25 jaar dierenwelzijn: de wet volgens de geest Federale Kamer, 4 oktober 2011
Piet VANTHEMSCHE, Voorzitter Boerenbond
Toen ik vorige zondagmiddag in mijn tuin, onder een boom dit dossier ter hand nam en het programma bekeek viel het mij op dat de beroepsverenigingen van de dierenartsen ontbreken op dit colloquium. Ik vind dit een hiaat, de dierenartsen zijn immers een belangrijke stakeholder in het debat over dierenwelzijn. Ik zeg dit omdat ik dacht aan een toespraak die ik enkele jaren hield voor de Nederlandse KNMVD onder de titel: de spagaat van de dierenarts. Een dierenarts wordt in de praktijk geconfronteerd met verschillende soorten dieren, gaande van gezelschapsdieren die als een gezinslid worden aangezien en ook als zodanig behandeld en verzorgd, tot dieren die anoniem in grote groepen gehouden worden voor productiedoeleinden. Deze laatste categorie noemen wij “nutsdieren”, dieren die gehouden worden voor het gebruik van hun producten (huid, vlees, melk eieren, honing). De Boerenbond heeft steeds de stelling gehuldigd dat het gebruik van dieren voor nutdoeleinden legitiem is en dat dit moet gebeuren vanuit een correcte en respectvolle omgang met de dieren. Wij noemen dat rentmeesterschap. Ik ben het dus niet eens met Tobias Leenaert van EVA (Ethisch Vegetarisch Alternatief) die vorige week in Knack stelde dat onze omgang met dieren gebaseerd is op een achterhaalde Christelijke visie dat er een hiërarchie is die toelaat dat mensen dieren gebruiken, hij noemt het “dieren doen lijden”. Ik stel wel vast dat er een strekking is in onze maatschappij die daar van uitgaat en die aan belang toeneemt. Ik heb bijvoorbeeld met belangstelling het boek “dieren eten” van Jonathan Safran Foer gelezen, ik kan het aan iedereen aanbevelen, al was het maar omdat Foer een begenadigd schrijver is. Maar ook met die analyse ben ik het helemaal niet eens. Foer stelt de (intensieve) veehouderij als een vorm van oorlog voeren en gaat daarbij uit van dezelfde filosofische uitgangspunten als EVA. Het maatschappelijk debat dat EVA tracht op 1
gang te trekken gaat dus voor ons over veel meer dan over minder vlees eten. Het debat is een zeer fundamenteel debat over het recht van mensen om op een legitieme manier dieren in te schakelen in het productieproces. En daarin heeft de discussie over dierenwelzijn en de wetgeving daarop zeker zijn plaats. Indien EVA en Foer gelijk zouden hebben dan zouden er helemaal geen wetten nodig zijn op dierenwelzijn, dan zouden de universele mensenrechten van toepassing zijn op dieren. Wij vinden dat wetgeving op dierenwelzijn een noodzaak is. Maar ik geef grif toe dat wij soms te defensief zijn in het debat en aangezien een ezel geen twee keer over dezelfde steen valt en ondanks het feit dat we het grondig oneens zijn, wil ik van op deze plaats EVA feliciteren met de prijs die ze ontvingen van de Vlaamse Gemeenschap. In 1986, het jaar dat de nieuwe wet op het dierenwelzijn werd gepubliceerd, startte ik mijn loopbaan als ambtenaar van de veterinaire diensten van het federale ministerie van landbouw. Ik deelde een bureeltje met twee andere jonge ambtenaren. Een van hen was Erik Van Tilburgh, in het bureeltje naast ons werkte Georges Evrard. Op de diergeneeskundige dienst waren dat de twee ambtenaren die met dierenwelzijn bezig waren en dat is lange tijd zo gebleven. Ze werden beschouwd als buitenbeentjes, ook op dat vlak is er de voorbije 25 jaar veel veranderd. Ik vergeet daarbij nooit mijn eerste werkdag. Ik zat er in het bureel van de directeur, Jozef Tambeur, gedurende twee uren te luisteren naar een telefoongesprek met André raskin, toen inspecteur in Limburg, over de Zoo van Zwartberg. De discussie over dierenwelzijn ging toen vooral over wreedheden tegenover dieren en was vooral gelinkt aan incidenten, ingrepen