Tracébesluit 3e Kolk Prinses Beatrixsluis Inventarisatie beschermde soorten Het Klooster
Inventarisatie beschermde soorten Het Klooster 2012, Nieuwegein Onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet
A.D.G. Koopman F.L.A. Brekelmans G.J. Brandjes R.G. Verbeek D. Emond
opdrachtgever: gemeente Nieuwegein 3 april 2013 rapport nr. 12-223
Status uitgave:
Eindrapport
Rapport nr.:
12-223
Datum uitgave:
3 april 2013
Titel:
Inventarisatie beschermde soorten Het Klooster 2012, Nieuwegein
Subtitel:
Onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet
Samenstellers:
A.D.G. Koopman F.L.A. Brekelmans G.J. Brandjes R.G. Verbeek D. Emond
Foto’s kaft::
steenuilen (M. Bonte) baardvleermuis (A.D.G. Koopman), heikikker (G.F.J. Smit). Grote foto: overzicht zuidelijk deel Klooster (A.D.G. Koopman)
Aantal pagina’s inclusief bijlagen:
64
Project nr.:
12-139
Projectleider:
drs. A.D.G. Koopman
Naam en adres opdrachtgever:
Gemeente Nieuwegein Postbus 1 3430 AA Nieuwegein
Referentie opdrachtgever:
Brief met kenmerk Z:200932 B:140838, dd. 20-03-2012
Akkoord voor uitgave:
Teamleider drs. G.F.J. Smit
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / gemeente Nieuwegein Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig BRL 9990:2001 / ISO 9001:2001.
2
Voorwoord In 2003 is het inrichtingsplan voor het bedrijventerrein Het Klooster te Nieuwegein vastgesteld. De uitgifte van percelen in enkele deelgebieden is reeds gestart, waarbij enkele kantoorpanden, waaronder het grote gebouw van V&D langs de A27, reeds zijn gebouwd. De meeste percelen zijn echter nog onbebouwd, braak of nog als grasland in gebruik. Tussen 2004 en 2011 heeft Bureau Waardenburg verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarbij strikt beschermde soorten zijn aangetroffen. Er zijn verschillende ontheffingen in het verleden afgegeven door het bevoegd gezag, waarvan er één is verlengd. In deze verlengde ontheffing zijn echter niet alle soorten opgenomen die relevant zijn voor dit plangebied. Een actualisatie van de inventarisatie is derhalve noodzakelijk. Gemeente Nieuwegein heeft Bureau Waardenburg gevraagd onderzoek te doen naar het voorkomen van beschermde soorten flora, amfibieën, vissen, broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen, vleermuizen en waterspitsmuis binnen het plangebied. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van een zo actueel en betrouwbaar mogelijk beeld van het voorkomen van strikt(er) beschermde dier- en plantensoorten ten behoeve van een aanvraag ex artikel 75 van de Flora- en faunawet. Het project is uitgevoerd door een projectteam bestaande uit de volgende personen: A.D.G. Koopman projectleiding, veldwerk steenuil en vleermuizen, rapportage F.L.A. Brekelmans rapportage, veldwerk flora, amfibieën G.J. Brandjes veldwerk vissen en amfibieën R.G. Verbeek veldwerk broedvogels D. Emond veldwerk muizen D. Kruijt veldwerk vleermuizen M. Boonman veldwerk vleermuizen J.D. Buizer veldwerk vleermuizen najaar D. Beuker veldwerk kerkuil Vanuit gemeente Nieuwegein is het project begeleid door dhr. W. Hoogenkamp en mevr. R. van Rooijen. Wij danken hen voor de opmerkingen op eerdere versies van deze rapportage. Kleine foto’s omslag van boven naar onder: steenuilen (M. Bonte), baardvleermuis (A.D.G. Koopman) in overwintering, heikikker (G.F.J. Smit). Grote foto: overzicht zuidelijk deel Klooster (A.D.G. Koopman). Disclaimer De studie betreft een beoordeling van de huidige aanwezigheid van beschermde soorten planten en dieren. Deze beoordeling is gebaseerd op bronnenonderzoek, veldonderzoek en deskundigenoordeel. Veldonderzoek is altijd een momentopname. Bureau Waardenburg waarborgt dat het onderzoek is uitgevoerd door deskundige onderzoekers volgens de gangbare standaardmethoden.
3
4
Inhoud Voorwoord .....................................................................................................................................3 1 Inleiding...................................................................................................................................7 1.1 Achtergrond ................................................................................................................7 1.2 Doelstelling onderzoek 2012 ......................................................................................7 1.3 Omschrijving plangebied ............................................................................................7 1.4 Omschrijving ingreep ..................................................................................................8 1.5 Leeswijzer ....................................................................................................................9 2 Onderzoeksmethode ........................................................................................................... 11 2.1 Onderzochte soortgroepen ...................................................................................... 11 2.2 Uitvoering veldwerk ................................................................................................. 11 2.2.1 Algemeen.................................................................................................... 11 2.2.2 Onderzoek beschermde en bedreigde plantensoorten ..............................11 2.2.3 Onderzoek vissen ....................................................................................... 12 2.2.4 Amfibieën.................................................................................................... 12 2.2.5 Onderzoek vleermuizen ............................................................................. 13 2.2.6 Onderzoek broedvogels met een vaste rust- en verblijfplaats ...................15 2.2.7 Onderzoek muizen ..................................................................................... 17 2.2.8 Platte schijfhoren........................................................................................ 17 2.2.9 Overzicht bezoekronden plangebied ........................................................ 17 3 Resultaten ............................................................................................................................ 19 3.1 Flora .......................................................................................................................... 19 3.2 Vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen................................................................ 20 3.2.1 Steenuil ....................................................................................................... 20 3.2.2 Kerkuil ......................................................................................................... 23 3.2.3 Overige broedvogels met jaarrond beschermd nest ..................................24 3.2.4 Broedvogels van de Rode Lijst .................................................................... 24 3.2.5 Overige soorten .......................................................................................... 25 3.3 Vissen ....................................................................................................................... 26 3.3.1 Grote modderkruiper ................................................................................. 26 3.3.2 Kleine modderkruiper ................................................................................ 27 3.3.3 Bittervoorn ................................................................................................. 27 3.4 Amfibieën ................................................................................................................. 27 3.4.1 Heikikker .................................................................................................... 27 3.4.2 Rugstreeppad............................................................................................. 29
5
3.4.3 Overige soorten amfibieën........................................................................ 29 3.5 Vleermuizen .............................................................................................................. 30 3.6 Grondgebonden zoogdieren .................................................................................... 35 3.7 Platte schijfhoren....................................................................................................... 36 3.8 Weer tijdens onderzoeksperiode ............................................................................. 37 4 Conclusie .............................................................................................................................. 39 4.1 Resultaten inventarisatie 2012................................................................................. 39 4.2 Vervolgonderzoek.................................................................................................... 41 5 Literatuur .............................................................................................................................. 43
6
Bijlage 1
Wettelijk kader ........................................................................................................ 45
Bijlage 2
Kaarten waarnemingen .......................................................................................... 55
1 Inleiding 1.1
Achtergrond In 2003 is het inrichtingsplan voor het bedrijventerrein Het Klooster te Nieuwegein vastgesteld. De uitgifte van percelen in enkele deelgebieden is reeds gestart, waarbij enkele kantoorpanden, waaronder het grote gebouw van V&D langs de A27, reeds zijn gebouwd. De meeste percelen zijn echter nog onbebouwd, braak of nog als grasland in gebruik. Tussen 2004 en 2011 heeft Bureau Waardenburg verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarbij strikt beschermde soorten zijn aangetroffen (Koopman et al. 2003; van Eekelen 2004; Koopman et al. 2004a, b, Brekelmans et al., 2012). Er zijn op basis daarvan verschillende ontheffingen in het verleden afgegeven door het bevoegd gezag, waarvan er één is verlengd. In deze verlengde ontheffing zijn echter niet alle soorten opgenomen die relevant zijn voor dit plangebied. Een actualisatie van de inventarisatie is derhalve noodzakelijk om een nieuwe ontheffing voor alle relevante soorten binnen het projectgebied aan te vragen. Voor de ontheffingsaanvraag met betrekking tot strikter beschermde soorten is het van belang over informatie omtrent bestaande (beschermde) natuurwaarden in het plangebied te beschikken. Naar verwachting zal ook een actueel activiteitenplan met mitigerende en compenserende maatregelen nodig zijn. Het voorliggende rapport beschrijft het actuele voorkomen van beschermde soorten in Het Klooster en enkele aanbevelingen.
1.2
Doelstelling onderzoek 2012 De resultaten van het natuuronderzoek 2012 moeten een betrouwbaar en actueel beeld geven van het voorkomen van beschermde soorten ten behoeve van een aanvraag ex artikel 75 van de Flora- en faunawet in het plangebied Het Klooster te Nieuwegein.
1.3
Omschrijving plangebied Het onderzoeksgebied Het Klooster (zie figuur 1) wordt ten noorden begrensd door het Amsterdam-Rijnkanaal, langs de oostgrens de A27, langs de westgrens het Lekkanaal en de zuidgrens de Lekdijk Oost langs de Lek. Het bedrijventerrein Het Klooster zal niet het gehele onderzoeksgebied omvatten. De zuidgrens van het toekomstige bedrijventerrein ligt op de Achterweg. De noordgrens van het bedrijventerrein (uitgeefbare percelen) vormt de watergang Vuilcop. In het noordelijke deel (boven de Waterliniedok) bevindt zich een cultuurhistorische strook, zijnde de Schalkwijkse Wetering. De huidige inrichting van het onderzoeksgebied kenmerkt zich door de grote oppervlakte kale of braakliggende percelen op het toekomstige bedrijventerrein. Enkele
7
percelen zijn na uitgifte reeds bebouwd (waaronder het pand van V&D), of panden zijn in aanbouw. Het gebied bevat ten noorden van de Waterliniedok de verharde (nieuwe) weg Inundatiedok met enkele zijstraten. De Inundatiedok loopt door in noordelijke richting, waar het ter hoogte van de watergang Vuylcop overgaat in de weg Vuilcop. Hier is in het najaar van 2012 een schuifhek geplaatst, waarmee het noordelijk deel van het studiegebied ’s nachts wordt afgesloten voor auto’s. Het gebied ten zuiden van de Waterliniedok bevat geen verharde nieuwe wegen, alleen voorbelasting van zand. Er staan enkele woningen in het onderzoeksgebied: in het noorden het bedrijfscomplex Van Wijk aan de weg Vuilcop en twee verlaten woningen aan de Schalkwijkse Wetering. Ten zuiden van de Waterliniedok bevinden zich enkele rijtjes woningen bij de Prinses Beatrixsluis, vier woningen aan de Achterweg (twee binnen de begrenzing van het bedrijventerrein) en een woning aan de Lekdijk Oost. Verder bevindt zich de Plofsluis in het noordelijkste puntje van het onderzoeksgebied en drie kazematten, behorend bij fort Vreeswijk) langs de dijk langs het Lekkanaal. De noordelijkste kazemat ligt iets noordelijk van de watergang Vuylcop (ook wel Houtense Wetering genoemd) deze is ontoegankelijk omdat deze geheel in de dijk langs het Lekkanaal is verzonken en de deuropening dichtgestort is. De middelste ligt iets zuidelijk van de Schalkwijkse Wetering, is enkele jaren geleden ontoegankelijk gemaakt middels een dichtgestorte deuropening. Deze ligt als kenmerkend heuveltje vlak achter de dijk. De zuidelijke kazemat ligt ook als kenmerkend heuveltje precies in de bocht van de Lekdijk Oost in het zuidelijke deel van het studiegebied. Deze kazemat is toegankelijk. Met betrekking tot opgaande beplanting is het gebied voornamelijk aan de randen begroeid met bomenrijen (Lekkanaal en Vuilcopsekanaaldijk). Verder staan enkele bosschages nabij de twee verlaten woningen aan de Schalkwijkse Wetering en de brug over het Lekkanaal, nabij de Plofsluis bevindt zich een klein bosperceel, in het oosten zijn lijnvormige boomaanplanten langs de A27 aanwezig en het zuiden kenmerkt zich door een vervallen boomgaard, een populierenwei en opgaande erfbeplanting bij de woningen. Verspreid in het gebied tussen de Achterweg en de Lekdijk Oost staan meerdere (zeer) oude knotwilgen (waardevol). Verder is het gebied ten zuiden van de Waterliniedok en ten noorden van de Vuylcop als (vochtig) grasland in gebruik en wordt begraast door schapen. Watergangen liggen verspreid in het hele gebied. De belangrijkste watergangen zijn de Schalkwijkse Wetering en de Vuylcop, naast de diverse smalle slootjes in het hele onderzoeksgebied. Langs de oostzijde van het Klooster zijn reeds enkele grote waterpartijen gegraven. Een kleinere waterpartij is gegraven net ten noorden van de Vuylcop.
1.4
Omschrijving ingreep De percelen ten noorden van de Vuylcop worden gedeeltelijk heringericht tot (natte) natuur, maar er liggen ook plannen voor een overnachtingshaven voor binnenvaartschepen. De percelen tussen de Vuylcop en de Achterstraat worden ingericht als
8
bedrijventerrein, waarbij de zone langs de Schalkwijkse Wetering als cultuurhistorisch element in stand wordt gehouden (beperkte bebouwing en opengraven verlande slootjes). Het gebied tussen de Achterweg en de Lekdijk Oost blijft zoals het nu is. Rijkswaterstaat heeft daarnaast ver gevorderde plannen om een derde sluiskolk in het Lekkanaal te realiseren (zie afbeelding 1.2, gemarkeerd met ∗). Daartoe wordt het Lekkanaal verbreed aan de westrand van hele gebied Het Klooster. Verder liggen er voornemens om het bedrijventerrein een zo ecologisch mogelijke insteek mee te geven, waarbij onder andere gedacht wordt aan beperking van verlichting gedurende de nacht en dimbare led-verlichting.
1.5
Leeswijzer Deze rapportage beschrijft het actuele voorkomen van beschermde soorten met betrekking tot de Flora- en faunawet in het studiegebied Het Klooster. Hoofdstuk 2 gaat in op de onderzoeksmethode voor de verschillende onderzochte soortgroepen. Hoofdstuk 3 gaat in op de resultaten per soortgroep op basis van bronnenonderzoek en veldwerk. Ten slotte komen in hoofdstuk 4 de conclusies en aanbevelingen aan bod.
Afbeelding 1.1.
Vuylcop (watergang noordzijde knotwilgenrij).
9
Figuur 1.2
10
Deelgebieden Klooster (1 t/m 3) en de noordpunt van het studiegebied (4. De ligging van de dijkverlegging en derde sluiskolk van RWS zijn gemarkeerd met een ∗. Bron: gemeente Nieuwegein.
