portefeuillehoudersoverleg BOC&M vergadering 24 september 2014
Agenda voor de vergadering d.d. 24 september 2014 van het portefeuillehoudersoverleg Bestuurlijke Organisatie Communicatie & Middelen (BOC&M) van de stadsregio Rotterdam.
1.
Opening en mededelingen.
2.
Verslag van de vergadering d.d. 25 juni 2014 van het portefeuillehoudersoverleg Bestuurlijke Organisatie, Communicatie en Middelen van de stadsregio Rotterdam. Gevraagde beslissing: 1. het verslag vast te stellen.
3.
Vergaderschema 2015. Gevraagde beslissing: het algemeen bestuur te adviseren het vergaderschema 2015 conform bijgevoegd schema vast te stellen. Portefeuillehouder: Koen. Samenvatting: In het concept vergaderschema is bij de vergadering van het algemeen bestuur rekening gehouden met de besluitvormingstermijnen in verband met de vaststelling van het liquidatieplan, vaststelling van de opheffingsbesluiten en vaststelling van de wijziging gemeenschappelijke regeling en de daarmee verband houdende consultatieperiodes bij deelnemende gemeenten. Op 1 juli vindt de opheffingsvergadering van de stadsregio plaats. In verband hiermee is de aanvangstijd gewijzigd. Aansluitend aan de vergadering is er een informeel afscheidsbuffet. De vergaderlocatie wordt nader bekend gemaakt. Bijlage(n): 1. Concept vergaderschema 2015
4.
Sociaal plan en intentieovereenkomst gemeenten en stadsregio Als gevolg van de advisering door ondernemingsraden en vakbonden kunnen de bijbehorende stukken pas ter vergadering beschikbaar worden gesteld. De stukken worden mondeling toegelicht.
AGBOC&M / BZC / CB / 24 september
Pagina 1
5.
Samenwerkingsovereenkomst stadsregio Rotterdam en Haaglanden Plan B Als gevolg van de advisering door ondernemingsraden en vakbonden kunnen de bijbehorende stukken pas ter vergadering beschikbaar worden gesteld. De stukken worden mondeling toegelicht.
6.
Treasurystatuut 2014. Gevraagde beslissing: 1. Het algemeen bestuur te adviseren het bijgevoegde treasurystatuut 2014 vast te stellen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, onder intrekking van het treasurystatuut 2012. Portefeuillehouder: Koen. Samenvatting: Sinds 15 december 2013 zijn alle decentrale overheden verplicht om alle geldmiddelen die zij niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak aan te houden in ’s Rijks schatkist, kortweg verplicht schatkistbankieren genoemd. De financieringsstructuur van de stadsregio wordt in belangrijke mate bepaald door het verstrekken van middelen in de vorm van subsidies en (project)bijdragen aan gemeenten, bedrijven en instellingen, die (soms al veel) eerder van vooral het Rijk zijn ontvangen. Mede gezien de omvang daarvan is daarmee door de jaren heen sprake van een forse vermogenspositie. Het uitzetten van deze middelen bracht tot nu toe structurele en – ondanks de steeds lagere rentetarieven in de afgelopen jaren – relatief belangrijke rentebaten. Verplicht schatkistbankieren leidt onontkoombaar tot lagere vermogensopbrengsten. Binnen de hiervoor geschetste kaders wordt daarom ingezet op de volgende beleidslijnen om de voorziene negatieve effecten te minimaliseren: 1.
Aanhouden van de bestaande beleggingsportefeuille in lange middelen (obligaties met een looptijd van > 1 jaar) tot het einde van de looptijd, die varieert van 2014 tot 2016;
2.
Het verstrekken van leningen aan andere decentrale overheden als substituut voor de belegging in zowel korte (looptijd tot 1 jaar) als lange middelen (looptijd > 1 jaar). Daarmee wordt een substantieel hoger rendement behaald dan het Rijk in rekening-courant en/of in de vorm van deposito’s kan bieden. Hiertoe is een mantelovereenkomst aangegaan met BNG Vermogensbeheer B.V. (onderdeel van de Bank Nederlandse Gemeenten), die dit geheel voor de stadsregio kan faciliteren. Ook enkele andere hierin gespecialiseerde financiële instellingen kunnen hiervoor worden ingezet;
3.
Gebruik maken van de depositofaciliteiten van het Rijk op basis van een gemiddelde looptijd van 1 jaar, indien de renteontwikkeling daartoe aanleiding geeft.
Deze drie instrumenten worden in een nader uit te werken mix ingezet. De mogelijkheid om leningen aan andere decentrale overheden te verstrekken is niet opgenomen in het vigerende treasurystatuut 2012. Daarom is een nieuw treasurystatuut 2014 opgesteld (zie bijlage). Tenslotte wordt uitgegaan van de veronderstelling, dat de bestaande rechtstreeks aan de BDU toe te rekenen vermogensbestanddelen en beleggingen van de stadsregio Rotterdam per 1 januari 2015 moeten worden overgedragen aan de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (hierna te noemen: MRDH). Daarom is voor de MRDH een treasurystatuut opgesteld, waarin wordt uitgegaan van dezelfde beleidslijnen als hiervoor geschetst.
AGBOC&M / BZC / CB / 24 september
Pagina 2
Bijlage(n): 1. Treasurystatuut 2014 (met wijzigingen t.o.v. 2012 en relevante opmerkingen) 2. Treasurystatuut 2014 (gewijzigde versie)
7.
Controleprotocol 2014 Gevraagde beslissing: het algemeen bestuur te adviseren het Controleprotocol 2014 conform bijgevoegd ontwerp vast te stellen. Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: In de Controleverordening 2012 is bepaald, dat het algemeen bestuur voor de jaarlijks uit te voeren accountantscontrole een controleprotocol vaststelt.In het Controleprotocol zijn uitgangspunten opgenomen, welke voor de accountant de reikwijdte en de te hanteren goedkeurings- en rapporteringstoleranties bepalen voor het uitvoeren van de accountantscontrole 2014. Inhoudelijk wijkt het protocol niet af van de uitgangspunten, die ook voor 2013 van toe-passing waren. Wel is de in bijlage 1 opgenomen inventarisatie van de vigerende wet- en regelgeving, die op de stadsregio van toepassing is, geactualiseerd. Het Controleprotocol is aan te merken als het normenkader voor het operationaliseren van de term rechtmatigheid en getrouwheid. Het algemeen bestuur stelt het protocol vast. Bijlage(n): 1. concept-Controleprotocol 2014
8.
Afwikkeling fonds Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam (BOR-fonds). Gevraagde beslissing: 1. het algemeen bestuur te adviseren het Fonds inzake Bereikbaarheidsoffensief Regio Rotterdam te ontbinden op grond van artikel 2, tweede lid, van het convenant Fonds inzake het bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam conform bijgevoegd ontwerp; 2. het algemeen bestuur te adviseren de subsidieverordening Fonds inzake het Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam in te trekken conform bijgevoegd ontwerp. Portefeuillehouder: Langenberg. Samenvatting: Op 12 oktober 2000 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en de stadsregio Rotterdam de bestuursovereenkomst Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam gesloten. Deze overeenkomst bevatte een samenhangend pakket aan maatregelen ter verbetering van de bereikbaarheidskwaliteit van de regio. Door alle partijen is geld ingelegd in het zogeheten BOR-fonds om de bereikbaarheid van de regio Rotterdam te verbeteren door de uitvoering van zowel kleine als grote projecten. Het rijk heeft de inleg van de partners verdubbeld. De partijen zijn overeengekomen dat de stadsregio het fonds beheert. Door het rijk was eenmalig een generiek uitstel verleend voor de financiële afronding van het totale programma tot eind 2011. Voor een aantal projecten is de bestedingstermijn na 2011 vastgesteld, waarvan de laatste in 2014. De laatste subsidie die nog vastgesteld moest worden was het project Pettendijk. Dit is gebeurd in het dagelijks bestuur van 9 juli 2014. Met deze laatste subsidievaststelling zijn alle projecten uit het fonds verplicht, gerealiseerd en financieel afgewikkeld. Aangezien het volledige programma is uitgevoerd en er geen batig saldo meer is, wordt voorgesteld om het fonds te ontbinden en de subsidieverordening Fonds inzake het Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam in te trekken.
AGBOC&M / BZC / CB / 24 september
Pagina 3
Bijlage(n): 1. ontwerp intrekking- en ontbindingsbesluit; 2. definitief programma BOR-fonds.
9.
Intrekking Verordeningen Woninggebonden subsidies 1994 en 1995. Gevraagde beslissing: 1. Het algemeen bestuur te adviseren de verordening Woninggebonden subsidies 1994 in te trekken, conform bijgevoegd ontwerpbesluit; 2. Het algemeen bestuur te adviseren de verordening Woninggebonden subsidies 1995 in te trekken, conform bijgevoegd ontwerpbesluit. Portefeuillehouder: Karssen. Samenvatting: De verplichtingen op grond van de verordening Woninggebonden subsidies 1994 en de verplichtingen op grond van de verordening Woninggebonden subsidies 1995 zijn voldaan. De beide verordeningen worden niet langer gebruikt en kunnen worden ingetrokken. Bijlage(n): 1. Ontwerpbesluit intrekking verordening Woninggebonden subsidies 1994; 2. Ontwerpbesluit intrekking verordening Woninggebonden subsidies 1995.
10. Rondvraag en sluiting.
AGBOC&M / BZC / CB / 24 september
Pagina 4
rt 2010
portefeuillehoudersoverleg BOC&M vergadering 24 september 2014 Agendapunt XX
maart 2010
Verslag van de vergadering d.d. 25 juni 2014 van het portefeuillehoudersoverleg Bestuurlijke Organisatie, Communicatie en Middelen (BOC&M) van de stadsregio Rotterdam
Aanwezig: de heer Koen (voorzitter), mevrouw Bouvy-Koene (gemeente Brielle), de heer Meuldijk (gemeente Capelle aan den IJssel), mevrouw Den Brok-Swakhoven (gemeente Hellevoetsluis), de heer De Leeuw (gemeente Krimpen aan den IJssel), de heer Abee (gemeente Lansingerland), de heer Eitjes (gemeente Maassluis), mevrouw Gouweleeuw (gemeente Schiedam). Alsmede: de medewerkers van de stadsregio: mevrouw Fix, de heer Nettinga, de heer Barre, mevrouw Fokkema. 1.
Opening en mededelingen. De voorzitter opent de vergadering en heet een ieder welkom. De voorzitter meldt dat er afmeldingen zijn ontvangen van mevrouw Van Ginkel (gemeente Albrandswaard), mevrouw Attema (gemeente Ridderkerk), de heer Eenhoorn (gemeente Vlaardingen), de heer Hoekstra (gemeente Vlaardingen) en de heer Mulder (gemeente Westvoorne). De secretaris van de stadsregio, mevrouw Fix, zal een deel van de vergadering bijwonen. De voorzitter vraagt de nieuwe portefeuillehouders zichzelf te introduceren en schetst een beeld van de geschiedenis van de stadsregio en de ontwikkelingen richting de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Mevrouw Fix geeft een toelichting op de voorgeschiedenis en de stand van zaken met betrekking tot de afschaffing van de plusregio’s en de daarmee samenhangende liquidatie van de stadsregio Rotterdam. Zij licht toe dat de vanmorgen aan de portefeuillehouders verzonden notitie inzake “plan B” voorsorteert op de oprichting van de MRDH in het geval de Wet afschaffing plusregio’s niet per 1 januari 2015 in werking treedt. Mevrouw Bouvy-Koene dankt mevrouw Fix voor de heldere samenvatting. Zij uit haar zorg over de financiering van plan B indien de BDU niet naar de Vervoerautoriteit gaat. Kent plan B in die zin een risicoparagraaf? Mevrouw Gouweleeuw vraagt naar de totstandkoming van de notitie plan B en op welk moment er voor een scenario wordt gekozen. De heer Eitjes geeft aan vernomen te hebben dat de behandeling van het wetsvoorstel toch nog voor het zomerreces plaats zal vinden. Hij vraagt naar een nadere toelichting op de inwonerbijdrage in plan B. Ook de heer Abee vraagt een nadere toelichting op de inwonerbijdrage. De heer De Leeuw vraagt aandacht voor de personele kant. Zijn de keuzes voor het personeel al gemaakt? De heer Meuldijk vraagt naar de verdere vorm en inhoud van plan B. Mevrouw Fix merkt op dat in geval van plan B, dat inhoudt dat de Wet afschaffing plusregio’s niet in werking treedt per 1 januari 2015, de stadsregio nog wettelijke taken heeft uit te voeren. Bijvoorbeeld de Huisvestingsverordening. Daarnaast kent de stadsregio een aantal vrijwillige taken die beschreven staan in de Gemeenschappelijke Regeling maar waarvan de intensiteit niet bepaald is. Vanuit de inhoudelijke portefeuillehoudersoverleggen is input nodig voor de invulling van deze taken. Uitgangspunt is dat de Gemeenschappelijke Regeling niet wordt aangepast.
Verslag PHO BOCM vergadering 25 juni 2014 / 144454 / BV / EF / 24 september 2014
Pagina 1
De heer Barre licht toe dat zolang de plusregio’s niet zijn afgeschaft er een stadsregionale begroting dient te worden opgesteld. Uitgangspunt voor Plan B is een 1 e wijziging begroting 2015 die bestaat uit een deel Vervoerautoriteit, een deel Economisch vestigingsklimaat en een deel regiospecifieke taken. De huidige inwonerbijdrage van € 4,63 zal verlaagd kunnen worden. De bijdrage aan de MRDH organisatie zal € 2,45 bedragen en afhankelijk van de mate van regiospecifieke taken komt hier een bedrag bovenop. De intentie is dat de 1e wijziging begroting 2015 in december door het AB zal worden vastgesteld. De voorzitter licht nog een aantal opties toe met betrekking tot het wetsvoorstel. Hij geeft aan dat het Bestuursforum unaniem is dat het van belang is een gezamenlijk signaal af te geven richting de landelijke politiek. Het gaat niet om macht maar om de economische kwaliteit van de regio. Mevrouw Gouweleeuw benadrukt dat het van belang is dat ook de stadsregio Rotterdam en het stadsgewest Haaglanden op een lijn blijven zitten. De voorzitter antwoordt dat de notitie plan B unaniem is aangenomen binnen beide DB’s. De heer Nettinga vult aan dat de behandeling van plan B in het AB van 9 juli een fundamentele stap is. Daarop volgt dan de uitwerking in een bestuursprogramma en een begroting. Per 1 januari 2015 is er dan een gezamenlijk werkapparaat om uitvoering te geven aan de inhoudelijke ambities. De heer Eitjes vraagt een bevestiging of dit allemaal binnen de huidige begroting/ inwonerbijdrage plaats zal vinden. De voorzitter bevestigt dit en geeft aan dat de bijdrage zeer waarschijnlijk lager zal liggen dan de huidige € 4,63, zoveel mogelijk in de buurt van € 2,45. De hoogte van de inwonerbijdrage is daarnaast afhankelijk van in hoeverre de stadsregionale reserves worden aangesproken. Naar aanleiding van de vragen over het personeel van de heer De Leeuw licht de voorzitter toe dat er een sociaal plan wordt opgesteld en dat het om maximaal 15 personen gaat waarvoor geen functie is in de MRDH. Dit is wel gebaseerd op de aanname dat de BDU naar de MRDH gaat. Mevrouw Gouweleeuw vraagt of het op te stellen sociaal plan ook negatiever uit kan pakken voor de medewerkers dan het huidige sociaal statuut van de gemeente Rotterdam. De voorzitter geeft aan dat de OR vooral inzet op baangarantie. 2.
Verslag van de vergadering d.d. 29 januari 2014 Het verslag wordt zonder opmerkingen vastgesteld.
3. Stand van zaken afbouw stadsregio en opbouw MRDH De stand van zaken is besproken onder agendapunt 1. Opening en mededelingen. 4.
1e Bestuursrapportage 2014 De heer Eitjes vraagt waarom de treasury resultaten op dit moment nog niet naar beneden worden bijgesteld. De heer Barre geeft aan dat eerst het treasurystatuut opnieuw zal worden bezien als gevolg van de invoering van het schatkistbankieren. Het portefeuillehoudersoverleg BOC&M adviseert het algemeen bestuur 1. kennis te nemen van de 1e Bestuursrapportage 2014; 2. de 2e begrotingswijziging 2014 vast te stellen.
5.
6.
Begroting 2015. Het portefeuillehoudersoverleg BOC&M adviseert het algemeen bestuur: 1. de begroting 2015 vast te stellen. Intrekking Omslagverordening 2011. De heer Abee geeft aan dat de gemeente Lansingerland in haar begroting rekening houdt met een inwonerbijdrage van maximaal € 2,45. De reserves kunnen mogelijk dienen als extra dekking in dit overbruggingsjaar. Volgens de heer De Leeuw sorteert de gemeente krimpen aan den IJssel ook voor op een lagere inwonerbijdrage dan € 4,63. De voorzitter vindt dit een helder appel. Het portefeuillehoudersoverleg BOC&M adviseert het algemeen bestuur:
Verslag PHO BOCM vergadering 25 juni 2014 / 144454 / BV / EF / 24 september 2014
Pagina 2
1. de Omslagverordening 2011 met terugwerkende kracht per 1 januari 2014 in te trekken conform bijgevoegd intrekkingsbesluit. 7.
Rondvraag en sluiting. Mevrouw Gouweleeuw vraagt aandacht voor de communicatie rondom de bereikbaarheid van Schiedam tijdens de werkzaamheden van de ombouw Hoekse Lijn.
Verslag PHO BOCM vergadering 25 juni 2014 / 144454 / BV / EF / 24 september 2014
Pagina 3
Portefeuillehoudersoverleg BOC&M vergadering 24 september 2014 agendapunt 3 maart 2010 Onderwerp: Vergaderschema 2015. Gevraagde beslissing: 1. het algemeen bestuur te adviseren het vergaderschema 2015 conform bijgevoegd schema vast te stellen.
