3.5. Vertellenderwijze, niet moraliseren! 1
3.5.1. Verkenning van het verhaal
! "
#
$$
%
"
1
&
#
H. BERGHMANS & G. EVRARD, Bijbelverhalen in beeld, het leven van Jezus, Altoria Averbode, 1999.
' !
3.5.2. Uitdieping van het verhaal
(
)
'
$$ *
+
, &-
!
.
" / 0 1 .2#
* *
/ &
3 + 3
4
45 6
7 5
3
4
8
"
#
Kun jij horen? Waarmee hoor je? Wees eens heel stil. Wat hoor je nu allemaal? Soms roept mama je. Hoor je Dat? En luister je ook? Soms wel, soms niet. Soms zegt papa: “Je moet het zó doen!” Hij helpt je. Luister je dan? Doe je het ook zo? Soms wel, soms niet. Grote mensen luisteren ook soms wel en soms niet. Dat wist Marcus ook. Iedere dag hoor je de pen krassen op het paper. Dat is de pen van Marcus, hij schrijft en schrijft, …Maar vandaag is het stil. Het . 9 7 !):*!;
'
1<= 102&
papier ligt opgerold. Marcus doet niets. Hij denkt … Waarom schrijf ik eigenlijk? Wie zal mijn verhalen lezen? Wie zal echt luisteren naar mijn verhalen? Wie zal doen wat Jezus zegt? Marcus zucht … Hij is somber vandaag. Het heft toch allemaal geen zin. Hij denkt aan allemaal nare dingen. Hij denkt aan de mensen die niet naar Jezus willen luisteren. Ze deden Jezus kwaad en hebben Hem gedood. Nee, Marcus heeft helemaal geen zin om verder te schrijven. Hij gaat maar een eindje lopen. Kijk die boer maar eens, die heeft wel zin. Die is druk bezig. Hij heeft een grote zak voor zijn buik vol met zaadjes. Telkens neemt hij een hand met zaadjes en met een grote zwaai laat hij de zaadjes zwieren over het land. Ha, ha lachen de vogels, dat is lekker! Ze vliegen naar beneden, ze pikken de zaadjes op die daar liggen. Lekker! Toch blijft de boer verder doen. Opeens staat Marcus stil. Maar, … zo was het ook met Jezus! ' > ! 3 5 4
<"
#
Langzaam en met moeite kwam de boemeltrein door het bergland vooruit. De oude stoomlocomotief snoof en snoof en had er blijkbaar moeite mee de reizigers op hun bestemming te brengen. Overal zag je vrolijke gezichten. Alleen in een coupé, waarin twee heren zate, scheen de jongste allesbehalve gelukkig te zijn. Hij moest wel een zware last op zijn hart hebben. Peinzend kek zijn medepassagier hem aan en begon tenslotte over het weer en het mooie landschap te praten, om met zijn treurige buur in gesprek te komen. Het ijs was sneller gebroken dan hij verwachtte. De jonge man die zo ernstig keek en zo’n ongedurige indruk en onrustige maakte, begon te vertellen. Eerst schuw en danstokkend, met lange pauzes. Maar zodra hij merkte dat de andere niet uit nieuwsgierigheid, maar met echte belangstelling verder vroeg en zich echt om hem bekommerde, kwamen de woorden uit hem los. “Ja, ik heb jaren in de gevangenis gezeten,” zei hij, “jarenlang. Vanmorgen hebben ze me vrijgelaten. Nu ben ik op weg naar huis. Ik heb schande over mijn familie gebracht. Ze hebben mij al die jaren niet één keer bezocht. Geschreven hebben ze ook maar heel zelden. Ik neem het hen niet eens kwalijk. Ik heb hun liefde verspeeld. Misschien hebben ze me niet bezocht omdat de reis zo duur is. En brieven werden thuis nooit veel geschreven. Ik hoop dat ze me vergeven hebben, al ziet het daar niet naar uit. U kunt het u niet voorstellen, hoe ik het leven dat ik geleefd heb, haat en verafschuw. Ik heb berouw om alles.” Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Dan ging hij verder:”Om het mijn ouders gemakkelijk te maken, heb ik hun een brief geschreven. Ik heb hen gevraagd of ze mij een teken willen geven, waaraan ik meteen kan zien hoe ze over mij denken. Als ze mij vergeven hebben zouden ze een wit lint in de grote appelboom bij de spoorlijn hangen. Als ze me niet meer thuis willen hebben, dan hoeven ze niets te doen. Dan blijf ik in de trein zitten, dan ga ik ver weg, waarheen weet ik niet.” Hij wond zich zienderogen op. En toen de trein het stadje naderde, werd de spanning ondragelijk. Hij kon eenvoudig niet door het raam kijken. “Zo meteen komt het bruggetje, dan de spoorbomen, en dan, … dan … De ander wisselde snel met hem van plaats en beloofde hem op de appelboom te letten. Hij legde zijn hand op de arm van de jongen. “Daar is hij.” Hij kon slechts fluisteren. Zijn stem stokte en de tranen sprongen hem in de ogen. “Alles is in orde! De boom zit vol witte linten.” 3
Tk 98 Niet weg te zappen, p. 36.