgevonden. Daarom kunnen hier naar verwachting bewoningssporen voorkomen vanaf de Late MiddeleeuwenNieuwe tijd. Vindplaats 5: in de boringen 31 t/m 35 is direct onder de bouwvoor in oeverafzettingen tussen circa 25 en 70 cm -Mv een donkergrijze, humeuze laag aangetroffen met houtskool en bouwpuin. Deze laag vormt een sterke aanwijzing voor het feit dat hier archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn. Een nadere datering is door het ontbreken van dateerbaar archeologisch materiaal niet mogelijk. Vindplaats 6: in een grasland ten noordoosten van Gein-Noord 35 is aan het maaiveld een duidelijke verhoging in het reliëf waar te nemen. Op dit perceel zijn de boringen 56, 57, 133 en 134 gezet. In boring 56 is in de oeverafzettingen tussen 20 en 60 cm -Mv bouwpuin en houts kool aangetroffen en tussen 20 en 30 cm -Mv een fragment van een kogelpot (tabel 5). In boring 57 is tussen 20 en 40 cm -Mv houtskool en bouwpuin aangetroffen. In de boringen die zijn gezet op de verhoging (boringen 133 en 134) is een tot 80 cm -Mv dikke terplaag aange troffen. Deze terplaag bestaat uit humeuze, uiterst siltige klei met houtskool en bouwpuin. De verhoging met archeologische indicatoren wordt geïnterpreteerd als een opgehoogde woon plaats uit de Middeleeuwen op basis van het aangetroffen aardewerk. Vindplaats 7: in de boringen 58 t/m 65 is vanaf het maaiveld tot 85 cm -Mv een pakket donkerbruingrijze klei gevonden met daarin houtskool en veel fragmenten bouwpuin (o.a. baksteenfragmenten en mortel). Aan de hand van de kadastrale minuut uit 1811-1832 valt af te leiden, dat vlakbij de boringen een weg gelegen heeft (OAT: ‘weg als bosch’; nummer 113 op Abcoude, Utrecht, sectie A, blad 1). De archeologische indicatoren uit de boringen zijn ver moe delijk te relateren aan deze weg. Wanneer deze weg is aangelegd is, is niet met zekerheid te zeggen.
Deelgebied Gein-Zuid Vindplaats 8: in de boringen 75 t/m 79 is in een cultuurlaag in de top van de oeverafzettingen tussen 30 en 60 cm -Mv houtskool, een zeer klein fragment aardewerk (niet verzameld) en bouwpuin aangetroffen. Het aardewerk is in boring 75 aangetroffen (circa 30 tot 60 cm -Mv). De cultuurlaag wijst mogelijk op het voorkomen van een nederzetting. Een nauwkeurige datering is door het ontbreken van diagnostische (dateerbare) archeologische resten niet mogelijk.
47
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Vindplaats 9: boring 90 is gezet direct ten oosten van de boerderij Gein-Zuid 12. De boerderij staat zichtbaar op een terp, waarop boring 90 is gezet. In de boring is vanaf het maaiveld tot 75 cm -Mv een opgebrachte laag (terplaag) aangetroffen: een donkerbruingrijze, uiterst siltige kleilaag met houtskool en fragmenten bouwpuin. Deze ophooglaag dateert waarschijnlijk uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd, waarin archeologische resten te verwachten zijn die te relateren zijn aan een boerennederzetting (gebouwen, bijgebouwen, erfafscheidingen, etc.). Vindplaats 10: ongeveer 120 m ten oosten van Gein-Zuid 12 zijn de boringen 94, 137, 138 en 139 gezet. In boring 94 zijn in de oeverafzettingen tussen 50 en 70 cm -Mv fragmenten aardewerk (roodbakkend geglazuurd en steengoed), houtskool en fragmenten bouwpuin aangetroffen. In boring 137 is tussen 0 en 65 cm -Mv roodbakkend geglazuurd aardewerk en baksteen aangetroffen (tabel 5). In boring 139 is in de bouwvoor (0-30 cm -Mv) houtskool, fragmenten bouwpuin en een stukje verbrand leem aangetroffen. Vermoedelijk betreft het bij vindplaats 10 een laat-middeleeuwse huisplaats.