Portefeuillehouder: Koen. Samenvatting: In het concept vergaderschema is bij de vergadering van het algemeen bestuur rekening gehouden met de besluitvormingstermijnen in verband met de vaststelling van het liquidatieplan, vaststelling van de opheffingsbesluiten en vaststelling van de wijziging gemeenschappelijke regeling en de daarmee verband houdende consultatieperiodes bij deelnemende gemeenten. Op 1 juli vindt de opheffingsvergadering van de stadsregio plaats. In verband hiermee is de aanvangstijd gewijzigd. Aansluitend aan de vergadering is er een informeel afscheidsbuffet. De vergaderlocatie wordt nader bekend gemaakt.
Financiële consequenties: geen. Verdere procedure: Aanbieden ter vaststelling aan het algemeen bestuur van 8 oktober aanstaande. Bijlage(n): Concept vergaderschema 2015 Toelichting: --
Vergaderschema 2015. / 147212. / BZC. / CL. / 16 September 2014
Pagina 1
Vergaderschema 2015
CONCEPT
vergaderschema algemeen bestuur Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag
18 februari 2015 22 april 2015 1 juli 2015 7 oktober 2015 9 december 2015
Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag
14 januari 2015* 18 februari 2015 11 maart 2015 * 22 april 2015 27 mei 2015* 17 juni 2015 1 juli 2015 9 september 2015* 7 oktober 2015 11 november 2015* 9 december 2015
14.00 14.00 16.30 14.00 14.00
uur uur uur uur uur
tot tot tot tot tot
16.00 16.00 20.00 16.00 16.00
uur uur uur uur uur
vergaderschema dagelijks bestuur 12.00 12.00 12.00 12.00 12.00 12.00 12.00 12.00 12.00 12.00 12.00
uur uur uur uur uur uur uur uur uur uur uur
tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot
14.00 14.00 14.00 14.00 14.00 14.00 14.00 14.00 14.00 14.00 14.00
uur uur uur uur uur uur uur uur uur uur uur
Op 18 februari, 22 april, 1 juli, 7 oktober, 9 december 2015 vindt naast de vergadering voor het algemeen bestuur eveneens een vergadering van het dagelijks bestuur plaats. Op 1 juli vindt de opheffingsvergadering van de stadsregio plaats. In verband hiermee is de aanvangstijd gewijzigd. Aansluitend aan de vergadering is er een informeel afscheidsbuffet. De vergaderlocatie wordt nader bekend gemaakt. *) Laatste DB vaststelling agendaposten AB -
Pasen: ma. 6 april. Koningsdag: ma. 27 april. Bevrijdingsdag: di. 5 mei. Hemelvaart: do. 14 mei. Pinksteren: ma. 25 mei. Het VNG congres vindt plaats op 2 en 3 juni 2015. Naturalisatie dag 15 december 2015. Voorjaarsvakantie 21 feb. Tot en met 1 mrt. Meivakantie: 2 mei tot en met 10 mei. Herfstvakantie: 17 okt. tot en met 25 okt. Zomervakantie 11 juli tot en met 23 augustus. Rotterdamse vakantieplanning nog niet bekend.
Portefeuillehoudersoverleg BOCM Vergadering 24 september 2014 agendapunt 04
Onderwerp: Sociaal plan en intentieovereenkomst gemeenten en stadsregio Als gevolg van de advisering door ondernemingsraden en vakbonden kunnen de bijbehorende stukken pas ter vergadering beschikbaar worden gesteld. De stukken worden mondeling toegelicht.
Sociaal Plan / 147452 / BZC / CB / 24 september 2014
Pagina 1
Portefeuillehoudersoverleg BOCM Vergadering 24 september 2014 agendapunt 05
Onderwerp: Samenwerkingsovereenkomst stadsregio Rotterdam en Haaglanden Plan B Als gevolg van de advisering door ondernemingsraden en vakbonden kunnen de bijbehorende stukken pas ter vergadering beschikbaar worden gesteld. De stukken worden mondeling toegelicht.
Sociaal Plan / 147454 / BZC / CB / 24 september 2014
Pagina 1
Portefeuillehoudersoverleg BOC&M vergadering 24 september 2014 agendapunt 6 10 februari 2012 Onderwerp: Treasurystatuut 2014. Gevraagde beslissing: Het algemeen bestuur te adviseren het bijgevoegde treasurystatuut 2014 vast te stellen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, onder intrekking van het treasurystatuut 2012. Portefeuillehouder: Koen. Samenvatting: Sinds 15 december 2013 zijn alle decentrale overheden verplicht om alle geldmiddelen die zij niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak aan te houden in ’s Rijks schatkist, kortweg verplicht schatkistbankieren genoemd. De financieringsstructuur van de stadsregio wordt in belangrijke mate bepaald door het verstrekken van middelen in de vorm van subsidies en (project)bijdragen aan gemeenten, bedrijven en instellingen, die (soms al veel) eerder van vooral het Rijk zijn ontvangen. Mede gezien de omvang daarvan is daarmee door de jaren heen sprake van een forse vermogenspositie. Het uitzetten van deze middelen bracht tot nu toe structurele en – ondanks de steeds lagere rentetarieven in de afgelopen jaren – relatief belangrijke rentebaten. Verplicht schatkistbankieren leidt onontkoombaar tot lagere vermogensopbrengsten. Binnen de hiervoor geschetste kaders wordt daarom ingezet op de volgende beleidslijnen om de voorziene negatieve effecten te minimaliseren: 1. Aanhouden van de bestaande beleggingsportefeuille in lange middelen (obligaties met een looptijd van > 1 jaar) tot het einde van de looptijd, die varieert van 2014 tot 2016; 2. Het verstrekken van leningen aan andere decentrale overheden als substituut voor de belegging in zowel korte (looptijd tot 1 jaar) als lange middelen (looptijd > 1 jaar). Daarmee wordt een substantieel hoger rendement behaald dan het Rijk in rekeningcourant en/of in de vorm van deposito’s kan bieden. Hiertoe is een mantelovereenkomst aangegaan met BNG Vermogensbeheer B.V. (onderdeel van de Bank Nederlandse Gemeenten), die dit geheel voor de stadsregio kan faciliteren. Ook enkele andere hierin gespecialiseerde financiële instellingen kunnen hiervoor worden ingezet; 3. Gebruik maken van de depositofaciliteiten van het Rijk op basis van een gemiddelde looptijd van 1 jaar, indien de renteontwikkeling daartoe aanleiding geeft. Deze drie instrumenten worden in een nader uit te werken mix ingezet. De mogelijkheid om leningen aan andere decentrale overheden te verstrekken is niet opgenomen in het vigerende treasurystatuut 2012. Daarom is een nieuw treasurystatuut 2014 opgesteld (zie bijlage). Tenslotte wordt uitgegaan van de veronderstelling, dat de bestaande rechtstreeks aan de BDU toe te rekenen vermogensbestanddelen en beleggingen van de stadsregio Rotterdam per 1 januari 2015 moeten worden overgedragen aan de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (hierna te noemen: MRDH). Daarom is voor de MRDH een treasurystatuut opgesteld, waarin wordt uitgegaan van dezelfde beleidslijnen als hiervoor geschetst.
Treasurystatuut 2014 / 147256 / BV / EV / 16 September 2014
Pagina 1
Financiële consequenties: n.v.t. Communicatie: n.v.t. Afgestemd met: n.v.t. Verdere procedure: 1. Het treasurystatuut 2014 ter vaststelling aanbieden als vervanging van het vigerende treasurystatuut 2012 aan de vergadering van het algemeen bestuur van 8 oktober 2014; 2. AWB-publicatie na vaststelling door het algemeen bestuur; 3. Actualisering mandaat treasurystatuut door het dagelijks bestuur. Bijlage(n): 1. Treasurystatuut 2014 (met wijzigingen t.o.v. 2012 en relevante opmerkingen) 2. Treasurystatuut 2014 (gewijzigde versie) Toelichting: Om beter te kunnen voldoen aan de door Europa gestelde begrotingsdiscipline is sinds 15 december 2013 een daartoe strekkende wijziging van de wet Financiering decentrale overheden (FIDO) van kracht. Hiermee worden alle decentrale overheden verplicht om alle geldmiddelen die zij niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak aan te houden in ’s Rijks schatkist. Dat is van grote invloed op de treasuryfunctie en – opbrengsten van decentrale overheden. In ‘s Rijks schatkist kan een decentrale overheid middelen aanhouden in rekening-courant en/of in deposito’s met een looptijd variërend van een week tot maximaal 30 jaar. Over het dagelijkse saldo in rekening-courant wordt de daggeldrente (het zgn. Eonia-tarief) vergoed. De te vergoeden rente op deposito’s is gelijk aan de percentages waartegen het Rijk zelf leent op de geld- en kapitaalmarkt. Omdat de actuele rentetarieven historisch gezien extreem laag zijn en soms zelfs negatief, is expliciet bepaald dat de aan decentrale overheden te vergoeden rente nooit negatief kan zijn. Alle rentepercentages worden dagelijks vastgesteld op basis van de actuele marktrente. Uitzettingen uit hoofde van de publieke taak blijven voor decentrale overheden mogelijk. Zo kunnen ook na invoering van het verplicht schatkistbankieren leningen worden verstrekt aan derden of eigen vermogen aan verbonden partijen. Daarnaast kunnen decentrale overheden er als alternatief voor het aanhouden van overtollige middelen in ‘s Rijks schatkist voor kiezen om schulden af te lossen en/of aan elkaar leningen te verstrekken (los van de publieke taak). Bij onderling te verstrekken leningen gelden twee voorwaarden. Ten eerste mag er geen verticale toezichtrelatie bestaan tussen geldverschaffer en lener en ten tweede dienen onderlinge leningen aan het CBS te worden gerapporteerd. Dat gebeurt via de zgn. Iv3-verantwoording, die alle decentrale overheden nu al verplicht per kwartaal en per jaar bij het CBS in moeten dienen. Beleggingen, die vóór 4 juni 2012 om 18.00 uur zijn aangegaan en een looptijd hebben tot na 31 december 2013 mogen tot het einde van de looptijd worden aangehouden. Herbelegging van deze middelen in obligaties is toegestaan, mits dat binnen de oorspronkelijk overeengekomen looptijd past. De op grond van de wet BDU Verkeer en Vervoer verplichte jaarlijkse toerekening van rente aan de fondsen BDU op basis van het herfinancieringstarief van de Europese Centrale Bank (de zgn. refirente) is met de invoering van het verplicht schatkistbankieren vanaf 2014 vervallen. Treasurystatuut 2014 / 147256 / BV / EV / 16 September 2014
Pagina 2
De financieringsstructuur van de stadsregio wordt in belangrijke mate bepaald door het verstrekken van middelen in de vorm van subsidies en (project)bijdragen aan gemeenten, bedrijven en instellingen, die (soms al veel) eerder van vooral het Rijk zijn ontvangen. Mede gezien de omvang daarvan is daarmee door de jaren heen sprake van een forse vermogenspositie. Het uitzetten van deze middelen bracht tot nu toe structurele en – ondanks de steeds lagere rentetarieven in de afgelopen jaren – relatief belangrijke rentebaten. Verplicht schatkistbankieren leidt onontkoombaar tot lagere vermogensopbrengsten. Binnen de hiervoor geschetste kaders wordt daarom ingezet op de volgende beleidslijnen om de voorziene negatieve effecten te minimaliseren: 1. Aanhouden van de bestaande beleggingsportefeuille in lange middelen (obligaties met een looptijd van > 1 jaar) tot het einde van de looptijd, die varieert van 2014 tot 2016; 2. Het verstrekken van leningen aan andere decentrale overheden als substituut voor de belegging in zowel korte (looptijd tot 1 jaar) als lange middelen (looptijd > 1 jaar). Daarmee wordt een substantieel hoger rendement behaald dan het Rijk in rekeningcourant en/of in de vorm van deposito’s kan bieden. Hiertoe is een mantelovereenkomst aangegaan met BNG Vermogensbeheer B.V. (onderdeel van de Bank Nederlandse Gemeenten), die dit geheel voor de stadsregio kan faciliteren. Ook enkele andere hierin gespecialiseerde financiële instellingen kunnen hiervoor worden ingezet; 3. Gebruik maken van de depositofaciliteiten van het Rijk op basis van een gemiddelde looptijd van 1 jaar, indien de renteontwikkeling daartoe aanleiding geeft. De drie genoemde instrumenten worden in een nader uit te werken mix ingezet. Hierbij wordt opgemerkt dat de fondsen waarin de vooruit ontvangen rijksgelden worden beheerd (voornamelijk de BDU Verkeer en Vervoer) voor minimaal 60% als lang vermogen kunnen worden beschouwd. De mogelijkheid om leningen aan andere decentrale overheden te verstrekken is niet opgenomen in het vigerende treasurystatuut 2012. Daarom is een nieuw treasurystatuut 2014 opgesteld, dat als bijlage is toegevoegd. Uitgegaan wordt van de veronderstelling, dat de bestaande rechtstreeks aan de BDU toe te rekenen vermogensbestanddelen en beleggingen van de stadsregio Rotterdam per 1 januari 2015 moeten worden overgedragen aan de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (hierna te noemen: MRDH). Daarom is voor de MRDH een concept treasurystatuut opgesteld, waarin wordt uitgegaan van dezelfde beleidslijnen als hiervoor geschetst en dat momenteel ter zienswijze voorligt bij de deelnemende gemeenten.
Treasurystatuut 2014 / 147256 / BV / EV / 16 September 2014
Pagina 3
TREASURYSTATUUT 20142
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
1
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING ........................................................................................ 3 1.1 Algemeen .............................................................................................................. 3 1.2 Wettelijke kaders ................................................................................................... 3 1.3 Stadsregionale kaders ............................................................................................. 3
2
UITGANGSPUNTEN ............................................................................ 4 2.1 Doelstelling ........................................................................................................... 4 2.2 Rolverdeling .......................................................................................................... 4 2.3 Beleggingsrisico’s ................................................................................................... 4
3 4
ORGANISATIE ................................................................................... 5 UITVOERING ..................................................................................... 6 4.1 Inleiding ............................................................................................................... 6 4.2 Kaders .................................................................................................................. 6
5
INFORMATIEVOORZIENING .............................................................. 9 5.1 Operationele aspecten ............................................................................................. 9 5.2 Rapportages .......................................................................................................... 9
6
RISICOBEHEER ................................................................................ 10 6.1 Organisatorische risico’s ........................................................................................ 10 6.2 Operationele risico’s .............................................................................................. 10
7
BIJLAGEN ........................................................................................ 12 7.1 Kredietwaardigheid/ratings .................................................................................... 12 7.2 Ontwerpbesluit..................................................................................................... 12
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
2
1 1.1
INLEIDING Algemeen
Treasury is het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s op een zodanige wijze, dat risico’s maximaal worden geminimaliseerd en opbrengsten worden geoptimaliseerd. De treasuryfunctie heeft de laatste jaren sterk aan betekenis gewonnen. Belangrijke redenen daarvoor zijn vooral de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkten, de introductie van nieuwe beleggings- en financieringsinstrumenten, de invoering en wijziging van (aanvullende) wet- en regelgeving en de voortschrijdende professionalisering van de treasury. De (uiteindelijk budgettaire) risico’s van deze functie kunnen aanzienlijk zijn. Het bestuur van de stadsregio moet daarom zorg dragen voor een verantwoordelijke en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie. De hoofdlijnen hiervan worden geregeld in het treasurystatuut. Om beter kunnen voldoen aan de door Europa gestelde begrotingsdiscipline is sinds 15 december 2013 een daartoe strekkende wijziging van de wet Financiering decentrale overheden (FIDO) van kracht. Hiermee worden alle decentrale overheden verplicht om alle geldmiddelen die zij niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak aan te houden in ’s Rijks schatkist. Dat is van grote invloed op de treasuryfunctie en – opbrengsten van decentrale overheden. De wijze waarop de stadsregio Rotterdam hiermee omgaat, is verwerkt in dit treasurystatuut 2014.
1.2
Wettelijke kaders
De wettelijke kaders voor treasury worden grotendeels bepaald door nationale regelgeving. Ook Europese regelgeving kan van toepassing zijn. De wet FIDO (Financiering Decentrale Overheden) en de daarbij horende ministeriële regelingen vormen de relevante kaders voor de uitoefening van de treasury van onder andere gemeenschappelijke regelingen. De relevante ministeriële regelingen zijn: Voor het uitzetten en/of verstrekken van financiële middelen: De regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (RUDDO) Het besluit leningvoorwaarden decentrale overheden (BLDO) Voor het aantrekken van financiële middelen: De uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden (UFDO) Het besluit Lleningvoorwaarden decentrale overheden (BLDO) Artikel 212 van de Gemeentewet verplicht de stadsregio daarnaast om een financiële verordening te hebben. Daarin worden de financiële beleidskaders vastgelegd en vastgesteld door het algemeen bestuur. Het is gebruikelijk dat deze kaders – met name die over de financiële positie en organisatie en administratie – worden uitgewerkt, onder meer in een financierings- of treasurystatuut. In dit statuut stelt het bestuur bepalingen op voor de beleidsmatige infrastructuur voor het uitvoeren van de treasuryfunctie. Tenslotte moet bij het uitzetten of verstrekken van financiële middelen ook rekening worden gehouden met de staatssteunregels uit het EU-verdrag. Voor een correcte naleving daarvan is de stadsregio zelf rechtstreeks verantwoordelijk.
1.3
Stadsregionale kaders
Dit treasurystatuut 20142 is naast de wettelijke kaders onder meer gebaseerd op de vigerende verordening 2012, zoals vastgesteld door het algemeen bestuur op 14 december 2011. Tevens zijn hierin de richtlijnen voor meerjarige beleggingen opgenomen, zoals vastgesteld door het dagelijks bestuur op 18 mei 2011. De aanscherping van wettelijke richtlijnen – onder meer als gevolg van de mondiale kredietcrisis in
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
3
2
UITGANGSPUNTEN
2.1
Doelstelling
Het treasurystatuut regelt de kwaliteit van de uitvoering van de treasuryfunctie ,en het verantwoordingsproces daaromtrent binnen de stadsregio Rotterdam. de transparantie van het
2.2
Rolverdeling
Kenmerkend voor de treasuryfunctie is dat de risico’s aanzienlijk kunnen zijn. Primair gaat het immers om de beheersing van aanzienlijke geldstromen. Op het gebied van treasury kunnen qua rolverdeling de volgende groepen en functies worden onderscheiden: Bestuurlijk Algemeen bestuur: Kaderstellende en controlerende functie. Ten aanzien van de treasuryfunctie gaat het concreet om de volgende taken: 1. 2. 3. 4. 5.