2 Onderzoeksmethode 2.1
Onderzochte soortgroepen Het voorliggende natuuronderzoek is een actualisatie van de voorgaande onderzoeken vanaf 2003 in het studiegebied Het Klooster, waarbinnen het nieuw aan te leggen bedrijventerrein Het Klooster valt. Er is inmiddels al veel bekend over de aanwezige beschermde flora en fauna in het plangebied. Dit onderzoek heeft zich dan ook gericht om deels verouderde gegevens te herbevestigen en enkele hiaten in kennis over strikter beschermde soorten (Tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet) krachtens de Flora- en faunawet in het plangebied. De volgende soortengroepen zijn dan ook in het bijzonder onderzocht: - Flora (beschermde en Rode Lijstsoorten) - Vogels met jaarrond beschermde nestplaats (steenuil, huismus, etc) - Vissen (nadruk op soorten als kleine modderkruiper, grote modderkruiper, bittervoorn) - Amfibieën (nadruk op heikikker, rugstreeppad, poelkikker, kamsalamander) - Vleermuizen (nadruk op globaal gebruik gebied en slooppanden) - Muizen (nadruk op waterspitsmuis) - Platte schijfhoren Waarnemingen van beschermde soorten uit overige soortgroepen zijn zijdelings meegenomen in het onderzoek.
2.2 2.2.1
Uitvoering veldwerk Algemeen De veldmethodiek is afgestemd op de landelijk gangbare methoden (protocollen). De gehanteerde methodiek is ook zodanig dat herhaling (monitoring) mogelijk is in de toekomst. Dit houdt tevens in dat de gehanteerde methoden en de betrouwbaarheid van de gegevens in de rapportage helder worden toegelicht. De eerder uitgevoerde onderzoeken vormden een goede basis voor het veldwerk waardoor gerichter naar specifieke soorten gezocht kon worden.
2.2.2
Onderzoek beschermde en bedreigde plantensoorten Ten behoeve van het onderzoek naar beschermde en bedreigde (Rode lijst) planten is op 26 juni 2012 een bezoek aan het plangebied uitgevoerd. Hierbij is op kansrijke locaties gezocht naar het voorkomen van (strikter) beschermde planten.
11
2.2.3
Onderzoek vissen Voor het visonderzoek is met name gericht gezocht naar grote modderkruiper (Tabel 3 Flora- en faunawet) aangezien deze (in zeer lage dichtheid) in 2004 met zekerheid is aangetroffen. In juni 2012 zijn verspreid in het plangebied op kansrijke locaties tien amfibieënfuiken uitgezet (zie Bijlage 2). De fuiken hebben vier nachten gestaan tussen 14 juni en 18 juni 2012. Alle fuiken zijn op 15 en 18 juni gecontroleerd en geleegd. Daarna zijn ze vervolgens weer verwijderd. Een tweede ronde met tien fuiken op dezelfde locaties zijn gezet in de periode van 20 tot en met 27 juli 2012, waarbij op 23 en 27 juli is gecontroleerd op de inhoud. Het gebruikte fuiktype is voor het monitoren van zowel vissen als amfibieën erg geschikt. Zo kon ook een goed beeld verkregen worden van de aanwezigheid van amfibieën. Op 20 juli zijn diverse sloten en watergangen in het hele plangebied uitgebreid met steeknet geïnventariseerd.
2.2.4
Amfibieën In 2004 is heikikker aangetoond in het zuidelijke deel van het Klooster. Het onderzoek naar heikikker is in de eerste week van april 2012 uitgevoerd. Op 2 april 2012 is bij gunstige weersomstandigheden (windstil, zonnig, droog, 17-10 graden Celsius) geluisterd naar het sterk typische ‘bubbelende’ geluid, en er is gezocht naar eiklompen in de watergangen. De vorm van de eiklompen en het vroege tijdstip in het jaar is kenmerkend voor heikikker, hoewel door overlap met de eiafzetperiode van bruine kikker in sommige gevallen sterke gelijkenis kan optreden. Het nemen van monsters kan dan uitkomst bieden. In het noordelijk deel van Het Klooster zijn monsters meegenomen van enkele eiklompen omdat het onderscheid met bruine kikker niet zeker was. De larven die uit deze monsters zijn vrijgekomen zijn middels de liptandjes definitief gedetermineerd op soort. Voor rugstreeppad, kamsalamander en poelkikker geldt dat er geen oude waarnemingen bekend zijn, maar dat ze wel bekend zijn uit de omgeving van Nieuwegein. Om met zekerheid te kunnen zeggen of ze wel/dan niet voorkomen is extra aandacht aan deze soorten besteed. Het mogelijke voorkomen van deze soorten is onderzocht in de periode eind april tot en met juli. Rugstreeppad is geïnventariseerd door in de avond naar kooractiviteit te luisteren. De aan- of afwezigheid van kamsalamander is tezamen met grote modderkruiper met fuiken geïnventariseerd. Op 21 mei en 30 mei is veldonderzoek uitgevoerd naar rugstreeppad en andere soorten amfibieën. Ook algemeen voorkomende soorten amfibieën (Tabel 1 soorten) kunnen met de fuiken worden gevangen.
12
2.2.5
Onderzoek vleermuizen Ten behoeve van het vleermuisonderzoek zijn in april drie avondbezoeken en in juni en juli 2 ochtendbezoeken uitgevoerd. De ronden in april zijn gecombineerd met het steenuilonderzoek. In het najaar (september) is gezocht naar aanwezigheid van baltsende vleermuizen, wat indicatief is voor paarverblijfplaatsen. In oktober is een eerste controle naar overwinterende vleermuizen uitgevoerd in de kazemat aan de Lekdijk Oost, de tweede controle is op 30 januari 2013 uitgevoerd. De begaanbare delen van het westelijke ondergrondse compartiment van de Plofsluis is dezelfde dag geïnventariseerd. Het vleermuisonderzoek heeft plaatsgevonden conform het vleermuisprotocol (Vleermuis Vakberaad, 2012). Er is gebruik gemaakt van batdetectors van het type Petterson D240x en D200. Met deze batdetectors kunnen de meeste in Nederland voorkomende vleermuizen (allen Tabel 3) in het veld tot op soort worden gedetermineerd. De time-expansion (TE) functie van de Petterson D240x geeft de mogelijkheid opgenomen geluiden (max 3,7 seconden) in situ en al dan niet vertraagd terug te horen. Deze (vertraagde) geluiden kunnen middels een extern aangesloten opnameapparaat (Edirol) worden opgeslagen. Er zijn tijdens het onderzoek meerdere geluidsopnames gemaakt, hierbij zijn alleen pulsen van ruige en gewone dwergvleermuis opgenomen. Verder is bij drie voorjaarsronden in april gebruik gemaakt van een Anabat-detector, zijnde een automatische detector. Hiermee is het mogelijk op een locatie gedurende een aaneengesloten periode opnames te maken. Deze opnames zijn minder gedetailleerd dan van de Petterson D240x, maar desondanks goed bruikbaar om vleermuisactiviteit te meten. Hiermee kunnen verschillende algemeen voorkomende soorten goed worden onderscheiden. Alleen op de tweede avond zijn nagenoeg geen vleermuisgeluiden op de Anabat opgenomen (slechts vier opnames), het was winderig, koud en regenachtig. Tevens heeft tijdens dit onderzoek een beoordeling plaatsgevonden van de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in (te slopen) gebouwen en (te kappen) bomen. Hierbij is gekeken naar de ligging en kenmerken van de betreffende panden en bomen binnen het plangebied en hun mogelijke betekenis voor vleermuizen. Wegens de omvang van het studiegebied is het gebied ten zuiden van de Achterweg buiten beschouwing gelaten. De bebouwing ter plaats blijft behouden en de inrichting van het gebied wijzigt niet.
13
Tabel 2.1 Datum
Overzicht bezoekronden vleermuisonderzoek 2012. Dagdeel
Deelgebied nr - route
Weertype
Batdetector
Waarnemer
avond
3 – 2 – 1 - Zuid
Koud (<10ºC),
Petterson D240x
Koopman
winderig
Anabat
Koud (<10ºC),
Petterson D240x
winderig, later
Anabat
2012 28 maart 6 april
avond
4 – brug – centrum 1
Koopman
lichte regen 14 april
avond
4 – 3 – 2 – 1 – zuid
Koud, winderig
Petterson D240x
Koopman
20 juni
ochtend
Schalkwijkse wetering,
Koel (12ºC),
Petterson D240x
Kruijt
panden bij Beatrixsluis,
vrijwel windstil
Petterson D200
Koopman
Koel (15ºC),
Petterson D200
Koopman
weinig wind
Anabat
Schalkwijkse wetering,
Koel (13ºC),
Petterson D240x
Boonman
panden bij Beatrixsluis,
winderig Petterson D240x
Buizer
Petterson D240x
Buizer
geen
Koopman
geen
Koopman
geen
Koopman
Anabat
Achterweg noordzijde 26 juni 10 juli
avond ochtend
Schalkwijksewetering 5
Achterweg noordzijde 16 sept
avond
Hele gebied per fiets
Koel (16-13ºC), vrijwel windstil, droog
27 sept
avond
Hele gebied per fiets
Koel (15-10ºC), weinig wiind, droog
26 okt
dag
kazemat Lekdijk Oost
Koel (13ºC), weinig wind, droog
13 dec
dag
kazemat Schalkwijkse Wetering
Koud (-1ºC)
Sluisje SW (inlaat Lekkanaal) 30 jan (2013)
dag
kazemat Lekdijk Oost Plofsluis west
Mild (13ºC), buiig, harde wind (5-6 bft)
14
2.2.6
Onderzoek broedvogels met een vaste rust- en verblijfplaats Broedvogels met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats1 zijn gedurende vijf bezoekronden geïnventariseerd in het voorjaar van 2012 (tabel 2.2). De inventarisatie richtte zich op alle categorie 1 t/m 4 soorten conform de soortenlijst van Dienst Regelingen (zie voetnoot) (Dienst Regelingen 2009). De inventarisatie van de steenuil is los uitgevoerd van de andere soorten broedvogels met jaarrond beschermde verblijfplaats. Tot slot is in de winter een aanvullend locatiebezoek uitgevoerd naar kerkuil bij de boerderij aan de Lekdijk-Oost. Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de soorten zijn de veldbezoeken zijn verspreid over het voorjaar van 2012 uitgevoerd. Met uitzondering van het laatste bezoek zijn alle bezoeken in de ochtend gepleegd omdat de trefkans van veel vogels dan het grootst is. Het bezoek van 15 en 21 maart richtte zich voornamelijk op zichtbare nesten omdat het blad nog niet aan de bomen zat. De latere bezoeken richten zich op het controleren van de bezetting van de eerder aangetroffen nesten, de (bouw van) nieuwe nesten. Gedurende alle bezoeken zijn andere broedindicatieve waarnemingen van vogels eveneens genoteerd, zoals territoriaal gedrag en waarnemingen binnen een bepaalde periode in het voorjaar (conform de BMP-methode Van Dijk & Boele 2011). Het laatste bezoek (19 juni) richtte zich op nesten van gierzwaluw in bebouwing in het gebied. Het onderzoeksgebied van de broedvogels met jaarrond beschermde rust- en verblijfplaatsen werd in het zuiden begrensd door de Lekdijk-Oost, in het oosten door de berm van de Rijksweg A27 en in het westen en noorden door het kanaal (kaart in bijlage 2). Tabel 2.2
Overzicht veldbezoeken vogels (excl. steenuil) met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats in Het Klooster te Nieuwegein, 2012.
Datum
tijd
doelsoorten
15 maart
08:40 – 11:00
allen; zuidelijk deel
21 maart
05:45 – 11:30
allen; noordelijk deel
17 april
08:00 – 12:30
allen
22 mei
07:45 – 11:30
allen
19 juni
21:15 – 22:15
gierzwaluw
Onderzoek steenuil Het plangebied bevindt zich in een gebied waar steenuilen (jaarrond beschermd) sinds jaar en dag aanwezig zijn (Abel et al, 2009), met maximaal twee broedparen binnen Het 1
Op grond van door het ministerie van LNV verstrekte handreikingen worden nesten van de volgende soorten als jaarrond beschermde nestplaatsen beschouwd: boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief, zwarte wouw.
15
Klooster. In de nabije omgeving (overzijde Amsterdam-Rijnkanaal, nabij de golfbaan) bevindt zich ook een broedpaar. Het Klooster is de afgelopen jaren geschikter geworden voor muizen omdat het gebied grotendeels braak ligt en niet of nauwelijks beheerd wordt. Dit kan leiden tot een hogere muizenstand, waardoor binnen het totale onderzoeksgebied meer steenuilen een territorium kunnen vestigen. Voorwaarde is wel dat de vegetatie niet te hoog en dichtbegroeid is om als geschikt jachtgebied te fungeren. Alle potentieel geschikt ogende locaties binnen Het Klooster zijn bezocht in drie bezoekronden, verspreid over vier bezoekavonden, zie onderstaande tabel. Opvallend was de langdurige koude en natte periode vanaf de avond van 28 maart tot half mei. Deze relatief koude periode ging vooraf aan een relatief warme periode vroeg in maart. De koude periode viel helaas in een groot deel van de standaard onderzoeksperiode voor steenuilen (half februari – half april). Zie ook paragraaf 3.8 over het weer gedurende de onderzoeksperiode. Tabel 2.3
Overzicht onderzoeksronden steenuil
Datum
Deelgebied nr - route
Weertype
12 mrt 2012
Zuid – 1 – 2 – 3
Koel, droog, koud na 21.00 u
28 mrt 2012
3 – 2 – 1 - Zuid
Koud, winderig
6 april 2012
4 – brug – centrum 1
Koud, winderig, later lichte regen
14 april 2012
4 – 3 – 2 – 1 – zuid
Koud, winderig
Elk avondbezoek begint rond zonsondergang en eindigt rond 23.00 uur. Elk avondbezoek bestond uit het op strategische punten op standaard wijze luid afspelen van een alarmroep van de steenuil middels een mp3-speler en externe geluidsbox. In maart en april reageren de meeste steenuilen sterk op dergelijke geluidssamples, waardoor mogelijke territoria kunnen worden vastgesteld door middel van hun vliegbewegingen (zichtwaarnemingen) en de verschillende geluiden van de aanwezige steenuil. Mannelijke steenuilen kunnen verschillende geluiden maken, vrouwtjes maken slechts één type geluid. Gepoogd is van elk gehoord exemplaar vast te stellen, door middel van de verschillende roepjes of het een mannelijk of vrouwelijke exemplaar betrof. Alle gegevens zijn op veldkaarten per onderzoeksavond genoteerd. De inventarisatie heeft plaatsgevonden op droge avonden (eenmaal lichte regen halverwege de avond) met een start temperatuur rond de 10 graden (op 12 mrt) of rond de 8 graden. Alle avonden waren erg koud na 20.30 uur (slechts 4-5 graden) en winderig, behalve de avond van 12 maart (milde avond). De onderzoeksrondes op 28 maart, 6 en 14 april zijn tevens gecombineerd met vleermuisonderzoek. Onderzoek kerkuil Op 29 december 2012 heeft een bezoek aan het erf Lekdijk Oost 4 plaatsgevonden, waarbij de schuren zijn onderzocht op de aanwezigheid van kerkuil. Ook is rond de drie oude knotwilgen ten zuiden van de bunker gezocht naar braakballen. Op 30 januari is nogmaals gezocht naar braakballen rond deze knotwilgen.