48
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
5 Terugkoppeling op de verwachting Uit het booronderzoek blijkt, zoals op basis van het bureauonderzoek werd verwacht, dat in bijna het hele plangebied goed ontwikkelde, bewoonbare oeverafzettingen voorkomen. De top van deze 7 afzettingen is in de meeste gevallen direct onder het maaiveld aanwezig en deze afzettingen zijn
over het algemeen aangetroffen tussen 0 en 1,0 m –Mv; ze zijn nog grotendeels intact in de ondergrond aanwezig. Uit de beide veldonderzoeken die in het plangebied hebben plaatsgevonden, zijn in het traject Velterslaan-Driemond en het traject Spoorlijn-Velterslaan in totaal 21 vindplaatsen aangetroffen (onderhavig rapport: vindplaatsen VP1-VP10; Akkerman, 2006: vindplaatsen I-VII en A1-A4; zie figuur 5). In het traject Velterslaan-Driemond gaat het om zeven verhoogde huisplaatsen uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd en vier locaties met een duidelijke antropogene laag (Akkerman, 2006). Een deel van deze vindplaatsen overlapt met AMK-terreinen die in dit tracé liggen. 8 In het traject Spoorlijn-Velterslaan zijn zeven vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd en drie vindplaatsen met een onbekende datering aangetroffen. Het merendeel van deze vind plaat sen ligt op de noordzijde van de oevers van het Gein. Hiervoor is vooralsnog geen logische verklaring te geven. De aanwezigheid van de vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd in deze tracé-delen ligt volledig in lijn met de archeologische verwachting op basis van het bureauonderzoek. Ook gold op basis van het bureauonderzoek voor het plangebied een hoge archeologische ver wachting voor vindplaatsen uit de IJzertijd. Tijdens het veldonderzoek zijn hier echter geen concrete aanwijzingen voor gevonden. Wel is tijdens het booronderzoek de aanwezigheid van goed ontwikkelde en nog intacte oeverafzettingen in het plangebied aangetoond, die voor bewoning in deze periode aantrekkelijk zijn geweest. Het valt daardoor niet uit te sluiten dat in het plangebied vondstarme en/of kleine nederzettingen uit deze periode aanwezig zijn. In het tracédeel Spoorlijn-Kern Abcoude heeft in het kader van onderhavig onderzoek geen veldonderzoek plaatsgevonden. Omdat dit deel in de historische kern ligt, is het al opgenomen op de AMK. Daarmee is dit deel te beschouwen als een archeologische vindplaats met boven of ondergrondse bouwhistorische resten en archeologische sporen en voorwerpen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
7 8
Een overzicht van de geomorfologische eenheden in het plangebied is te vinden in figuur 3 en het rapport van Akkerman (2006). De begrenzing van het AMK-terrein is meegenomen in het vaststellen van een vindplaats binnen het plangebied.
49
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
50
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
6 Dijkverbetering en archeologie Binnen de geplande dijkverbetering, zoals deze nu in de variantennota (Stolker & Heijn, 2010) naar voren komt, worden vier werkzaamheden voorgesteld: - Een kruinverhoging tot circa 30 cm op de verschillende gedeelten van de dijk (variant A). - De demping en vergraving van de teensloot bij landelijke percelen (weilanden). De diepte van een nieuw aan te leggen sloot bedraagt 1,5 m -Mv (maximaal 2,0 m -Mv; variant B3). - Het plaatsen van een constructief scherm (palenscherm) halverwege de teensloot en de (gedeeltelijke) demping van de bestaande teensloot tussen scherm en de dijk (zonder herbegraving, Variant D t). - Verleggen van kabels en leidingen. 9
6.1 Kruinverhoging tot 30 cm van delen van de dijk Het opbrengen van grond, met name in een gebied waar relatief inconsistente sedimenten in de ondergrond aanwezig zijn (zoals veen en klei), kan leiden tot zetting. De druk die nieuw opgebrachte grond creëert op de bestaande bodem, zorgt ervoor dat de oorspronkelijke sedimenten worden samengedrukt en water en lucht uit de poriën wordt geperst. Hierdoor kunnen in de bodemlagen vervormingen optreden. Archeologisch gezien betekent dit dat ook vindplaatsen door de verdrukking worden aangetast, enerzijds door het fysiek samendrukken van de archeologische (laag)pakketten, anderzijds door de veranderende waterhuishouding. In het laatste geval wordt de oorspronkelijke conservering van de vindplaats aangetast door onder andere reductie en (wellicht) aanvoer van voor het lokale bodemmilieu ‘vreemde’ stoffen. De voorgenomen hoeveelheid op te brengen grond (maximaal 30 cm) vormt onder deze omstandigheden echter naar verwachting geen bedreiging voor het bodemarchief. In de eerste instantie heeft zetting ter plaatse van de bestaande dijk reeds plaatsgevonden. Ten tweede is de verwachting dat de hoeveelheid op te brengen grond (30 cm) slechts een minimale zetting zal veroorzaken en daarmee geen schade aan het archeologisch bodemarchief zal toebrengen (Huisman e.a., 2011).