Controle: het bestuur moet zich daarbij voldoende bewust zijn van de (kritische) vragen die zij ten aanzien van treasury kan of moet stellen; Binnen de wet- en regelgeving vaststellen van de kaders van de financieringsfunctie in de financiële verordening; Vaststellen van het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie in de financiële verordening; Vaststellen van de uitgangspunten van het treasurybeleid, zoals vastgelegd in het treasurystatuut; Toezicht op de uitvoering van het treasurybeleid.
Dagelijks bestuur: Hoofdlijnen van de dagelijkse treasurypraktijk. Daarbij gaat het om: 1. Initiërende rol in het treasurybeleid; 2. Beleidsmatige inkadering van de treasury binnen de vigerende wettelijke en eigen eisen (financiële verordening) in de vorm van een treasurystatuut; 3. Bepalen welke risico’s met betrekking tot treasury acceptabel zijn, mede in relatie tot het risicokader volgens de wetgeving; 4. Het vaststellen van de financiële kaders voor het doen van meerjarige beleggingen. Ambtelijk Op ambtelijk niveau wordt zorg gedragen voor de uitvoering van de treasuryfunctie binnen de door het bestuur vastgestelde beleidsmatige kaders. De invulling daarvan komt aan de orde in de hoofdstukken 3 en 4.
2.3
Beleggingsrisico’s
De stadsregio Rotterdam hanteert bij al haar beleggingsactiviteiten de wettelijke en eigen kaders, zoals uitgewerkt in hoofdstuk 4.2 en de maatregelen ten aanzien van risicobeheer, zoals aangegeven in hoofdstuk 6.2.
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
4
3
ORGANISATIE
Binnen de stadsregio zijn bij de uitvoering van de treasuryfunctie zowel het bestuur als het ambtelijk apparaat betrokken. De verantwoordelijkheden zijn als volgt verdeeld: Het algemeen bestuur stelt op voorstel van het dagelijks bestuur het treasurystatuut vast en bepaalt daarmee het treasurybeleid. De voorbereiding en uitvoering van het treasurybeleid is door het algemeen bestuur gedelegeerd aan het dagelijks bestuur. De commissie BOCM van de stadsregio adviseert het algemeen bestuur over voorstellen van het dagelijks bestuur voor het treasurybeleid. Ambtelijk is de treasuryfunctie ondergebracht bij de stafafdeling Bedrijfsvoering, team Financiën. De uitvoering geschiedt daarmee onder de verantwoordelijkheid van het hoofd Bedrijfsvoering, die daartoe een medewerker aanwijst, hierna te noemen de treasurer. Voor de uitvoering van de treasuryfunctie wordt onderscheid gemaakt tussen de uitvoerende, de registrerende en de controlerende taak. Het hoofd Bedrijfsvoering ziet als controller toe op de naleving van deze functiescheiding. De taken van de treasurer zijn als volgt samen te vatten: 1. Eerste aanspreekpunt voor de partijen van geld- en kapitaalmarkt; 2. Uitvoering treasurytransacties binnen de geldende richtlijnen en limieten; 3. Voorbereiden en samenstellen beleidsadviezen met betrekking tot treasury; 3.4.Voorbereiden en onderhouden uitvoeringsovereenkomsten met relevante marktpartijen; 4.5.Uitvoering alle activiteiten die verband houden met de optimalisatie van de te onderscheiden geldstromen (cash management); 5.6.Voorbereiden en opstellen alle relevante begrotings- en verantwoordingsinformatie (zie ook hoofdstuk 54: Informatievoorziening). De financieel medewerker(s) is (zijn) verantwoordelijk voor de juiste verwerking en zo nodig betaling van de treasurytransacties overeenkomstig de door de controller te fiatteren aanwijzingen van de treasurer. De beleidsmedewerker financiën, belast met de AO/IC B taak, voert conform het jaarlijks vast te stellen interne controleplan verbijzonderde interne controles uit op alle treasuryhandelingen. Daarbij moet worden vastgesteld of alle preventieve maatregelen worden nageleefd en de administratieve vastlegging een juiste, volledige en tijdige weergave is van de stand van zaken op enig moment (rechtmatigheidstoetsing). Daarnaast moet de mate waarin de treasury haar doelen realiseert, worden gecontroleerd (doelmatigheidstoetsing).
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
5
4 4.1
UITVOERING Inleiding
De jaarlijkse inkomsten van de stadsregio Rotterdam bestaan voor het grootste deel uit rijks- en provinciale bijdragen*. Daarmee worden vooral subsidies en bijdragen aan derden betaald op zowel exploitatie- als projectbasis. Daarnaast betaalt de stadsregio daarmee ook een deel van haar eigen (apparaats)kosten. Als algemene beleidsregel geldt dat subsidies en bijdragen door de stadsregio pas worden uitbetaald aan rechthebbenden nadat de daartoe strekkende rijks- en provinciale bijdragen daadwerkelijk zijn ontvangen. Daar vloeit automatisch uit voort dat de financieringsstructuur van de stadsregio zeer gezond is. De current ratio** bedraagt gemiddeld 1,2 en dus is de statische liquiditeit – waaruit kan worden afgeleid of de organisatie in staat is om haar verplichtingen op korte termijn te voldoen uit de aanwezige vlottende activa – ruimschoots voldoende. De dynamische liquiditeit*** ligt nog veel hoger, vooral omdat de fondsen waarbinnen de ontvangen rijksmiddelen worden beheerd (met name de BDU) voor een substantieel deel als lang vermogen kunnen worden beschouwd, hoewel ze als schuld op korte termijn op de balans staan. Bovendien geldt voor langlopende beleggingen, die als financiële vaste activa op de balans staan, als norm dat die snel liquide te maken zijn (zie blz. 11 onder Liquiditeitsrisico). Hierbij past een actief beleggingsbeleid. Tevens wordt uit het voorgaande duidelijk dat de stadsregio Rotterdam in principe geen geld hoeft te lenen.
4.2
Kaders
4.2.1 Inleiding Het (eventueel) aantrekken en uitzetten van financiële middelen vindt plaats op basis van een actuele prognose van de financierings- en liquiditeitsbehoefte, een actuele rentevisie en een actuele beoordeling van de bestaande beleggingsportefeuille. In de vorige paragraaf is al aangegeven dat de stadsregio binnen de bestaande gemiddelde netto vlottende schuld **** (inclusief eventuele aangesproken bankkredieten) per kwartaal de wettelijke limiet van 8,2% van het begrotingstotaal van het lopende jaar niet mag overschrijden. Eventuele vaste schulden (schulden met een rentetypische looptijd vanaf één jaar) zijn daarnaast onderworpen aan de renterisiconorm volgens de wet FIDO. Die houdt in dat het totaal van deze schulden waarop in enig jaar een rentewijziging van toepassing is, vermeerderd met de totale aflossing van alle vaste schulden in dat jaar deze norm (20% van het begrotingstotaal in dat jaar) niet mag overschrijden. Omdat het aantrekken van financiële middelen bij de stadsregio in de praktijk niet aan de orde is, wordt in dit statuut niet nader ingegaan op de ministeriële regelingen ter zake in hoofdstuk 1.2 (UFDO en BLDO, voor wat betreft het aangaan van leningen). In de ministeriële Regeling Uitzettingen en Derivaten Decentrale Overheden (hierna te noemen: RUDDO) en het Besluit Leningvoorwaarden Decentrale Overheden (hierna te noemen: BLDO) zijn de kaders vastgelegd voor de uitzettingen uit hoofde van de treasuryfunctie. Uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van een prudent beheer. De stadsregio mag dus in haar beleggingsbeleid geen overmatige financiële risico’s aangaan om een zo hoog mogelijk inkomen te genereren. In de RUDDO zijn daartoe twee belangrijke randvoorwaarden te onderscheiden. Ten eerste worden eisen gesteld aan de kredietwaardigheid van partijen bij wie de stadsregio (tijdelijk) overtollige middelen uitzet of derivaten afsluit (ter beperking van het debiteurenrisico). In de tweede plaats zijn er randvoorwaarden verbonden aan de producten waarin deze middelen worden uitgezet (ter beperking van het marktrisico). Bron: jaarrekening 20130 stadsregio Rotterdam De verhouding tussen de vlottende activae (vorderingen en liquide middelen) en de vlottende passiva(crediteuren en overige schulden op korte termijn) *** De feitelijk beschikbare financiële middelen over een vooraf gedefinieerde periode op basis van een liquiditeitsprognose **** het saldo van vlottende passiva en vlottende activa
**
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
6
4.2.2 Kredietwaardigheidseisen Onderscheid moet worden gemaakt naar het type tegenpartij. Is deze een financiële onderneming *, dan worden ratingeisen** gesteld ten aanzien van deze onderneming dan wel aan een door haar uitgegeven waardepapier. Ook worden ratingeisen gesteld aan de lidstaat van de EU/EER*** waarin deze onderneming is gevestigd. Afhankelijk van de looptijd waartegen middelen worden uitgezet, gelden verschillende ratingeisen. Indien wordt uitgezet voor een periode vanaf drie maanden, geldt dat de financiële onderneming of de belegging in het door haar uitgegeven waardepapier minimaal een AA-minus rating moet hebben. Voor een periode korter dan drie maanden (inclusief driemaandstermijndeposito’s), is minimaal een A-rating van toepassing. Tevens moet de onderneming zijn gevestigd in een lidstaat van de EU/EER die tenminste beschikt over een AArating. Voor zowel de rating van de onderneming (of het door haar uitgegeven waardepapier) als die van de lidstaat geldt tenslotte dat die moet zijn afgegeven door tenminste twee ratingbureaus. In de toelichting van de RUDDO staat dat Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch de meest gerenommeerde ratingbureaus zijn. De hiervoor genoemde ratingeisen gelden niet als het gaat om een tegenpartij of een door haar uitgegeven waardepapier, waarvoor een zgn. 0% solvabiliteitsweging geldt. Het gaat hier om centrale overheden of supranationale instellingen van de EU/EER. Dit geldt ook voor waardepapier dat wordt uitgegeven door regionale of lokale overheden, die door een financieel toezichthouder van een lidstaat van de EU/EER worden aangemerkt als van eenzelfde risicogewicht als de centrale overheid (mits voor deze centrale overheid een 0% solvabiliteitsweging geldt). In ons land geldt dit voor provincies, gemeenschappelijke regelingen, gemeenten en waterschappen. Tenslotte geldt deze weging ook voor het waardepapier, uitgegeven door centrale banken van de lidstaten van de EU/EER en de meeste multilaterale ontwikkelingsbanken (bv. de European Investment Bank). Niet alleen de hiervoor genoemde kwalitatieve eisen (ratings) zijn belangrijk, maar ook kwantitatieve aspecten spelen een belangrijke rol. Diversificatie van tegenpartijen voorkomt dat een eventuele wanbetaling of faillissement van een tegenpartij een te groot beslag legt op de financiële positie van de stadsregio. Het is mogelijk dat de rating van een financiële onderneming en/of de belegging in het door haar uitgegeven waardepapier zodanig wordt verlaagd (downgrading), dat niet langer wordt voldaan aan de minimale eisen zoals hiervoor gesteld. Hoewel de RUDDO dit niet als voorwaarde stelt, zal de stadsregio in dat geval altijd een afweging maken tussen het debiteurenrisico en de kosten van beëindiging van de uitzetting binnen de resterende looptijd.
4.2.3 Producteisen Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen sparen, en beleggen en het verstrekken van geldleningen. Sparen is mogelijk door het aanhouden van tegoeden in rekening-courant en spaarrekeningen of het afsluiten van deposito’s bij (een) bank(en). Deze bank(en) dien(t)(en) te voldoen aan de hiervoor onder 4.2.1 genoemde kredietwaardigheidseisen. Met de invoering van het verplicht schatkistbankieren zal – behoudens het drempelbedrag dat door de stadsregio buiten de schatkist mag worden aangehouden – afhankelijk van de actuele rentevergoeding uitsluitend worden gespaard binnen de rekening-courant en eventueel ook de depositofaciliteiten in ’s Rijks schatkist. Belegd kan worden in (verhandelbaar) waardepapier voor zover dit waardepapier kan worden gekwalificeerd als een hoofdsomgarantieproduct (bv. obligaties) of een vastrentende waarde conform RUDDO (bv. onderhandse geldlening), dat is uitgegeven door een partij die voldoet aan de hiervoor onder 4.2.1 genoemde kredietwaardigheidseisen. Gezien de beperkte hoogte van het drempelbedrag dat door de stadsregio buiten de schatkist mag worden aangehouden, is het onwaarschijnlijk dat na de invoering van het verplicht schatkistbankieren nog van deze beleggingsvorm gebruik zal worden gemaakt. Daarnaast kan worden belegd in Euro Medium Term De wet FIDO en de regeling RUDDO staan ook het aangaan van derivatentransacties (bv. renteswaps) toe, mits deze worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s en zij worden afgesloten met een tegenpartij die voldoet aan de onder 4.2.1 genoemde kredietwaardigheidseisen. Gezien de hieraan verbonden financiële risico’s is deze beleggingsvorm *
Kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, beheerders van beleggingsinstellingen en verzekeraars Een overzicht van de geldende ratings is als bijlage opgenomen in hoofdstuk 7.1 EER = Europese Economische Ruimte: Alle EU-landen en Liechtenstein, Noorwegen en IJsland
**
***
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
7
bij de stadsregio Rotterdam uitgesloten. Overigens maakt de beperkte hoogte van het drempelbedrag dat door de stadsregio buiten de schatkist mag worden aangehouden, dit sinds de invoering van het verplicht schatkistbankieren praktisch onmogelijk. Tenslotte kan de stadsregio zijn liquide middelen ook uitzetten in de vorm van leningen aan andere decentrale overheden in Nederland. De looptijd van deze leningen kan variëren van een maand tot meerdere jaren. Hierbij gelden twee randvoorwaarden. Ten eerste mag er geen verticale toezichtrelatie bestaan tussen geldverschaffer en lener en ten tweede dienen deze leningen aan het CBS te worden gerapporteerd. Dat gebeurt via de zgn. Iv3-verantwoording, die alle decentrale overheden nu al verplicht per kwartaal en per jaar bij het CBS in moeten dienen. Deze beleggingsvorm biedt een substantieel hoger rendement dan uitzetting in de Nederlandse schatkist. Het risico is vergelijkbaar met de Nederlandse staat en dus nagenoeg nihil. Als aanvullende maatregel sluit de stadsregio Rotterdam het verstrekken van leningen aan gemeenten met een zogenoemde artikel 12-status uit. Dat zijn gemeenten die lange tijd grote tekorten op de begroting hebben, extra geld uit het Gemeentefonds ontvangen en daarmee hun financiële zelfstandigheid voor een deel hebben ingeleverd (zie ook de betreffende bepalingen in de Financiële-verhoudingswet). Ook worden geen leningen verstrekt aan gemeenten die onder preventief toezicht zijn geplaatst als gevolg van een niet structureel sluitende begroting.
4.2.4 Operationele stadsregionale kaders Beleggingen met een rentetypische looptijd tot één jaar worden ambtelijk afgewikkeld. Op basis van concrete voorstellen van de treasurer, die door het hoofd Bedrijfsvoering in zijn functie van controller worden geaccordeerd, worden tijdelijk overtollige liquiditeiten belegd in deposito’’s en/of in onderhandse leningen aan andere decentrale overheden in Nederland met een looptijd tot één jaar. Periodiek (minimaal eens per twee jaar) worden door de treasurer nieuwe uitvoeringskaders opgesteld met betrekking tot het doen van meerjarige beleggingen (met een rentetypische looptijd vanaf één jaar). Onder meer worden daarin de te hanteren producten, het beleggingsplafond en de maximale looptijd van de beleggingen opgenomen (op basis van de meest actuele meerjarenbegroting), evenals een analyse van de actuele en voorziene marktontwikkelingen en eventuele aanvullende voorwaarden ten opzichte van dit treasurystatuut. Deze kaders worden vervolgens door het dagelijks bestuur vastgesteld. Binnen deze kaders worden door de treasurer concrete meerjarige beleggingsvoorstellen uitgewerkt, desgewenst met ondersteuning van op huisbankier en/of de vermogensbeheerder(s). Deze voorstellen worden na inhoudelijke Bedrijfsvoering, waarna de voorstellen ter finale goedkeuring worden voorgelegd aan de portefeuillehouder Middelen. Na diens schriftelijke goedkeuring worden de voorstellen verder op ambtelijk niveau afgedaan.
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
8
5
INFORMATIEVOORZIENING
5.1
Operationele aspecten
Om goed onderbouwde treasurybeslissingen te kunnen nemen, is het van belang dat de treasurer kan beschikken over de volgende interne en externe operationele informatie:
5.2
Liquiditeitsplanning op korte en middellange termijn; Rentestructuur en rentevisie; Inzicht in kansen en risico’s bestaande beleggingsportefeuille en voorgenomen nieuwe uitzettingen van uitgezette gelden; Rekening-courant structuur en condities; Saldo-informatie banken.
Rapportages
Met de rapportages over treasury-activiteiten wordt verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid, de interne controle ondersteund en performancemetingen mogelijk gemaakt. Conform de wettelijke vereisten wordt jaarlijks in de begroting en in de jaarrekening een financieringsparagraaf opgenomen. In deze paragraaf komen in de begroting tenminste de onderstaande aspecten aan de orde:
Algemene ontwikkelingen (intern/extern); Verwachte liquiditeitsontwikkeling in het begrotingsjaar; Marktontwikkelingen en rentevisie; Risicopositie bestaande portefeuilles uitgezette gelden; Samenstelling en resultaat beleggingen; Renterisico’s van het afgelopen jaar, met een rentetypische looptijd tot 1 jaar (kasgeldlimiet); Renterisiconorm bij de begroting vier jaar vooruit; Voorgenomen liquiditeitsbeheer/transacties; Eventuele risicobeheersmaatregelen.