16
2.2.7
Onderzoek muizen In 2005 is tijdens de slootdempingswerkzaamheden ten noorden van de Waterliniedok de strikt beschermde waterspitsmuis aangetroffen. Over de verspreiding van deze soort binnen en in de omgeving van het plangebied is niets bekend. Het plangebied bevat op verschillende plekken geschikte biotopen voor deze soort, zoals langs de Schalkwijkse Wetering en de Vuijlcop. Voor het inventariseren van de waterspitsmuis is gebruik gemaakt van inloopvallen (zogenaamde levendvallen), conform de standaardmethode. De inloopvallen zijn van de typen Longworth en Heslinga. Op basis van onze gebiedskennis en de grootte van het studiegebied is gekozen voor acht raaien die een representatief beeld geven van het voorkomen van de lokale muizensoorten. Een vangraai bestaat conform de standaard uit 10 vanglocaties met twee vallen per vanglocatie, in het voorliggende onderzoek zijn twee van de acht raaien met vijf vanglocaties uitgezet. De onderlinge afstand tussen de vanglocaties is circa 10-15 meter, die worden geplaatst op de daarvoor geschikte locaties. Dit betreft oevers langs watergangen, de begroeiing ter plekke is meestal vrij ruig (riet, hoog gras en kruidenvegetaties). Doordat in het gebied een groot aantal sloten al was geschoond voor de schouw was het aantal geschikte locaties beperkt. Daarnaast zijn een aantal oeverzones sterk aan het verruigen of begroeid met een dichte rietzone en opslag van wilg en els. Op drie locaties is een kortere vangraai (10 resp. 12 vallen) geplaatst. Alle vallen zijn voorzien van lokaas (meelwormen, kattenbrokken en appel) en hooi. De ligging van de raaien is in Bijlage 2 weergegeven. De vallen zijn ter gewenning eerst een week met een geblokkeerd vangmechanisme geplaatst, voorzien van lokaas en hooi. Dit is langer dan in de standaard methodiek wordt voorgeschreven (circa 2-3 dagen). De reden hiervoor is het feit dat waterspitsmuis een lastig te vangen soort is. De vallen op locatie 8 zijn zonder te prébaiten op 15 oktober geplaatst. Vervolgens zijn de vallen drie dagen achtereen tweemaal per dag (aan het begin van de avond als aan het begin van de ochtend) gecontroleerd. De gevangen muizen zijn gedetermineerd en direct weer losgelaten. Indien nodig zijn de vallen weer voorzien van nieuw hooi en lokaas. In totaal hebben de vallen circa anderhalve week in het veld gestaan. De periode van het vangonderzoek was tussen 8 oktober (plaatsen vallen) en 18 oktober 2012 (opruimen). De vallen hebben tussen maandagavond 15 oktober tot en met donderdagochtend 18 oktober ‘op scherp’ gestaan. Aanvullend is in het najaar een uilenbraakbal gevonden nabij de kazemat aan de Lekdijk Oost. Deze is geplozen en de inhoud gedetermineerd..
2.2.8
Platte schijfhoren Gelijktijdig met het plaatsen van de fuiken voor het modderkruiper-onderzoek zijn met een schepnet monsters genomen van aquatische vegetatie in rijk begroeide sloten. De monsters zijn in het lab gespoeld door een zevensysteem met maaswijdten van 10, 5 en 1 mm. Determinatie heeft plaatsgevonden door een ervaren malacoloog.
2.2.9
Overzicht bezoekronden plangebied In tabel 2.4 is beknopt weergegeven wanneer welke soort(groep)en zijn onderzocht. Hierbij is tevens het dagdeel aangegeven en de uitvoerende persoon.
17
Tabel 2.4
Nadere gegevens bezoekronden voor de soortgroepen 2012
datum
dagdeel
inventariseerder(s)
soort(groep)
12-3
avond
A.D.G. Koopman
steenuil
28-3
avond
A.D.G. Koopman
steenuil, vleermuizen
06-4
avond
A.D.G. Koopman
steenuil, vleermuizen
15-3
ochtend
R. Verbeek
broedvogels overig
14-4
avond
A.D.G. Koopman
steenuil, vleermuizen
21-3
ochtend
R. Verbeek
broedvogels overig
02-4
dag
F.L.A. Brekelmans
amfibieën en flora
17-4
ochtend
R. Verbeek
broedvogels overig
21-5
dag
F.L.A. Brekelmans
amfibieën
22-5
ochtend
R. Verbeek
broedvogels overig
30-5
dag
F.L.A. Brekelmans
amfibieën
14-6
dag
G.J. Brandjes
vissen en amfibieën
19-6
avond
R. Verbeek
gierzwaluw
20-6
ochtend
A.D.G. Koopman en D.B. Kruijt
vleermuizen
26-6
avond
A.D.G. Koopman
vleermuizen
26-6
dag
F.L.A. Brekelmans
flora, amfibieën
10-7
ochtend
M. Boonman
vleermuizen
20-7
dag
G.J. Brandjes
vissen, amfibieën,
tm 18-6
platte schijfhoren 23-7
dag
G.J. Brandjes
vissen
16-9
avond
J.D. Buizer
vleermuizen
27-9
avond
J.D. Buizer
vleermuizen
15-10
ochtend
D. Emond
muizen
A.D.G. Koopman
Vleermuizen
tm
avond
18-10 25-10
dag
najaar/winter (alleen in kazemat Lekdijk Oost) 13-12
dag
A.D.G. Koopman
Vleermuizen najaar/winter (alleen bij kazemat Schalkwijkse Wetering en Sluisje SW)
29-12
dag
D. Beuker
Kerkuil
30-01-
dag
A.D.G. Koopman
Vleermuizen winter
2013
(bunker Lekdijk oost en Plofsluis)
18
3 Resultaten 3.1
Flora Tijdens het veldbezoek op 26 juni 2012 is het gebied onderzocht op aanwezigheid van beschermde plantensoorten. In het bos nabij de Plofsluis is een groeiplaats van grote keverorchis aanwezig (was reeds in 2011 aangetroffen, Brekelmans et al., 2012). Er zijn geen andere strikte(r) beschermde planten (uit Tabel 2 en/of 3 Flora- en faunawet) of Rode lijstsoorten aangetroffen. Grote keverorchis is momenteel van één groeiplaats bekend langs het Lekkanaal, nabij de plofsluis. Hier groeien ruim 50 exemplaren. De vindplaats betreft mogelijk een van de oudste bosrestanten van Nieuwegein en staat al als bos (mogelijk hakhout) op kaarten uit de 19de eeuw. Dit komt overeen met het gegeven dat grote keverorchis veelal een soort is van oude bossen. Begeleidende soorten zijn onder andere brede wespenorchis en bosandoorn. In veel slootjes is een goed ontwikkelde soortenrijke vegetatie aanwezig. Dit geldt vooral voor het gebied tussen Achterweg en Waterliniedok, waar mogelijk door wegvallen van agrarisch gebruik de waterkwaliteit is toegenomen. Soorten die hier voorkomen zijn bijvoorbeeld zwanebloem (beschermd, Tabel 1), stijve waterranonkel, smalle waterpest, smal fonteinkruid, kikkerbeet en de kranswieren Chara vulgaris, Chara globularis en Nitella mucronata. Het wegvallen van agrarisch beheer in combinatie met grondwerkzaamheden en grondwaterpeilverandering heeft geleid tot het verruigen van de voormalige weilanden. Hierdoor zijn soorten als kweek, riet, rietgras, harig wilgenroosje, beklierde basterdwederik, grote brandnetel, akkerdistel, haagwinde en moerasspirea sterk toegenomen. Op nattere plaatsen en pioniersituaties komen soorten voor als rode waterereprijs, heen, waterpunge, moerasdroogbloem en moeraszegge. Met het opgespoten zand zijn diverse nieuwe soorten in het gebied verschenen, veelal soorten die in Nederland gebonden zijn aan het kustmilieu. Voorbeelden daarvan zijn slangenkruid, smal vlieszaad en diverse soorten teunisbloemen. Rivier- en uiterwaardgebonden soorten komen slechts voor in een zeer smalle (<5-10 meter) zone langs de Lek. De oever van de Lek bestaat uit stortsteen en het achterliggende gebied is in beheer als weiland. Alleen op en tussen de stortstenen oever zijn voor het rivierengebied kenmerkende soorten te vinden als klein vlooienkruid, groot warkruid, kruisbladwalstro en hertsmunt. Aan weerszijden van de Vuilcopsekanaaldijk, langs het Lekkanaal, is een goed ontwikkelde kruidenrijke vegetatie aanwezig met soorten die kenmerkend zijn voor oude, niet te voedselrijke kleibermen. Het gaat dan bijvoorbeeld om gewone agrimonie,
19
grote ratelaar en zeegroene zegge. Deze berm behoort tot de meest waardevolle bermen van Nieuwegein.
Afbeelding 3.1 Grote keverorchis (foto F.L.A. Brekelmans).
3.2 3.2.1
Vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen Steenuil De steenuil is op verscheidene locaties waargenomen in het plangebied. Per ronde leverde dit de onderstaande resultaten (weersgegevens: knmi.nl). De ligging van de aangetroffen territoria is weergegeven in Bijlage 2. 12 maart 2012, max temp 13, min temp 1 (avond circa 10-6 graden), Goede inventarisatieavond waarbij meerdere roepende dieren zijn vastgesteld. In het gebied ten zuiden van de Waterliniedok zijn op vier lokaties roepende steenuilen gehoord. Deze lokaties liggen allen circa 350 m uiteen, met uitzondering van het exemplaar dat in de bomen nabij de toekomstige Arsenaaldok is gehoord (>400 m). Niet alle dieren zijn gelijktijdig gehoord. In het bosperceel nabij de blauw verlichte brug en het Sluispad is een zeer actief dier gehoord die zeer geagiteerd was. De indruk bestond dat deze niet op de afgespeelde roep van de mp3-speler reageerde. Deze vogel is in de latere ronden niet meer gehoord (afwezig of reageerde niet meer). Bij de Schalkwijkse Wetering zijn geen roepende steenuilen waargenomen. Het deel ten noorden van de
20
Vuylcop is op deze avond niet onderzocht omdat het moment waarop steenuilen het meest actief territoriaal reageren reeds verstreken was, bovendien werd het erg koud en winderig. Ook de in 2010 (Kruijt & Hille Ris Lambers, 2010) waargenomen steenuilen aan het Sluispad (fietspad langs het Lekkanaal) in de omgeving van de twee (verlaten) woningen aan de Schalkwijkse Wetering zijn gecontroleerd, maar niet gehoord. 28 maart 2012, max temp 10, min temp 3 (avond rond 5 graden), Redelijk geschikte inventarisatieavond waarbij slechts twee roepende steenuilen (kort) zijn gehoord. Het betrof de exemplaren bij de boerderij aan de Lekdijk Zuid en bij de meest westelijke boerderij aan de Achterweg. De avond is gestart aan de noordpunt van Het Klooster. Er is op diverse locaties in Deelgebied 1 geluisterd (Achterweg, Sluispad bij de brug) en aan de Schalkwijkse Wetering en de Vuylcop. 6 april 2012, max temp 10, min temp -1 (avond rond 8-4 graden), Koude avond, waarbij geen steenuilen zijn gehoord. Er is gestart in de noordpunt (deelgebied 4), waarna is geluisterd bij de brug over het Lekkanaal, bij de (verlaten) woningen aan het Sluispad, bij de bomen aan de toekomstige Arsenaaldok en de Vuylcop. 14 april 2012, max temp 12, min temp 2 (avond was rond 10-4 graden), Koude en winderige avond, waarbij geen steenuilen zijn gehoord. De route is gestart in de noordpunt (deelgebied 4) en er is daarna geluisterd bij de (verlaten) woningen aan het Sluispad, de brug over het Lekkanaal, aan de toekomstige Arsenaaldok, langs de Achterweg en de Lekdijk Oost. Onderzoek 2010 In het voorjaar van 2010 is onderzoek naar steenuilen uitgevoerd ten behoeve van de sloop van de woningen aan de adressen Vuylcop 6 en 10 (Kruijt & Hille Ris Lambers, 2010). Daarbij is op deze adressen geen territorium vastgesteld, wel zijn er verse braakballen aangetroffen. Op ongeveer 200 meter ten zuiden van dat onderzoeksgebied, zijnde ongeveer 950 meter ten noorden van de brug over het Lekkanaal, is een roepende steenuil gehoord. Een tweede exemplaar is op ongeveer 500 meter ten noorden van dat onderzoeksgebied gehoord. Onderzoek 2011 In 2011 heeft Bureau Waardenburg in de hele gemeente Nieuwegein onderzoek gedaan, waarbij tevens enkele malen het Klooster is bezocht. Hierbij is het zuidelijke broedpaar bij de boerderij aan de Lekdijk Oost gehoord. Verder is in 2011 ook in de omgeving van de Vuylcop geluisterd (check op de waarnemingen uit 2010), waarbij geen steenuilen zijn gehoord. Het broedpaar dat zich aan de oostzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal bevindt, nabij de golfbaan, is in 2011 wel gehoord (Brekelmans et al., 2012). Andere locaties zijn niet gecontroleerd.
