Quickscan Flora en faunawet plus Voortoets Natuurbeschermingswet
Ontsluitingsweg Heemstede
Bureau Aandacht Natuur
7 mei 2013
Quickscan Flora- en faunawet plus Voortoets Natuurbeschermingswet ontsluitingsweg Heemstede 24 mei 2012, Hippolytushoef Definitief
Opdrachtgever: Gemeente Heemstede Afdeling Ruimtelijke Beleid Raadhuisplein 1 2101HA Heemstede Postbus 352 2100AJ Heemstede
Opdrachtnemer: Bureau Aandacht Natuur Slingerweg 85 1777AG Hippolytushoef Tel: 0227-595576 Mob: 06-24818383 e-mail:
[email protected] www.aandachtnatuur.nl
Bureau Aandacht Natuur
Inhoudsopgave 1. 1.1 1.2 1.3
Inleiding…………………………………..…………………………………….. blz. 2 Aanleiding en doel……………..………..…………………………………….. blz. 2 Toetsing Flora- en faunawet..………..……………..…………………….….. blz. 2 De Natuurbeschermingswet……………………….…………………………. blz. 3
2. Huidige situatie en methode..…..………………..…………………………... blz. 5 2.1 Gebiedsbeschrijving……………………………..………..…………..………. blz. 5 2.2 Methode………………….........……………………………………………......blz. 5 2.3 Ligging t.o.v. Natura 200 gebieden, EHS en andere reservaatsgebieden. blz. 5 3. Resultaten..…..………………..……………………..………………………... blz. 7 3.1 Quickscan Flora- en faunawet..…..………………..………………………....blz. 7 3.2 Voortoets Natuurbeschermingswet..…..………………..…………………... blz. 9 4. Conclusies en advies….……….…………..……………………………….… blz. 11 4.1 Quickscan Flora- en faunawet..…..………………..……………………....... blz. 11 4.2 Voortoets Natuurbeschermingswet..…..………………..…………………... blz. 13 Literatuurlijst……...……………………………………………...…………………. blz. 14
Bijlage 1: Toelichting Flora- en faunawet Bijlage 2: Essentietabel Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid
1
Bureau Aandacht Natuur
1. Inleiding In opdracht van de gemeente Heemstede is een verkennend onderzoek (quick-scan) in het kader van de Flora- en faunawet in combinatie met een Voortoets Natuurbeschermingswet uitgevoerd voor een aan te leggen ontsluitingsweg. Het veldbezoek heeft op 22 februari 2012 plaatsgevonden. De bevindingen van dit veldbezoek aangevuld met literatuurgegevens worden hieronder besproken. 1.1 Aanleiding en doel Aanleiding van de natuurtoets is de aanleg van een ontsluitingsweg tussen de Leidsevaartweg en de Constantijn Huygenslaan (figuur 1). Wegens afsluiting van de onbewaakte spoorwegovergang aan de Leidsevaartweg, zal een nieuwe ontsluitingsweg worden aangelegd. De nieuwe weg komt parallel aan het spoor te liggen op een perceel dat in het bestemmingsplan wordt aangeduid als N, van natuur (figuur 1). In verband met het mogelijk voorkomen van beschermde soorten op het perceel is een toetsing in het kader van de Flora- en faunawet noodFiguur 1. Ligging van het beoogde tracé (kaart bestemmingsplan) zakelijk. In dit rapport is er sprake van een zogeheten quickscan oftewel een verkennend onderzoek, welke de potenties van het perceel voor het voorkomen van (strikt) beschermde soorten in beeld brengt. Verder is het toekomstig wegtracé hemelsbreed op nog geen 500 meter afstand gelegen van het Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid. De aard van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand t.o.v. het Natura 2000 gebied en/of EHS maken het noodzakelijk dat onderzocht moet worden of de ontwikkeling en bijbehorende werkzaamheden negatieve invloeden (kunnen) hebben op het natuurgebied. In dit rapport wordt een zogenaamde “Voortoets” uitgevoerd. Hierin wordt onderzocht of er negatieve effecten te verwachten zijn en zo ja, of deze significant negatief zijn.
1.2 Toetsing Flora- en faunawet De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. Deze wet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder 2
Bureau Aandacht Natuur
voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën: 1. tabel 1-soorten: de meest algemene soorten waarvoor een vrijstellingsregeling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat voor deze soorten geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. 2. tabel 2-soorten: een tussencategorie, de resterende beschermde soorten. Hiervoor geldt een vrijstelling wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen kan voor deze soorten een ontheffing noodzakelijk zijn. 3. tabel 3-soorten: strikt beschermde soorten: de Habitatrichtlijnsoorten en een selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Ze worden tijdens het broedseizoen beschermd door de Flora- en faunawet. Voor het verstoren van broedende vogels geldt een zware toets vergelijkbaar met tabel 3-soorten. Daarnaast zijn voortplantings- en vaste rust- of verblijfplaatsen van een aantal vogelsoorten jaarrond beschermd (mits niet definitief verlaten). Het betreft nesten van boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw. Voor een nadere toelichting op de Flora- en faunawet wordt verwezen naar bijlage 1.