In de jaarrekening bevat de financieringsparagraaf tenminste een verschillenanalyse tussen de plannen volgens de begroting en de realisatie daarvan in het verslagjaar. Daarnaast wordt het management van de stadsregio via periodieke rapportages geïnformeerd over geleverde prestaties en voorstellen voor eventuele beleidswijzigingen. Standaard onderdelen van deze rapportages zijn de renteontwikkeling, het gevoerde rentemanagement, de afgesloten transacties op de geld- en kapitaalmarkten, het liquiditeitsbeheer en eventuele financieringsconstructies en – transacties. Deze rapportages moeten de beleidsmedewerker financiën, die belast is met de AO/ICB taak, in staat stellen de treasury op doelmatigheid te beoordelen.
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
9
6
RISICOBEHEER
In dit hoofdstuk worden de met betrekking tot de treasuryfunctie de te onderscheiden risico’s beschreven, evenals de wijze waarop deze door de stadsregio worden geminimaliseerd.
6.1
Organisatorische risico’s
Hierbij gaat het om risico’s die samenhangen met de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden, taken en functies (functiescheiding). Daarbij kunnen de volgende specifieke risico’s worden onderscheiden: Deskundigheidsrisico De functionaris(sen), belast met de uitvoering van de treasury, moet(en) voldoende kennis hebben met betrekking tot beleggings- en financieringsinstrumenten en de wijze waarop deze bij de stadsregio kunnen worden ingezet. De betrokken medewerker(s) dien(t)(en) goed opgeleid te zijn in het betreffende vakgebied. Daarnaast kan een ruim gebruik worden gemaakt van de adviezen van de huisbankier en vermogensbeheerder. Frauderisico Het gaat hier om de oneigenlijke toepassing van bevoegdheden en/of instrumenten, waardoor middelen van de organisatie worden ontvreemd. De verantwoordelijkheden, bevoegdheden, taken en functies worden met inachtneming van de (beperkte) formatie bij de stadsregio maximaal gescheiden (functiescheiding), verdeeld en duidelijk vastgelegd. Daartoe is het proces Treasury beschreven en door het DT vastgesteld. Daarbij wordt altijd het “vier-ogen” principe toegepast. Formatierisico Er moet voldoende personele capaciteit beschikbaar zijn voor de continue uitoefening van de treasuryfunctie. Anders worden door een te grote werkbelasting en/of uitval van de verantwoordelijke werknemer(s) noodzakelijke handelingen niet of te laat verricht, fouten gemaakt en/of gebeurt er onvoldoende in de procesgang. Bij de stadsregio fungeert een beleidsmedewerker financiën als treasurer, die de in hoofdstuk 3 genoemde taken uitvoert. Tevens fungeert een andere beleidsmedewerker financiën als zijn/haar vaste vervanger. Verantwoordelijkheidsrisico De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van treasury-activiteiten en/of de beheersing van de daarin te onderscheiden (deel)processen moeten duidelijk en vooraf bij de betrokken werknemer(s) worden belegd. De verantwoordelijkheden met betrekking tot treasury maken onderdeel uit van het functieprofiel en – beschrijving van de beleidsmedewerker financiën, bij wie de functie van treasurer is ondergebracht. Daarnaast zijn in het treasurystatuut en de procesbeschrijving FINANCIËN – treasury de uitvoerende verantwoordelijkheden met betrekking tot treasury duidelijk omschreven.
6.2
Operationele risico’s
Bij de uitvoering van de treasuryfunctie kunnen zich de volgende operationele risico’s voordoen. Krediet- of debiteurenrisico Het gaat hier om het risico dat de beleggingen in waarde dalen als gevolg van het feit dat de tegenpartij haar verplichtingen geheel of gedeeltelijk niet (tijdig) kan nakomen door insolventie, deficit of faillissement. Renterisico Dit betreft het risico van onvoorziene renteschommelingen gedurende de looptijd van beleggingen. Koersrisico De waarde van beleggingen kan verminderen door negatieve koersontwikkelingen. Liquiditeitsrisico Hier gaat het om het risico dat de stadsregio op enig moment niet in staat is om tijdig en volledig haar schulden op korte termijn te voldoen. Deze risico’s hangen deels met elkaar samen. Zo is er een directe relatie tussen krediet- en koersrisico. De waarde van een belegging zal immers dalen als in de praktijk een tegenpartij
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
10
geheel of gedeeltelijk niet aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. De stadsregio neemt de volgende richtlijnen in acht om de hiervoor genoemde risico’s maximaal te minimaliseren: Kredietrisico De relevante wettelijke bepalingen en dit treasurystatuut worden strikt gevolgd. Daarbij geldt dat de minimale ratingeisen volgens RUDDO afhankelijk van de economische en monetaire ontwikkelingen voor nieuwe beleggingen door de stadsregio naar boven kunnen worden bijgesteld. Daarnaast worden de bestaande portefeuilles voortdurend gescreend op zowel ratings als diversificatie. In geval van downgrading wordt altijd expliciet beoordeeld of en zo ja, welke acties hierop moeten worden ondernomen. Renterisico Ter beheersing van dit risico gelden de volgende algemene richtlijnen:
Adequaat volgen van de marktontwikkelingen; Handhaven van een goede mix van korte en langlopende beleggingen; Handhaven van een evenwichtig aflossingspatroon (dakpanconstructie).
Daarnaast geldt voor minimaal 70% van de langlopende beleggingen (met een rentetypische Koersrisico Langlopende beleggingen worden aangegaan op basis van een vooraf bepaald minimaal gewenst rendement. In de praktijk zal er daarbij meestal sprake zijn van een verschil tussen de koerswaarde en de nominale waarde van obligaties, het zogenaamde (dis)agio. Dit verschil wordt door de stadsregio evenredig afgeschreven over de resterende looptijd van de belegging en maakt daarmee dus integraal onderdeel uit van het vooraf geprognosticeerde rendement. Dit risico wordt gemitigeerd door de hiervoor onder kredietrisico (downgrading) en renterisico (buy and hold-strategie) genoemde beheersmaatregelen. Liquiditeitsrisico Langlopende beleggingen worden altijd gedaan in effecten die voldoende liquide zijn, zodat op eenvoudige wijze en snel liquiditeiten kunnen worden verkregen op het moment dat daartoe de noodzaak bestaat (bv. bij opheffing van de stadsregio en/of overdracht van fondsen naar andere partijen en/of nieuwe bezuinigingen). Daarmee is het risico van onvoorziene liquiditeitstekorten praktisch nihil.
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
11
7 7.1
BIJLAGEN Kredietwaardigheid/ratings
Overzicht ratingkwalificaties Moody’s Standard & Poor’s Lange termijn ratings * Aaa AAA Extreem kredietwaardig * Aa AA Zeer kredietwaardig. Veiligheidsmarge echter niet zo hoog als bij de AAAcategorie. * AA Zeer kredietwaardig. Er zijn echter factoren aanwezig waardoor afbetaling in de toekomst enig gevaar loopt. Korte termijn ratings * P-1 A-1+/A-1 Capaciteit voor rente en aflossing is extreem, respectievelijk zeer groot. * P-2 A-2 Voldoende capaciteit voor tijdige betaling aanwezig. Echter niet zo groot als in bovengenoemde categorie. * P-3 A-3 Adequate capaciteit voor tijdige betaling aanwezig. Echter kwetsbaar indien de omstandigheden tegenzitten.
7.2
Ontwerpbesluit
Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam; gelet op artikel 47 van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 1025 septemberjanuari 20142; besluit: 1.
het treasurystatuut 20142 vast te stellen met terugwerkende kracht tot 1 januari 20142, intrekking van het treasurystatuut 201207.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 89 oktober 2014 februari 2012 van het algemeen de secretaris,
de voorzitter,
mr. M.C. Jansen. drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.
Treasurystatuut 20142 stadsregio Rotterdam
12
TREASURYSTATUUT 2014
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
1
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING ........................................................................................ 3 1.1 Algemeen ................................................................................................................. 3 1.2 Wettelijke kaders ....................................................................................................... 3 1.3 Stadsregionale kaders ................................................................................................ 3
2
UITGANGSPUNTEN ............................................................................ 4 2.1 Doelstelling ............................................................................................................... 4 2.2 Rolverdeling .............................................................................................................. 4 2.3 Beleggingsrisico’s ...................................................................................................... 4
3
ORGANISATIE ................................................................................... 5
4
UITVOERING ..................................................................................... 6 4.1 Inleiding ................................................................................................................... 6 4.2 Kaders ..................................................................................................................... 6
5
INFORMATIEVOORZIENING .............................................................. 9 5.1 Operationele aspecten ................................................................................................ 9 5.2 Rapportages ............................................................................................................. 9
6
RISICOBEHEER ................................................................................ 10 6.1 Organisatorische risico’s ........................................................................................... 10 6.2 Operationele risico’s ................................................................................................. 10
7
BIJLAGEN ........................................................................................ 12 7.1 Kredietwaardigheid/ratings ....................................................................................... 12 7.2 Ontwerpbesluit ........................................................................................................ 12
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
2
1 1.1
INLEIDING Algemeen
Treasury is het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s op een zodanige wijze, dat risico’s maximaal worden geminimaliseerd en opbrengsten worden geoptimaliseerd. De treasuryfunctie heeft de laatste jaren sterk aan betekenis gewonnen. Belangrijke redenen daarvoor zijn vooral de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkten, de introductie van nieuwe beleggings- en financieringsinstrumenten, de invoering en wijziging van (aanvullende) wet- en regelgeving en de voortschrijdende professionalisering van de treasury. De (uiteindelijk budgettaire) risico’s van deze functie kunnen aanzienlijk zijn. Het bestuur van de stadsregio moet daarom zorg dragen voor een verantwoordelijke en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie. De hoofdlijnen hiervan worden geregeld in het treasurystatuut. Om beter kunnen voldoen aan de door Europa gestelde begrotingsdiscipline is sinds 15 december 2013 een daartoe strekkende wijziging van de wet Financiering decentrale overheden (FIDO) van kracht. Hiermee worden alle decentrale overheden verplicht om alle geldmiddelen die zij niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak aan te houden in ’s Rijks schatkist. Dat is van grote invloed op de treasuryfunctie en – opbrengsten van decentrale overheden. De wijze waarop de stadsregio Rotterdam hiermee omgaat, is verwerkt in dit treasurystatuut 2014.
1.2
Wettelijke kaders
De wettelijke kaders voor treasury worden grotendeels bepaald door nationale regelgeving. Ook Europese regelgeving kan van toepassing zijn. De wet FIDO (Financiering Decentrale Overheden) en de daarbij horende ministeriële regelingen vormen de relevante kaders voor de uitoefening van de treasury van onder andere gemeenschappelijke regelingen. De relevante ministeriële regelingen zijn: Voor het uitzetten en/of verstrekken van financiële middelen: De regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (RUDDO) Het besluit leningvoorwaarden decentrale overheden (BLDO) Voor het aantrekken van financiële middelen: De uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden (UFDO) Het besluit leningvoorwaarden decentrale overheden (BLDO) Artikel 212 van de Gemeentewet verplicht de stadsregio daarnaast om een financiële verordening te hebben. Daarin worden de financiële beleidskaders vastgelegd en vastgesteld door het algemeen bestuur. Het is gebruikelijk dat deze kaders – met name die over de financiële positie en organisatie en administratie – worden uitgewerkt, onder meer in een financierings- of treasurystatuut. In dit statuut stelt het bestuur bepalingen op voor de beleidsmatige infrastructuur voor het uitvoeren van de treasuryfunctie. Tenslotte moet bij het uitzetten of verstrekken van financiële middelen ook rekening worden gehouden met de staatssteunregels uit het EU-verdrag. Voor een correcte naleving daarvan is de stadsregio zelf rechtstreeks verantwoordelijk.
1.3
Stadsregionale kaders
Dit treasurystatuut 2014 is naast de wettelijke kaders gebaseerd op de vigerende financiële verordening 2012, zoals vastgesteld door het algemeen bestuur op 14 december 2011. Tevens zijn hierin de richtlijnen voor meerjarige beleggingen opgenomen, zoals vastgesteld door het dagelijks bestuur op 18 mei 2011.
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
3
2
UITGANGSPUNTEN
2.1
Doelstelling
Het treasurystatuut regelt de uitvoering van de treasuryfunctie en het besluitvormings- en verantwoordingsproces daaromtrent binnen de stadsregio Rotterdam.
2.2
Rolverdeling
Kenmerkend voor de treasuryfunctie is dat de risico’s aanzienlijk kunnen zijn. Primair gaat het immers om de beheersing van aanzienlijke geldstromen. Op het gebied van treasury kunnen qua rolverdeling de volgende groepen en functies worden onderscheiden: Bestuurlijk Algemeen bestuur: Kaderstellende en controlerende functie. Ten aanzien van de treasuryfunctie gaat het concreet om de volgende taken: 1. Controle: het bestuur moet zich daarbij voldoende bewust zijn van de (kritische) vragen die zij ten aanzien van treasury kan of moet stellen; 2. Binnen de wet- en regelgeving vaststellen van de kaders van de financieringsfunctie in de financiële verordening; 3. Vaststellen van het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie in de financiële verordening; 4. Vaststellen van de uitgangspunten van het treasurybeleid, zoals vastgelegd in het treasurystatuut; 5. Toezicht op de uitvoering van het treasurybeleid. Dagelijks bestuur: Hoofdlijnen van de dagelijkse treasurypraktijk. Daarbij gaat het om: 1. Initiërende rol in het treasurybeleid; 2. Beleidsmatige inkadering van de treasury binnen de vigerende wettelijke en eigen eisen (financiële verordening) in de vorm van een treasurystatuut; 3. Bepalen welke risico’s met betrekking tot treasury acceptabel zijn, mede in relatie tot het risicokader volgens de wetgeving; 4. Het vaststellen van de financiële kaders voor het doen van meerjarige beleggingen. Ambtelijk Op ambtelijk niveau wordt zorg gedragen voor de uitvoering van de treasuryfunctie binnen de door het bestuur vastgestelde beleidsmatige kaders. De invulling daarvan komt aan de orde in de hoofdstukken 3 en 4.
2.3
Beleggingsrisico’s
De stadsregio Rotterdam hanteert bij al haar beleggingsactiviteiten de wettelijke en eigen kaders, zoals uitgewerkt in hoofdstuk 4.2 en de maatregelen ten aanzien van risicobeheer, zoals aangegeven in hoofdstuk 6.2.
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
4
3
ORGANISATIE
Binnen de stadsregio zijn bij de uitvoering van de treasuryfunctie zowel het bestuur als het ambtelijk apparaat betrokken. De verantwoordelijkheden zijn als volgt verdeeld: Het algemeen bestuur stelt op voorstel van het dagelijks bestuur het treasurystatuut vast en bepaalt daarmee het treasurybeleid. De voorbereiding en uitvoering van het treasurybeleid is door het algemeen bestuur gedelegeerd aan het dagelijks bestuur. De commissie BOCM van de stadsregio adviseert het algemeen bestuur over voorstellen van het dagelijks bestuur voor het treasurybeleid. Ambtelijk is de treasuryfunctie ondergebracht bij de stafafdeling Bedrijfsvoering, team Financiën. De uitvoering geschiedt daarmee onder de verantwoordelijkheid van het hoofd Bedrijfsvoering, die daartoe een medewerker aanwijst, hierna te noemen de treasurer. Voor de uitvoering van de treasuryfunctie wordt onderscheid gemaakt tussen de uitvoerende, de registrerende en de controlerende taak. Het hoofd Bedrijfsvoering ziet als controller toe op de naleving van deze functiescheiding. De taken van de treasurer zijn als volgt samen te vatten: 1. 2. 3. 4. 5.
Eerste aanspreekpunt voor de partijen van geld- en kapitaalmarkt; Uitvoering treasurytransacties binnen de geldende richtlijnen en limieten; Voorbereiden en samenstellen beleidsadviezen met betrekking tot treasury; Voorbereiden en onderhouden uitvoeringsovereenkomsten met relevante marktpartijen; Uitvoering alle activiteiten die verband houden met de optimalisatie van de te onderscheiden geldstromen (cash management); 6. Voorbereiden en opstellen alle relevante begrotings- en verantwoordingsinformatie (zie ook hoofdstuk 5: Informatievoorziening). De financieel medewerker(s) is (zijn) verantwoordelijk voor de juiste verwerking en zo nodig betaling van de treasurytransacties overeenkomstig de door de controller te fiatteren aanwijzingen van de treasurer. De beleidsmedewerker financiën, belast met de AO/IC taak, voert conform het jaarlijks vast te stellen interne controleplan verbijzonderde interne controles uit op alle treasuryhandelingen. Daarbij moet worden vastgesteld of alle preventieve maatregelen worden nageleefd en de administratieve vastlegging een juiste, volledige en tijdige weergave is van de stand van zaken op enig moment (rechtmatigheidstoetsing). Daarnaast moet de mate waarin de treasury haar doelen realiseert, worden gecontroleerd (doelmatigheidstoetsing).
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
5
4 4.1
UITVOERING Inleiding
De jaarlijkse inkomsten van de stadsregio Rotterdam bestaan voor het grootste deel uit rijks- en provinciale bijdragen*. Daarmee worden vooral subsidies en bijdragen aan derden betaald op zowel exploitatie- als projectbasis. Daarnaast betaalt de stadsregio daarmee ook een deel van haar eigen (apparaats)kosten. Als algemene beleidsregel geldt dat subsidies en bijdragen door de stadsregio pas worden uitbetaald aan rechthebbenden nadat de daartoe strekkende rijks- en provinciale bijdragen daadwerkelijk zijn ontvangen. Daar vloeit automatisch uit voort dat de financieringsstructuur van de stadsregio zeer gezond is. De current ratio ** bedraagt gemiddeld 1,2 en dus is de statische liquiditeit – waaruit kan worden afgeleid of de organisatie in staat is om haar verplichtingen op korte termijn te voldoen uit de aanwezige vlottende activa – ruimschoots voldoende. De dynamische liquiditeit*** ligt nog veel hoger, vooral omdat de fondsen waarbinnen de ontvangen rijksmiddelen worden beheerd (met name de BDU) voor een substantieel deel als lang vermogen kunnen worden beschouwd, hoewel ze als schuld op korte termijn op de balans staan. Bovendien geldt voor langlopende beleggingen, die als financiële vaste activa op de balans staan, als norm dat die snel liquide te maken zijn (zie blz. 11 onder Liquiditeitsrisico). Hierbij past een actief beleggingsbeleid. Tevens wordt uit het voorgaande duidelijk dat de stadsregio Rotterdam in principe geen geld hoeft te lenen.