21
Beoordeling steenuilwaarnemingen Het aantal van drie territoriale steenuilen in het gebied ten zuiden van de Waterliniedok is opmerkelijk te noemen, alsmede het territoriale dier nabij de brug over het Lekkanaal. De Vogelwacht Utrecht, afdeling Nieuwegein meldt dat jarenlang slechts twee broedparen bekend zijn in het onderzoeksgebied, één in het Klooster-zuid en één in het gebied Vuylcop (Abel et al, 2009). Een nadeel is gebleken dat het aanhoudend slechte weer in april niet tot bevestiging heeft geleid van de territoriale dieren die in maart zijn gehoord . Een steenuilterritorium is gemiddeld ongeveer 12 ha (cirkelvormig territorium heeft dan een straal van ongeveer 200 meter), dat groter of kleiner is afhankelijk van het voedselaanbod (Bloem et al., 2001). Op steenuil.nl wordt een afstand van 100-300 meter vanaf het nestlocatie aangehouden. Het is mogelijk dat het veranderde grondgebruik heeft geleid tot een lokaal verbeterd prooiaanbod (veel muizen) voor steenuilen, hoewel de zomer van 2011 en het voorjaar van 2012 niet gunstig zijn geweest voor de muizenstand door de vele regenval en kou. Een andere mogelijkheid is dat jonge steenuilen uit de regio het gebied succesvol hebben weten te bereiken en nieuwe territoria te stichten. Anderzijds heeft het veranderde grondgebruik niet overal tot een gunstiger biotoop voor steenuilen geleid. Het gebied waar het bedrijventerrein momenteel wordt ontwikkeld (tussen Waterliniedok en de Vuylcop), ligt deels braak en enkele percelen zijn of worden bebouwd. De graslanden waar nog geen bouwactiviteit plaatsvindt, zijn vaak verruigd. De vegetatie groeit in de zomer dermate hoog op met soorten zoals akkerdistel en teunisbloem, dat die plekken zich in de loop van de zomer tot minder aantrekkelijk tot zelfs ongeschikt jachtgebied voor steenuil ontwikkelen. Het is voor steenuilen onmogelijk om op dergelijke veldjes tussen de hoge vegetatie naar muizen te jagen. Op die locaties zijn hooguit de bermen en zandige zone langs de weg geschikt jachtgebied. In het te ontwikkelen gebied zijn uitkijkposities meestal schaars (lage bomen en paaltjes) of ontbreken, met uitzondering van de strook knotwilgen langs de Vuylcop en de opgaande beplanting langs de Schalkwijkse Wetering. Maar daar zijn in 2012 geen territoriale steenuilen gehoord, in tegenstelling tot onderzoek in 2010 (twee territoriale dieren in de omgeving van Vuylcop 10 en 6). Het steenuil territorium dat zich vlak ten noorden van de brug over het Lekkanaal bevindt, is in de zomermaanden weinig aantrekkelijk gebleken als jachtgebied wegens een hoog opgroeiende kruiden- en ruigtevegetatie. De aanwezige steenuil zal daarom een grotere oppervlakte moeten bejagen om voldoende voedsel te vergaren. Dit territorium is daarom op dit moment als matig van kwaliteit beoordeeld, waarbij de kans op een succesvolle broedsel klein is. Conclusie Op grond van de waarnemingen en hun onderlinge afstand (op grond van maximaal 300 m actieradius) in 2012 en de eerdere waarnemingen in 2010 en 2011 is geconcludeerd dat er zich in elk geval drie territoria bevinden ten zuiden van de
22
Waterliniedok. In het gebied bij de brug over het Lekkanaal bevindt zich één territorium van matige kwaliteit. Het Klooster omvat dus in 2012 maximaal vier territoria, waarvan er drie geschikt zijn als jaarrond leefgebied voor steenuil. Dit is feitelijk een verdubbeling ten opzichte van eerdere geregistreerde jaren bij de Vogelwerkgroep. Overigens betekent dit niet direct dat er nu ook drie broedparen aanwezig zijn in plaats van de twee die sinds jaren bekend zijn in het Klooster (Abel et al., 2009). Het is bekend dat jonge mannelijke steenuilen zich ook territoriaal kunnen gedragen zonder dat er wijfje aanwezig is. Het territoriale roepen komt dan voort vanuit de gedachte ‘eerst een territorium, dan een wijfje roepen’. Ook kunnen deze territoria tijdelijk van aard zijn, waardoor ook per jaar verschillen kunnen optreden in de bezettingsgraad in een gebied. De afwezigheid van de twee territoriale dieren langs het Sluispad (fietspad) uit 2010 is hier een voorbeeld van.
Afbeelding 3.2
3.2.2
Steenuil koppeltje (foto: M. Bonte)
Kerkuil
Op 25 oktober 2012 is vanuit de oude knotwilgengroep ten zuiden van de kazemat Lekdijk Oost een opvliegende kerkuil (RL Kwetsbaar) waargenomen. Deze uil vloog linea recta richting de boerderij. Hij verdween uit het zicht in de hoge Italiaanse populierenrij aan de westzijde van de boerderij. Ook is een grote braakbal gevonden bij de knotwilgengroep waaruit deze vogel opvloog. De knotwilgen ter plekke zijn erg oud en bevatten veel holten die geschikt zijn als beschutte rustplaats. Kerkuil is niet eerder tijdens de voorliggende studie of tijdens andere studies in het gebied waargenomen. Ook de kerkuilen werkgroep regio Utrecht was niet op de hoogte van de aanwezigheid van kerkuil in het Klooster (schrift. med. dhr. M. van Leeuwen). Omdat kerkuil een soort
23
betreft waarvan de rust- en broedplaats jaarrond beschermd is, is op 29 december op het erf van deze boerderij verder gezocht naar een mogelijke verblijfplaats. Bij het veldbezoek zijn vele braakballen gevonden en is de uil wegvliegend uit een schuur waargenomen. Een schuurtje aan de westzijde van het erf betreft de verblijflocatie. Het is niet duidelijk of er in 2012 gebroed is of dat het een solitair (mogelijk nog ongepaard jong) exemplaar betreft dat tijdelijk of permanent in deze schuur verblijft. Op 30 januari 2013 zijn onder de grote knotwilg bij de kazemat wederom twee grote braakballen aangetroffen die vrijwel zeker aan de kerkuil toegeschreven kunnen worden. Dit betekent dat deze uil inmiddels tenminste vier maanden aanwezig is. Aangeraden wordt in 2013 nader te onderzoeken of de kerkuil ook broedt in deze schuur. Een andere waarneming van kerkuil in de directe omgeving betreft een dode kerkuil (verkeerslachtoffer) waargenomen langs de A27 in juni 2012, ter hoogte van de Schalkwijkse Wetering (waarneming.nl). Andere recente waarnemingen zijn niet bekend in de directe omgeving, noch zijn recente broedgevallen bekend in Nieuwegein (Abel et al., 2009). 3.2.3
Overige broedvogels met jaarrond beschermd nest
Er zijn twee soorten broedvogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen: huismus (5 exemplaren over 3 locaties) en buizerd (3 nesten). Van de huismus konden de nesten niet worden gevonden, maar is het goed mogelijk dat de soort in de nabijheid van de waarneemlocatie (bebouwing) nesten heeft. De buizerd heeft wel met zekerheid nesten in het gebied. Andere soorten broedvogels met een jaarrond beschermde rust- en verblijfplaats zijn niet aangetroffen. Het gericht zoeken naar de gierzwaluw leverde geen resultaten op. In Bijlage 2 zijn de resultaten op kaart weergegeven. Er is onderscheid gemaakt tussen nestvondsten en broedindicatieve waarnemingen. Op de kaart zijn eveneens de vastgestelde nesten buiten het onderzoeksgebied weergegeven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat buiten het onderzoeksgebied de resultaten niet volledig zijn. Het gaat om nesten van de roek (De Kroon langs rijksweg A27) en buizerd (populierenbos langs A27 ter hoogte van Vuylcop en buitendijkse bos langs de Lekdijk-Oost). 3.2.4
Broedvogels van de Rode Lijst In Bijlage 2 zijn de waargenomen broedvogels van de Rode Lijst weergegeven. Het betreft boerenzwaluw, matkop, boomvalk, groene specht, grutto, kneu, koekoek, spotvogel en tureluur. Deze vogels zijn vastgesteld gedurende de veldbezoeken voor de jaarrond beschermde vogels evenals voor andere soortgroepen. Hoewel de broedvogels van de Rode Lijst niet gericht geïnventariseerd zijn, geeft de veelvoud van veldbezoeken een redelijk goed beeld van het voorkomen van deze soorten. Op de kaart zijn eveneens de vastgestelde broedvogels buiten het onderzoeksgebied weergegeven.
24
3.2.5
Overige soorten Naast broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen en soorten van de rode lijst, zijn diverse andere vogelsoorten vastgesteld in het gebied. Deze vogels geven een goed beeld van het gevarieerde (broed)vogelbestand in het onderzoeksgebied: blauwborst, bruine kiekendief, bosrietzanger, bosuil, ijsvogel, kleine plevier, koolmees, oeverzwaluw, merel, torenvalk, tjiftjaf en witte kwikstaart. De oeverzwaluw broedt in kolonievorm. Het is bekend dat deze soort sinds de ontwikkeling van het bedrijventerrein (vrijwel) jaarlijks op het terrein broedt. In 2012 zijn circa 20 gangen (niet allen in gebruik) aangetroffen in de begroeide zand- en aardedepot die circa 100 meter ten noorden van de Waterliniedok ligt. Dit is enkele meters ten noorden van de stoplichten aan de zuidzijde van de Vestingdok. Het depot is ongeveer 3-4 meter hoog en tientallen meters lang. Een klein deel van de noordoostelijk flank van dit depot is verzakt, waardoor een kaal steilwandje is ontstaan op circa 2,5 meter hoogte. Enkele oeverzwaluwen zijn zwermend en invliegend gezien op de ochtend van 20 juni 2012. Opvallend is dat er direct aan de achterzijde van het depot op enkele meters afstand met een graafmachine en andere zware machines wordt gewerkt (graven en damwand plaatsing). Ook ligt het depot vlak langs de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein. Het passerende verkeer (inclusief grote vrachtwagens vanaf het distributiecentrum van V&D) kan in principe een verstorend element zijn. Echter, de vogels lijken zich hier weinig van aan te trekken. Waarschijnlijk is het ontbreken van een betere nestlocatie in de omgeving de verklaring waarom de vogels juist aan deze drukke zijde van de zandbult vertoeven. De betreffende aarden wal is in oktober 2012 geheel afgegraven en verwerkt in de bermen langs de Inundatiedok.
Afbeelding 3.3.
Oeverzwaluwen (foto: M. Bonte)
25
Het is bekend dat er nog veel meer soorten in het onderzoeksgebied aanwezig zijn, zoals ransuil, rietgors enz. De voorliggende inventarisatie richtte zich op broedvogels met vaste verblijfplaatsen (conform de definitie van het Ministerie van EL&I). De bovenstaande lijst betreft zijdelings waargenomen en genoteerde soorten. Voor een gedegen overzicht van de aanwezige broedvogels in het studiegebied wordt verwezen naar het boek Broedvogels in Nieuwegein (Abel et al., 2009).
3.3 3.3.1
Vissen Grote modderkruiper De tien fuiken hebben in juni vier nachten (14-18 juni 2012) en wegens tegenvallende resultaten in juli nogmaals zeven nachten (20-27 juli 2012) achtereen verspreid in het plangebied gestaan op locaties met geschikt biotoop voor grote modderkruiper. Dit heeft geen grote modderkruipers opgeleverd. Aanvullend is op 20 juli 2012 schepnetonderzoek uitgevoerd op diverse geschikte locaties binnen het onderzoeksgebied. Dit heeft ook geen exemplaren opgeleverd. De ligging van de fuiken is in Bijlage 2 weergegeven In 2011 is bij intensief steeknetonderzoek ook geen aanwezigheid van grote modderkruiper aangetoond (Brekelmans et al., 2012). In 2004 zijn bij grootschalige slootdempingen ten behoeve van het bedrijventerrein in totaal 60 grote modderkruipers gevangen in globaal gerekend 10.000 meter sloot (het gebied tussen het water Vuylcop en de Waterliniedok) en verplaatst binnen het plangebied (Van Vliet, 2004), in 2008 is één grote modderkruiper aangetroffen bij baggerwerkzaamheden in de sloot langs de A27 in ongeveer 600 meter sloot (Kruijt, 2008). Echter, dit betreft sloten met geschikt habitat voor grote modderkruiper. Bij de slootdempingswerkzaamheden in 2004 en 2008 is niet genoteerd in welke sloten de exemplaren zijn gevangen, waardoor dus niet precies bekend is hoeveel meter slootlengte het verspreidingsgebied van grote modderkruiper omvatte destijds op die locaties. Als aangenomen wordt dat destijds een kwart van die sloten geschikt leefgebied vormde (er wordt immers cyclisch onderhoud gepleegd aan watergangen), dan was de dichtheid 0,02 respectievelijk 0,003 individuen per meter slootlengte. Dit is laag te noemen: in het compensatieplan (van Eekelen & Koopman, 2004) is uitgegaan van minimaal 0,4 dier per meter slootlengte om een duurzame populatie te hebben. De periode waarin het onderzoek in 2012 heeft plaatsgevonden zou de aanwezigheid grote modderkruipers moeten aantonen, wanneer deze in een redelijke dichtheid aanwezig zijn in geschikte biotopen. De fuiken hebben op geschikte locaties gestaan en het aanvullende schepnetonderzoek heeft op gunstige plekken plaatsgevonden. De vissen zijn in het voorjaar (april en mei) en in oktober iets mobieler dan in de andere maanden van het jaar. De trefkans op grote modderkruiper bij lage dichtheiden is zowel met (tien) fuiken als met schepnet (zeer) beperkt. Ook is het studiegebied omvangrijk. Zeer lage dichtheden in geschikte watergangen werden op basis van de aantallen uit 2004 niet verwacht. De resultaten van 2012 geven echter aan dat de grote modderkruiper in het gunstigste geval slechts nog plaatselijk in lage dichtheden in Het
26
Klooster voorkomt. In dergelijke gevallen is het aantonen van de soort alleen mogelijk met een veel groter aantal fuiken (de dieren hebben een beperkte actieradius) of een andere onderzoeksmethode dan fuiken en schepnet. Om ten behoeve van het activiteitenplan en de inrichting van compensatielocaties uitsluitsel te krijgen over de huidige aan- of afwezigheid van grote modderkruiper, wordt aangeraden in 2013 het gebied te onderzoeken met behulp van speciale electro apparatuur, die voor onderzoek naar verspreiding van grote modderkruiper betrouwbare resultaten geeft. 3.3.2
Kleine modderkruiper De kleine modderkruiper is op zeven plekken in het studiegebied waargenomen, zie Bijlage 2. Het betreft fuik- en schepnetvangsten op zes van de tien fuiklocaties verspreid over het gebied (maximaal 9 exemplaren per fuik per controle) en een schepnetvangst op de zevende locatie: Schalkwijkerwetering op 20 juli 2012. Gezien de kenmerken van de sloten in het plangebied (vrij kleine zowel diepe als ondiepe sloten met veelal goed ontwikkelde watervegetatie) kan aangenomen worden dat de soort in het hele studiegebied (en dus ook binnen de begrenzing van het bedrijventerrein Het Klooster) in redelijke dichtheden voorkomt. In 2011 is kleine modderkruiper ook veelvuldig aangetroffen bij slootbemonsteringen met een schepnet in enkele watergangen in het noordelijk deel van het studiegebied, ten noorden van de Vuylcop (Brekelmans et al., 2012).