1.3 De Natuurbeschermingswet Sinds 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Hiermee zijn de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De beschermde gebieden uit de beide richtlijnen worden opgenomen in de Natura 2000 gebieden. In het ontwerp-aanwijzingsbesluit van het Natura 2000 gebied zijn zowel de te beschermen waarden van het Vogelrichtlijn- als het Habitatrichtlijngebied opgenomen. In bijlage 2 zijn deze kwalificerende habitattypen en soorten van Kennemerland-Zuid opgenomen. In de Natuurbeschermingswet is een algemene zorgplicht opgenomen. Deze houdt in dat iedereen verplicht is schade aan de waarden van Natura 2000 gebieden te voorkomen. Dat betekent dat mogelijke schade actief voorkomen, beperkt of verzacht moet worden. Voor onvermijdelijke schade is men vervolgens verplicht een vergunning aan te vragen. Door middel van een toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 kan worden bepaald of schade kan optreden bij het uitvoeren van de voorgenomen plannen. De beschermde waarden van de EHS zijn breder dan die van het Natura 2000 gebied. Het gaat bijvoorbeeld om de ‘wezenlijke waarden’ van het gebied. Voor toetsing aan deze regelgeving geldt geen vast omlijnd stappenplan zoals voor de toetsing aan de Natuurbeschermingswet. In dit stadium van de planontwikkeling kan ook voor de EHS worden volstaan met deze voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet worden de effecten op de meest kwetsbare waarden van de EHS getoetst. De effecten op de beschermde waarden kunnen zowel direct als indirect (externe werking) zijn. Omdat de ontwikkelingen in dit geval buiten de begrenzing van het 3
Bureau Aandacht Natuur
beschermde gebied zullen plaatsvinden, wordt in deze voortoets getoetst op externe werking. Bij het bepalen of de ontwikkeling negatieve gevolgen kan hebben, moet ook rekening gehouden worden met de overige ontwikkelingen in de omgeving van het beschermde gebied. Door een combinatie van activiteiten kunnen namelijk ook negatieve effecten optreden, de zogeheten cumulatieve effecten. Hierbij wordt als richtlijn gehanteerd dat alleen plannen en projecten, waarover een definitief besluit is genomen, bij deze beoordeling worden betrokken.
4
Bureau Aandacht Natuur
2. Huidige situatie en methode 2.1 Gebiedsbeschrijving Het toekomstige wegtracé is gelegen aan de westzijde van Heemstede, parallel aan de spoorwegverbinding Haarlem – Leiden. Het tracé bestaat uit een extensief beheerd (begraasd) grasland, doorkruist door een aantal sloten. De aansluiting aan de Constantijn Huygenslaan is gelegen binnen de bebouwde kom en loopt door het gemeentelijke groen. Dit deel bestaat uit gemaaid grasveld, in het verlengde van een speelveldje.
Figuur 2. De huidige situatie van het toekomstige wegtracé, gezien vanaf de Constantijn Huygenslaan
2.2 Methode Op 22 februari 2012 heeft overdag een onderzoek plaatsgevonden aan het hierboven beschreven gebied. Het onderzoek heeft zich met name gericht op het voorkomen of mogelijk voorkomen van beschermde plant- en diersoorten op of Figuur 3. Ligging van het beoogde tracé (rode lijn) t.o.v. het rondom het onderzoeksNatura 2000 gebied Zuid-Kennemerland (transparant geel) gebied. Tevens is aanvullend onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde vissoorten. Voor het vaststellen van beschermde vissoorten wordt gebruik gemaakt van een RAVON-schepnet. Door het schepnet tot aan de overzijde van de sloot in het water te steken en met grote snelheid naar binnen te halen, wordt de aldaar aanwezig flora en fauna opgevangen. Op de oever wordt de inhoud van het schepnet nagegaan op de aanwezigheid van in de Flora- en faunawet beschermde soorten. Verder zijn eventuele waarnemingen van andere binnen de Flora- en faunawet beschermde soorten meegenomen in het onderzoek.