4.2
Kaders
4.2.1 Inleiding Het (eventueel) aantrekken en uitzetten van financiële middelen vindt plaats op basis van een actuele prognose van de financierings- en liquiditeitsbehoefte, een actuele rentevisie en een actuele beoordeling van de bestaande beleggingsportefeuille. Rekening moet worden gehouden met de kasgeldlimiet volgens de wet FIDO. Die houdt in dat de gemiddelde netto vlottende schuld**** (inclusief eventuele aangesproken bankkredieten) per kwartaal de wettelijke limiet van 8,2% van het begrotingstotaal van het lopende jaar niet mag overschrijden. Eventuele vaste schulden (schulden met een rentetypische looptijd vanaf één jaar) zijn daarnaast onderworpen aan de renterisiconorm volgens de wet FIDO. Die houdt in dat het totaal van deze schulden waarop in enig jaar een rentewijziging van toepassing is, vermeerderd met de totale aflossing van alle vaste schulden in dat jaar deze norm (20% van het begrotingstotaal in dat jaar) niet mag overschrijden. Omdat het aantrekken van financiële middelen bij de stadsregio in de praktijk niet aan de orde is, wordt in dit statuut niet nader ingegaan op de ministeriële regelingen ter zake in hoofdstuk 1.2 UFDO en BLDO, voor wat betreft het aangaan van leningen. In de ministeriële Regeling Uitzettingen en Derivaten Decentrale Overheden (hierna te noemen: RUDDO) en het Besluit Leningvoorwaarden Decentrale Overheden (hierna te noemen: BLDO) zijn de kaders vastgelegd voor de uitzettingen uit hoofde van de treasuryfunctie. Uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van een prudent beheer. De stadsregio mag dus in haar beleggingsbeleid geen overmatige financiële risico’s aangaan om een zo hoog mogelijk inkomen te genereren. In de RUDDO zijn daartoe twee belangrijke randvoorwaarden te onderscheiden. Ten eerste worden eisen gesteld aan de kredietwaardigheid van partijen bij wie de stadsregio (tijdelijk) overtollige middelen uitzet of derivaten afsluit (ter beperking van het debiteurenrisico). In de tweede plaats zijn er randvoorwaarden verbonden aan de producten waarin deze middelen worden uitgezet (ter beperking van het marktrisico). Bron: jaarrekening 2013 stadsregio Rotterdam De verhouding tussen de vlottende activa (vorderingen en liquide middelen) en de vlottende passiva (crediteuren en overige schulden op korte termijn) *** De feitelijk beschikbare financiële middelen over een vooraf gedefinieerde periode op basis van een liquiditeitsprognose **** het saldo van vlottende passiva en vlottende activa
**
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
6
4.2.2 Kredietwaardigheidseisen Onderscheid moet worden gemaakt naar het type tegenpartij. Is deze een financiële onderneming *, dan worden ratingeisen** gesteld ten aanzien van deze onderneming dan wel aan een door haar uitgegeven waardepapier. Ook worden ratingeisen gesteld aan de lidstaat van de EU/EER*** waarin deze onderneming is gevestigd. Afhankelijk van de looptijd waartegen middelen worden uitgezet, gelden verschillende ratingeisen. Indien wordt uitgezet voor een periode vanaf drie maanden, geldt dat de financiële onderneming of de belegging in het door haar uitgegeven waardepapier minimaal een AA-minus rating moet hebben. Voor een periode korter dan drie maanden (inclusief driemaandstermijndeposito’s), is minimaal een A-rating van toepassing. Tevens moet de onderneming zijn gevestigd in een lidstaat van de EU/EER die tenminste beschikt over een AArating. Voor zowel de rating van de onderneming (of het door haar uitgegeven waardepapier) als die van de lidstaat geldt tenslotte dat die moet zijn afgegeven door tenminste twee ratingbureaus. In de toelichting van de RUDDO staat dat Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch de meest gerenommeerde ratingbureaus zijn. De hiervoor genoemde ratingeisen gelden niet als het gaat om een tegenpartij of een door haar uitgegeven waardepapier, waarvoor een zgn. 0% solvabiliteitsweging geldt. Het gaat hier om centrale overheden of supranationale instellingen van de EU/EER. Dit geldt ook voor waardepapier dat wordt uitgegeven door regionale of lokale overheden, die door een financieel toezichthouder van een lidstaat van de EU/EER worden aangemerkt als van eenzelfde risicogewicht als de centrale overheid (mits voor deze centrale overheid een 0% solvabiliteitsweging geldt). In ons land geldt dit voor provincies, gemeenschappelijke regelingen, gemeenten en waterschappen. Tenslotte geldt deze weging ook voor het waardepapier, uitgegeven door centrale banken van de lidstaten van de EU/EER en de meeste multilaterale ontwikkelingsbanken (bv. de European Investment Bank). Niet alleen de hiervoor genoemde kwalitatieve eisen (ratings) zijn belangrijk, maar ook kwantitatieve aspecten spelen een belangrijke rol. Diversificatie van tegenpartijen voorkomt dat een eventuele wanbetaling of faillissement van een tegenpartij een te groot beslag legt op de financiële positie van de stadsregio. Het is mogelijk dat de rating van een financiële onderneming en/of de belegging in het door haar uitgegeven waardepapier zodanig wordt verlaagd (downgrading), dat niet langer wordt voldaan aan de minimale eisen zoals hiervoor gesteld. Hoewel de RUDDO dit niet als voorwaarde stelt, zal de stadsregio in dat geval altijd een afweging maken tussen het debiteurenrisico en de kosten van beëindiging van de uitzetting binnen de resterende looptijd.
4.2.3 Producteisen Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen sparen, beleggen en het verstrekken van geldleningen. Sparen is mogelijk door het aanhouden van tegoeden in rekening-courant en spaarrekeningen of het afsluiten van deposito’s bij (een) bank(en). Deze bank(en) dien(t)(en) te voldoen aan de hiervoor onder 4.2.1 genoemde kredietwaardigheidseisen. Met de invoering van het verplicht schatkistbankieren zal – behoudens het drempelbedrag dat door de stadsregio buiten de schatkist mag worden aangehouden – afhankelijk van de actuele rentevergoeding uitsluitend worden gespaard binnen de rekening-courant en eventueel ook de depositofaciliteiten in ’s Rijks schatkist. Belegd kan worden in (verhandelbaar) waardepapier voor zover dit waardepapier kan worden gekwalificeerd als een hoofdsomgarantieproduct (bv. obligaties) of een vastrentende waarde conform RUDDO (bv. onderhandse geldlening), dat is uitgegeven door een partij die voldoet aan de hiervoor onder 4.2.1 genoemde kredietwaardigheidseisen. Gezien de beperkte hoogte van het drempelbedrag dat door de stadsregio buiten de schatkist mag worden aangehouden, is het onwaarschijnlijk dat na de invoering van het verplicht schatkistbankieren nog van deze beleggingsvorm gebruik zal worden gemaakt. De wet FIDO en de regeling RUDDO staan ook het aangaan van derivatentransacties (bv. renteswaps) toe, mits deze worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s en zij worden afgesloten met een tegenpartij die voldoet aan de onder 4.2.1 genoemde kredietwaardigheidseisen. Gezien de hieraan verbonden financiële risico’s is deze beleggingsvorm Kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, beheerders van beleggingsinstellingen en verzekeraars Een overzicht van de geldende ratings is als bijlage opgenomen in hoofdstuk 7.1 *** EER = Europese Economische Ruimte: Alle EU-landen en Liechtenstein, Noorwegen en IJsland *
**
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
7
bij de stadsregio Rotterdam uitgesloten. Overigens maakt de beperkte hoogte van het drempelbedrag dat door de stadsregio buiten de schatkist mag worden aangehouden, dit sinds de invoering van het verplicht schatkistbankieren praktisch onmogelijk. Tenslotte kan de stadsregio zijn liquide middelen ook uitzetten in de vorm van leningen aan andere decentrale overheden in Nederland. De looptijd van deze leningen kan variëren van een maand tot meerdere jaren. Hierbij gelden twee randvoorwaarden. Ten eerste mag er geen verticale toezichtrelatie bestaan tussen geldverschaffer en lener en ten tweede dienen deze leningen aan het CBS te worden gerapporteerd. Dat gebeurt via de zgn. Iv3-verantwoording, die alle decentrale overheden nu al verplicht per kwartaal en per jaar bij het CBS in moeten dienen. Deze beleggingsvorm biedt een substantieel hoger rendement dan uitzetting in de Nederlandse schatkist. Het risico is vergelijkbaar met de Nederlandse staat en dus nagenoeg nihil. Als aanvullende maatregel sluit de stadsregio Rotterdam het verstrekken van leningen aan gemeenten met een zogenoemde artikel 12-status uit. Dat zijn gemeenten die lange tijd grote tekorten op de begroting hebben, extra geld uit het Gemeentefonds ontvangen en daarmee hun financiële zelfstandigheid voor een deel hebben ingeleverd (zie ook de betreffende bepalingen in de Financiële-verhoudingswet). Ook worden geen leningen verstrekt aan gemeenten die onder preventief toezicht zijn geplaatst als gevolg van een niet structureel sluitende begroting.
4.2.4 Operationele stadsregionale kaders Beleggingen met een rentetypische looptijd tot één jaar worden ambtelijk afgewikkeld. Op basis van concrete voorstellen van de treasurer, die door het hoofd Bedrijfsvoering in zijn functie van controller worden geaccordeerd, worden tijdelijk overtollige liquiditeiten belegd in deposito’s en/of in onderhandse leningen aan andere decentrale overheden in Nederland met een looptijd tot één jaar. Periodiek (minimaal eens per twee jaar) worden door de treasurer nieuwe uitvoeringskaders opgesteld met betrekking tot het doen van meerjarige beleggingen (met een rentetypische looptijd vanaf één jaar). Onder meer worden daarin de te hanteren producten, het beleggingsplafond en de maximale looptijd van de beleggingen opgenomen (op basis van de meest actuele meerjarenbegroting), evenals een analyse van de actuele en voorziene marktontwikkelingen en eventuele aanvullende voorwaarden ten opzichte van dit treasurystatuut. Deze kaders worden vervolgens door het dagelijks bestuur vastgesteld. Binnen deze kaders worden door de treasurer concrete meerjarige beleggingsvoorstellen uitgewerkt, desgewenst met ondersteuning van de huisbankier en/of vermogensbeheerder(s). Deze voorstellen gefiatteerd door het hoofd Bedrijfsvoering, waarna de voorstellen ter finale goedkeuring worden voorgelegd aan de portefeuillehouder Middelen. Na diens schriftelijke goedkeuring worden de voorstellen verder op ambtelijk niveau afgedaan.
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
8
5
INFORMATIEVOORZIENING
5.1
Operationele aspecten
Om goed onderbouwde treasurybeslissingen te kunnen nemen, is het van belang dat de treasurer kan beschikken over de volgende interne en externe operationele informatie:
5.2
Liquiditeitsplanning op korte en middellange termijn; Rentestructuur en rentevisie; Inzicht in kansen en risico’s bestaande beleggingsportefeuille en voorgenomen nieuwe uitzettingen; Rekening-courant structuur en condities; Saldo-informatie banken.
Rapportages
Met de rapportages over treasury-activiteiten wordt verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid, de interne controle ondersteund en performancemetingen mogelijk gemaakt. Conform de wettelijke vereisten wordt jaarlijks in de begroting en in de jaarrekening een financieringsparagraaf opgenomen. In deze paragraaf komen in de begroting tenminste de onderstaande aspecten aan de orde:
Algemene ontwikkelingen (intern/extern); Verwachte liquiditeitsontwikkeling in het begrotingsjaar; Marktontwikkelingen en rentevisie; Risicopositie bestaande portefeuilles uitgezette gelden; Samenstelling en resultaat beleggingen; Renterisico’s van het afgelopen jaar, met een rentetypische looptijd tot 1 jaar (kasgeldlimiet); Renterisiconorm bij de begroting vier jaar vooruit; Voorgenomen liquiditeitsbeheer/transacties; Eventuele risicobeheersmaatregelen.
In de jaarrekening bevat de financieringsparagraaf tenminste een verschillenanalyse tussen de plannen volgens de begroting en de realisatie daarvan in het verslagjaar. Daarnaast wordt het management van de stadsregio via periodieke rapportages geïnformeerd over geleverde prestaties en voorstellen voor eventuele beleidswijzigingen. Standaard onderdelen van deze rapportages zijn de renteontwikkeling, het gevoerde rentemanagement, de afgesloten transacties op de geld- en kapitaalmarkten, het liquiditeitsbeheer en eventuele financieringsconstructies en – transacties. Deze rapportages moeten de beleidsmedewerker financiën, die belast is met de AO/IC taak, in staat stellen de treasury op doelmatigheid te beoordelen.
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
9
6
RISICOBEHEER
In dit hoofdstuk worden de met betrekking tot de treasuryfunctie de te onderscheiden risico’s beschreven, evenals de wijze waarop deze door de stadsregio worden geminimaliseerd.
6.1
Organisatorische risico’s
Hierbij gaat het om risico’s die samenhangen met de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden, taken en functies (functiescheiding). Daarbij kunnen de volgende specifieke risico’s worden onderscheiden: Deskundigheidsrisico De functionaris(sen), belast met de uitvoering van de treasury, moet(en) voldoende kennis hebben met betrekking tot beleggings- en financieringsinstrumenten en de wijze waarop deze bij de stadsregio kunnen worden ingezet. De betrokken medewerker(s) dien(t)(en) goed opgeleid te zijn in het betreffende vakgebied. Daarnaast kan een ruim gebruik worden gemaakt van de adviezen van de huisbankier en vermogensbeheerder. Frauderisico Het gaat hier om de oneigenlijke toepassing van bevoegdheden en/of instrumenten, waardoor middelen van de organisatie worden ontvreemd. De verantwoordelijkheden, bevoegdheden, taken en functies worden met inachtneming van de (beperkte) formatie bij de stadsregio maximaal gescheiden (functiescheiding), verdeeld en duidelijk vastgelegd. Daartoe is het proces Treasury beschreven en door het DT vastgesteld. Daarbij wordt altijd het “vier-ogen” principe toegepast. Formatierisico Er moet voldoende personele capaciteit beschikbaar zijn voor de continue uitoefening van de treasuryfunctie. Anders worden door een te grote werkbelasting en/of uitval van de verantwoordelijke werknemer(s) noodzakelijke handelingen niet of te laat verricht, fouten gemaakt en/of gebeurt er onvoldoende in de procesgang. Bij de stadsregio fungeert een beleidsmedewerker financiën als treasurer, die de in hoofdstuk 3 genoemde taken uitvoert. Tevens fungeert een andere beleidsmedewerker financiën als zijn/haar vaste vervanger. Verantwoordelijkheidsrisico De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van treasury-activiteiten en/of de beheersing van de daarin te onderscheiden (deel)processen moeten duidelijk en vooraf bij de betrokken werknemer(s) worden belegd. De verantwoordelijkheden met betrekking tot treasury maken onderdeel uit van het functieprofiel en – beschrijving van de beleidsmedewerker financiën, bij wie de functie van treasurer is ondergebracht. Daarnaast zijn in het treasurystatuut en de procesbeschrijving FINANCIËN – treasury de uitvoerende verantwoordelijkheden met betrekking tot treasury duidelijk omschreven.
6.2
Operationele risico’s
Bij de uitvoering van de treasuryfunctie kunnen zich de volgende operationele risico’s voordoen. Krediet- of debiteurenrisico Het gaat hier om het risico dat de beleggingen in waarde dalen als gevolg van het feit dat de tegenpartij haar verplichtingen geheel of gedeeltelijk niet (tijdig) kan nakomen door insolventie, deficit of faillissement. Renterisico Dit betreft het risico van onvoorziene renteschommelingen gedurende de looptijd van beleggingen. Koersrisico De waarde van beleggingen kan verminderen door negatieve koersontwikkelingen. Liquiditeitsrisico Hier gaat het om het risico dat de stadsregio op enig moment niet in staat is om tijdig en volledig haar schulden op korte termijn te voldoen. Deze risico’s hangen deels met elkaar samen. Zo is er een directe relatie tussen krediet- en koersrisico. De waarde van een belegging zal immers dalen als in de praktijk een tegenpartij
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
10
geheel of gedeeltelijk niet aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. De stadsregio neemt de volgende richtlijnen in acht om de hiervoor genoemde risico’s maximaal te minimaliseren: Kredietrisico De relevante wettelijke bepalingen en dit treasurystatuut worden strikt gevolgd. Daarbij geldt dat de minimale ratingeisen volgens RUDDO afhankelijk van de economische en monetaire ontwikkelingen voor nieuwe beleggingen door de stadsregio naar boven kunnen worden bijgesteld. Daarnaast worden de bestaande portefeuilles voortdurend gescreend op zowel ratings als diversificatie. In geval van downgrading wordt altijd expliciet beoordeeld of en zo ja, welke acties hierop moeten worden ondernomen. Renterisico Ter beheersing van dit risico gelden de volgende algemene richtlijnen:
Adequaat volgen van de marktontwikkelingen; Handhaven van een goede mix van korte en langlopende beleggingen; Handhaven van een evenwichtig aflossingspatroon (dakpanconstructie).
Koersrisico Langlopende beleggingen worden aangegaan op basis van een vooraf bepaald minimaal gewenst rendement. In de praktijk zal er daarbij meestal sprake zijn van een verschil tussen de koerswaarde en de nominale waarde van obligaties, het zogenaamde (dis)agio. Dit verschil wordt door de stadsregio evenredig afgeschreven over de resterende looptijd van de belegging en maakt daarmee dus integraal onderdeel uit van het vooraf geprognosticeerde rendement. Dit risico wordt gemitigeerd door de hiervoor onder kredietrisico (downgrading) en renterisico (buy and hold-strategie) genoemde beheersmaatregelen. Liquiditeitsrisico Langlopende beleggingen worden altijd gedaan in effecten die voldoende liquide zijn, zodat op eenvoudige wijze en snel liquiditeiten kunnen worden verkregen op het moment dat daartoe de noodzaak bestaat (bv. bij opheffing van de stadsregio en/of overdracht van fondsen naar andere partijen en/of nieuwe bezuinigingen). Daarmee is het risico van onvoorziene liquiditeitstekorten praktisch nihil.