3.3.3
Bittervoorn Bittervoorn is in 2012 niet aangetroffen. Deze soort wordt niet verwacht in de kleinere sloten binnen het Klooster. De Schalkwijkse wetering is goed geschikt biotoop voor deze soort. In 2004 is deze daar aangetoond (Koopman et al. 2004). De soort is mogelijk ook in de Vuylcop te verwachten. Andere beschermde vissen zijn niet in Het Klooster aangetroffen. Wel is op één lokatie het vetje gevangen, een Rode lijstsoort.
3.4 3.4.1
Amfibieën Heikikker De heikikker is aangetroffen in het gebied ten zuiden van de Waterliniedok en ten noorden van de Achterweg. In april zijn in de meeste sloten in het gebied eiklompen van de heikikker vastgesteld. Een deel van de eiklompen kon niet met zekerheid aan heikikker worden toegeschreven en na controle betrof dit in alle gevallen bruine kikker. Roepende dieren zijn verspreid in het gebied vastgesteld, met een concentratie in het pitrus-moeras aan de westzijde van het gebied. Bij volgende ronden zijn adulte heikikkers vastgesteld langs oevers van watergangen. Bijlage 2 toont de locaties waar roepende dieren, eiklompen en adulten zijn vastgesteld.
27
Afbeelding 3.4
Heikikker (foto: G.F.J. Smit)
De heikikker komt in de provincie Utrecht voor in weilanden op de komklei. De meeste polders waarin de soort voorkomt hebben een hoge grondwaterstand en vaak een (deels) door vee ingetrapte oever. De soort kan zich lang standhouden in terreinen die verruigen en wordt ook aangetroffen in bijvoorbeeld grienden. Beweide graslanden en extensief beheerde hooilanden lijken echter het belangrijkste biotoop te vormen. In het gebied ten noorden van het Waterliniedok is de heikikker niet vastgesteld. Het is onbekend of de soort hier is verdwenen als gevolg van de ontwikkeling in het gebied of dat de soort hier afwezig is of alleen in lage dichtheden voorkomt. Het gebied ten zuiden van de Achterweg is niet intensief onderzocht op aanwezigheid van de heikikker. Het aantal sloten is beperkt en minder geschikt dan in het gebied tussen Achterweg en Waterliniedok. Heikikkers kunnen hier in lage dichtheden of incidenteel voorkomen.
28
Afbeelding 3.5.
3.4.2
Heikikker leefgebied. Gras, watergangen en ruigten ten noorden van de Achterweg.
Rugstreeppad De rugstreeppad is niet gehoord in het plangebied tijdens geschikte avonden. Noch zijn eisnoeren of larven waargenomen tijdens onderzoek met schepnet. Veel oevers van de aanwezige wateren/sloten zijn dicht begroeid. Het middendeel van het onderzoeksgebied (zijnde locatie toekomstig bedrijventerrein) is wegens de kale opgespoten zandige plekken geschikt als landbiotoop. Hier zijn ook voldoende kleine, ondiepe wateren aanwezig. Er is eind mei bij het vochtige weiland dat grenst aan de Vuylcop gezocht naar eisnoeren, larven en juvenielen. Ook hier is rugstreeppad niet aantroffen. Aanwezigheid van de soort kan dan ook op dit moment worden uitgesloten in het plan- en onderzoeksgebied.
3.4.3
Overige soorten amfibieën Op diverse plekken zijn kikkers gevangen en in de hand nader bekeken op specifieke kenmerken van poelkikker, zoals de vorm van de graafknobbel aan de achterpoot en de lengte van de achterpoot ten opzichte van het lichaam. Alle gevangen dieren zijn gedetermineerd als bastaardkikker en meerkikker. Poelkikker is niet aangetroffen. De fuiken hebben verder alleen op 1 locatie een larve van kleine watersalamander opgeleverd. Gewone pad en bruine kikker zijn ook aangetroffen tijdens het onderzoek. De strikt beschermde kamsalamander is niet aangetroffen.
29
3.5
Vleermuizen Voorjaar Vooral het noordelijk deel van het studiegebied is voor vleermuizen aantrekkelijk jachtgebied voor gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Vooral gewone dwergvleermuis is veelvuldig gehoord. Met name de plekken waar opgaande begroeiing in combinatie met open water (Schalkwijkse wetering, Vuylcop en bosje nabij de Plofsluis) is erg aantrekkelijk als foerageerroute. De Anabat detector heeft in het voorjaar 520 opnames gemaakt bij de Vuylcop in enkele uren tijd. Ook zijn in het voorjaar meerdere baltsende dieren gehoord bij de opgaande beplanting bij de Vuylcop (erfbeplanting reeds gesloopte woningen Vuylcop 6 en 10) en de opgaande beplanting bij de twee panden (een bedrijfspand en een woning) aan de Schalkwijkse Wetering. Bij de Vuylcop is tweemaal een laatvlieger waargenomen met de Anabat detector. Kraamperiode Tijdens het ochtendbezoek op 20 juni bleek een groepje gewone dwergvleermuizen boven de Schalkwijkse Wetering te jagen ter hoogte van huisnummer 5. Hier was tot ruim na zonsopgang (04.40 uur) nog jacht- en sociale activiteit aanwezig van diverse exemplaren. Zwermgedrag observeren en het tellen van invliegende dieren was die ochtend niet mogelijk wegens het ontbreken van toestemming tot betreding van het erf. Bij de andere slooppanden is geen zwermgedrag en zijn geen invliegende exemplaren waargenomen. Enkele jagende gewone dwergvleermuizen zijn waargenomen, geen andere soorten. Daarna is op 26 juni een extra avondbezoek gebracht om het pand op het erf nader te onderzoeken op invliegopeningen en koloniegeluiden. Het wit geverfde pand biedt verschillende geschikte openingen, er zijn echter geen sporen gevonden en ook geen uitvliegende dieren aangetroffen. Wel zijn vanaf 22.15 uur verschillende jagende rosse vleermuizen en laatvliegers gehoord die rond het huis en langs de Wetering jagen. Eén passerende watervleermuis werd aangetroffen langs de Schalkwijkse Wetering rond 23.15 uur. Op dezelfde avond is aan de overzijde van het Lekkanaal een kolonie gewone dwergvleermuizen gevonden aan de Prinsessenweg (Jansen & Limpens, 2012). Ook zijn drie verblijfplaatsen bekend aan de westzijde van het Lekkanaal waarvan de twee dichtstbijzijnde aan de Archimedeslaan en Celsiusbaan liggen (dit is ter hoogte van de noordelijke helft van het Klooster). De dieren die uit deze verblijfplaatsen afkomstig zijn, kunnen ook binnen Het Klooster jagen (ligt binnen 1 km vanaf verblijfplaats). Er zijn ook voldoende geschikte foerageerroutes tussen deze plekken en het plangebied. Over het Lekkanaal overstekende vleermuizen zijn waargenomen door Jansen & Limpens (2012). Op 10 juli 2012 is de tweede ochtendronde uitgevoerd. De foerageergebieden boven/langs de Schalkwijkse Wetering en de Vuylcop werden op 10 juli in de vroege ochtend goed bezocht door jagende gewone dwergvleermuizen. De kleine waterplas in de oksel van het Lekkanaal en de Schalkwijkse Wetering herbergde een groepje van zeker tien rondvliegende gewone dwergvleermuizen. Bij de slooppanden langs de Beatrixsluis vloog helemaal niets. Bij de boerderij aan de westzijde van de Achterweg zijn enkele jagende gewone dwergvleermuizen waargenomen, in de omgeving van de andere panden aan de oostzijde van de Achterweg maximaal één exemplaar.
30
Deze ronde zijn geen jagende laatvliegers of rosse vleermuizen waargenomen, die bij de avondronde van 26 juni gedurende een groot deel van de avond zijn gehoord bij de Schalkwijkse Wetering. Najaar Het najaarsonderzoek heeft plaatsgevonden op 16 september en 27 september 2012. Hieronder worden de resultaten per soort besproken. Rosse vleermuis Vroeg in de avond op 16 september zijn nabij de hoek Sluispad, Schalkwijksewetering vier (waarschijnlijk/mogelijk uitvliegende) rosse vleermuizen. Deze dieren zijn gehoord terwijl ze hun sonar voor besloten gebied gebruikten, die korte tijd later overging in de sonar voor open gebied. Daarna zijn ze al snel vertrokken. Ter hoogte van de Schalkwijkse Wetering (westzijde) zijn op 27 september vanaf een kwartier na zonsondergang twee rosse vleermuizen foeragerend aangetroffen. Er is geen gedrag gehoord dat wijst op verblijfplaats ter plaatse. Er bevinden zich plaatselijk meerdere spechtengaten in de bomen langs het kanaal (groene specht is meerdere malen gezien tijdens het onderzoek in 2012), die af en toe gebruikt kunnen zijn als verblijfplaats van rosse vleermuizen. Dit kan ook de vroege aanwezigheid van een klein groepje rosse vleermuizen verklaren die in juni is waargenomen. In meerdere bomen bij de bunker Schalkwijkse Wetering zijn (diepe) spechtengaten aanwezig. Eén boom is volledig hol en middels een spechtengat op borsthoogte toegankelijk. Mogelijk is deze boom ook hoger in de stam toegankelijk voor vleermuizen. Dit kon niet vanaf de grond (13 december 2013) worden beoordeeld. Gewone dwergvleermuis Vanaf ± 22.00 uur op 16 september zijn roepende mannetjes gehoord. Vervolgens is bij alle onderzochte woningen territoriaal gedrag van roepende mannetjes vastgesteld. Dit betreft de twee woningen aan de Schalkwijksewetering, de twee panden aan de noordzijde van de Achterweg, het sluizencomplex en het bedrijf Van Wijk aan de weg Vuilcop. Bij het sluizencomplex is gedurende de hele avond een grote concentratie gewone dwergvleermuizen aan het jagen geweest, maar het betrof geen duidelijk zwermgedrag. Langs de bomenrijen langs het kanaal foerageerden op diverse plekken gewone dwergvleermuizen. Verder zijn regelmatig voorbijvliegende (jagende) gewone dwergen waargenomen, maar duidelijke vliegroutes zijn niet vastgesteld. Vanaf ± 20 minuten na zonsondergang op 27 september foerageerden enkele gewone dwergvleermuizen tussen de bomen, nabij de zuidhoek Lekkanaal-Schalkwijkse Wetering. Langs de bomenrij langs het Lekkanaal ten noorden van de Schalkwijkse Wetering vloog af en toe een foeragerende gewone dwergvleermuis. Bij de noordpunt waren rond 20:15 diverse gewone dwergvleermuizen aan het foerageren boven een watergang in het bos. Ook was daar een roepend mannetje gewone dwergvleermuis aanwezig. Bij beide woningen langs de Schalkwijkse Wetering was deze avond ook weer een roepende mannetje aanwezig. Rond 22:00 uur waren hier geen foeragerende of roepende vleermuizen meer aanwezig. Bij de panden van Van Wijk zijn op 27 september geen roepende mannetjes meer gehoord, maar wel een exemplaar bij de Vuylcop, nabij
31
de watergang en bosschages (tussen de watergang Vuylcop en de westzijde van de weg Vuilcop). Ook bij de woningen bij de Prinses Beatrixsluis en de meest westelijke woning langs de Achterweg was een roepend mannetje gewone dwergvleermuis aanwezig. Op twee locaties was geen roepend dier (meer) aanwezig. Dit betreft bij de bebouwing aan de Achterweg nabij de tunnel onder de snelweg (alleen kort een foeragerend exemplaar). Bij de bomenrij iets noordelijk van de Pr. Beatrixsluis is ook geen roepend mannetje meer gehoord. De conclusie is dat er zich meerdere paarterritoria van gewone dwergvleermuis in het onderzoeksgebied bij de te slopen woningen en op diverse locaties bij opgaande beplanting bevinden. Ruige dwergvleermuis Op 16 september is rond 21:45 uur een langsvliegende ruige dwergvleermuis even ten noorden van het sluizencomplex langs het Sluispad. Verder zijn gedurende de avond geen ruige dwergen meer gehoord, ook geen roepende mannetjes. Op 27 september is in de noordpunt rond 20:15 een ruige dwergvleermuis waargenomen, dit was deze avond het enige waargenomen exemplaar van deze soort in het onderzoeksgebied. Laatvlieger Langs de Vuilcopsekanaaldijk zijn op 27 september rond 20:30 uur drie laatvliegers kort na elkaar langsvliegend waargenomen over vanuit zuidoostelijke richting evenwijdig aan de weg in noordwestelijke richting. Watervleermuis Op 16 september zijn langs het Amsterdam-Rijnkanaal hier en daar watervleermuizen foeragerend waargenomen. Langs het Lekkanaal zijn in de zomer ook enkele foeragerende exemplaren waargenomen. Meervleermuis De in 2011 waargenomen meervleermuis (boven het Amsterdam Rijnkanaal) is in 2012 niet waargenomen. Deze soort wordt (incidenteel) op vliegroute en jagend boven het kanaal verwacht. Winter Onderzoek naar winterverblijven heeft plaatsgevonden in oktober 2012 en januari 2013. Het studiegebied bevat twee bekende overwinteringslocaties: (Plofsluis) en de Kazemat aan de Lekdijk Oost. De bunker aan de Schalkwijkse Wetering is enkele jaren geleden met aarde dichtgestort. De kazemat ter hoogte van de Vuylcop (Houtense Wetering) is geheel in de dijk langs het Lekkanaal verzonken en is ook niet toegankelijk. De Plofsluis bestaat uit twee delen die geschikt zijn voor vleermuizen: de oostelijke en westelijke vleugel. De oostelijke vleugel is niet toegankelijk. De westelijke vleugel is wel toegankelijk. Op 30 januari 2013 zijn de begaanbare delen deze vleugel onderzocht,
32
maar niet dekkend (ongeveer 60% is onderzocht). Er is één watervleermuis waargenomen. Dit dier hing in het achterste compartiment (zaaltje) vrij aan de muur. De kelder is niet onderzocht. Mogelijk zijn daar ook nog overwinterende dieren aanwezig. Eerdere onderzoeken in dit object leverden drie soorten vleermuizen op, namelijk watervleermuis, baardvleermuis en gewone grootoorvleermuis. In totaal betrof het zes dieren, geteld op 23 februari 2012 geteld in opdracht van gemeente Nieuwegein (Boonman, 2012). In 2010 zijn er 21 exemplaren in totaal geteld (Boonman, 2012). De kazemat Lekdijk Oost is de enige toegankelijke bunker in het Klooster en maakt onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (Fort Vreeswijk). Het object ligt half onder de grond. Het is onbekend of deze bunker (jaarlijks) gecontroleerd wordt op overwinterende vleermuizen. De bunker is niet afgesloten. De houten deur staat open en de bunker is volgelopen met circa 35(-40) cm water. Er ligt veel (drijvend) grof vuil in. De bunker is goed geschikt als winterverblijfplaats, ondanks het feit dat de deur open staat. De ingang ligt vrij luw op het westen achter de dijk, waardoor de wind er niet rechtstreeks in waait. Er bevinden zich meerdere ruimten in de bunker: het voorportaal, gang en twee ruimten. De bunker bevat muggen en meerdere overwinterende dag- en nachtvlinders. Bij controle op 25 oktober 2012 was een overwinterende baardvleermuis aanwezig in de linkerruimte. Het dier hing vrij aan de muur. Tijdens de controle op 30 januari 2013 zijn twee hangplekken geconstateerd in de gang: dikke roestige haken met daaronder (uitgebreide) mestplekken van een grotere vleermuissoort. Omdat er onder deze haken lappen zeil en drijvende plastic kratjes in het water liggen, die deels boven water bevinden, is de vleermuismest daarop opgehoopt blijven liggen. De meeste mest was nat en daardoor grotendeels uiteengevallen (deels beschimmeld), de grove deeltjes van de mest geven daardoor het kenmerkende ‘glinsterende’ effect. Enkele keutels waren aan de muur gekleefd of in spinrag blijven hangen. Daardoor kon de grootte en vorm van de keutels worden bepaald. In de achterste ruimte zaten in een spleet tussen het rotte deurkozijn en het plafond vier vleermuizen: twee baardvleermuizen bijeen in de rechterhoek en twee gewone grootoorvleermuizen bijeen in de linkerhoek. Mogelijk is de aangetroffen mest van deze grootoorvleermuizen afkomstig. De waarnemingen van vleermuizen en de ligging van de belangrijke jachtgebieden is in Bijlage 2 weergegeven.