2.3 Ligging t.o.v. Natura 2000 gebieden, EHS en andere reservaatsgebieden Het toekomstig wegtracé is gelegen op circa 500 meter van de grens van het Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid (figuur 3). Kennemerland-Zuid is een uitgestrekt 5
Bureau Aandacht Natuur
duingebied aan de zuidkant van het Noordzeekanaal. Het is een reliëfrijk en landschappelijk afwisselend gebied dat grotendeels bestaat uit kalkrijke duinen. Ook kenemerkend voor dit Natura 2000 gebied zijn de overgangen tussen de kalkrijke jonge duinen en ontkalkte oude duinen, de aanwezige paraboolduincomplexen en jonge strandvlakten met embryonale duinen. Verder zijn aan de binnenduinrand diverse landgoederen aanwezig. Hier zijn een aantal oude buitenplaatsen gelegen, die voor een aanzienlijk deel bebost zijn met naald- en loofbos, waaronder oude bossen met een rijke stinzenflora. De projectlocatie bevindt zich met name nabij deze laatste categorie, de oude buitenplaatsen. Verder is de locatie begrenst als EHS, nieuwe natuur in het Natuurbeheerplan van de Provincie Noord-Holland (zie figuur 4). Het grasland heeft daarin het beheertype vochtig schraalland (beheertypekaart, tevens ambitiekaart). Aangezien de percelen zijn aangegeven als nieuwe Figuur 4. Ligging van het beoogde tracé (rode lijn) in de EHS natuur, maar wel een nieuwe natuur (bron: Natuurbeheerplan 2012, Provincie Noordbeheertype hebben, kan er Holland) vanuit worden gegaand dat de gronden vrij recent zijn omgevormd naar natuur. Landschap Noord-Holland heeft dan ook vrij recentelijk het gebied verworven. Vochtig Schraalland (N10.02) – Bron: Index Natuur en Landschap Algemene beschrijving Vochtig hooiland is ontstaan door de ontginning van moerassen of natte bossen en door langdurig gebruik als hooiland. Vochtig hooiland komt voor op natte een- en kleibodems met een redelijke draagkracht. Het gaat om bloemrijke graslanden, vaak geel van ratelaar, gewone rolklaver, moerasrolklaver, geel walstro, scherpe boterbloem, kruipende boterbloem of dotterbloem. Vochtighooiland is minder zeggenrijk dan nat schraaland. Vochtig hooiland omvat dotterbloem-, kievitsbloem- of pimpernelhooilanden, heidekervelgraslanden, veldrusschraallanden of de wat schralere bovenveengraslanden. Ze zijn nu niet meer interessant voor boeren door hun lage productie en eiwit-arm gewas, maar ze behoorden ooit tot de betere graslanden. Vochtig hooiland wordt jaarlijks tot tweemaal gehooid of en daarnaast begraasd. Afbakening Vochtig hooiland omvat hooilanden (zie eerste alinea), al dan niet met nabeweiding. (Zie ook nat schraalland voor de afgrenzing met dit beheertype) Vochtig hooiland wordt ofwel vrijwel jaarlijks overstroomd door oppervlaktewater (o.a. langs de rivieren); staat onder invloed van uitredend kwelwater (beekdalen) of is gelegen op een veenbodem met een gemiddeld waterpeil van 20-30 cm. onder maaiveld, waarbij het peil in de zomer alleen gedurende korte tijd dieper kan wegzakken. Het beheertype wordt jaarlijks gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd. Er wordt geen bemesting toegepast, met uitzondering van ruige stalmest (max. 20 ton per ha per jaar) of bekalking
6
Bureau Aandacht Natuur
3. Resultaten Hieronder worden de resultaten beschreven van zowel de quickscan in het kader van de Flora en faunawet als die van de voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet.
3.1 Quickscan Flora- en faunawet In de middag van 22 februari heeft een veldbezoek plaatsgevonden aan het onderzoekstracé. Met uitzondering van de groep met vogels en sporen van mol zijn er geen beschermde soorten aangetroffen in of in de omgeving van het toekomstig wegtracé. Flora De onderzoekslocatie bestaat uit een vrij extensief beheerd grasland welke ten tijde van het veldbezoek vrij kort was begraasd. Gezien het extensieve beheer is er een vrij kruidenrijke grasmat aanwezig met kruipende boterbloem, veldzuring, paardenbloem, etc. Gezien de huidige situatie kunnen met name de oevers een groeiplaats vormen voor meer kritische of beschermde soorten. Uit de gegevens van landschap Noord-Holland is bekend dat met uitzondering van zwanenbloem geen andere binnen de Flora- en faunawet beschermde soorten voorkomen (tabel 1). Verder is in de watergangen de rode lijst soort brede waterpest aanwezig. Tabel 1. aangetroffen soorten in sloot en sloottaluds (bron: Landschap Noord-Holland) Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Beekpunge
Veronica beccabunga
Bloedzuring
Rumex sanguineus
Brede waterpest
Elodea canadensis
Fijn fonteinkruid
Potamogeton ..
Grof hoornblad
Ceratophyllum demersum
Groot watervorkje
Riccia fluitans
Haarfonteinkruid
Potamogeton trichoides
Hoge cyperzegge
Carex pseudocyperus
Holpijp
Equisetum fluviatile
Kattenstaart
Lythrum salicaria
Kikkerbeet
Hydrocharis morsus-ranae
Klein/Bultkroos
Lemna gibba
Kleine egelskop
Sparganium emersum
Kleine watereppe
Berula erecta
Kranswier
Chara vulgaris
Liesgras
Glyceria maxima
Moerasrolklaver
Lotus pedunculatus
Moerasvergeet-mij-nietje
Myosotis scorpioides
Perzikkruid
Persicaria maculosa
Pijlkruid
Sagittaria sagittifolia
Puntkroos
Lemna trisulca
7
Beschermde status
Rode Lijst; gevoelig
Bureau Aandacht Natuur
Riet
Phragmites australis
Smalle waterpest
Elodea nuttallii
Smalle waterweegbree
Alisma gramineum
Sterrenkroos
Callitriche sp.