en ook wel volksvermaak waar dieren bij betrokken werden: paardenkoersen, het drinken van levende visjes, apen die wijlen Koning Boudewijn cadeau kreeg in het toenmalige Zaïre en die daarna verkommerden in de Zoo van Antwerpen. Hoe men daar toen in de Boerenbond over dacht weet ik helemaal niet, ik kwam pas vier jaar geleden bij de Boerenbond terecht. Ik heb er dus ons veelgeprezen weekblad “voor Boer en Tuinder” op nagelezen. Op 22 augustus 1986 werd een artikel gepubliceerd naar aanleiding van de goedkeuring van de nieuwe wet in de Kamer. De auteur citeert er toenmalig Staatssecretaris Paul De Keersmaeker en Vice-premier Jean Gol. Beide politici stellen dat de nieuwe wet het welzijn van dieren actief wil nastreven, dit in tegenstelling tot de vorige wet van 1975 die dieren enkel beschermde tegen daden van menselijke 2
wreedheid. Nieuw voor de landbouwers is dat er een uitgebreid hoofdstuk handelt over het houden van dieren. Dat hoofdstuk is gebaseerd op de Europese Overeenkomst van Straatsburg over de bescherming van dieren in de veehouderij. Wat de mening was van de auteur kon ik uit het artikel niet te weten komen, hij geeft de grote lijnen van de nieuwe wet en meldt op het eind van het artikel stelt hij dat er bij de publicatie van de nieuwe wet meer uitgebreid zal teruggekomen op de inhoud en het belang ervan voor de landbouw. De wet werd gepubliceerd op 3 december 1986, maar ik heb vruchteloos in ons weekblad gezocht naar dat tweede artikel, het is er denk ik nooit gekomen. Wat me doet vermoeden dat het enthousiasme over deze nieuwe wet bij onze organisatie niet zeer groot was. Ik vroeg het na bij Jos Matthijs, die toen diergeneeskundig adviseur was bij de Boerenbond. Jos vertelde me dat toen ook binnen de Boerenbond de geesten rijpten en een aantal evoluties merkbaar waren: men zag nieuwe maatschappelijke evoluties op zich afkomen, men zag in dat de oude wet niet meer aangepast was aan de noden van de tijd, de industrialisering van de veehouderij zat volop in evolutie. Men was het eigenlijk ook wel eens met de grote principes. Zolang het niet concreet werd dacht men dat het vanzelfsprekend was dat dieren goed gehouden werden, als ze gezond bleven en goed produceerden. Er werd gezocht naar een win win tussen dierenwelzijn, goede gezondheid en goed produceren. Inzicht dat houderij impact had op gedrag van dieren en dat gedrag veruitwendigen kon zijn van gebrek aan ethologische behoefte, groeide pas later. Geleidelijk is een deel van de discussie zich gaan toespitsen op het houden van landbouwhuisdieren, op houderijsystemen en dat heeft geleid tot moeilijke en bitse discussies. Jos Matthijs noemt dat het debat over de centimeters. Ik heb heel wat van die discussies van nabij meegemaakt: als dierenarts op de veterinaire diensten, als medewerker van de Secretaris Generaal, als kabinetschef. In die tijd heb ik ook GAIA leren kennen als een fervent verdediger van dierenrechten, maar ook als gerespecteerde tegenstander in het debat. Het was voor ons een nieuwe vorm van activisme. Vanuit het landbouwministerie werd de economie van de landbouw altijd mee voorop gezet, zo ook vanuit de landbouworganisaties. Ik wil hier grif toegeven dat we in deze discussie soms terughoudend en behoudsgezind geweest zijn. Soms zelfs overdreven. Zo stelde ik in de discussie over de groepshuisvesting van kalveren (de kalveren die in het donker gehouden werden in houten kisten om zo het witte vlees te verkrijgen) vast dat de vermeende economische nadelen achteraf eigenlijk reuze bleken mee te 3