33
34
Afbeelding 3.6.
Baardvleermuis in kazemat Lekdijk Oost op 25-12-2012 (foto: A.D.G. Koopman)
Afbeelding 3.7.
Kazemat Lekdijk Oost en de groep oude knotwilgen
3.6
Grondgebonden zoogdieren In totaal zijn bij het muizenonderzoek 108 vangsten gedaan verdeeld over zes verschillende soorten: gewone bosspitsmuis, bosmuis, dwergmuis, veldmuis, aardmuis en wezel. Meest algemeen is de bosmuis met 51 vangsten, gevolgd door de veldmuis met 35 vangsten. Opvallend zijn de vier vangsten van een wezel, waarvan driemaal in dezelfde val. Een overzicht van de resultaten per locatie is weergegeven in tabel 3.8. De ligging van de vangraaien is weergegeven in Bijlage 2. De strikt beschermde waterspitsmuis is niet gevangen. Op 25 oktober 2012 is een forse uilenbraakbal gevonden bij de drie oude knotwilgen nabij de kazemat aan de Lekdijk Oost. Deze is geplozen. Er zijn twee schedeltjes in aangetroffen: woelrat en een aardmuis of veldmuis. Inclusief de zes gevangen muizensoorten zijn in totaal zeven soorten muizen en –ratten aangetoond, twee soorten marterachtigen (bunzing en wezel), haas, konijn en egel. Al deze soorten zijn beschermd conform Tabel 1 Flora- en faunawet. Beide marterachtigen zijn vermeldenswaardig omdat ze over het algemeen lastiger zijn waar te nemen wegens hun verborgen leefwijze (schuw en nachtactief), bovendien zijn van de bunzing en egel momenteel te weinig informatie bekend om (negatieve) trends in hun verspreiding (en aantallen) te kunnen signaleren. Wezel is opgenomen op de Rode lijst Zoogdieren 2009. Wezel en bunzing zijn ook genoemd in Wansink (2012), waarvan bunzing op dezelfde locatie in het Klooster en wezel in het noordelijk deel van het plangebied.
Afbeelding 3.8.
Bosmuis (foto: G.J. Brandjes)
35
3.7
Bosmuis
Dwergmuis
Veldmuis
Aardmuis
Wezel
Resultaten muizeninventarisatie 2012. De raaien waarin bij een controle niets is gevangen zijn weggelaten. Gewone bosspitsmuis
Tabel 3.9
1 -
1 1 2 10 2 3 4 4
1 2 1 -
1 1 2 2 3
-
1 -
1 2 3 4 5 6
1
1 1 -
1 -
3 3 -
-
1 -
ochtend ochtend ochtend ochtend ochtend ochtend ochtend
2 3 4 5 6 7 8
1 1 -
4 1 2 1 3 -
1 -
3 5 1 2 -
1
1 -
17-12-2012 17-12-2012 17-12-2012
avond avond avond
3 4 7
-
-
-
1 1 1
-
-
18-12-2012 18-12-2012 18-12-2012 18-12-2012 18-12-2012 18-12-2012 18-12-2012 18-12-2012
ochtend ochtend ochtend ochtend ochtend ochtend ochtend ochtend
1 2 3 4 5 6 7 8
1 1 1 -
2 2 3 3 1
1 3
2 1 3 -
-
1 -
Datum 15-12-2012 15-12-2012 15-12-2012 16-12-2012 16-12-2012 16-12-2012 16-12-2012 16-12-2012 16-12-2012 16-12-2012
Controle avond avond avond ochtend ochtend ochtend ochtend ochtend ochtend ochtend
Locatie 3 6 7 1 2 3 4 5 6 7
16-12-2012 16-12-2012 16-12-2012 16-12-2012 16-12-2012 16-12-2012
avond avond avond avond avond avond
17-12-2012 17-12-2012 17-12-2012 17-12-2012 17-12-2012 17-12-2012 17-12-2012
Platte schijfhoren Op de tien locaties waar de visfuiken zijn geplaatst, zijn tevens monsters van (drijvende) waterplanten genomen ter inventarisatie van de waterslak platte schijfhoren. De platte
36
schijfhoren is vastgesteld op twee locaties (monsterlocatie 1 en monsterlocatie 3; beide zuidelijk deel van het gebied, zie Bijlage 2). Op locatie 1 zijn 3 exemplaren aangetoond en op locatie 3 slechts 1 exemplaar. De monsters waren vrij klein, dus de dichtheden zullen op die locaties niet erg laag zijn. Op basis van terreinkenmerken (bodemsubstraat etc.) wordt verwacht dat ook op locatie 2, 4 en 5 de soort aanwezig is, maar in lagere dichtheden. De watergang met monsterlocatie 2 is in oktober 2012 volledig geschoond (op de kant gezet). In het noordelijk deel van Het Klooster is in 2011 in de watergang op monsterlocatie 8 de aanwezigheid van platte schijfhoren vastgesteld (Brekelmans et al., 2012). Platte schijfhoren is een soort die voorkomt in de veengebieden west- en noordNederland in schone heldere slootjes en wateren met een rijke ondergedoken vegetatie. In geschikte wateren kan de soort talrijk aanwezig zijn. Buiten de veengebieden is deze soort vrij zeldzaam. Platte schijfhoren is strikt beschermd conform Tabel 3 Flora- en faunawet, Habitatrichtlijn Bijlage II en IV en is opgenomen op de Rode lijst in de categorie Kwetsbaar.
Afbeelding 3.10.
3.8
Platte schijfhoren (foto: D.B. Kruijt)
Weer tijdens onderzoeksperiode Het onderzoek is 12 maart 2012 gestart. Het knmi meldt op haar website (knmi.nl) klimatologische gegevens. De meeste dagen in de maanden april, juni en juli blijken geen ideaal weer voor inventarisatie te hebben gekend.
37
Maart 2012 was een zonnige en zeer zachte maand te noemen met een gemiddelde temperatuur van circa 8 graden ten opzichte van 6 graden normaal. Het kreeg daardoor een gedeelde derde plek in warmste maartmaanden sinds honderd jaar. Vanaf 29 maart zakte de temperatuur van dagenlange (zomerse) warmte (15-20 graden) als gevolg van een koufront plotseling fors naar rond de tien graden, wat een langdurige koele periode in april inluidde. April bleek in tegenstelling tot maart niet te grossieren in zon en warmte. Deze maand heeft van het KNMI het etiket vrij koud, somber en nat gekregen. In De Bilt lag de gemiddelde temperatuur over april rond 8,4 graden tegen 9,2 graden normaal. In de tweede helft van april was het ook nat. Mei begon somber, koel en nat met temperaturen rond de 15 graden. Pas in de tweede helft van mei sloeg het om naar warm aangenaam weer. Daardoor ontstonden er meerdere zomerse dagen met temperaturen (ruim) boven de 20 graden. In totaal kwam de gemiddelde temperatuur in De Bilt in mei op 14,5°C, ruim een graad hoger dan het langjarig gemiddelde van 13,1°C. Daarmee bekleedt mei 2012 een gedeelde achtste plaats in de rij van warmste meimaanden sinds 1901. Juni was de koelste juni sinds 1995, met een gemiddelde temperatuur van 14,9 graden tegen 15,6 graden normaal. Het was ook nat en wisselvallig, met plaatselijk bijna elke dag regen. Er viel ongeveer 90 mm regen rond Nieuwegein, wat ongeveer 25 mm meer is dan normaal. Juli was vrij koel en nat. Na een vrij warm begin met twee zomerse dagen werd het al snel weer koel en nat met weinig tot geen zon. Daarna volgde een lang koel, nat en somber tijdvak. Op veel dagen bleef de temperatuur onder ruim de 20ºC steken, met halverwege de maand een gemiddelde temperatuur van 15,5ºC. Er viel in juli ongeveer 100 mm regen in de omgeving van Nieuwegein. Aan het eind van de maand trok het weer aan en ontstond er enkele dagen fraai en warm zomerweer, met droog en zeer zonnig met maxima in een groot deel van het land van ruim boven de 25ºC. Augustus was een warme en zonnige maand, met een normale hoeveelheid regen. De eerste twee weken waren wisselvallig, maar daarna werd het zomers warm met twee tropische dagen. September verliep vrij droog, maar vooral in de tweede helft viel plaatselijk veel regen en was het koel. De temperatuur was zo’n 14 graden gemiddeld en er viel ongeveer 56 mm regen in de omgeving van Nieuwegein. De onderzoeken in oktober, november, december 2012 en januari 2013 waren niet weersafhankelijk (resultaten niet beïnvloedbaar door weersomstandigheden).
38
4 Conclusie 4.1
Resultaten inventarisatie 2012 Tabel 4.1 Aangetroffen beschermde soorten binnen het studiegebied Klooster, 2012. Tevens is de status op een Rode lijst aangegeven. Mogelijk aanwezige (verwachte) soorten zijn niet weergegeven, waaronder grote modderkruiper en waterspitsmuis. Soort
Status Flora- en faunawet
Status Rode lijst
Grote keverorchis
Tabel 2
Kwetsbaar
Zwanebloem
Tabel 1
Steenuil
Vogels met vaste verblijfplaatsen
Kwetsbaar
Kerkuil
Vogels met vaste verblijfplaatsen
Kwetsbaar
Huismus
Vogels met vaste verblijfplaatsen
Gevoelig
Buizerd
Vogels met vaste verblijfplaatsen
Kleine modderkruiper
Tabel 2
Heikikker
Tabel 3
Gewone dwergvleermuis
Tabel 3
Ruige dwergvleermuis
Tabel 3
Rosse vleermuis
Tabel 3
Kwetsbaar
Laatvlieger
Tabel 3
Kwetsbaar
Baardvleermuis
Tabel 3
Gewone grootoorvleermuis
Tabel 3
Bunzing
Tabel 1
Onvoldoende gegevens
Wezel
Tabel 1
Gevoelig
Veldmuis
Tabel 1
Bosmuis
Tabel 1
Dwergmuis
Tabel 1
Bosspitsmuis
Tabel 1
Aardmuis
Tabel 1
Woelrat
Tabel 1
Haas
Tabel 1
Konijn
Tabel 1
Gevoelig
Egel
Tabel 1
Onvoldoende gegevens
Platte schijfhoren
Tabel 3
Kwetsbaar
Flora Langs het bos in de noordelijkste punt van het gebied, nabij de Plofsluis, zijn tientallen exemplaren van de beschermde en bedreigde grote keverorchis aanwezig. Verder is de zwanebloem (Tabel 1) aangetroffen. Bedreigde soorten zonder beschermde status zijn niet aangetroffen. Broedvogels: Steenuil: er zijn vier territoria vastgesteld, waarvan één territorium in de loop van de zomer grotendeels onaantrekkelijk wordt door het achterwege blijven van maaien of
39
begrazing. Het aantal broedparen ligt lager, er zijn waarschijnlijk twee of drie broedparen aanwezig. Aanbevolen wordt nader onderzoek in 2013 uit te voeren naar de stabiliteit van de territoria, omdat blijkt dat in Het Klooster niet alle jaren dezelfde territoria worden bezet. Kerkuil: rustend individu waargenomen bij de kazemat Lekdijk Oost en een verblijfplaats in een schuur op de naastgelegen boerenerf. Aanbevolen wordt nader onderzoek in 2013 uit te voeren: wordt er ook gebroed of is het een vaste rustplaats van een solitair exemplaar. Huismus: is op enkele locaties langs de Achterweg lage aantallen aanwezig. Buizerd: op meerdere locaties zijn nesten aanwezig. Gierzwaluw is niet waargenomen. Verder zijn diverse andere soorten broedvogels zonder jaarrond beschermde status aanwezig, waaronder een aantal bedreigde soorten (Rode lijst), zie Bijlage 2. Vissen: Schalkwijkse wetering en aantakkende wateren: vormt leefgebied voor kleine modderkruiper (minder strikt beschermd) en bittervoorn (strikt beschermd). Bittervoorn is in 2012 niet aangetoond. Vuylcop: vormt leefgebied voor kleine modderkruiper. Overige wateren: kleine modderkruiper komt op veel locaties voor in het Klooster. Diverse ondiepe verlandende wateren zijn geschikt leefgebied voor grote modderkruiper, maar deze is niet aangetoond in 2012. Aangenomen wordt dat de populatie ofwel zeer klein is geworden (lage dichtheid) of mogelijk is verdwenen. Aanbevolen wordt nader onderzoek in 2013 uit te voeren met elektrisch aggregaat. Amfibieën: De strikt beschermde heikikker is aanwezig in het gebied tussen de Waterliniedok en de Achterweg. Hoewel niet onderzocht zal de heikikker in lage dichtheid voorkomen in het gebied tussen de Achterweg en de Lekdijk-Oost. De soort is niet of in lage dichtheden aanwezig in het gebied ten noorden van de Waterliniedok. Andere amfibieën met een strikte(re) beschermingsstatus zijn niet aangetroffen. Vleermuizen: er zijn geen kraamverblijfplaatsen of zomerverblijfplaatsen aangetroffen. Er zijn meerdere baltslocaties van gewone dwergvleermuis aangetroffen. Deze liggen verspreid in het gebied bij zowel bebouwing als bij opgaande beplanting. Waargenomen soorten betreffen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en baardvleermuis. Belangrijke foerageergebieden (en routes) liggen aan de Vuylcop, de Schalkwijkse Wetering, bij de Plofsluis. Er zijn aanwijzingen voor het verblijf van een klein groepje rosse vleermuizen in de hoge bomen op de dijk langs het Lekkanaal. Hier wordt nader onderzoek in het kraamseizoen 2013 aangeraden. De Plofsluis zelf vormt een bekende winterverblijfplaats. In oktober 2012 is de bunker aan de Lekdijk Oost in gebruik door een baardvleermuis. In januari 2012 zijn twee baardvleermuizen en twee gewone grootoorvleermuizen aangetroffen.