Wateraardbei
Potentilla palustris
Waterpeper
Persicaria hydropiper
Witte waterkers
Rorippa nasturtium-aquaticum
Wolfspoot
Lycopus europaeus
Zwanenbloem
Butomus umbellatus
Tabel 1 Flora- en faunawet
Vogels De waarnemingen van vogels op de graslanden aan het toekomstig wegtracé betreffen grauwe gans, nijlgans en grote Canadese gans. Verder zijn op en om het parkje achter de woonwijk soorten als koolmees, merel, zanglijster, winterkoning, ekster en kauw waargenomen. Het merendeel van deze vogelsoorten kan in de omgeving als broedvogel voorkomen. De aangetroffen ganzen zijn foeragerend op de graslanden waargenomen. Verder kunnen in de perceelsloten watervogels als wilde eend, meerkoet, kuifeend en krakeend broeden en wellicht dat op de graslanden nog een soort als graspieper, kievit of scholekster broedt. Gezien de ligging ten opzichte van de landgoedbossen en de woonwijk wordt niet verwacht dat het een belangrijk gebied is voor weidevogels. Vogelsoorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats zijn eveneens niet waargenomen op of aan het onderzoekstracé. Gezien de huidige situatie wordt ook niet verwacht dat nestlocaties van deze soorten aanwezig zijn. In de bomen op en rond de aansluiting met de Constantijn Huygenslaan zijn geen potentiële of mogelijke jaarrond beschermde nestlocaties aangetroffen. Verder wordt ook niet verwacht dat het onderzoekstracé een belangrijk onderdeel uitmaakt van het leefgebied van jaarrond beschermde soorten, gezien de aanwezige terreintypen. Vissen Met de steekproefbemonstering in de te doorkruizen watergangen zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen. De aangetroffen soorten betreffen tiendoornige stekelbaars, driedoornige stekelbaars en een snoek. Met de schepnetbemonstering zijn ook geen zoetwatermosselen aangetroffen waardoor het voorkomen van bittervoorn kan worden uitgesloten. De perceelsloten betreffen verder vrij ondiepe sloten met een dikke, venige baggerlaag. Verwacht wordt dat de bewuste sloten dan ook geen belangrijke functie hebben voor beschermde vissoorten zoals kleine modderkruiper en bittervoorn. Overige beschermde soorten Met uitzondering van sporen van mol (molshopen) zijn er geen andere beschermde soorten aangetroffen. Van de soortgroep zoogdieren kan worden verwacht dat naast een aantal algemeen voorkomende soorten als veldmuis, egel en haas, enkele vleermuizen (bijvoorbeeld laatvlieger) het gebied gebruiken als foerageergebied. Echter kan er vanuit worden gegaan dat vanwege de openheid het plantracé geen belangrijk onderdeel uitmaakt van het leefgebied van vleermuizen. Andere strikt beschermde zoogdieren worden gezien de ligging en de aard van het plantracé niet verwacht. Uit de monitoring van Landschap Noord-Holland blijkt verder dat er naast het voorkomen van mol, ree, vos en woelrat zijn waargenomen.
8
Bureau Aandacht Natuur
Verder kan worden verwacht dat er een aantal soorten amfibieën voorkomen binnen het plantracé. Naast een aantal algemeen voorkomende (beschermde) soorten als kleine watersalamander, bruine kikker en/of gewone pad kan er aan de hand van de huidige verspreidingsgegevens (Creemers en van Delft, 2009) rugstreeppad worden verwacht. Deze strikt beschermde heeft een belangrijk deel van zijn leefgebied in de nabijgelegen duinen. De aanwezige ondiepe en visarme watergangen kunnen tevens als voortplantingsgebied worden gebruikt. Uit de gegevens van Landschap Noord-Holland zijn uit de omgeving geen waarnemingen van rugstreeppad bekent. Genoemde soorten hierin zijn bruine kikker, groene kikker en gewone pad. De exemplaren van groene kikker hebben hoogstwaarschijnlijk betrekking tot bastaard- of meerkikker, aangezien de strikt beschermde soort poelkikker niet bekend is uit dit deel van Noord-Holland Het voorkomen van reptielen wordt niet verwacht aan het onderzoekstracé, aangezien geschikt habitat ontbreekt. Met uitzondering van zandhagedis en een uitgezette populatie van hazelworm komen geen reptielen voor in dit deel van Nederland. Beide soorten komen verder uitsluitend voor in het nabijgelegen duingebied, geschikt habitat voor beide soorten ontbreekt op het plantrace, waarmee niet wordt verwacht dat het plantracé onderdeel zal uitmaken van het leefgebied van deze soorten. Andere strikt beschermde soorten worden aan de hand van de ligging en aard van het plantracé niet verwacht. Voor de strikt beschermde insecten, weekdieren of andere ongewervelden (zoals gevlekte witsnuitlibel en nauwe korfslak) ontbreekt geschikt habitat binnen of in de directe omgeving van het plantracé.