6.2 De demping en vergraving van de teensloot In delen langs het traject zal de bestaande teensloot aan de dijk worden gedempt en zal een nieuwe sloot gegraven worden. De bovengrond zal bij het aanleggen van de nieuwe teensloot tot maximaal 2,0 m -Mv worden afgegraven. Uit het veldonderzoek blijkt dat archeologische resten op de vindplaatsen zich binnen 1,0 m -Mv kunnen bevinden. Het graven van een sloot vormt derhalve een directe bedreiging voor het archeologisch bodemarchief. De demping van de oude teensloot vormt daarentegen geen bedreiging voor eventueel archeologische vindplaatsen, aan gezien daarbij alleen sprake is van (her)opvulling. Dempen van de sloten dient wel vanaf de huidige dijk 9
Als ook buiten de bestaande dijk grond wordt opgebracht (varianten B1 en B2), is het raadzaam om voor de ophoging droog, luchtdoorlatend sediment te gebruiken, bij voorkeur zand, om reductieverschijnselen in het potentieel archeologisch niveau te voorkomen.
51
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
te worden uitgevoerd omdat anders kans is op het verrijden van de ondergrond. Hierdoor kan de ondergrond worden verstoord.
6.3 Het plaatsen van een constructief scherm (palenscherm) Een derde maatregel die in de variantennota aan bod komt, is het plaatsen van een palen scherm. Dit palenscherm wordt op locaties geplaatst waar sprake is van beperkte werkruimte om de teensloot te verleggen (o.a. bij erven). Het palenscherm bestaat uit een serie palen die vlak aaneen in de grond worden geplaatst tot circa 6 m -Mv. Als grondverdringende maatregel vormt dit in principe archeologisch gezien een verstoring. Het doordringen van de bodem (en daarmee even tuele vindplaatsen) zorgt namelijk voor een fysieke verstoring van de vindplaats. Tevens treedt door de plaatsing van het scherm lokaal een verandering in vochthuishouding op. Dit kan leiden tot aantasting van archeologische resten in de bodem. Het palenscherm wordt echter volgens de variantennota specifiek in de bestaande teensloot geplaatst (Stolker & Heijn, 2010). Uit het veldonderzoek is gebleken dat eventuele archeologische resten tot circa 1,0 m -Mv te verwachten zijn. Ter plaatse van de huidige teensloot zullen archeologische resten (indien aanwezig) reeds vergraven zijn, waardoor lokaal geen sprake meer kan zijn van een vindplaats. Het plaatsen van een constructief scherm in de teensloot vormt in dit geval daarom geen bedreiging voor eventuele archeologische resten in de bodem.
6.4 Mitigerende maatregelen Uit bovenstaande uiteenzetting van de maatregelen blijkt dat het graven van de nieuwe teensloot (en het eventueel verleggen van kabels en leidingen) de enige ingreep is die directe gevolgen heeft voor de te verwachten archeologische resten langs het Gein. Door het graven van de sloten worden eventuele archeologische resten verstoord. Als mitigerende maatregelen, het voorkomen of reduceren van de negatieve effecten van het aanleg gen van de sloten door het treffen van maatregelen, is een mogelijkheid om geen sloten aan te leggen ter hoogte van de archeologische vindplaatsen. Omdat archeologische waarden niet elders kunnen worden aangelegd of verplaatst, zoals dat wel geldt voor natuurwaarden, zijn er geen compenserende maatregelen mogelijk. Wanneer behoud van de vindplaatsen ten behoeve van de te graven sloot niet tot de mogelijkheden behoort, zal aanvullend onderzoek nodig zijn om meer inzicht te krijgen in de ligging, omvang, aard, ouderdom en mate van conservering van de te vergraven vindplaatsen.
52
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
7 Conclusies en aanbevelingen
7.1 Inleiding Namens Waternet heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van Witteveen+Bos Raadgevende Ingenieurs een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de voor genomen dijkverbetering langs de rivier het Gein (gemeente De Ronde Venen). Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode mei t/m juli 2011 en bestond uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennende/karterende vorm). Er is tijdens het onderzoek geen aanleiding gezien te twijfelen aan de resultaten van de onderzoeken die door ARCADIS in het plangebied zijn uitgevoerd (Akkerman, 2006; Akkerman & Kuit, 2009). De resultaten konden daarom binnen dit onderzoekskader worden gebruikt.