vallen. Maar toch wil ik hier het punt maken van het gelijke speelveld en de economische invalshoek. Vandaag is het zo dat de eisen op vlak van dierenwelzijn in de Europese Unie tot de strengste van de wereld behoren. Dat geldt ook voor een aantal andere zaken rond landbouwen voedselproductie. Alleen is het zo dat de Europese Unie die eisen niet kan opleggen voor de producten die vanuit de rest van de wereld in de EU ingevoerd worden. Binnen de WHO is er immers een afspraak dat je geen handelsbelemmeringen mag op werpen op basis van dergelijke “non trade concerns”. Vorige week luisterde ik naar een uiteenzetting van Thomas Leysen, de voorzitter van Umicore. Het ging over duurzame ontwikkeling en hoe ze daarmee waren omgegaan bij Umicore. Hij stelde dat de Europese steden de beste luchtkwaliteit van de wereld hebben omdat alle wagens die in de EU rondrijden verplicht moeten uitgerust zijn met katalysatoren, ook de wagens die ingevoerd worden. Men noemt dat productnormen. Dit zou ook moeten de regel zijn voor dierlijke producten als het over regels op het vlak van het productieproces en van dierenwelzijn gaat. Ik denk dat landbouworganisaties en dierenwelzijnsorganisaties hier een gemeenschappelijk belang kunnen hebben. Ook stellen we dat de wetgever niet aan gold plating moet doen, niet voorlopen op de Europese regelgever. Wel denken wij dat een deel van de evolutie uit de markt kan komen, maar dan vragen onze boeren een correcte meerprijs voor de inspanning die zij doen. Maar daar heeft Erik Mijten het deze namiddag over. Een ander belangrijk aspect in de belangenverdediging van de landbouw is de vraag naar voldoende tijd voor onze boeren om zich aan te passen aan de nieuwe regels. Want nieuwe regels betekenen nieuwe investeringen. De nieuwe wet op het dierenwelzijn heeft ook de Raad voor het Dierenwelzijn gecreëerd, een adviesorgaan dat de beleidsmakers adviseert. In dat adviesorgaan werd in het begin eigenlijk relatief weinig over landbouwhuisdieren wordt gediscussieerd. Jos Matthijs zegt met een boutade: “in het begin heb ik er schoon Frans geleerd”. Hij bedoelt daarmee dat de discussie in het begin werd gedomineerd door Brusselse intellectuelen die begaan waren met dierenwelzijn. Ook daar is in die 25 jaar verandering in gekomen en de de landbouworganisaties hebben de maatschappelijke stakeholders in het dierenwelzijndebat leren kennen. Die kennismaking verliep, net als de opstart en de werking van de Raad zelf, met horten en stoten. De Boerenbond heeft altijd actief deelgenomen aan deze discussies. Ik denk dat we vandaag kunnen zeggen dat landbouworganisaties en dierenwelzijn4
verenigingen mekaar herkennen en erkennen. Al gaat het er soms wat scherper aan toe, als het over onderbroeken gaat bijvoorbeeld. Er is de voorbije 25 jaar onmiskenbaar sterke vooruitgang geboekt op het vlak van dierenwelzijn van landbouwhuisdieren. De wet op het dierenwelzijn en de instrumenten die daarmee in plaats werden gesteld hebben daar een belangrijk in gespeeld. De Boerenbond zal blijven meewerken binnen de Raad voor Dierenwelzijn aan de debatten en discussies rond het welzijn van dieren. En dat zal, zoals in het verleden soms met de nodige spanningen en moeite gepaard gaan, ook en niet in het minst voor onze boeren. Maar dierenwelzijn heeft ook bij ons zijn plaats verworven als een belangrijke waarde, en de wet op het dierenwelzijn als een noodzakelijk instrument. Voldoende aandacht voor dierenwelzijn is voor mij een vorm van beschaving. Ik kijk samen met jullie met spanning uit naar het resultaat van de discussies over de staatshervorming en de bevoegdheidsoverdrachten tussen de regio’s. Op de lijstjes van informateurs, bemiddelaars en de formateur staat dierenwelzijn als een te regionaliseren bevoegdheid. Met alle respect, eerlijk gezegd vind ik dat onzin. Ik hoop dat we ons binnen 25 jaar de vraag niet moeten stellen waar een dier het gelukkigst was: in Brussel, in Vlaanderen of in Wallonië. Ik dank U voor Uw aandacht.
Piet Vanthemsche Voorzitter Boerenbond
5