3.2 Voortoets Natuurbeschermingswet In dit hoofdstuk wordt onderzocht of de voorgenomen werkzaamheden een negatief effect (kunnen) hebben op het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Op deze vraag zijn drie antwoorden mogelijk: ▪ Er is zeker geen negatief effect te verwachten. ▪ Er is een mogelijk negatief effect, maar zeker geen significant negatief effect te verwachten. ▪ Er is kans op een significant negatief effect. Met betrekking tot dit project worden zowel de aanleg als de gevolgen van de aanleg van het wegtracé getoetst. De beoordeling van de activiteiten vindt plaats in drie stappen: 1. Bepalen of de voorgenomen activiteiten “nieuw” zijn. 2. Bepalen wat de mogelijke effecten kunnen zijn. 3. Bepalen of de kans bestaat dat de gevolgen kunnen leiden tot verslechtering van de kwaliteit van de aangewezen waarden. Nieuwe activiteit In de Natuurbeschermingswet is er sprake van “nieuw” indien de activiteiten nog niet in precies dezelfde vorm (dus zonder verandering van gegevens) eerder beoordeeld zijn. Op de huidige locatie is nog geen verkeersweg aanwezig. De aanleg van deze verbindingsweg en de verandering van verkeersbewegingen kan dan ook als een “nieuwe activiteit” worden beschouwd. Mogelijke effecten van de werkzaamheden De genoemde habitattypen in de instandhoudingsdoelstellingen (bijlage 2) betreffen uitsluitend vegetaties van strandvlakten, duinen en duinbossen (o.a. landgoederen en buitenplaatsen). Het geplande wegtracé is niet gesitueerd op of in dergelijke 9
Bureau Aandacht Natuur
habitattypen. Wel is het tracé gelegen nabij de landgoedbossen (duinbossen) aan de binnenduinrand. Echter wordt niet verwacht dat het beoogde wegtracé effect zal hebben op het functioneren van dit ecosysteem, aangezien een dergelijk habitattype of kenmerkende soorten daaruit niet voorkomen op het plantracé. Met de aanleg van de ontsluitingsweg wordt dan ook niet verwacht dat dit een negatief effect zal hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van genoemde habitattypen. Naar verwachting hebben het geplande wegtracé en de bijbehorende werkzaamheden eveneens geen negatief effect op het voorkomen van de genoemde habitatsoorten nauwe korfslak, gevlekte witsnuitlibel en groenknolorchis. Voor nauwe korfslak ontbreekt geschikt habitat, zoals kalkrijk, half open, droog biotoop (struweelranden, ruige duingraslanden) in of in de directe omgeving van het plantracé. Met betrekking tot de gevlekt witsnuitlibel, zijn er met uitzondering van enkele exemplaren in 1998 en 1999 geen waarnemingen bekend uit het Noord-Hollandse Duingebied (Nederlandse vereniging voor Libellenstudie, 2002). Naast dat mogelijk geschikt habitat niet aanwezig is, kan er vanuit worden gegaan dat het toekomstige wegtracé en de aanleg ervan geen effect zal hebben op het voorkomen van gevlekte witsnuitlibel. Ook met betrekking tot de laatst genoemde soort, groenknolorchis, kan er vanuit worden gegaan dat de werkzaamheden geen effect hebben op het voorkomen van de soort. Dit is voor het Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid een specifieke soort voor vochtige duinvalleien. Het plantracé en zijn omgeving bestaan niet uit een dergelijk habitat, waarmee geen effect valt te verwachten op het voorkomen van deze soort. Verder wordt niet verwacht dat met deze verbindingsweg de verkeersintensiteit, en daarmee de uitstoot van stikstof, in het gebied zal toenemen. Uitstoot van stikstof zou dan verruiging en vergrassing tot gevolg hebben, waarmee vervolgens de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied onder druk zouden komen te staan. De verbindingsweg heeft namelijk ten doel om de huidige bewoners aan de Leidsevaartweg een alternatieve ontsluiting te bieden voor de af te sluiten spoorwegovergang. Met de aanleg van de ontsluitingsweg wordt zelfs voorkomen dat de bewoners aan de Leidsevaartweg de wegen door of direct langs het Natura 2000 gebied nemen (het enige andere alternatief). Verder kan worden verwacht dat de nieuwe verkeerbewegingen zullen opgaan in het reeds bestaande treinverkeer en het verkeer op de Leidsevaartweg parallel aan het spoor. Mogelijke gevolgen van cumulatie Voor zover bekend, zijn er geen andere (grootschalige) werkzaamheden gepland in de directe omgeving van het plantracé binnen hetzelfde tijdvak. Hiermee kan er van worden uitgegaan dat er geen extra verstorende effecten zijn te verwachten ten gevolge van cumulatie.