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
11
7 7.1
BIJLAGEN Kredietwaardigheid/ratings
Overzicht ratingkwalificaties Moody’s Standard & Poor’s Lange termijn ratings * Aaa AAA Extreem kredietwaardig * Aa AA Zeer kredietwaardig. Veiligheidsmarge echter niet zo hoog als bij de AAAcategorie. * AA Zeer kredietwaardig. Er zijn echter factoren aanwezig waardoor afbetaling in de toekomst enig gevaar loopt. Korte termijn ratings * P-1 A-1+/A-1 Capaciteit voor rente en aflossing is extreem, respectievelijk zeer groot. * P-2 A-2 Voldoende capaciteit voor tijdige betaling aanwezig. Echter niet zo groot als in bovengenoemde categorie. * P-3 A-3 Adequate capaciteit voor tijdige betaling aanwezig. Echter kwetsbaar indien de omstandigheden tegenzitten.
7.2
Ontwerpbesluit
Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam; gelet op artikel 47 van de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 10 september 2014; besluit: 1.
het treasurystatuut 2014 vast te stellen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, onder intrekking van het treasurystatuut 2012.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 8 oktober 2014 van het algemeen bestuur. de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
Treasurystatuut 2014 stadsregio Rotterdam
ing. A. Aboutaleb.
12
Portefeuillehoudersoverleg BOC&M vergadering 24 september 2014 agendapunt 7 maart 2010 Onderwerp: Controleprotocol 2014 Gevraagde beslissing: 1. het algemeen bestuur te adviseren het Controleprotocol 2014 conform bijgevoegd ontwerp vast te stellen.
Portefeuillehouder: Koen Samenvatting: In de Controleverordening 2012 is bepaald, dat het algemeen bestuur voor de jaarlijks uit te voeren accountantscontrole een controleprotocol vaststelt. In het Controleprotocol zijn uitgangspunten opgenomen, welke voor de accountant de reikwijdte en de te hanteren goedkeurings- en rapporteringstoleranties bepalen voor het uitvoeren van de accountantscontrole 2014. Inhoudelijk wijkt het protocol niet af van de uitgangspunten, die ook voor 2013 van toepassing waren. Wel is de in bijlage 1 opgenomen inventarisatie van de vigerende wet- en regelgeving, die op de stadsregio van toepassing is, geactualiseerd. Het Controleprotocol is aan te merken als het normenkader voor het operationaliseren van de term rechtmatigheid en getrouwheid. Het algemeen bestuur stelt het protocol vast.
Financiële consequenties: n.v.t. Verdere procedure: Aanbieding ter vaststelling aan het algemeen bestuur op 8 oktober aanstaande; Verstrekking van een afschrift van het Controleprotocol 2014 aan de accountant; Bijlage(n): concept-Controleprotocol 2014 Toelichting: ---
Controleprotocol 2014 / 147058 / BV / KvW / 16 September 2014
Pagina 1
Controleprotocol 2014 / 147058 / BV / KvW / 16 September 2014
Pagina 2
Geleideformulier agendapost portefeuillehoudersoverleg BOC&M Datum vergadering: 24 september 2014 Onderwerp: Controleprotocol 2014 Voordat een agendapost verder in procedure gaat, dient afstemming te hebben plaatsgevonden met de collega's uit de andere sectoren. De steller is verantwoordelijk voor die interne afstemming.
fase 1a
wie steller
1b
(staf)afdelingshoofd
2a
Controller
2b
communicatieadviseur
2c
juridisch adviseur
Awb-publicatie ja/nee Mandaat- en volmachtregister ja/nee Aanbesteding (zie Handboek AO)
3a
portefeuillehouder
3b
Wijzigingen verwerkt steller
4a
Secretaris PHO
4b
Afdelingshoofd
paraaf
datum
X
X
X
X
X
X
Controleprotocol 2014 / 147058 / BV / KvW / 16 September 2014
opmerkingen
Ja: enkelvoudig/ meervoudig/ Europees / nee / anders, nl.
Pagina 3
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
ontwerp
Controleprotocol 2014
voor de accountantscontrole op de jaarrekening 2014
Docnr. 147301
1
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
Docnr. 147301
2
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
1. Inleiding en doelstelling 1.1
Inleiding
Op 14 december 2011 is door het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam de “Controleverordening 2012 stadsregio Rotterdam” vastgesteld. Deze verordening is op 1 januari 2012 in werking getreden. In de verordening is vastgelegd dat het dagelijks bestuur een accountant benoemt voor de controle van de stadsregionale jaarrekening. Daarnaast doet het dagelijks bestuur voorstellen ten aanzien van de uitvoering van de accountantscontrole. Deze voorstellen vinden hun weerslag in het controleprotocol. Het Controleprotocol 2014 wordt op 8 oktober 2014 vastgesteld door het algemeen bestuur van de stadsregio en is daarmee van toepassing op het jaar 2014. In de vergadering van 11 april 2012 is door het dagelijks bestuur besloten de secretaris van de stadsregio Rotterdam te mandateren tot de uitvoering van de bevoegdheden van het dagelijks bestuur ingevolge artikel 2.1 van de Controleverordening 2012. Dat betekent dat de aanbesteding en de opdrachtverlening aan de accountant door de secretaris kan worden afgedaan. Het vaststellen van het controleprotocol blijft echter een verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur. Het controleprotocol wordt jaarlijks geactualiseerd, onder andere op basis van wijzigingen in de wet- en regelgeving.
1.2
Doelstelling
Het controleprotocol heeft als doel nadere aanwijzingen te geven aan de accountant over de reikwijdte van de accountantscontrole, de daarbij te hanteren goedkeurings- en rapporteringstoleranties en het daarbij te hanteren kader van wet- en regelgeving. Dit laatste dient te worden gezien als het normenkader voor het operationaliseren van de term rechtmatigheid en is opgenomen als bijlage. Het object van controle is de opgestelde jaarrekening en daarmede tevens het financieel beheer over het boekjaar en de rechtmatigheid zoals uitgeoefend door of namens het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam.
2
Te hanteren goedkeurings- en rapporteringstoleranties
2.1 Algemeen De accountant hanteert in de controle toleranties en richt de controle daarop in. De accountant controleert niet ieder document of iedere financiële handeling, maar richt de controle zodanig in dat voldoende zekerheid wordt verkregen over het feit dat: a. de jaarrekening een getrouw beeld geeft van zowel de baten en lasten als de grootte en samenstelling van het vermogen; b. de baten en lasten, alsmede de balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen; c. de inrichting van het financieel beheer en de financiële organisatie dusdanig is, dat deze een getrouwe en rechtmatige verantwoording mogelijk maken. De accountant richt de controle in volgens de regels die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gesteld op grond van artikel 213, lid 6 Gemeentewet (Besluit Accountantscontrole Decentrale Overheden), de richtlijnen voor de accountantscontrole (NIVRA), als mede de meest recente voor het boekjaar van toepassing zijnde kadernota Rechtmatigheid Decentrale Overheden. 2.2 Rechtmatigheid De accountant geeft een oordeel over de rechtmatigheid volgens het Besluit Accountantscontrole Decentrale Overheden (BADO). De in de jaarrekening verantwoorde baten en lasten alsmede de balansmutaties moeten rechtmatig tot stand zijn gekomen in overeenstemming met de begroting en met de van toepassing zijnde wettelijke regelingen, waaronder de stadsregionale verordeningen. De aspecten van rechtmatigheid worden verder uitgewerkt in hoofdstukken 3 en 4 van dit controleprotocol. 2.3 Goedkeuringstolerantie De accountant controleert niet ieder document of iedere financiële handeling, maar richt de controle in op het ontdekken van belangrijke fouten en baseert zich daarbij op risicoanalyse, vastgestelde toleranties en statistische deelwaarnemingen en extrapolaties. De controle gebeurt zodanig dat voldoende zekerheid wordt verkregen binnen de vastgestelde goedkeuringstolerantie. De goedkeu-
Docnr. 147301
3
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
ringstolerantie is het bedrag, dat de som van fouten in de jaarrekening of onzekerheden in de controle aangeeft die in een jaarrekening maximaal mogen voorkomen, zonder dat de bruikbaarheid van de jaarrekening voor de oordeelsvorming door de gebruikers kan worden beïnvloed. De goedkeuringstolerantie is bepalend voor de oordeelsvorming en de strekking van de af te geven accountantsverklaring. Conform het Besluit Accountantscontrole Decentrale overheden (BADO) worden de in de accountantscontrole te hanteren goedkeuringstoleranties vastgesteld volgens onderstaand schema:
Goedkeuringstolerantie Fouten in de jaarrekening (% lasten) Onzekerheden in de controle (% lasten)
Strekking accountantsverklaring: Goedkeurend Beperking Oordeelonthouding ≤ 1% >1%<3% -
Afkeurend ≥ 3%
≤ 3%
-
>3%<10%
≥ 10%
Deze toleranties zijn van toepassing op zowel de toets op de getrouwheid als op de toets op de rechtmatigheid. 2.4 Rapporteringstolerantie Naast de goedkeuringstolerantie is ook een rapporteringtolerantie van toepassing. De accountant zal elke fout of onzekerheid die groter is dan 25% van de goedkeuringstolerantie rapporteren in het verslag van bevindingen. 3 Reikwijdte accountantscontrole rechtmatigheidtoetsing De accountantscontrole op rechtmatigheid is limitatief gericht op het normenkader, zoals opgenomen in bijlage 1 van dit protocol. Dit kader behelst: a. de naleving van wettelijke kaders. Dit uitsluitend voor zover deze directe financiële beheershandelingen betreffen of kunnen betreffen; b. de naleving van de volgende kaders: de begroting; de overige kaders volgens bijlage 1 van dit protocol voor zover van toepassing en uitsluitend voor zover deze directe financiële beheershandelingen betreffen of kunnen betreffen. Ten aanzien van het voorwaardencriterium vindt voor de interne regelgeving uitsluitend een toets plaats naar de hoogte, duur en doelgroep/object van financiële beheerhandelingen, tenzij jegens derden (bijvoorbeeld in toekenningsbeschikkingen) aanvullende voorwaarden met directe financiële consequenties zijn opgenomen. Indien en voor zover bij de accountantscontrole materiële financiele onrechtmatige handelingen worden geconstateerd, worden deze in de rapportage en oordeelsweging uitsluitend betrokken indien en voor zover het door het bestuur of hogere overheden vastgestelde regels betreft. 4 Begrip rechtmatigheid en de aanvullend te controleren rechtmatigheidscriteria In het kader van de rechtmatigheidscontrole kunnen negen criteria worden onderkend: het begrotingscriterium, het voorwaardencriterium, het misbruik en oneigenlijk gebruikcriterium, het calculatiecriterium, het valuteringscriterium, het adresseringscriterium, het volledigheidscriterium, het aanvaardbaarheidscriterium en het leveringscriterium. De accountant besteedt in de reguliere controle op de getrouwheid van de jaarrekening voldoende aandacht aan de meeste van deze criteria. Voor de oordeelsvorming over de rechtmatigheid van het financieel beheer is met name extra aandacht nodig voor de volgende drie criteria: 1. het begrotingscriterium; 2. het misbruik en oneigenlijk gebruik criterium (M&O-criterium); 3. het voorwaardencriterium. Ad 1. Het begrotingscriterium Algemeen Het begrotingscriterium richt zich primair op de baten en lasten. Mutaties in de balanssfeer (vermogensmutaties en financieringsmutaties) die geen gevolgen hebben voor de staat van baten en lasten in de verslaggevingsperiode, vallen onder het bevoegdheidscriterium. Het bestaande bestuursbeleid wordt afgeleid uit:
Docnr. 147301
4
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
de primaire begroting met toelichting; de begrotingswijzigingen met toelichting zoals blijkend uit de bestuursbesluiten.
Begrotingsonderschrijdingen Deze zijn in principe rechtmatig tenzij deze in strijd zijn met het beleid dat het bestuur heeft vastgesteld. Er is sprake van in strijd met het beleid als: het beleid, zonder dat exogene factoren er ten grondslag aan liggen, bewust niet wordt uitgevoerd; het beleid indruist tegen de wil van het bestuur en hierover geen verantwoording is afgelegd. Begrotingsoverschrijdingen Voor het operationaliseren van de rechtmatigheidstoets worden de volgende acht categorieën onderscheiden: 1. Kostenoverschrijdingen die geheel of grotendeels worden gecompenseerd door direct gerelateerde inkomsten, bijvoorbeeld via kostendekkende omzet of subsidies. Deze overschrijdingen zijn rechtmatig. 2. Kostenoverschrijdingen die passen binnen het bestaande beleid maar niet tijdig konden worden gesignaleerd. Voorbeelden treffen we aan bij: - een open einde (subsidie)regeling; - vorderingen die niet geïnd kunnen worden. Vaak blijken dergelijke zaken pas bij het opmaken van de jaarrekening. Deze overschrijdingen worden als rechtmatig aangemerkt. 3. Kosten(overschrijdingen) betreffende activiteiten die niet passen binnen het bestaande beleid en waarvoor ook geen door het bestuur goedgekeurde begrotingsaanpassingen aanwezig zijn. Deze kosten (overschrijdingen) worden als onrechtmatig beschouwd. 4. Kosten(overschrijdingen) betreffende activiteiten die achteraf als onrechtmatig moeten worden beschouwd, bijvoorbeeld doordat dit blijkt uit nader onderzoek door de subsidieverstrekker, belastingdienst of een toezichthouder. Het zal hier in de praktijk vaak gaan om interpretatieverschillen bij de uitleg van wet- en regelgeving, waar de stadsregio zich na eventueel gerechtelijke uitspraken bij zal hebben neer te leggen. Deze inbreuken op de rechtmatigheid zijn logischerwijs niet aan het licht gekomen tijdens het verantwoordingsjaar en dus ook niet in het accountantsoordeel betrokken. Vaak vloeien deze overschrijdingen voort uit opgelegde naheffingsaanslagen of terugbetalingen. Dit heeft wel effect op het getrouwheidsbeeld, maar beïnvloedt niet het rechtmatigheidsoordeel. Deze categorie kan op grond van de aard van de kosten ook onder het voorwaardencriterium worden gerubriceerd. 5. Indien onrechtmatigheden bij de omgang met investeringen worden geconstateerd (aanvraag, uitvoering en afsluiting), dan worden deze in het jaar waarin de onrechtmatigheid heeft plaatsgevonden als onrechtmatig aangemerkt. 6. Het verschuiven van kosten tussen door het bestuur vastgestelde programma’s waarmee kostenoverschrijdingen onzichtbaar worden gemaakt en waar geen bestuursbesluit over is, wordt als onrechtmatig aangemerkt. 7. Begrotingsoverschrijdingen op programmaniveau, welke zijn opgevangen door de post onvoorzien, zijn rechtmatig. 8. Kostenoverschrijdingen die wel in het beleid passen, maar niet tijdig zijn gesignaleerd zijn onrechtmatig. Budgetoverheveling tussen begrotingsjaren en rechtmatigheid Het komt voor dat de begrotingsafwijkingen worden veroorzaakt doordat activiteiten, waarvoor het algemeen bestuur geld beschikbaar heeft gesteld nog niet (geheel) zijn uitgevoerd. Dit leidt dan tot een voordelig resultaat ten opzichte van de begroting. De activiteiten worden in het volgende begrotingsjaar (verder) uitgevoerd. De uitvoering van de “overgehevelde” activiteiten en bijhorende lasten komen dan ten laste van de exploitatie in het nieuwe jaar. Bij de vaststelling van de jaarrekening van het oude jaar en de daarin opgenomen resultaatbestemming stemt het bestuur op grond van een geactualiseerde uitvoeringsplanning vervolgens al dan niet in met het overhevelen van de niet aangewende middelen als gevolg van nog niet uitgevoerde activiteiten naar het nieuwe begrotingsjaar conform de voorgestelde resultaatsbestemming. Ad 2. Het misbruik en oneigenlijk gebruik criterium (M&O-criterium) De stadsregio voert een beleid ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik. In de jaarrekening verantwoordt het bestuur zich over de opzet, de uitvoering en de resultaten van het M&O-beleid. Het M&O beleid is in verschillende stukken vormgegeven. Voorbeelden daarvan
Docnr. 147301
5
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
zijn gedragsregels voor medewerkers, interne klachtenregeling, klokkenluidersregeling en de in diverse verordeningen en regelingen opgenomen bepalingen. Van de accountant wordt verwacht dat hij vaststelt dat voldoende invulling wordt gegeven aan de bestaande M&O maatregelen, zoals die in de afzonderlijke regelingen zijn opgenomen. Met functiescheiding wordt voorkomen dat één persoon bewust of onbewust onbevoegde en/of onjuiste handelingen verricht. In een relatief kleine organisatie als de stadsregio is het echter niet doelmatig om dergelijke activiteiten altijd te verdelen over verschillende medewerkers. Daarmee worden dus risico’s gelopen. Met aanvullende controlemaatregelen op basis van het voorwaardencriterium (data-analyses c.a.) wordt mogelijk misbruik van functievermenging gemonitord. Ad 3. Het voorwaardencriterium Besteding en inning van gelden door de stadsregio zijn aan bepaalde voorwaarden gebonden waarop door de accountant moet worden getoetst. Deze voorwaarden liggen vast in wetten en regels van hogere overheden en de (eigen) stadsregionale regelgeving. De -
gestelde voorwaarden hebben in het algemeen betrekking op: de omschrijving van de doelgroep respectievelijk het project; de heffings- en/of declaratiegrondslag; normbedragen; de bevoegdheden; het voeren van een administratie; het verkrijgen en bewaren van bewijsstukken; aan te houden termijnen besluitvorming, betaling, declaratie e.d.