7.2 Conclusies De conclusies van het onderzoek worden in deze paragraaf gegeven in de vorm van de antwoorden op de onderzoeksvragen zoals deze zijn geformuleerd in § 1.4: 1.
Welke gegevens met betrekking tot archeologische waarden zijn reeds over het plangebied bekend? Het plangebied betreft het Gein, een voormalige loop van het Vecht-Angstel systeem, die actief is geweest tussen 800 en 200 voor Chr. De oevers van deze loop vormden in die tijd aantrekkelijke locaties voor prehistorische bewoning vanwege de relatief hogere ligging in een over het algemeen vochtig gebied. Dit blijkt uit het voorkomen van vindplaatsen uit de IJzertijd in de directe omgeving van het plangebied. Vanaf 200 voor Chr. stopte de Angstel als actieve rivier, waardoor het gebied geleidelijk onder invloed van de relatieve zeespiegel stijging ‘verdronk’ en veenvorming optrad. Mogelijk dat er nog in de Romeinse tijd bewoning heeft plaats kunnen vinden, maar daar zijn geen aanwijzingen voor. Vanaf de Late Middel eeuwen is het plangebied weer bewoond, toen het gebied werd ontgonnen. Rond 1000 na Chr. ontstond Abcoude. Vlak daarna zijn op de oevers van het Gein vanaf de Late Middel eeuwen boerennederzettingen gesticht. Sommige van deze boerennederzettingen zijn als gevolg van de toenemende waterproblematiek in het gebied verlaten, andere zijn opgehoogd tot terpen, die nog zichtbaar in het landschap zijn en soms tot vandaag de dag nog bewoond zijn gebleven.
2.
Hoe ziet de geologische en bodemkundige opbouw van het plangebied eruit? In het plangebied zijn afzettingen van de Angstel (oever-, crevasse-, geul- en bedding af zettingen) aanwezig. Buiten deze afzettingen komen organische en klastische meerafzettingen voor. In de oeverafzettingen is bodemvorming opgetreden.
53
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
3.
Is de bodemopbouw in het plangebied zodanig intact dat archeologisch vervolgonderzoek zinvol is? Ja: in het gebied bevinden zich in grote delen van het plangebied goed ontwikkelde oeverafzettingen direct onder de bouwvoor. Deze kunnen uitermate geschikt zijn geweest voor bewoning. Tijdens het booronderzoek zijn op diverse locaties archeologische resten aangetroffen tussen 0 en 1,0 m -Mv.
4.
Zijn in het plangebied tot 250 cm -Mv archeologisch relevante geo(morfo)logische eenheden of archeologische resten aanwezig die (mogelijk) bedreigd worden door de geplande inrichting? Tijdens het booronderzoek zijn in het plangebied (in de trajecten Spoorlijn-Velterslaan en Velterslaan-Driemond) op in ieder geval 21 locaties cultuurlagen en/of archeologische resten op goed ontwikkelde oeverafzettingen gevonden tussen 0 en 1,0 m -Mv. De resten variëren van fragmenten houtskool tot bouwpuin en aardewerk uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd.
5.
Op welke diepte bevinden zich de archeologisch interessante lagen? De archeologische indicatoren zijn tussen 0 en 1,0 m -Mv aangetroffen. De archeologisch interessante lagen bevinden zich dus direct onder de bouwvoor.
6.
Zijn er aanwijzingen voor (grotere) archeologische nederzettingsterreinen? In het traject zijn 21 vindplaatsen aanwezig. Daarvan zijn er tien tijdens onderhavig booronderzoek aangetroffen en elf tijdens reeds eerder verricht onderzoek. Zie figuur 5 voor de ligging van deze vindplaatsen. Tevens kan de bebouwde kom van Abcoude in het traject Kern Abcoude-Spoorlijn worden aangemerkt als nederzettingsterrein.
7.
Indien vindplaatsen worden aangetroffen: wat is de diepteligging, dikte en stratigrafische positie van de archeologische laag waarin de archeologische indicatoren zijn aangetroffen? Deze informatie is voor het traject Spoorlijn-Velterslaan per vindplaats uitvoerig behandeld in § 3.3. In tabel 6 wordt een samenvatting gegeven. Voor de vindplaatsen in het traject Velterslaan-Driemond wordt verwezen naar Akkerman (2006).
8.