10
Bureau Aandacht Natuur
4. Conclusies en advies Hieronder worden de conclusies van zowel de quickscan in het kader van de Flora- en faunawet als voortoets in het kader van de natuurbeschermingswet beschreven. Stapsgewijs wordt aangegeven of en wanneer er een ontheffingsaanvraag dan wel een vergunning noodzakelijk is. 4.1 Quickscan Flora- en faunawet Op het perceel zijn met uitzondering van broedvogels geen strikt beschermde soorten aangetroffen. Met uitzondering van de rugstreeppad en enkele algemeen voorkomende beschermde soorten worden geen (strikt) beschermde soorten verwacht. Voor alle beschermde inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen1 uitgevoerd mogen worden. Verder zijn ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren niet toegestaan. Nestlocaties van boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw worden gezien als jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats. Voor de verstoring van deze verblijfplaatsen en belangrijk leef- of foerageergebied is ook buiten het broedseizoen een ontheffing noodzakelijk. Nestlocaties van bovengenoemde soorten zijn niet aanwezig op of langs het tracé, nader onderzoek of aanvraag tot ontheffing zijn voor deze soorten niet noodzakelijk. Met uitzondering van rugstreeppad wordt verder niet verwacht dat strikt beschermde soorten voor komen binnen de projectlocatie. Het voorkomen van rugstreeppad is mogelijk gerelateerd aan het voorkomen van mogelijk geschikt voortplantingswater. Als overwinteringsgebied is de planlocatie in verband met de hoge grondwaterstand en de structuur van de bodem (venig) ongeschikt. Indien het dempen van watergangen en het graven van nieuwe buiten de voortplantingsperiode van rugstreeppad plaatsvindt, zal de aanleg van het wegtracé geen negatieve invloed hebben op het voorkomen van rugstreeppad. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag in het kader van de Floraen faunawet is dan niet noodzakelijk. Zowel het overgebleven slootsysteem en de nieuwe watergangen kunnen dan bij de volgende voortplantingsperiode weer dienst doen als voortplantingswater. Echter is het wel noodzakelijk dat met het voorkomen van rugstreeppad rekening wordt gehouden. Gedurende de periode tussen voortplanting en winterslaap is het mogelijk dat gedurende de planvorming of uitvoering zich rugstreeppad gaat vestigen. Om te voorkomen dat de beschermde rugstreeppad, zich op locatie gaat vestigen kan het werktracé uit voorzorg worden voorzien van een amfibieraster. Een amfibieraster bestaat uit een fijnmazig of (bij voorkeur) glad scherm dat rondom de projectlocatie wordt geplaatst.
1
In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Doorgaans gaat het hierbij om de periode van 15 maart t/m 15 juli.
11
Bureau Aandacht Natuur
Veder wordt niet verwacht dat andere strikt beschermde soorten voorkomen binnen het plantracé. Nader onderzoek of de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Floraen faunawet is dan ook niet noodzakelijk. Echter kunnen veranderingen in de situatie binnen het plangebied of in de planvorming altijd leiden tot andere inzichten en daarmee tot wijziging van deze conclusies. Mogelijk kunnen gedurende het planproces of de werkzaamheden zich nieuwe soorten gaan vestigen. Bij constatering van een beschermde soort tijdens de aanleg of bouwactiviteiten blijft het alsnog noodzaak om ontheffing aan te vragen voor deze soort(en).
4.2 Voortoets Natuurbeschermingswet Met betrekking tot het Natura 2000 gebied Kennemerland-Zuid kan worden geconcludeerd dat er geen negatieve effecten van de toekomstige ontsluitingsweg en bijbehorende werkzaamheden worden verwacht op de beschermde habitattypen en habitatsoorten. De grens van het Natura 2000 gebied is op nog geen 500 meter van de projectlocatie gelegen, echter betreffen dit landgoedbossen en buitenplaatsen, welke kunnen worden gekwalificeerd als het habitattype “duinbossen”. De andere beschermde kwalificerende habitattypen en - soorten binnen het Natura-gebied zijn op enkele kilometers verwijderd van de projectlocatie. Aangezien er geen negatieve effecten zijn te verwachten kan er vanuit worden gegaan dat ook cumulatie van effecten niet zullen optreden. Ook verstorende effecten na de uitvoering van de werkzaamheden zijn beperkt, aangezien wordt verwacht dat het verkeer over de ontsluitingsweg betrekking heeft op lokaal gebruik (geen doorgaande weg) en grotendeels zal opgaan in de verkeersbeweging van het spoor en de parallel gelegen Leidsevaartweg.
12
Bureau Aandacht Natuur
Literatuurlijst • • • • • • • • • • •
•
Creemers R.C.M. & van Delft J.J.C.W., 2009, De amfibieën en reptielen van Nederland – Nederlandse fauna 9, Nationaal Historisch Museum Naturalis, European Invertabrate Survey Nederland, Leiden Nederlandse vereniging voor Libellenstudie, 2002, De Nederlandse libellen (Odonata), Nederlandse fauna 4, Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij, European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden Bergmans, W. en Zuiderwijk A., 1986, Atlas van de Nederlandse Amfibieën en Reptielen en hun bedreiging, Stichting Uitgeverij KNNV, Hoogwoud Nie H.W. de, 1996, Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen, Media Publishing, Doetinchem. Steenis W., juli 2011, De nauwe korfslak en natuurbeheer, De Levende Natuur 112e jaargang, nummer 4 Landschap Noord-Holland 2010, verspreidingsgegevens Laantje van Alverna en omgeving www.noord-holland.vissenatlas.nl www.minlnv.nl www.ravon.nl www.zoogdierverniging.nl Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2004, 501, algemene Maatregel van Bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 2004. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 26 augustus 2009, corr.046, Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen, Dienst Regelingen, Den Haag.
13
Bureau Aandacht Natuur
Bijlage 1. Flora- en faunawet
14
Bureau Aandacht Natuur
Inleiding Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. In deze wet, gepubliceerd op 14 juli 1998 in het Staatsblad 402, is de soortbescherming geregeld van in Nederland inheemse in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet sluit aan op de Europese natuurregelgeving (Natura 2000). De wet is in plaats gekomen voor de Jachtwet, de Vogelwet 1936, de soortenparagraaf uit de Natuurbeschermingswet, de Wet bedreigde uitheemse dieren plantensoorten en de soortbeschermingscomponent uit de Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn. Deze Europese soortenbescherming heeft met de Flora- en faunawet dus een Nederlandse vertaling gekregen.