40
Meervleermuis is in 2013 niet waargenomen, maar is met zekerheid aanwezig (jagend of op vliegroute) boven het Lekkanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal. Muizen en overige zoogdieren: Ondanks intensief vangen is de waterspitsmuis niet gevangen. Bij het vallenonderzoek aangetroffen soorten zijn wezel, veldmuis, bosmuis, dwergmuis, bosspitsmuis, aardmuis. Enkele malen in het voorjaar zijn kleine marterachtigen waargenomen, aannemelijk zijn dit bunzingen. In oktober is een doodgereden bunzing aangetroffen nabij de brug over het Lekkanaal. In een braakbal bij de zuidelijke kazemat is een schedel van een woelrat aangetroffen. Verder zijn konijn, haas en egel in het gebied aanwezig. Platte schijfhoren Op meerdere plekken is de strikt beschermde platte schijfhoren aangetoond. Het betreft vindplaatsen in heldere en schone wateren. Aangenomen wordt dat deze soort op meer plekken met geschikte biotopen in het onderzoeksgebied aanwezig is.
4.2
Vervolgonderzoek Voor rosse vleermuis, steenuil, kerkuil, grote modderkruiper en platte schijfhoren wordt vervolgonderzoek aangeraden. Het betreft soorten waarvoor compensatie en het ontheffingstraject complex is. Met het vervolgonderzoek kan definitief uitsluitsel worden gegeven over de noodzaak tot het opstellen van een uitgebreid of minder uitgebreid compensatieplan. Bovendien kan hiermee effectief een werkprotocol worden opgesteld voor werkzaamheden in het leefgebied van (strikt) beschermde soorten.
41
42
5 Literatuur Beersma, P., W. Beersma & A. van den Burg. 2007. Steenuilen. Roodbont Uitgeverij / Tirion UItgeverij, Zutphen. Brekelmans, F.L.A., G.J. Brandjes, G. Hoefsloot & P. van Horssen. 2012. Beschermde flora en fauna Nieuwegein. Een overzicht van beschermde soorten flora en fauna op basis van een gemeentebrede quickscan. Rapportnr. 11-197. Bureau Waardenburg, Culemborg. Dienst Regelingen, 2009. Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep. Dienst Regelingen, Den Haag. Jansen, E.A. & H.G.J.A. Limpens, 2012. De vleermuisfuncties van het Lekkanaal. Uitwerking mitigatie- en compensatieplan voor de 3e kolk Beatrixsluis en de verbreding Lekkanaal. Rapportnr. 2012-11, versie 2. Zoogdiervereniging, Nijmegen. Koopman, A.D.G., E.J.J. Sieben & G.F.J. Smit, 2003. Bedrijventerrein Het Klooster, gemeente Nieuwegein. Werkzaamheden in het kader van de Flora- en faunawet. Rapport 03-007. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Koopman, A.D.G., R. van Eekelen, P.H.N. Boddeke & E.J.J. Sieben, 2004a. Inventarisatie beschermde vissen en vleermuizen Fase 1, Het Klooster, Nieuwegein. Onderbouwing aanvullende ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Rapport 04-209. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Koopman, A.D.G., R. van Eekelen, P.H.N. Boddeke & E.J.J. Sieben, 2004b. Inventarisatie beschermde vissen en vleermuizen Fase 2, Klooster Nieuwegein. Onderbouwing aanvullende ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet. Rapport 04-250. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Kruijt, D. 2008. Verslag ecologische begeleiding sloot ‘Het Klooster’. dd. 19-11-2008. Brief met kenmerk 08-674/08.07382/DirKr. Bureau Waardenburg, Culemborg. Lange, R., P. Twisk, A. van Winden & A. van Diepenbeek 1994. Zoogdieren van WestEuropa. KNNV uitgeverij. Utrecht. LNV, 2004. Besluit Rode lijsten flora en fauna. Minsterie van LNV, Den Haag. LNV, 2005a. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2009. Vaststelling geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna. Minsterie van LNV, Den Haag. van Dijk, A.J. & Boele A., 2011. Handleiding SOVON broedvogelonderzoek. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. van Eekelen, R., 2004. Grote modderkruipers en waterspitsmuizen in het Klooster. Cultuur-natuur voor heikikkers, rugstreeppadden, waterspitsmuizen en grote modderkruipers langs de Hollandse Waterlinie. Rapport 04-251. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Van Vliet, 2004. Verslag wegvangen beschermde vissen en amfibieën in plangebied ’t Klooster, te Nieuwegein. Projectnr. 04-505. Bureau Waardenburg, Culemborg. Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus, Zoogdiervereniging en Gegevensautoriteit Natuur. 2012. Vleermuisprotocol 2012, 24 februari 2012. http://www.steenuil.nl http://www.knmi.nl/klimatologie/mow http://www.zoogdieratlas.nl http://www.waarneming.nl
43
http://mineleni.nederlandsesoorten.nl/eleni.db/eleni.db/i000252.html http://www.ravon.nl http://www.zoogdiervereniging.nl http://www.kerkuil.com http://klooster.nieuwegein.nl/infotype/webpage/view.asp?objectID=3105
44
Bijlage 1 1.1
Wettelijk kader
Inleiding In deze bijlage wordt in het kort beschreven wat de wettelijke kaders zijn voor opstellen van ecologische beoordelingen van ruimtelijke ingrepen en andere handelingen. In de natuurbeschermingswetgeving wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en faunawet (§1.2 van deze bijlage), de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (§1.3). Met deze wetten geeft Nederland invulling aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft sinds 1 oktober 2010 de procedures bij ruimtelijke ingrepen ingrijpend gewijzigd (§ 1.4). Ook wordt kort ingegaan op de betekenis van Rode lijsten (§ 1.5) en de Ecologische Hoofdstructuur (§ 1.6) bij ecologische toetsingen.
1.2
Flora- en faunawet Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving, voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij’ principe. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn (zie kader). Verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet (verkort) Artikel 8:
Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van beschermde planten.
Artikel 9:
Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde dieren.
Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van beschermde dieren. Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van beschermde dieren. Artikel 12: Het zoeken, beschadigen of uit het nest halen van eieren van beschermde dieren. Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van beschermde planten en dieren.
Artikel 75 bepaalt dat vrijstellingen en ontheffingen van deze verbodsbepalingen kunnen worden verleend. Het toetsingskader hiervoor is vastgelegd in het Vrijstellingenbesluit. Er gelden verschillende regels voor verschillende categorieën werkzaamheden. Er zijn vier beschermingsregimes corresponderend met vier groepen beschermde soorten (tabellen 1 t/m 3 en vogels).
45
Tabel 1. De algemene beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is (‘lichte toetsing’). Tabel 2. De overige beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk, na lichte toetsing. Tabel 3. De strikt beschermde soorten Dit zijn de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 1 van het Vrijstellingenbesluit of in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Uit recente jurisprudentie blijkt dat de regels voor de Habitatrichtlijnsoorten nog strikter zijn2 Voor bestendig gebruik en beheer geldt voor de soorten van Bijlage 1 van het Vrijstellingenbesluit een vrijstelling, mits men werkt op basis van een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode. Voor ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing (zie onder). Voor de soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt hetzelfde regime, met één grote beperking. Ontheffing of vrijstelling kan niet worden verleend voor ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en gebruik, tenzij er (tevens) sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, of in het belang van het milieu, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van wilde flora en fauna. Voor deze groep soorten kan overigens geen vrijstellingen worden verleend voor artikel 10 (verontrusting). Vogels. Alle inheemse vogels zijn strikt beschermd. Ontheffing of vrijstelling kan alleen worden verkregen op grond van openbare veiligheid, volksgezondheid of bescherming van flora en fauna. De Vogelrichtlijn noemt zelfs ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’ niet als grond3. Dat betekent dat in beginsel alle activiteiten die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van in gebruik zijnde nesten buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd. Het ministerie heeft een lijst gemaakt van soorten die hun nest doorgaans het hele jaar door of telkens opnieuw gebruiken. Deze nesten zijn jaarrond beschermd4.
2 Zie uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21 januari 2009 zaaknr. 200802863/1 en 13 mei 2009 nr. 200802624/1), en Rechtbank Arnhem, 27 oktober 2009 zaaknr. AWB 07/1013. Zie tevens de brief van het ministerie van LNV d.d. 26 augustus 2009 onder kenmerk ffw2009.corr.046 en de Uitleg aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet. 3 Zie de vorige voetnoot. 4 Zie de Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingrepen, ministerie van LNV, augustus 2009.
46
De uitgebreide toetsing houdt in dat ontheffing alleen kan worden verleend als: 1. Er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort; 2. Er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is; 3. Er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang; 4. Er zorgvuldig wordt gehandeld. Zorgvuldig handelen betekent het actief optreden om alle mogelijke schade aan een soort te voorkomen, zodanig dat geen wezenlijke negatieve invloed op de relevante populatie van de soort optreedt. In veel gevallen kan voorkomen worden dat een ontheffing nodig is, als mitigerende maatregelen er voor zorgen dat de functionele leefomgeving van dieren in tact blijft. Vooral voor soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en vogels is dit cruciaal (omdat er alleen ontheffing kan worden verkregen na zware toetsing).
1.3
Natuurbeschermingswet 19985 De Natuurbeschermingswet 1998 vormt de invulling van de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. Aanwijzing van gebieden De Nbwet kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden oftewel Speciale Beschermingszones) en de beschermde natuurmonumenten. De aanwijzingsbesluiten van deze gebieden bevatten een kaart en een toelichting, waarin de instandhoudingsdoelstellingen staan verwoord (zie www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/natuur). In de “oude” aanwijzingsbesluiten van Staats- en Beschermde natuurmonumenten worden de natuurwetenschappelijke waarde en het natuurschoon als grond voor de bescherming aangevoerd. Deze meer abstracte waarden blijven van kracht in de nieuwe Natura 2000-gebieden, voor zover zij voormalige Staats- of Beschermde natuurmonumenten omvatten. Deze waarden dienen bij toetsingen nader te worden geconcretiseerd. Natura 2000-gebieden Voor Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te worden opgesteld. Daarin staat o.a. welke maatregelen nodig zijn om de natuurdoelen te halen en welk (bestaand en toekomstig) gebruik al dan niet vergunningplichtig is. Voor een groot aantal gebieden is een beheerplan in een ver gevorderd stadium van voorbereiding. Voor het uitvoeren van projecten en handelingen, die negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000-gebieden en die niet nodig zijn voor of verband houden met het beheer, is een vergunning nodig. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelen, een habitattype of leefgebied van soorten verslechtert of 5 Op 1 februari 2009 is een wetswijziging van de Natuurbeschermingswet van kracht geworden. Door de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet is de Natuurbeschermingswet per 31 maart 2010 opnieuw gewijzigd. De wijzigingen zijn in deze paragraaf verwerkt.
47
soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig. Bij een besluit om een plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan, streekplan, waterhuishoudingsplan) vast te stellen, moet rekening worden gehouden met de effecten op Natura 2000-gebieden en met het beheerplan. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de ‘externe werking’ van de bescherming genoemd. Bestaand gebruik Bestaand gebruik volgens de Nbwet is gebruik dat bestond op 1 oktober 2005 en sindsdien niet of niet in betekenende mate is gewijzigd. Voor de raad van State lijkt de vraag of het gebruik al bestond op het (eerste) moment van aanwijzen (als Vogelrichtlijngebied) of aanmelden (als Habitatrichtlijngebied) overigens relevanter. bestaand gebruik dat zeker geen significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan vergunningvrij worden voortgezet. Als significante effecten niet kunnen worden uitgesloten is een vergunning nodig, tenzij in het beheerplan anders is bepaald. in het beheerplan moeten dan maatregelen zij voorzien om de effecten te beperken of te niet te doen. Habitattoets Een vergunning ex art. 19d Nbwet kan pas worden afgegeven nadat een ‘habitattoets6’ het bevoegd gezag de zekerheid heeft gegeven dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. Deze is verwoord in art. 19d t/m 19j van de Nbwet. In de ‘oriëntatiefase’ – voorheen ook wel ‘voortoets’ genoemd – wordt onderzocht of een activiteit, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied en zo ja of deze gevolgen significant kunnen zijn. De gevolgen moeten worden beoordeeld in samenhang met die van andere plannen en projecten (‘cumulatieve effecten’). Indien de oriëntatiefase uitwijst dat er geen effecten zijn, zijn er vanuit de Nbwet geen verdere verplichtingen of beperkingen voor de uitvoering van de activiteit. Wel kan het verstandig zijn om met het bevoegd gezag in overleg te treden, om te bezien of men zich in de conclusies van het uitgevoerde onderzoek kan vinden. Als er wel effecten (verslechtering van habitattype of leefgebied) zijn, maar die zijn zeker niet significant, dan kan het bevoegd gezag vragen om een nadere toetsing. In zo’n nadere toetsing worden de effecten gespecificeerd. Daarbij hoeft dan niet meer naar cumulatieve effecten te worden gekeken. Het bevoegd gezag beoordeelt of de effecten aanvaardbaar zijn of niet. Aan de vergunning kunnen beperkende voorwaarden (mitigatie en compensatie, zie onder) worden verbonden. Als er een kans is op significante effecten volgt een ‘passende beoordeling’. De passende beoordeling is veel uitgebreider. Op basis van de beste wetenschappelijke kennis dienen