Op welke manier dient bij eventuele grondwerkzaamheden met archeologische waarden te worden omgegaan? Zoals in hoofdstuk 6 uiteen is gezet, vormt het graven van de nieuwe teensloot (en het eventueel verleggen van kabels en leidingen) als ingreep een bedreiging voor het archeologisch bodemarchief ter plaatse van de archeologische vind plaatsen. Door geen sloten te graven of kabels en leidingen te verleggen op de locaties van de vindplaatsen, blijven de archeo logische resten aldaar behouden. Wanneer dit niet mogelijk is, is aanvullend archeologisch onderzoek nodig om deze te begrenzen en om te bepalen of de vindplaatsen behoudenswaardig zijn (zie § 7.3).
9.
Is in het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk en welke methoden zouden hierbij kunnen worden ingezet? Deze vraag worden in onderstaande § 7.3 behandeld.
54
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
7.3 Aanbevelingen In het traject zijn langs het Gein 21 vindplaatsen aangetroffen: tien in het traject Spoorlijn-Velterslaan en elf in het traject Velterslaan-Driemond. Wanneer ter plaatse van deze locaties graafwerkzaamheden worden gepland (het graven van een teensloot), wordt geadviseerd om de archeologische waarde en daarmee de behoudenswaardigheid van de vindplaatsen te bepalen. Aan de hand van dit onderzoek kan de waardering uitgevoerd worden. De beste methode om tot een waardering te komen, is door ter plaatse van de vindplaatsen langs het traject een proefsleuf te graven.10 Het voordeel van deze methode is dat voorafgaand aan de graafwerkzaamheden het mogelijk is delen van de vindplaatsen te ‘deselecteren’.11 Nadeel van deze methode is echter dat dit veldonderzoek voorafgaand aan de graafwerkzaamheden voor de sloot zal moeten plaatsvinden. De vraag hierbij is in hoeverre betredingstoestemming voor de desbetreffende percelen te verkrijgen is wanneer zwaar materieel nodig is voor het archeologisch onderzoek. Een andere mogelijkheid is het opgraven van de vindplaatsen (onder beperking van de omvang van de sloot), hetzij tegelijkertijd, hetzij vooruitlopend op de werkzaamheden. Voordeel hiervan is dat (nagenoeg) geen sprake is van een gescheiden onderzoek, waardoor het onderzoek in dezelfde periode als het aanleggen van de sloot zou kunnen plaatsvinden. Bij een opgraving is Waternet als verstoorder wel verantwoordelijk voor de borging van alle archeologische sporen en vondsten die worden aangetroffen tijdens het onderzoek.12 Voor de gebieden met niet verstoorde oeverafzettingen wordt een ‘passieve’ archeologische begeleiding geadviseerd. Door de archeologische potentie van het gebied en de kennislacunes met betrekking tot de Vroege IJzertijd en Romeinse tijd (Kok, 2009) biedt de aanleg van de sloot een unieke kijk op het archeologisch verleden van het Gein. Het voorkomen van vondstarme vind plaatsen, vindplaatsen zonder cultuurlaag en off-site structuren valt met name voor vindplaatsen uit de periode Vroege IJzertijd t/m Romeinse tijd niet uit te sluiten, aangezien dergelijke vindplaat sen niet of nauwelijks met booronderzoek aan te tonen zijn. De archeologische begeleiding heeft tot doel eventueel aanwezig archeologisch vondstmateriaal te verzamelen en sporen te documenteren. Aanbevolen wordt om op de percelen waarvoor geen betredingstoestemming is verleend alsnog een gecombineerd verkennend- en karterend booronderzoek uit te voeren. Geadviseerd wordt om hierbij dezelfde strategie te volgen als voor de wel onderzochte delen. Als een archeologisch karterend booronderzoek niet mogelijk is op deze percelen, dient bij de aanleg van de sloten een ‘actieve’ archeologische be geleiding plaats te vinden. Hierbij dient voorafgaand aan het graven van de sloten de bouwvoor verwijderd te worden om eventuele archeologische resten in kaart te brengen. Er wordt in dit geval een archeologische begeleiding conform het protocol Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) uit de KNA versie 3.2 aanbevolen (met een eventuele doorstart naar een opgraving). Het blijft bij het uitvoeren van een archeologisch 10
De sleuf wordt in principe aangelegd met een gladde, gesloten bak met een breedte van 1,6-2 m en zal maximaal tot een diepte van 1 m reiken. Omdat een sloot wordt aangelegd met een talud aan weerszijden kan ook gedacht worden aan het aanleggen van een ‘getrapte’ sleuf met aan het maaiveld een breedte van 2 m en onderin een breedte van (bijvoorbeeld) 1,0 m.
11
Bij het proefsleuvenonderzoek kan bepaald worden of en in hoeverre archeologische sporen al dan niet behoudenswaardig zijn en daarmee eventueel kunnen vervallen voor nader onderzoek. Dit kan leiden tot een besparing op de onderzoekskosten.