Zorgplicht De Flora- en faunawet gaat over de bescherming van ongeveer 500 planten- en diersoorten, van de 36.000 soorten die in Nederland voorkomen. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het ‘nee, tenzij-principe’). Centraal staat hierbij de zorgplicht, wat inhoudt dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. De wet erkent hierbij de intrinsieke waarde van de in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. Alle soorten hebben een eigen rol in het ecosysteem en dragen bij aan de biodiversiteit. Dat betekent dat voor de wet alle dieren en planten van onvervangbare waarde zijn en dat daar dus zorgvuldig mee omgegaan moet worden. Het gevolg is onder andere, dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Beschermde soorten Via de Flora- en faunawet worden de volgende planten- en diersoorten beschermd: • ruim 100 inheemse plantensoorten die van nature in Nederland in het wild voorkomen; • alle soorten vogels die van nature op het grondgebied van de lidstaten van de EU in het wild voorkomen; • alle zoogdieren die van nature in Nederland in het wild voorkomen, met uitzondering van bruine rat, zwarte rat en huismuis; • alle amfibieën en reptielen die van nature in Nederland in het wild voorkomen; • vissen, en schaal- en schelpdieren voor zover ze niet onder de Visserijwet vallen; • bepaalde soorten insecten (bijvoorbeeld vlinders, libellen en mieren); Als beschermde inheemse soort kunnen door middel van algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Het gaat om soorten die van nature in Nederland voorkomen en: die in hun voortbestaan bedreigd of gevaar lopen in hun voortbestaan bedreigd worden; mogelijk in hun voortbestaan bedreigd worden door overmatige benutting en die uit Nederland zijn verdwenen, maar waarvan de kans op terugkeer reëel is.
Verbodsbepalingen Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op die instandhouding voorkomen worden. Welke negatieve effecten dat precies zijn, kan niet in een lijst opgesomd worden. Dat is afhankelijk van soort, locatie en aard van de ingreep. Om die bescherming toch enigszins concreet te maken, zijn een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen als verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet opgenomen. De belangrijkste artikelen zijn: • Artikel 8: het is verboden beschermde planten te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen. 15
Bureau Aandacht Natuur
• • • •
Artikel 9: het is verboden beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10: het is verboden beschermde dieren opzettelijk te verontrusten. Artikel 11: het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Artikel 12: het is verboden eieren van beschermde dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
Ontheffing Bij werkzaamheden waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten, is een ontheffing of vrijstelling nodig op de in de wet gestelde verbodsbepalingen (artikel 8 tot en met 18). In artikel 75 van de Flora- en faunawet wordt de mogelijkheid geboden om ontheffing aan te vragen op de verbodsbepalingen. De bevoegdheid om een ontheffing te verlenen in het kader van artikel 75 van de Flora- en faunawet ligt bij de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. Een aanvraag tot ontheffing kan worden ingediend bij Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. Bij de ontheffingverlening gelden, afhankelijk van de status van de soort, verschillende voorwaarden waaraan voldoen moet worden. Onderscheid wordt gemaakt in een lichte toets en een uitgebreide toets. De lichte toets geldt voor algemene soorten en overige soorten (categorie 1 en 2; zie vrijstelling). De lichte toets houdt in dat de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen (doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding). De uitgebreide toets geldt voor soorten die in bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn opgenomen, voor soorten van bijlage 1 AMvB artikel 75 en voor beschermde vogelsoorten (categorie 3; zie vrijstelling). De uitgebreide toets houdt in dat: • de werkzaamheden het voortbestaan van de soort niet in gevaar mogen brengen (doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding) en • er geen alternatief is voor de activiteiten en • er sprake is van groot maatschappelijk belang (zoals volksgezondheid, openbare veiligheid et cetera) en • de werkzaamheden zodanig worden uitgevoerd dat er sprake is van zorgvuldig handelen.
Vrijstelling In het ‘Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen’, ook wel AMvB artikel 75 genoemd, zijn (onder andere) een aantal wijzigingen rondom ontheffingen en vrijstellingen beschreven. In het kort houdt de wijziging in dat niet altijd meer een ontheffing noodzakelijk is. De vrijstellingsregeling bevat vrijstellingen voor activiteiten die vallen onder: • bestendig beheer en onderhoud (ook in landbouw en bosbouw), • bestendig gebruik en • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid. Tabel 1 – Algemene soorten Voor deze soorten geldt de lichtste vorm van bescherming. Als de werkzaamheden of activiteiten vallen onder de hierboven beschreven activiteiten, dan geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van Artikel 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze 16
Bureau Aandacht Natuur
vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. De aanvraag wordt beoordeeld volgens de lichte toets. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht.
Tabel 2 – Overige soorten Deze soorten genieten een zwaardere bescherming. Er geldt alleen een vrijstelling als sprake is van werkzaamheden of activiteiten zoals hierboven beschreven én indien gehandeld wordt volgens een, door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, goedgekeurde gedragscode. Indien niet gewerkt wordt volgens een gedragscode, kan het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk zijn. De aanvraag wordt beoordeeld volgens de lichte toets, waarbij wordt gekeken naar de gunstige staat van instandhouding.