De precieze invulling verschilt per wet, regeling en/of verordening. Voor alle geldstromen dient ondubbelzinnig vast te staan welke voorwaarden er op van toepassing zijn. De door hogere overheden gestelde voorwaarden liggen volledig vast. Dit geldt echter niet voor de voorwaarden in de gemeenschappelijke regeling van de stadsregio. Door het bestuur zijn in verschillende verordeningen en besluiten voorwaarden opgenomen. Met het vaststellen van de reikwijdte van de rechtmatigheidstoets door de accountant in dit Controleprotocol wordt het voorwaardencriterium nader uitgewerkt. Ten aanzien van het voorwaardencriterium vindt voor de specifieke stadsregionale regelgeving uitsluitend een toets plaats naar de hoogte, duur en doelgroep/object van financiële beheershandelingen, tenzij jegens derden (bijvoorbeeld in toekenningsbeschikkingen) aanvullende voorwaarden met directe financiële consequenties zijn opgenomen.
5
Rapportering accountant
Tijdens en na afronding van de controlewerkzaamheden rapporteert de accountant als volgt: Interim-controles In de tweede helft van het jaar wordt door de accountant een zogenaamde interim-controle uitgevoerd. Over de uitkomsten van die tussentijdse controle wordt een verslag uitgebracht in de vorm van een Managementletter. Bestuurlijk relevante zaken worden – op grond van de op dat moment overeengekomen rapportagewensen - ook aan het bestuur gerapporteerd. Verslag van bevindingen Overeenkomstig de Gemeentewet wordt uiterlijk in de vierde maand van het jaar volgend op het verslagjaar een verslag van bevindingen omtrent de controle uitgebracht aan het algemeen bestuur en in afschrift aan het dagelijks bestuur. In het verslag van bevindingen wordt gerapporteerd over de opzet en uitvoering van het financiële beheer. Ook wordt daarin beoordeeld of de beheersorganisatie een getrouw en rechtmatig financieel beheer en een rechtmatige verantwoording daarover waarborgt. Uitgangspunten voor de rapportagevorm Gesignaleerde onrechtmatigheden worden toegelicht en gespecificeerd naar de aard van het criterium (begrotingscriterium, voorwaardencriterium, etc.). Fouten of onzekerheden die de rapporteringstolerantie als bedoeld in hoofdstuk 3 van dit Controleprotocol overschrijden, worden weergegeven in een apart overzicht bij het verslag van bevindingen. De accountant rapporteert ook over eventuele bevindingen met betrekking tot de betrouwbaarheid en de continuïteit van de door de stadsregio gehanteerde geautomatiseerde informatieverzorging.
Docnr. 147301
6
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
Accountantsverklaring In de accountantsverklaring wordt op een gestandaardiseerde wijze, zoals wettelijk voorgeschreven, de uitkomst van de accountantscontrole weergegeven, zowel ten aanzien van de getrouwheid als de rechtmatigheid. Deze accountantsverklaring is bestemd voor het algemeen bestuur, zodat deze de door het dagelijks bestuur opgestelde jaarrekening kan vaststellen.
Bijlage: 1.
Inventarisatie wet- en regelgeving in het kader van de rechtmatigheidscontrole bij Stadsregio Rotterdam
Docnr. 147301
7
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
Bijlage 1: Inventarisatie wet- en regelgeving in het kader van de rechtmatigheidscontrole 2014 bij de stadsregio Rotterdam In het navolgende overzicht is een inventarisatie opgenomen van de in het kader van de rechtmatigheidscontrole voor de stadsregio Rotterdam relevante wet- en regelgeving. Relevant in dit kader is dat de genoemde wet- en regelgeving een directe relatie heeft met het financieel beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de stadsregio. Met deze inventarisatie wordt het normenkader geboden voor de reikwijdte van de rechtmatigheidscontrole zoals vastgelegd in art. 213 Gemeentewet en het Besluit Accountantscontrole Decentrale Overheden. Uitgangspunt daarbij is dat door de wet geldende regelgeving te allen tijde van toepassing is bij de rechtmatigheidstoets. Het algemeen bestuur mag zelf bepalen welke door algemeen en/of dagelijks bestuur vastgestelde regelgeving eveneens deel uitmaakt van het kader dat geldt bij de rechtmatigheidstoets. In bijlage 1 zijn de van toepassing zijnde wetten en eigen regels benoemd. Bij een aantal regelingen/besluiten is aangegeven, dat deze zijn ingetrokken dan wel vervallen. Deze zijn toch in het overzicht vermeld, omdat er mogelijk nog een definitieve (subsidie)afwikkeling plaats dient te vinden, welke is afgestemd op de vervallen/ingetrokken regeling. De rapportage- en controleprotocollen zijn niet opgenomen in onderstaand overzicht, aangezien ze pas gehanteerd worden bij de controle, die wordt uitgevoerd in het kader van de specifieke verantwoording. In het kader van de accountantscontrole bij de jaarrekening gaat het om de vraag of de administratie zodanig is ingericht dat een rechtmatige verantwoording in beginsel mogelijk is, alsmede op de bevindingen bij de ingediende declaraties. Hierbij hanteert de accountant de tolerantiegrenzen die ook voor de controle van de jaarrekening gelden. Alle hierna genoemde wet- en regelgeving is geldig voor het controlejaar 2014.
Docnr. 147301
8
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
PROGRAMMA STUREN OP RUIMTELIJKE SAMENHANG Wet- en regelgeving extern: Wet en Besluit ruimtelijke ordening; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO); Verordening ruimte 2014 (provincie Zuid-Holland). Wet- en regelgeving stadsregio specifiek: Verordening Verstedelijkingsafspraken en Stedelijke Vernieuwing stadsregio Rotterdam 20052010: ingetrokken algemeen bestuur 29 februari 2012. PROGRAMMA ECONOMISCHE STRUCTUURVERSTERKING Wet- en regelgeving stadsregio specifiek: Regionaal kantorenprogramma stadsregio Rotterdam 2013/2014: algemeen bestuur 9 oktober 2013; Beleid detailhandelsstructuur stadsregio Rotterdam 2012: algemeen bestuur 4 juli 2012; Programma en strategie bedrijventerreinen: dagelijks bestuur 24 oktober 2012. PROGRAMMA MOBILITEIT & BEREIKBAARHEID Wet- en regelgeving extern: Planwet verkeer en vervoer; Wet Personenvervoer 2000; Besluit Personenvervoer 2000; Wet BDU verkeer en vervoer tezamen met Besluit BDU verkeer en vervoer; Uitvoeringsregeling en beleidsregels 14 maart 2005: laatstelijk gewijzigd op 12 december 2006; Algemene Maatregel van Bestuur Single Information Single Audit (SISA), 4 juli 2006. Wet- en regelgeving stadsregio specifiek: Subsidieverordening verkeer en vervoer 2004: (ingetrokken, wel nog resterende verplichtingen); Subsidieverordening verkeer en vervoer 2005: laatste wijziging regioraad 05/07/2006 (inwerking getreden op 1 januari 2007, ingetrokken met de vaststelling van de Subsidieverordening verkeer en vervoer 2012 d.d. 14 december 2011; Uitvoeringsregeling BDU: laatste wijziging dagelijks bestuur 1 september 2010 (in werking getreden op 16 september 2010, ingetrokken dagelijks bestuur 9 november 2011; Uitvoeringsregeling Brede Doel Uitkering Verkeer en Vervoer (BDU) 2014: dagelijks bestuur 12 februari 2014; Nadeelcompensatieverordening Trampluslijnen: regioraad 10 januari 2001 (in werking getreden op 8 februari 2001); Nadeelcompensatieverordening OV infraprojecten 2008: regioraad 9 juli 2008 (in werking getreden op 1 augustus 2008); Nadeelcompensatieverordening Beneluxlijn : ingetrokken algemeen bestuur 13 december 2010); Subsidieverordening Fonds Bereikbaarheidsoffensief: regioraad 20 juni 2001 (in werking getreden 28 juni 2001); Subsidieverordening Verkeer en Vervoer 2012: algemeen bestuur 14 december 2011, laatstelijk gewijzigd in algemeen bestuur van 11 december 2013. PROGRAMMA WONEN: DUURZAAM EN MARKTGERICHT AANBOD Wet- en regelgeving extern: Besluit woninggebonden subsidies, 6 oktober 1994: vervallen m.i.v. 1 november 2009; Wet Stedelijke Vernieuwing: vervallen per 28-04-2011; Algemene Maatregel van Bestuur Single Information Single Audit (SISA) 4 juli 2006 Huisvestingswet. Wet- en regelgeving stadsregio specifiek: Huisvestingsverordening stadsregio Rotterdam 2006: laatste wijziging algemeen bestuur 2 februari 2011; Nadere regels omtrent het niet vereist zijn van de huisvestingsvergunning, de onttrekkingsvergunning en de splitsingsvergunning: dagelijks bestuur 11 juli 2007;
Docnr. 147301
9
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
-
Verordening Woninggebonden Subsidies 1994 (intrekking voorzien algemeen bestuur 8 oktober 2014); Verordening Woninggebonden Subsidies 1995 (intrekking voorzien algemeen bestuur 8 oktober 2014); Verordening Verstedelijkingsafspraken en Stedelijke Vernieuwing stadsregio Rotterdam 20052010: ingetrokken algemeen bestuur 29 februari 2012; Verordening spelregels bodemsanering 2008-2010: ingetrokken algemeen bestuur 23 mei 2012; Omslagverordening 2005 (voor afwikkeling omslagbijdrage productiejaar 2010); Subsidieverordening sociaal beleid stadsregio Rotterdam: laatste wijziging 2 september 2009, ingetrokken algemeen bestuur 23 mei 2012;
PROGRAMMA DUURZAME REGIO Wet- en regelgeving extern: Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) 7 december 2006 is de basis voor Investeringsbudget Landelijk Gebied; Wet en Besluit ruimtelijke ordening; Wet Milieubeheer; In de Wet Milieubeheer is een nieuwe titel 5.2 opgenomen over luchtkwaliteit. Deze titel is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005; Subsidieregeling programmafinanciering lokale luchtkwaliteitsmaatregelen; Algemene Maatregel van Bestuur Single Information Single Audit (SISA) 4 juli 2006. Wet- en regelgeving stadsregio specifiek: Groenakkoord ROM Rijnmond. Liep t/m 2010, is vervallen. Er zijn afspraken gemaakt over de besteding van de laatste middelen; RGSP 3, DB 26 oktober 2011; Overeenkomst Zuidvleugel Zichtbaar Groener (2005); Uitwerkingsovereenkomst deelproject “750 hectare natuur- en recreatiegebied”; Convenant Bestaand Rotterdams gebied (BRG) als onderdeel van de afspraken rondom het tot stand komen van de Tweede Maasvlakte; Subsidieverordening verbetering Luchtkwaliteit: laatste wijziging algemeen bestuur 12 december 2012; Regionale duurzaamheidsagenda 2013-2016: algemeen bestuur 13 maart 2013; Subsidieverordening voorziening laadpalen op eigen terrein: algemeen bestuur van 12 december 2012 en laatstelijk gewijzigd in algemeen bestuur van 13 maart 2013; Besluit nadere regels inzake artikel 19 van de Verordening Investeringsreserve stadsregio Rotterdam voor het beleidsveld: Revitalisering stedelijk gebied: vastgesteld dagelijks bestuur 24 april 2013 en 9 april 2014; Samenwerkingsovereenkomst Regio Rotterdam lokale luchtkwaliteitsmaatregelen voor de binnenvaart: dagelijks bestuur 13 maart 2013; Uitvoeringsprogramma RGSP 3: dagelijks bestuur 13 maart 2013. PROGRAMMA JEUGDZORG Wet- en regelgeving extern: Wet op de Jeugdzorg; Uitvoeringsbesluit jeugdzorg; Regeling bekostiging Jeugdzorg en geldende Algemene Maatregelen van Bestuur; Algemene Maatregel van Bestuur Single Information Single Audit (SISA), 4 juli 2006; Besluit beleidsinformatie jeugdzorg; Regeling normbedragen jeugdzorg; Regeling Hoogte Ouderbijdrage Jeugdzorg 2012. Wet- en regelgeving stadsregio specifiek: Subsidieverordening Jeugdzorg stadsregio Rotterdam 2005: laatste wijziging regioraad 19 december 2007; Subsidieverordening preventief jeugdbeleid stadsregio Rotterdam: regioraad 17 december 2008; Beleidsregels subsidieverantwoording Jeugdzorg 2012; Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2013: dagelijks bestuur 12 december 2012; Meerjarenbeleidskader jeugdzorg stadsregio Rotterdam: algemeen bestuur 28 november 2012; Overeenkomst jeugdzorg stadsregio Rotterdam en gemeente Rotterdam 1-1-2013: dagelijks bestuur 28 november 2011; Bestuursovereenkomst Regionale Agenda Samenleving;
Docnr. 147301
10
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
-
Verordening toewijzing ondersteuningsuren Regionale Agenda Samenleving 2011 en 2012: algemeen bestuur 11 mei 2011 (uitwerkingtreding 1 januari 2014). DB/AB-besluitvorming bij 1e wijziging begroting 2013 m.b.t. aanwending reserve Weerstandsvermogen voor (gedeeltelijke)dekking kosten Regionale Agenda Samenleving (RAS) in 2013 en 2014.
ALGEMEEN BESTUUR Wet- en regelgeving extern: Algemene Wet Bestuursrecht; Gemeentewet; Wet gemeenschappelijke regelingen; Wet Openbaarheid van bestuur. Wet- en regelgeving stadsregio specifiek: Gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam: vastgesteld in regioraad 16 december 2009, opgenomen in Register Plusregio’s 14 april 2010; Delegatie- en mandaatbesluiten algemeen bestuur en dagelijks bestuur; Verordening 2002 regelende de vergoeding voor leden dagelijks bestuur stadsregio Rotterdam: regioraad 10 juni 2002; Verordening regionale ombudsman stadsregio Rotterdam: regioraad 31 januari 2001; Verordening Bezwaarschriftencommissie stadsregio Rotterdam 2014: algemeen bestuur 12 februari 2014; Reglement van orde van het algemeen bestuur: algemeen bestuur 3 juni 2010; Delegatiebesluit 2011: algemeen bestuur 2-2-2011. ALGEMEEN FINANCIEEL BEHEER Wet- en regelgeving extern: Europese richtlijnen; Aanbestedingswet 2012; Aanbestedingsbesluit; Gemeentewet; Besluit accountantscontrole decentrale overheden (Bado). Wet op het BTW-compensatiefonds; Besluit Begroting en Verantwoording Besluit van 4 juli 2006, houdende wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001 en enkele andere besluiten in verband met invoering van single-information en single-audit voor specifieke uitkeringen; Ministeriële regeling Iv3 De volgende door de Commissie BBV vastgestelde notities, welke van toepassing kunnen zijn op de stadsregio: 2007: Hoofdlijnennotitie resultaat bestemmen; 2007: Notitie software; 2008: Notitie gebeurtenissen na balansdatum; 2008: Notitie Het BBV en de IPSAS; 2010: Notitie meerjarige contracten PRPG 15-6-2010; 2011: Notitie Het BBV en stelsel-/schattingswijzigingen; 2012: Notitie Investeringen; 2012: Notitie Incidentele en structurele baten en lasten; 2013: Notitie Het BBV en arbeidskosten gerelateerde verplichtingen; -
Wet financiering decentrale overheden (FIDO); Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (RUDDO); Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden (UFDO); Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden (BLDO). Ambtenarenwet; Fiscale wetgeving, jaarlijks geactualiseerd; Sociale verzekeringswetten, jaarlijks geactualiseerd; Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) voor gemeentelijk personeel; Kadernota rechtmatigheid 2013.
Wet- en regelgeving stadsregio specifiek: Financiële verordening 2012: algemeen bestuur 14 december 2011;
Docnr. 147301
11
Controleprotocol 2014 stadsregio Rotterdam
-
Controleverordening 2012: algemeen bestuur 14 december 2011. Overzicht Tekenbevoegdheden stadsregio Rotterdam; Treasurystatuut 2012: algemeen bestuur 29 februari 2012, intrekking voorzien 8 oktober 2014 Treasurystatuut 2014: voorzien algemeen bestuur 8 oktober 2014.
-
Ambtenarenreglement gemeente Rotterdam en andere regelingen op gebied van rechtspositie; Vaststellingsovereenkomst BTW met RET N.V. en belastingdienst: 14 oktober 2010; Omslagverordening 2011: algemeen bestuur 2 februari 2011; Ingetrokken algemeen bestuur van 9 juli 2014. Nota Reserves, Voorzieningen en Fondsen: algemeen bestuur 13 oktober 2010; Subsidieverordening investeringsreserve stadsregio Rotterdam 2011: laatste wijziging algemeen bestuur 22 juni 2011; Ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 in algemeen bestuur van 12 februari 2014. Toetsingskader Investeringsreserve: algemeen bestuur 22 juni 2011; Procesbeschrijvingen t.b.v. AO/IC, welke in 2012 zijn vastgesteld door het DT en verzameld zijn in zaaknummer 109763,
-
-
Docnr. 147301
12
portefeuillehoudersoverleg vergadering 24 september 2014 agendapunt 8 maart 2010 Onderwerp: Afwikkeling fonds Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam (BOR-fonds). Gevraagde beslissing: 1. het algemeen bestuur te adviseren het Fonds inzake Bereikbaarheidsoffensief Regio Rotterdam te ontbinden op grond van artikel 2, tweede lid, van het convenant Fonds inzake het bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam conform bijgevoegd ontwerp; 2. het algemeen bestuur te adviseren de subsidieverordening Fonds inzake het Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam in te trekken conform bijgevoegd ontwerp. Portefeuillehouder: Langenberg. Samenvatting: Op 12 oktober 2000 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat met de provincie ZuidHolland, de gemeente Rotterdam en de stadsregio Rotterdam de bestuursovereenkomst Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam gesloten. Deze overeenkomst bevatte een samenhangend pakket aan maatregelen ter verbetering van de bereikbaarheidskwaliteit van de regio. Door alle partijen is geld ingelegd in het zogeheten BOR-fonds om de bereikbaarheid van de regio Rotterdam te verbeteren door de uitvoering van zowel kleine als grote projecten. Het rijk heeft de inleg van de partners verdubbeld. De partijen zijn overeengekomen dat de stadsregio het fonds beheert. Door het rijk was eenmalig een generiek uitstel verleend voor de financiële afronding van het totale programma tot eind 2011. Voor een aantal projecten is de bestedingstermijn na 2011 vastgesteld, waarvan de laatste in 2014. De laatste subsidie die nog vastgesteld moest worden was het project Pettendijk. Dit is gebeurd in het dagelijks bestuur van 9 juli 2014. Met deze laatste subsidievaststelling zijn alle projecten uit het fonds verplicht, gerealiseerd en financieel afgewikkeld. Aangezien het volledige programma is uitgevoerd en er geen batig saldo meer is, wordt voorgesteld om het fonds te ontbinden en de subsidieverordening Fonds inzake het Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam in te trekken. Financiële consequenties: geen. Verdere procedure: aanbieding ter intrekking en ontbinding aan het algemeen bestuur op 8 oktober aanstaande; Bijlage(n): 1. ontwerp intrekking- en ontbindingsbesluit; 2. definitief programma BOR-fonds.