6 De termen habitattoets en oriëntatiefase staan niet in de wet. De passende beoordeling wel.
48
de effecten op de habitats en soorten te worden ingeschat, rekening houdend met cumulatieve effecten. Als de passende beoordeling uitwijst dat aantasting van de natuurlijke kenmerken is uitgesloten, dan kan de vergunning worden verleend. Aantasting van de natuurlijke kenmerken is praktisch gesproken uitgesloten als er geen significante effecten zijn in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen. Als significante effecten niet kunnen worden uitgesloten, dan mag vergunning alleen worden verleend als er voldaan is aan alle drie onderstaande ADC-criteria: Er zijn geen geschikte Alternatieven. Er is sprake van Dwingende redenen van groot openbaar belang, waaronder redenen van sociale en economische aard. Er is voorzien in exacte en tijdige Compensatie. Als er sprake is van aantasting van een gebied dat is aangewezen ter bescherming van prioritair natuurlijk habitattype of een prioritaire soort, dient eerst door de minister van EL&I aan de Europese Commissie advies te worden gevraagd. Bovendien is het aantal redenen van groot openbaar belang beperkt. Cumulatieve effecten Volgens de Natuurbeschermingswet 1998 (art. 19d lid 1) is het – zonder vergunning – verboden om handelingen te verrichten die op zich zelf of “in combinatie met andere projecten of plannen significante effecten kunnen hebben”. In het onderzoek naar cumulatieve effecten, wordt het effect van het onderhavige plan of project in combinatie met andere ingrepen in beeld gebracht. De basis hiervoor is art. 6 van de Habitatrichtlijn, die van toepassing is op alle Natura 2000-gebieden. “Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.” Het werkdocument “Toepassing begrippenkader” (Ministerie van LNV, 2007) stelt voor om het begrip cumulatie als volgt te definiëren: “De effecten van de voorgestelde eigen activiteit op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied in combinatie met de effecten van andere activiteiten en plannen”. Met andere woorden: in een studie naar de cumulatieve effecten dienen alle activiteiten (bestaand gebruik, nieuwe projecten) en plannen te worden betrokken, die op dezelfde instandhoudingsdoelstellingen negatieve effecten kunnen hebben als het eigen project. Het doet daarbij in beginsel niet ter zake of er een verband is tussen het eigen project en de andere activiteiten en plannen, of dat de effecten tijdelijk zijn of (naar verwachting) slechts beperkt van omvang zijn. Significantie Voor een invulling van het begrip significantie volgen wij de ‘Leidraad significantie’ van het Steunpunt/Regiebureau Natura 2000. Van significante effecten kan sprake zijn als
49
ten gevolge van menselijk handelen het verwezenlijken van de instandhoudingsdoelen sterk wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt. Dat is in ieder geval zo, als het oppervlak van een habitattype of een leefgebied of de kwaliteit van habitattype of leefgebied of de omvang van een populatie lager wordt dan genoemd in de instandhoudingsdoelen in het aanwijzingsbesluit. Beschermde natuurmonumenten Het toetsingskader voor beschermde natuurmonumenten is vergelijkbaar, echter de procedure en de speelruimte van het bevoegd gezag wijken op enigszins af. De beoordeling is minder strikt en door het ontbreken van concrete instandhoudingsdoelen vaak ook minder eenduidig. Zorgplicht Artikel 19l legt aan iedereen een zorgplicht voor beschermde natuurgebieden op. Deze zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000-gebied en op de wezenlijke kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument.
1.4
Wabo en omgevingsvergunning De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is op 1 oktober 2010 van kracht geworden. De Wabo voegt een groot aantal (circa 25) vergunningen, ontheffingen en andere toestemmingen samen tot één omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is nodig voor het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen, zoals sloop, bouw, aanleg en gebruik, als die een plaatsgebonden karakter hebben en dat van invloed kunnen zijn op de “fysieke leefomgeving”. Dit omvat alle fysieke waarden in de leefomgeving, zoals milieu, natuur, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Als hoofdregel kent de Wabo het bevoegd gezag toe aan B&W van de gemeente waar het project (in hoofdzaak) zal worden uitgevoerd. Voor projecten van provinciaal belang kunnen GS het bevoegd gezag zijn, voor projecten van nationaal belang een minister. De ontheffing Flora- en faunawet en de vergunning Natuurbeschermingswet 1998, die voor een ruimtelijke ingreep nodig kunnen zijn, kunnen worden “aangehaakt” bij de omgevingsvergunning. Dat wil zeggen dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ook een toetsing aan Ffwet en/of Nbwet moet worden gevoegd. De aanvraag wordt dan aan het bevoegde gezag (Ffwet: ELI; Nbwet: GS of ELI) voorgelegd. Die zal dan toestemming geven in de vorm van een Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb). De inhoudelijke toetsing zal niet veranderen. Op aanvragen voor een omgevingsvergunning, die mede betrekking hebben op Floraen faunawet en/of Natuurbeschermingswet 1998 is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
50
Overigens kan een ontheffing Ffwet of vergunning Nbwet ook los van de omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dat dient dan wel te gebeuren vóórdat de omgevingsvergunning wordt aangevraagd.
1.5
Rode lijsten Rode lijsten zijn geen wettelijke instrumenten, maar zijn sturend voor beleid. Zij dienen om prioriteiten in middelen en maatregelen te kunnen bepalen. Bij het beoordelen van maatregelen en ingrepen kunnen de Rode lijsten echter wel een belangrijke rol spelen. Er zijn nu landelijke Rode lijsten vastgesteld voor paddestoelen, korstmossen, mossen, vaatplanten, platwormen, land- en zoetwaterweekdieren, bijen, dagvlinders, haften, kokerjuffers, libellen, sprinkhanen en krekels, steenvliegen, vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels (LNV 2009). Een aantal provincies heeft aanvullende provinciale Rode lijsten opgesteld. Van soorten op de Rode lijst moet worden aangenomen dat negatieve effecten van ingrepen de gunstige staat van instandhouding relatief gemakkelijk in gevaar brengen. Waar het beschermde soorten betreft zal er dus extra aandacht aan mitigatie en compensatie moeten worden besteed. Bij niet-beschermde soorten of soortgroepen kunnen op grond van de zorgplicht extra maatregelen worden gevergd. Bij een aantal soortgroepen gaat het echter om tientallen of honderden moeilijk vast te stellen soorten, waardoor de waarde voor praktische toepassingen vaak beperkt is.
1.6
De Ecologische Hoofdstructuur en Barro De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft als doel om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden’ van de EHS. Op plannen, projecten of handelingen binnen de EHS is het ’nee, tenzij’regime van toepassing. Vanaf 1 oktober 2012 is het nee, tenzij-regime vastgelegd in het Besluit algemene regelingen ruimtelijke ordening, kortweg Barro. Het Barro bepaalt dat provincies de (begrenzing van de) EHS moeten vastleggen in een provinciale verordening. In die verordening worden regels gesteld omtrent de inhoud van en de toelichting bij bestemmingsplannen in het belang van de realisatie, bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de beoogde natuurkwaliteit van de ecologische hoofdstructuur. De provincies moeten de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS vastleggen. De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de huidige en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. De natuurdoelen worden vaak per perceel in natuurdoeltypen of beheertypen vastgelegd. Het Barro bepaalt in art. 2.10.4 de voorwaarden waaronder plannen kunnen worden toegestaan, die (per saldo) leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke
51
kenmerken en waarden, of een significante vermindering van de oppervlakte of de samenhang van de EHS: er is sprake van een groot openbaar belang (waaronder in ieder geval worden gerekend: de veiligheid, de hoofdinfrastructuur, de drinkwatervoorziening, de plaatsing van installaties voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie of de plaatsing van installaties voor de winning, opslag of transport van aardgas), er zijn geen reële andere mogelijkheden, en de negatieve effecten worden waar mogelijk beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd. De begrenzing kan alleen worden gewijzigd voor zover op basis van een ecologische onderbouwing is vastgesteld dat: 1. de wijziging leidt tot een verbetering van de samenhang van de ecologische hoofdstructuur of tot een betere inpassing van de EHS in de planologische omgeving, en 2. ten minste de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen van de EHS in het desbetreffende gebied worden behouden; of 3. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling voor zover: de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en van de samenhang van de EHS als gevolg van de ontwikkeling beperkt is; de voorgenomen wijziging leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische hoofdstructuur in het desbetreffende gebied; de voorgenomen wijziging ertoe niet leidt dat de oppervlakte van de EHS afneemt; de voorgenomen wijziging zorgvuldig is onderbouwd, waarbij blijkend uit de bij het bestemmingsplan behorende toelichting in ieder geval alternatieven zijn afgewogen, en maatregelen worden genomen die een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing borgen. In principe wordt de eventuele compensatieopgave buiten de ecologische hoofdstructuur gerealiseerd. De compensatieopgave hoeft niet in de nabijheid van de ingreep plaats te vinden en hoeft ook niet in hetzelfde natuurtype te worden uitgevoerd. Het gaat erom dat de positieve ecologische effecten van realisatie van de compensatieopgave op de ecologische hoofdstructuur (in natuurkwaliteit, oppervlakte of ruimtelijke samenhang) gelijkwaardig zijn aan de negatieve effecten van de ingreep in de ecologische hoofdstructuur. Realisatie van de compensatieopgave binnen de ecologische hoofdstructuur is mogelijk, bijvoorbeeld als dat kan leiden tot een versnelling van de realisatie van de ecologische hoofdstructuur. Voorwaarde daarbij is dat er door middel van een herbegrenzing tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat de omvang van de ecologische hoofdstructuur niet afneemt.
52
Literatuur Ministerie van I&M, 2012. Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, Stb 388 (2012). Ministerie van LNV, 2009. Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LNV, 2005a. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag. Ministerie van LNV, 2005b. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van LNV, Den Haag. Ministerie van LNV & IPO, 2007. Spelregels EHS. Ministerie van LNV/IPO, Den Haag. www.wetten.nl. omgevingsvergunning.vrom.nl/ www.vrom.nl/pagina.html?id=3410 (nota ruimte) Steunpunt Natura 2000 (2010). Leidraad bepaling significantie. Nadere uitleg van het begrip ‘significante gevolgen’ uit de Natuurbeschermingswet. versie 27 mei 2010. RegieBureau Natura 2000, Utrecht. Steunpunt Natura 2000 (2007). Toepassing begrippenkader Natuurbeschermingswet 1998. Intern werkdocument voor opstellers beheerplannen Natura 2000 en vergunningverleners Nb-wet. RegieBureau Natura 2000, Utrecht. Steunpunt Natura 2000 (2008). Aanvulling op ‘Toepassing begrippenkader Nb-wet ‘98’ • Bestaand gebruik • Externe Werking. Intern werkdocument voor opstellers beheerplannen Natura 2000 en vergunningverleners Nb-wet. RegieBureau Natura 2000, Utrecht.
53
54
Bijlage 2
Kaarten waarnemingen
Kaart 1 Vogels met vaste verblijfplaatsen en Rode lijstsoorten Kaart 2 Vleermuizen Kaart 3 Grondgebonden zoogdieren Kaart 4 Planten, vissen, amfibieën en platte schijfhoren
55
" )
( ! " )
" )
( ! " ) " )
( ! ! (
" )" )
( !
! (
" )
( ! ( ! ( !
! (( ! T T ( !
" )
!! ( ( " )
( !
Bronnen: Esri Nederland, Esri, Kadaster, CBS, Min VROM, Rijkswaterstaat en gemeenten: Rotterdam, Breda, Tilburg
Vogels (2012)
Jaarrond beschermde nesten Rode lijst soorten ( Huismus ! T Boerenzwaluw " ) ( Buizerd ! Boomvalk " ) ( Roek ! Groene specht " ) ( Steenuil ! Grutto ( !
Kerkuil
" ) " ) " ) " )
Koekoek
Matkop Spotvogel Tureluur
onderzoeksgebied
Rapport: 12-194 Project: 12-139 Jaar: 2012 0
Meters 100 200 300 400
´
" J # * ) "
& ! ) "
3
) 3"
& ! S "
& ! & !
3
) "
) "
4 ) ) " "
& !) & S! " " 3 & !" )& ) " 3 !
& !
& & ! !
& !& !
Rapport: 12-194 Project: 12-139 Jaar: 2012
& !
0
2
Meters 100 200 300 400
´
S# #" * *2 Bronnen: Esri Nederland, Esri, Kadaster, CBS, Min VROM, Rijkswaterstaat en gemeenten: Rotterdam, Breda, Tilburg
Vleermuizen (2012) Foeragerend ) Laatvlieger " ) " ) "
) "
Rosse vleermuis
Ruige dwergvleermuis Watervleermuis
ruige en gewone dwergvleermuis
Jachtgebied potentieel voor vleermuizen Sociaal roepend
& !
Gewone dwergvleermuis
Overwinterend # * Baardvleermuis # * Watervleermuis # * Gewone grootoorvleermuis
Winterverblijf vleermuizen J Plofsluis " S "
Kazemat
Vliegroute laatvlieger
watervleermuis onderzoeksgebied
5 ( ! B ! ( B
4
7
B B6 ! (
B3
B8 ! ( ! (
B2
B1 Bronnen: Esri Nederland, Esri, Kadaster, CBS, Min VROM, Rijkswaterstaat en gemeenten: Rotterdam, Breda, Tilburg
Grondgebonden zoogdieren (2012) ! ( ! ( ! (
Bunzing B Locatie raaien muizen Wezel / Hermelijn onderzoeksgebied Wezel
Rapport: 12-194 Project: 12-139 Jaar: 2012 0
Meters 100 200 300 400
´
6
10
9
8
7
1
2
3 5
4
Bronnen: Esri Nederland, Esri, Kadaster, CBS, Min VROM, Rijkswaterstaat en gemeenten: Rotterdam, Breda, Tilburg
Overige soortgroepen (2012)
Vissen T Locatie fuiken " ) Kleine modderkruiper Verspreidingsgebied " ) Vetje (Rode Lijst) hoge dichtheid Planten Ongewervelden # lage dichtheid * Keverorchis ! ( Platte schijfhoren
Amfibieën ! ( Heikikker
onderzoeksgebied
Rapport: 12-194 Project: 12-139 Jaar: 2012 0
Meters 100 200 300 400
´
Dit is een uitgave van
Rijkswaterstaat Kijk voor meer informatie op www.rijkswaterstaat.nl of bel 0800 - 8002 (ma t/m zo 06.00 - 22.30 uur, gratis) augustus 2014 | mn0814vkb020