Tabel 3 – Soorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 AMvB artikel 75 Deze soorten genieten de zwaarste bescherming. Ook al is sprake van werkzaamheden zoals hierboven beschreven, dan hangt het van de precieze aard van de werkzaamheden en van de betrokken soort(en) af of een vrijstelling met gedragscode geldt, of een ontheffing noodzakelijk is. Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn wordt geen ontheffing verleend bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de soorten van bijlage 1 geldt dat bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting voor verstoring altijd een ontheffing moet worden aangevraagd. De aanvraag wordt beoordeeld volgens de uitgebreide toets.
Vogels Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten wordt geen ontheffing verleend voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en niet voor dwingende redenen van openbaar belang. Voor vogels geldt dat u alleen ontheffing kunt krijgen op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid of openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. De nesten van ‘categorie 5-soorten’ zijn alleen jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Mitigatie Negatieve effecten en daarmee een ontheffingsaanvraag kunnen worden voorkomen door vooraf gaand aan het project mitigerende (=verzachtende) maatregelen op te stellen en uit te voeren. Het gaat dan om het behoud van de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van de soort.
17
Bureau Aandacht Natuur
Bijlage 2. Essentietabel Natura 2000 gebied KennemerlandZuid
18
Essentietabel Natura 2000-gebied 088. Kennemerland-Zuid Kernopgaven Opgave landschappelijke samenhang en interne compleetheid (Duinen)
Samenhangend landschap met aantal gradiënten en mozaïeken door versterken van noord-zuid gradiënt en samenhang daarbinnen, herstel gradiënt van zeereep-binnenduinrand: droog-nat, meer of minder wind, meer of minder zout, jong-oud, 3) behoud en herstel van mozaïeken: open-dicht, hoog-laag, behoud en herstel van rust en donker voor fauna en het versterken samenhang met Noordzee, Wadden en Delta én met Meren en Moerassen.
2.01
Witte duinen en embryonale duinen
Ruimte voor natuurlijke verstuiving: witte duinen H2120 en embryonale duinen H2110 o.m. van belang als habitat voor kleine mantelmeeuw A183, dwergstern A195, bontbekplevier A137 en strandplevier A138.
2.02
Grijze duinen
Uitbreiding en herstel kwaliteit van grijze duinen *H2130, ook als habitat van tapuit A277, velduil A222 en blauwe kiekendief A082, door tegengaan vergrassing en verstruweling.
2.04
Droge duinbossen
Uitbreiding oppervlakte (ook in zeereep)6 en verbetering kwaliteit (structuurvariatie en soortenrijkdom) van duinbossen (droog) H2180_A.
2.05
Open vochtige duinvalleien (incl. vochtige duinbossen)
Behoud oppervlakte en herstel kwaliteit van vochtige duinvalleien (kalkrijk) H2190_B. Behoud vochtige duinvalleien H2190 als habitat van roerdomp A021, lepelaar A034, blauwe kiekendief A082, velduil A222, noordse woelmuis *H1340, nauwe korfslak H1014 en groenknolorchis H1903 (vergroting oppervlakte is vrijwel overal gedaan). Op Terschelling en Schiermonnikoog meer ruimte voor duinbossen (vochtig) H2180_B.
Instandhoudingsdoelstellingen SVI Doelst. Doelst. Doelst. Draagkracht Draagkracht Landelijk Opp.vl. Kwal. Pop. aantal vogels aantal paren Habitattypen H1310B H1330A H2110 H2120 H2130A H2130B H2130C H2150 H2160
Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur) Schorren en zilte graslanden (buitendijks) Embryonale duinen Witte duinen *Grijze duinen (kalkrijk) *Grijze duinen (kalkarm) *Grijze duinen (heischraal) *Duinheiden met struikhei Duindoornstruwelen
+ + ---+ +
= = = > > = > = = (<)
= = = > > > > = =
Kernopgaven
2.01 2.01 2.02,% 2.02,% 2.02,%
H2170 H2180A H2180B H2180C H2190A H2190B H2190D Habitatsoorten H1014 H1042 H1903
Legenda W % % SVI landelijk = > =(<)
Kruipwilgstruwelen Duinbossen (droog) Duinbossen (vochtig) Duinbossen (binnenduinrand) Vochtige duinvalleien (open water) Vochtige duinvalleien (kalkrijk) Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten)
+ + -
= (<) = = = > > >
= = > = > > >
Nauwe korfslak Gevlekte witsnuitlibel Groenknolorchis
---
= > =
= > =
2.04
2.05,W 2.05,W 2.05,W = > >
2.05,W 2.05,W deze tabel is gebaseerd op het ontwerp-aanwijzingsbesluit Gebruik deze essentietabel in combinatie met de leeswijzer
Kernopgave met wateropgave Sense of urgency: beheeropgave Sense of urgency opgave m.b.t. watercondities Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig) Behoudsdoelstelling Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling Ontwerp-aanwijzingsbesluit heeft 'ten gunste van' formulering
Bureau Aandacht Natuur