12
Dit vormt onder andere een financieel risico.
55
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
begeleiding mogelijk dat een archeologische vindplaats wordt ontdekt die ver volgens moet worden gedocumenteerd, hetgeen de aanleg van de sloot zal vertragen. Voor het gebied waar de oever is afgegraven om de batterij het Gein-Noord aan te leggen (het traject tussen de boringen 41 en 47), worden in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan. Indien bij de uitvoering van de werkzaam heden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Weten schap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS). Elke vorm van gravend onderzoek behoort conform de KNA versie 3.2 plaats te vinden op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Een PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog en te worden goedgekeurd door de bevoegde overheid, gemeente De Ronde Venen. Voor de overige werkzaamheden (de kruinverhoging van de dijk en het plaatsen van een palenscherm) bestaat de verwachting dat er geen sprake is van een verstoring van het archeologisch bodemarchief. Hiervoor worden geen aanvullende maatregelen voorgesteld. Dit geldt ook voor het traject Kern Abcoude-Spoorlijn, aangezien hier geen grondverstorende maatregelen zijn gepland. Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig bureau- en inventariserend veldonderzoek wordt door de gemeente De Ronde Venen een selectiebesluit genomen (contactpersoon: de heer S.B.P. Willemsen; deskundige namens bevoegd gezag: Milieudienst Zuidoost-Utrecht: de heer P.C. de Boer).
56
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Literatuur Akkerman, E., 2006. Inventariserend veldonderzoek archeologie kadeverbetering ’t Gein, Waternet. ARCADIS-Rapport 110403/NA6/002/001540/003. ARCADIS, Assen. Akkerman, E.& J. Kuit, 2009. Bureauonderzoek archeologie kadeverbetering het Gein fase 4. ARCADIS-Rapport 110403.001540.011B. ARCADIS, Assen. Berendsen, H.J.A., 1982. De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht: een fysisch-geografische studie. Utrechtse Geografische Studies (UGS) 25. Universiteit Utrecht, Utrecht. Berendsen, H.J.A., 1996. Fysisch-geografisch onderzoek: thema’s en methoden. Fysische geografie van Nederland. Van Gorkum, Assen. Beukeboom J. & D. Carasso, 1998, Het Gein, levensloop van een rivier. Uitgeverij Uniepers, Abcoude. Blijdenstijn, R., 2005. Tastbare tijd: cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht. PlanPlan, Amsterdam. Bos, I.J. e.a., 2009. Influence of organics and clastic lake fills on distributary channel processes in the distal Rhine-Meuse delta (The Netherlands). Palaeogeography, Palaeoclimato logy, Palaeoecology 284(3-4): 355-374. Bos , I.J., 2010a. Distal delta-plain successions. Architecture and lithofacies of lake fills and organics in the Holocene Rhine-Meuse delta, The Netherlands. Proefschrift Universiteit Utrecht. Bos , I.J., 2010b. Architecture and facies distribution of organic-clastic lake fills in the fluvio-deltaic Rhine-Meuse system, the Netherlands. Journal of Sedimentary Research 80(4): 339-356. Carosso-Kok, M., 1998. Bewoners van het Gein (pag. 66-77). In: Beukeboom e.a. (red.); Het Gein. Levensloop van een rivier. Uitgeverij Uniepers, Abcoude. Datema, R.R., 1987. Amstelland: een archeologische kartering, inventarisatie en waardering. RAAP-rapport 4. Stichting RAAP, Amsterdam. Deeben, J.H.C. (red.), 2008. De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), derde generatie. Rapportage Archeologische Monumentenzorg 155. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort (info: www.cultureelerfgoed.nl). Donkersloot-de Vrij, M., 1985. De Vechtstreek: oude kaarten en de geschiedenis van het landschap. Uitgeverij Heureka, Weesp. Feiken, H., 2005. De ontstaansgeschiedenis van het Vechtgebied met nadruk op het Vecht-Angstel systeem. Doctoraalscriptie Universiteit Utrecht, Utrecht. Feiken, H., 2009, IJzertijd-bewoning in een dynamisch landschap gevormd door Vecht en Angstel (Utr.). Paleo-Aktueel 19: 102-114. Graaf, K. van der, R.R. Datema & K. Anderson, 1990. Landschapsplan en archeologie in de provincie Utrecht. RAAP-rapport 43. Stichting RAAP, Amsterdam Heijn, K. & K. Bouanane, 2011. Opdrachtomschrijving ten behoeve van ingenieursdiensten dijkverbetering Het Gein. Overeenkomstnummer: OP210-2009 perceel A; volgnummer 016. Amsterdam. Huisman, D.J., J. Bouwmeester, G. de Lange, Th. van der Linden, G. Mauro, D. Ngan - Tillard, M. Groenendijk, T. de Ridder, C. van Rooijen, I. Roorda, D. Schmutzhart & R. Stoevelaar, 2011. De invloed van bouwwerkzaamheden op archeologische vindplaatsen. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Amersfoort
57
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Jansen, B. & A.J. Tol, 2005. Plangebied Hollandse Kade - Stationsgebied, gemeente Abcoude; een archeologisch onderzoek (inrichtings- en beheersadvies). RAAP-rapport 1170. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Jansen, H., 2006. Archeologisch onderzoek tracé drukriolering Abcoude. Grontmij Archeolo gische Rapporten 261. Grontmij, Houten Kloosterman, P., 2011. Toelichting archeologische beleidskaart gemeente De Ronde Venen. RAAPAdviesdocument 495. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Kok, R.S., 2009. De IJzertijd en Romeinse tijd van de Vechtstreek. Jaarboek 2008 van de archeologische afdeling Naerdincklant, Weesp. Mulder, E.F.J, de e.a., 2003. De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen. Nales, T., & R.J.M. van Genabeek, 2006. Rapport veldonderzoek Herwaardering Archeolo gische Monumentenkaart Provincie Utrecht: Laatmiddeleeuwse terreinen. BAAC-rapport. BAAC, Den Bosch. Nederlands Normalisatie-instituut, 1989. Nederlandse Norm NEN 5104, Classificatie van onverharde grondmonsters. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft. Schmal, H., 1998. Lijnen in het landschap (pag. 66-77). In: Beukeboom e.a. (red.); Het Gein. Levensloop van een rivier. Uitgeverij Uniepers, Abcoude. Stiboka, 1965. Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Blad 25 Oost, Amsterdam. Stiboka, Wageningen. Stolker, C. & K. Heijn, 2010. Dijkverbetering het Gein, samen op weg naar de oplossing. Variantennota. Waternet, Amsterdam Tol, A., P. Verhagen, A. Borsboom & M. Verbruggen, 2004. Prospectief boren; een studie naar de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van booronderzoek in de prospectiearcheo logie. RAAPrapport 1000. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam Weerts, H., P. Cleveringa & M. Gouw, 2002. De Vecht/Angstel, een riviersysteem in het veen. Grondboor & Hamer 3-4.
58
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Gebruikte afkortingen AHN
Actueel Hoogtebestand Nederland
AMK
Archeologische Monumenten Kaart
ARCHIS
ARCHeologisch Informatie Systeem
AVWK
Actieprogramma Veilige Waterkeringen
CHS
Cultuurhistorische Hoofd Structuur
CMA
Centraal Monumenten Archief
GHG
Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand
GLG
Gemiddeld Laagste Grondwaterstand
IKAW
Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden
IVO(-P)
Inventariserend Veld Onderzoek (Proefsleuven)
KICH
Kennis Infrastructuur Cultuur Historie
KLIC
Kabels en Leidingen Informatie Centrum
KNA
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
-Mv
beneden maaiveld
OAT
Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel
PvA
Plan van Aanpak
PvE
Programma van Eisen
SIKB
Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer
Verklarende woordenlijst antropogeen Ten gevolge van menselijk handelen (door mensen ge maakt/ver oor zaakt). crevasse Doorbraakgeul door een oeverwal. detritus Bezonken plantenresten. detritus gyttja Fijn organisch bezinksel in stilstaand, relatief diep water (meren). eerdgronden Laag met donkere, min of meer rulle grond, met organi sche en anorgani sche bestand delen. fluviatiel Door rivieren gevormd, afgezet. gyttja Organische meerafzetting (zie detritus-gyttja). Holoceen Jongste geologisch tijdvak (vanaf de laatste IJstijd: ca. 9700 jaar voor Chr. tot heden).