Afwikkeling BOR. / 147307. /B&M. / FK. / 24 september 2014.
Pagina 1
Toelichting: Op 12 oktober 2000 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat met de provincie ZuidHolland, de gemeente Rotterdam en de stadsregio Rotterdam de bestuursovereenkomst Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam gesloten. Deze overeenkomst bevatte een samenhangend pakket aan maatregelen ter verbetering van de bereikbaarheidskwaliteit. Eveneens op 12 oktober 2000 hebben de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en de stadsregio Rotterdam een convenant gesloten inzake de nadere uitwerking van een regionaal fonds met als doel het (mede) bekostigen van infrastructurele maatregelen en vervoersdiensten, indien daarmee de bereikbaarheid in de stadsregio Rotterdam en directe omgeving zou worden verbeterd. In het convenant is overeengekomen dat de stadsregio het fonds beheert en dat er nadere regels zouden worden opgesteld over beheer en programmering van het fonds. De inhoudelijke uitwerking daarvan wat betreft de voeding, de besteding, het financieel beheer en de procedurele aspecten is neergelegd in de Beleidsnota Fonds Bereikbaarheidsoffensief Rotterdam, die gelijktijdig met de Subsidieverordening fonds inzake het bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam door de regioraad op 20 juni 2001 is vastgesteld. Door alle partijen is geld ingelegd in het fonds om de bereikbaarheid van de regio Rotterdam te verbeteren door de uitvoering van zowel kleine als grote projecten. Het rijk heeft de inleg van de partners verdubbeld. Extra middelen Het fonds is gestart met € 226,89 miljoen (500 miljoen gulden), waarvan de helft rijksbijdrage was. Tijdens de looptijd van het fonds zijn er op drie momenten door het rijk extra middelen toegevoegd aan het fonds. In 2004 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat extra MITgelden (“envelop” regionale bereikbaarheid) ter hoogte van € 12,5 miljoen toegevoegd aan het fonds onder de voorwaarde dat de convenantpartners gezamenlijk een even groot bedrag zouden inleggen. In de BO MI(R)T overleggen van het najaar 2006 en 2007 zijn door het rijk en de Zuidvleugel gelden beschikbaar gesteld voor Quick Win projecten (1e en 2e tranche). De eerste tranche van het Quick Wins programma was beschikbaar voor het uitrollen van dynamische reizigersinformatiesystemen (DRIS) in de Zuidvleugel. Voor de tweede tranche heeft het Ministerie extra middelen ter beschikking gesteld voor projecten op het gebied van DVM (DRIPS), aansluitingen hoofdwegennet/onderliggend wegennet, maatregelen op buscorridors en het verbeteren van overstappunten. Uiteindelijk is er in de periode 2003 - 2014 voor € 350 miljoen aan subsidie verleend aan projecten. Een aantal voorbeelden van projecten die met bijdrage uit het BOR-fonds zijn gerealiseerd zijn RandstadRail, Spoortunnel Delft, N470, N209, Harmsenbrug, Hartelfietsbrug, aansluiting A20 Moordrecht, Spoorzone Gouda en diverse kleinere projecten in het kader van fiets en P+R. Een volledig programma is opgenomen in de bijlage. Afwikkeling Door het rijk was eenmalig een generiek uitstel verleend voor de financiële afronding van het totale programma tot eind 2011. Voor deze einddatum zijn de meeste projecten vastgesteld. Voor een aantal projecten is door het toenmalige ministerie van Verkeer en Waterstaat de bestedingstermijn na 2011 vastgesteld, met de laatste in 2014. De laatste subsidie die in het dagelijks bestuur van 9 juli 2014 is vastgesteld, is voor het project Pettendijk. Met deze laatste subsidievaststelling zijn alle projecten uit het fonds verplicht, gerealiseerd en financieel afgewikkeld. In het dagelijks bestuur van 22 mei 2013 is besloten de totale voorziening nog te verplichten in te zetten voor het project P+R Kralingse Zoom en het programma Quick Wins tweede tranche. De subsidie aan het project P+R Kralingse Zoom is evenals het programma Quick Wins tweede tranche in het dagelijks bestuur van 11 december 2013 vastgesteld. Samen met de subsidievaststelling van het project Pettendijk in het dagelijks bestuur van 9 juli 2014 leidt dit tot een “0-saldo” van het fonds. Beëindiging BOR-fonds In artikel 2, lid 2 van het convenant Fonds inzake het Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam is opgenomen dat het fonds ontbonden wordt als uitvoering is gegeven aan het Afwikkeling BOR. / 147307. /B&M. / FK. / 24 september 2014.
Pagina 2
programma. In artikel 4, lid 5 staat dat bij liquidatie van het fonds het batig saldo van het fonds zal worden verrekend rekening houdend met de inbreng van partijen en de uitgaven aan projecten waarbij partijen belanghebbend zijn. Aangezien het volledige programma is uitgevoerd en er geen batig saldo meer is, wordt voorgesteld om het fonds te ontbinden en de subsidieverordening Fonds inzake het Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam in te trekken.
Afwikkeling BOR. / 147307. /B&M. / FK. / 24 september 2014.
Pagina 3
BIJLAGE
ONTWERPBESLUIT Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam, overwegende dat de Regioraad in de openbare vergadering op 20 juni 2001 de subsidieverordening Fonds inzake het Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam heeft vastgesteld; overwegende dat de laatste subsidie inzake het Fonds Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam is vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur op 9 juli 2014 en daarmee alle projecten uit het fonds zijn verplicht, gerealiseerd en financieel afgewikkeld. gelet op artikel 2, tweede lid, convenant Fonds inzake het bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam; gelet op artikel 4, vijfde lid, convenant Fonds inzake het bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. woensdag 9 juli 2014;
besluit: 1.
het Fonds inzake Bereikbaarheidsoffensief Regio Rotterdam te ontbinden op grond van artikel 2, tweede lid, van het convenant Fonds inzake het Bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam;
2.
de Subsidieverordening Fonds inzake het bereikbaarheidsoffensief regio Rotterdam in te trekken, met als datum van intrekking de dag na bekendmaking.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 8 oktober 2014 van het algemeen bestuur. de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.
PROGRAMMA BOR-FONDS FLANKERENDE MAATREGELEN (compensatie spitstarief)
Beschikking Jaar Selectie kleine projecten (w.o. flexibiliseringsmaatregelen tramnetwerk) Reconstructie Hoofdweg (ri. Capelle ad IJssel) Monitoring gemeente Rotterdam fase 1+2 Fietspad Spaansebrug Kruising fietspad Rotte met A12 en spoorlijn te Bleiswijk Fietsroute Stadscentrum Schiebroek Fietspad Nieuwe Haven Gordelweg Busstation voorplein Vlaardingen Oost Aansluiting De Kulck te Lansingerland Doorstroming Giessenplein Vastelandspoorbogen Realisatiefase Saldo ten laste van BDU
-
Programma 2003
€
Eindtermijn Jaar
27.226.813 € € € € € € € € € € € €
2007 2007 2003 2002 2007 2007
subtotaal
Programma 2014
3.522.000 2.843.500 2.509.000 2.002.500 1.758.000 1.643.390 1.350.000 1.029.000 1.116.500 677.500 4.777.288 850.577-
2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011
€
27.226.813
€
22.378.101
RandstadRail HOV gemeente Rotterdam - Drechtsteden (HOV Papendrecht en Station Baanhoek) DRIS Zuidvleugel (Quick Wins 1e tranche)
2003 € 2008 € 2008
93.024.944 -
€ € €
93.024.944 4.537.802 11.322.600
2011 2012 2012
DRIS Zuidvleugel (Quick Wins 1e tranche) Spoortunnel Delft Openbaar vervoer voor ouderen (tlv renteoverschot)
2010 2008 2010
€ € €
6.666.667 7.000.000 500.000
FastFerry gemeente Rotterdam-Dordrecht Extra aanloopverlies Carnisselande Treintaxi Schiedam/Maassluis
2001 € 2002 € 2002 €
4.722.681 826.890 25.000
€ € €
4.722.681 826.890 25.000
2012 2011 2011 2011 2011 2011 2011
Doelgroepenparkeren Alexander P+R Wilgenplas P+R Zuidplein
2003 € 2002 € 2007 €
442.000 37.000 500.000
€ € €
217.500 37.000 600.000
2011 2011 2011 2011
gemeente Rotterdam
P+R Kralingse Zoom
2010 €
3.000.000
€
21.094.395
2013
gemeente gemeente gemeente gemeente
P+R P+R P+R P+R
2010 2004 € 2005 € 2008 €
1.500.000 5.000 90.500
€ € € €
3.000.000 1.500.000 19.500 90.500
2013 2011 2011 2011
OPENBAAR VERVOER Aanleg gemeente Rotterdam/stadsregio Rotterdam provincie Zuid-Holland stadsregio Rotterdam provincie Zuid-Holland stadsregio Rotterdam gemeente Rotterdam Exploitatie stadsregio Rotterdam/provincie Zuid-Holland stadsregio Rotterdam stadsregio Rotterdam P+R/TRANSFERIA gemeente Rotterdam gemeente Rotterdam gemeente Rotterdam
Rotterdam Rotterdam Rotterdam Rotterdam
Kralingse Zoom (tlv renteoverschot) Slinge Noorderhelling Melanchtonweg
gemeente Rotterdam
P+R Beverwaard
2009 €
1.232.203
€
10.298.712
2011
provincie Zuid-Holland
Spoorzone Gouda
2008 €
4.537.802
€
4.537.802
Avond-exploitatie veer Maassluis-Rozenburg
2001 €
95.451
€
95.451
2011 2011 2011 2011
provincie Zuid-Holland
Fiets- voetgangerstunnel N210 (F268.2)
2008 €
907.560
€
525.000
2011
provincie Zuid-Holland
Fietsroute Zuidersingel langs N470 en N209 Oost (F269)
2008 €
2.768.000
€
3.514.470
provincie Zuid-Holland provincie Zuid-Holland provincie Zuid-Holland
Fietspad Gouda - Nieuwerkerk a/d Ijssel (F 263) Antonius-achterambachtseweg Fietspad Klaaswaal - Westmaas (F 244)
2010 € 2006 € 2009 €
2.450.000 136.134 363.000
€ € €
-
2011 2011 2011 2011 2012
FIETSPROJECTEN stadsregio Rotterdam
PROGRAMMA BOR-FONDS
Beschikking Programma 2003 Programma 2014 Eindtermijn Jaar Jaar 2009 € 272.000 € 2011 2011 2011 2011 2004 € 33.434.343 € 47.401.274 2011 2005 € 16.575.604 € 11.858.500 2011 2003 € 2.268.901 € 2.268.901 2011 2007 € - € 300.000 2011 nvt € 1.815.121 € 2011
provincie Zuid-Holland
Quacksedijk-Vierpolders (F358)
stadsregio Rotterdam/provincie Zuid-Holland provincie Zuid-Holland gemeente Rotterdam provincie Zuid-Holland stadsregio Rotterdam
N470 N209 Zoetermeer-Bleiswijk Tweede ontsluitingsweg Hoek van Holland Algeracorridor N57 Capaciteit/veiligheid
stadsregio Rotterdam/provincie Zuid-Holland stadsregio Rotterdam/provincie Zuid-Holland
Optimalisatie Hartelcorridor Harmsenbrug stadsregio Rotterdam
2010 € 2009
provincie Zuid-Holland stadsregio Rotterdam/gemeente Rotterdam
Harmsenbrug provincie Zuid-Holland Parklane Vierhavenstraat
2009 2007 €
stadsregio Rotterdam gemeente Rotterdam gemeente Rotterdam gemeente Rotterdam gemeente Rotterdam
Parklane Vierhavensstraat (tlv renteoverschot) Bewegwijzering Vierhavensstraat Verkeersafwikkeling A15-Reeweg 3-in-1; Pettendijk 3-in-1; Pettendijk (tlv renteoverschot)
2007
provincie Zuid-Holland stadsregio Rotterdam/provincie Zuid-Holland/stadsgewest Haaglanden gemeente Rotterdam
Aansluiting A20 Moordrecht / verlegging N456, grondverwerving (tlv renteoverschot)
provincie Zuid-Holland provincie Zuid-Holland stadsregio Rotterdam waterschap Hollandse Delta gemeente Maassluis
WEGEN Regionaal
€ €
19.051.390 7.315.121
2012 2012
€ €
5.000.000 13.493.405
2012 2011
2007
€ € € € €
2.080.145 441.500 1.000.000 6.000.000 2.000.000
2011 2011 2011 2014 2014
2010
€
2.500.000
2012
2010
€ €
22.600.000 1.400.000
2012 2011
N210 (tlv renteoverschot) Zuid Westelijke Randweg Gouda
2010 2011
€ €
1.800.000 5.921.000
Selectie kleine projecten (tlv renteoverschot) Constructieve verbetering Ruigendijk Tinte Rotonde Mozartlaan - Westlandseweg
2007 2002 € 2005 €
907.560 272.368
€ € €
25.665 887.000 278.000
2011 2011 2011 2011 2011 2011
€
226.889.966
€
350.156.918
35 Zuidvleugelprojecten (Quick Wins 2e tranche) rotonde Groene Kruisweg - Laning (tlv renteoverschot)
6.792.523
10.028.690
2009 e.v. 2009 e.v.
2009 e.v.
Lokaal
totaal
Portefeuillehoudersoverleg BOC&M vergadering 24 september 2014 agendapunt 09 maart 2010 Onderwerp: Intrekking Verordeningen Woninggebonden subsidies 1994 en 1995. Gevraagde beslissing: 1. Het algemeen bestuur te adviseren de verordening Woninggebonden subsidies 1994 in te trekken, conform bijgevoegd ontwerpbesluit; 2. Het algemeen bestuur te adviseren de verordening Woninggebonden subsidies 1995 in te trekken, conform bijgevoegd ontwerpbesluit. Portefeuillehouder: Karssen. Samenvatting: De verplichtingen op grond van de verordening Woninggebonden subsidies 1994 en de verplichtingen op grond van de verordening Woninggebonden subsidies 1995 zijn voldaan. De beide verordeningen worden niet langer gebruikt en kunnen worden ingetrokken. Financiële consequenties: Geen. Voor de resterende verplichtingen in het kader van sociale koop hebben in 2014 de laatste betalingen plaatsgevonden. De hiervoor gevormde voorziening was toereikend. Er zijn geen resterende verplichtingen meer en de stand van de voorziening is nihil. Verdere procedure: Aanbieding ter vaststelling aan het algemeen bestuur op 8 oktober aanstaande. Bijlage(n): 1. Ontwerpbesluit intrekking verordening Woninggebonden subsidies 1994; 2. Ontwerpbesluit intrekking verordening Woninggebonden subsidies 1995. Toelichting: In 2009 zijn alle verplichtingen in het kader van het Besluit Woninggebonden Subsidies afgekocht met uitzondering van de verplichtingen voor sociale koop. Tot en met 2014 zijn jaarlijks bijdragen verstrekt voor deze resterende dossiers sociale koop op basis van de Verordening Woninggebonden Subsidies 1994. Nu de laatste bijdragen zijn verstrekt kan deze verordening worden ingetrokken. Er lopen tevens geen zaken meer in het kader van de Verordening Woninggebonden Subsidies 1995 nadat de afkoop in 2009 heeft plaatsgevonden. Ook van deze verordening en het bijbehorende mandaat aan de secretaris van de stadsregio Rotterdam, wordt voorgesteld deze in te trekken.
Intrekking Verordening Woninggebonden subsidies 1994 en 1995. / 147216. / BZC. / CL. / 24 september 2014.16 September 2014
Pagina 1
ONTWERPBESLUIT
Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam, overwegende dat: er op grond van de verordening Woninggebonden subsidies 1994 stadsregio Rotterdam geen lopende verplichtingen resteren en er op grond van deze verordening geen nieuwe verplichtingen worden aangegaan; gelet op de Algemene wet bestuursrecht, de Wet gemeenschappelijke regelingen en de gemeenschappelijke regeling van de stadsregio Rotterdam; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 10 september 2014; besluit: 1. de verordening Woninggebonden subsidies 1994 stadsregio Rotterdam in te trekken met ingang van de dag na de dag van bekendmaking;
Aldus besloten in de openbare vergadering van 8 oktober 2014 van het algemeen bestuur. de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.
ONTWERPBESLUIT
Het algemeen bestuur van de stadsregio Rotterdam, overwegende dat: er op grond van de verordening Woninggebonden subsidies 1995 stadsregio Rotterdam geen lopende verplichtingen resteren en er op grond van deze verordening geen nieuwe verplichtingen worden aangegaan; gelet op de Algemene wet bestuursrecht, de Wet gemeenschappelijke regelingen en de gemeenschappelijke regeling van de stadsregio Rotterdam; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 10 september 2014; besluit: 1. de verordening Woninggebonden subsidies 1995 stadsregio Rotterdam in te trekken met ingang van de dag na de dag van bekendmaking;
Aldus besloten in de openbare vergadering van 8 oktober 2014 van het algemeen bestuur. de secretaris,
de voorzitter,
drs. J. Fix.
ing. A. Aboutaleb.