59
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
inversie (van reliëf) Verschijnsel waarbij relatief hoog (laag) gelegen gebieden door geolo gi sche of fysische processen laag (hoog) komen te liggen. inundatie Opzettelijk onder water zetten. klastisch sediment Sediment ontstaat door afbraak van oudere gesteenten, samengesteld uit delen en mineralen van het moedergesteente. kwel Door hydrostatische druk aan het opper vlakte treden van grond water. lacustrien Gevormd in of gebonden aan een meer. laklaag Geprononceerd vegetatieniveau met zwarte kleur en schelpachtige, glanzende breukvlakjes; vaak wordt de term ook gebruikt voor een vegetatieniveau i.h.a. oeverwal Langgerekte rug langs een rivier of kreek, ontstaan doordat bij het buiten de oevers treden van de stroom het grovere materiaal het eerst bezinkt. oeverafzetting Rug langs een rivier, bestaande uit overwegend kleiafzettingen. oxidatie Reactie met zuurstof (roesten/corrosie bij metalen; ‘verbranding’ bij veen). retranchement Veldschans, uitgegraven verschansing in het open veld. silt Gronddeeltjes ter grootte van 2 tot 50 μm. stroomgordel Het geheel van rivieroeverwal-, rivierbedding- en kronkelwaardafzettingen, al dan niet met restgeul(en). stroomrug Niet meer functionerende, dichtgeslibde rivierloop met bijbehorende oeverwallen welke als geheel door differentiële klink als een rug zichtbaar is. verbruining Verschijnsel waarbij door verwering van ijzerhoudende mineralen in de bodem ijzer vrijkomt dat rond de minerale delen wordt afgezet als een huidje van ijzeroxiden; dit treedt op in een (zwak) zuur milieu (dus na ontkalking).
60
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen Figuur 1. Ligging van het plangebied (gearceerd) met ARCHIS-waarnemingen (rood) en AMKterreinen (blauw) op de IKAW; inzet: ligging in Nederland. Figuur 2. De paleogeografische ontwikkeling van het Vechtgebied tussen 1500 voor Chr. en 1300 na Chr. (gebaseerd op Bos, 2010a). Figuur 3. (Voormalige) boerderijen langs het Gein (tussen Abcoude en Driemond). Figuur 4. (Voormalige) buitenplaatsen langs het Gein (tussen Abcoude en Driemond). Figuur 5. Resultaten veldonderzoek (a t/m f = Akkerman, 2006; A t/m E = onderhavig onder zoek). Figuur 6. Het gebied rond batterij het Gein-Noord waar opgebracht materiaal is gevonden in de boringen 45, 46 en 47 (aangegeven in rood; foto afkomstig uit Google Earth). Figuur 7. Overzichtskaart met daarop de archeologische vindplaatsen en de niet onderzochte delen. Figuur 8. Vindplaats 4 en het huis dat staat afgebeeld op de kadastrale minuut getekend tussen 1811-1832 (nummer 26, Abcoude, Utrecht, sectie A, blad 1). Tabel 1.
Geologische en archeologische tijdschaal.
Tabel 2.
Overzicht van de terreinen van archeologische waarde in het traject VelterslaanDriemond.
Tabel 3.
Overzicht van het middeleeuws aardewerk aangetroffen in de Aetsveldsche Polder.
Tabel 4.
Beschrijving van de verschillende profieltypen in het plangebied.
Tabel 5.
Overzicht van het aardewerk aangetroffen tijdens het veldonderzoek (zie figuur 5 voor de ligging van de boringen).
Tabel 6.
Overzicht van de archeologische vindplaatsen.
Bijlage 1 Boorbeschrijvingen (zie CD-rom). Bijlage 2. Boringen met archeologische indicatoren.
61
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Bijlage 1: Boorbeschrijvingen Zie CD-rom.
62
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
Bijlage 2: Boringen met archeologische indicatoren boring
aantal indicatoren
7
1
HK
8
1
HK
9
1
APA
11
3
HK, AOB, APO
15
1
APO
16
1
HK
18
1
HK
19
2
HK, APO
21
1
ARL,
24
2
AHK, APO
26
3
AHK, AAW, APO
27
3
AHK, AAW, APO
31
1
AHK
33
2
AHK, APO
35
1
AHK
45
1
APO
46
2
AHK, APO
47
1
APO
53
1
HK
56
3
HK, AAW, APO
57
2
HK, APO
58
1
APO
59
2
HK, APO
60
2
HK, APO
61
2
HK, APO
62
2
HK, APO
63
2
HK, APO
64
2
HK, APO
65
1
HK
75
3
HK, AAW, APO
77
1
APO
78
1
HK
79
2
HK, APO
90
2
HK, APO
94
3
HK, AAW, APO
99
2
HK, APO
133
2
HK, APO
134
1
HK
135
1
APO
136
1
APO
139
3
HK, AAW, APO
140
4
HK, AOB, AAW, APO
141
1
APO
142
3
HK, ARL, APO
143
2
HK, APO
144
3
HK, APO, AVB
148
2
HK, APO
63
soort indicatoren
RAAP-RAPPORT 2407 Dijkverbetering Het Gein Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventa riserend veldonderzoek
64