Debat: 50 jaar Wet op de bedrijfsorganisatie Niek Langeweg Tijdens de feestelijke viering van de 50ste verjaardag van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo), in het Haagse Congresgebouw, debatteerden zeven betrokkenen - onder leiding van Andrée van Es, algemeen directeur van cultureel centrum De Balie - over de toekomst van de publiekrechtelijke bedrijfslichamen. Zijn de product- en bedrijfschappen nog wel van deze tijd? Staan ze open voor nieuwe ontwikkelingen? En welke invloed heeft ‘Europa’ op de schappen? Aan het debat namen deel A.F. Kolkman, ondernemer, bestuurslid MKB-Nederland, voorzitter hoofdbedrijfschap Detailhandel; J.A. van Staalduinen, ondernemer, voorzitter VoedingsTuinbouw Nederland; M.A.M. Wöltgens, burgemeester van Kerkrade, lid van de Eerste Kamer; M.B.C. Beckers-de Bruijn, voorzitter Stichting Natuur en Milieu; D. Terpstra, voorzitter CNV; J.C.P. Vogelaar, bestuurslid LTO-Nederland; L. de Waal, voorzitter FNV. Voor de pauze had inleider A. Burgmans, voorzitter van de Raad van Bestuur van Unilever N.V., gesteld dat het in Europa ontbreekt aan een dialoog tussen het bedrijfsleven en consumenten over de biotechnologie en dat hierdoor dit continent tien jaar achterloopt op de ontwikkelingen op dat gebied in Amerika. Voorzitter Van Es wilde weten van Ria Beckers, voorzitter van de Stichting Natuur en Milieu, of de bedrijfslichamen te maken krijgen met een nieuwe belangentegenstelling. Zakelijk "Misschien is dat wel zo", antwoordde Beckers, "maar ik zie de belangen wel naar elkaar toegroeien. De schappen staan voor de keuze om de belangen die zij behartigen te verbreden. Dat geeft hun in de toekomst meer bestaansrecht dan alleen maar dienstverlening voor de desbetreffende bedrijven. Nu nog zien bedrijven de consumer concerns - op het gebied van het milieu, dierenwelzijn en vragen rond gen-tech - als emoties van consumenten waar ze misschien wel rekening mee moeten houden, maar die hun standpunt niet veranderen. Als we echt naar een brede belangenafweging en een brede discussie willen, moeten die concerns serieus genomen worden als argumenten in een zakelijke discussie." Volgens Doekle Terpstra, voorzitter van het CNV, maakt de structuur van de wet op de bedrijfsorganisatie het mogelijk om maatschappelijke organisaties te betrekken bij het debat. Terpstra: "Ik denk dat het goed is om de dialoog tussen bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties op gang te brengen. Uit die dialoog vloeit commitment voort - als die dialoog naar besluitvorming groeit, ben je daar bestuurlijk verantwoordelijk voor. Die betrokkenheid wordt mogelijk gemaakt door de dynamiek van de wet; deze stelt namelijk dat de bedrijfslichamen ervoor moeten zorgen dat de ondernemingen waarvoor ze zijn ingesteld, maatschappelijk verantwoord functioneren, en ze moeten het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen behartigen. Dat kun je heel breed interpreteren zodat het ruimte biedt voor een debat tussen markt, arbeid en ecologie." Open Maar zijn de schappen ook in staat om een open dialoog aan te gaan, vroeg voorzitter Van Es. Immers, voor de buitenstaander bestaan ze uitsluitend uit werkgevers en werknemers die met elkaar achter gesloten deuren vergaderen. Terpstra: "Ik ben ervoor dat de milieubeweging meer actief betrokken wordt bij die dialoog. De schappen hebben tal van werkgroepen waar het thema milieu of ecologie in de discussies betrokken kan worden. Dat is een heel andere vraag dan of die geledingen ook in het bestuur moeten participeren; ik ben daar heel terughoudend in." Het is echter nog niet vanzelfsprekend dat de dialoog kan aanvangen op het moment dat
maatschappelijke organisaties aanschuiven. Van Staalduinen, ondernemer en voorzitter van de VoedingsTuinbouw Nederland: "Als het gaat om contacten met maatschappelijke organisaties, zie ik drie groepen ondernemers. De eerste groep vindt het wel goed zoals het gaat en wil verder met niemand iets te maken hebben. De tweede groep klopt bij ons aan en vraagt hoe hij die contacten moet onderhouden. En de derde groep zoekt zelf de dialoog - hetzij met natuur en milieu, hetzij met de markt. Ik vind het belangrijk om vooral de derde houding te stimuleren." Volgens Van Staalduinen is die open houding nog niet voldoende gemeengoed. Weggedemocratiseerd Beckers wil niet tegen elke prijs bij de schappen aan tafel komen. "Wij staan niet te trappelen om in besturen van productschappen te stappen, maar we zijn bereid om bij wijze van experiment te zien hoe we als maatschappelijke organisatie zinvol en effectief binnen de bedrijfslichaam kunnen meewerken aan doelstellingen, maar voorwaarde is wel dat er openheid is. Onze ervaring is dat de schappen naar binnen zijn gekeerd, ze zijn weinig democratisch, zeer bureaucratisch, niet open voor veranderingen. Wat ons inhoudelijk het meest moeilijk lijkt, is dat er voor de mensen binnen de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie een grote afstand bestaat tussen de hoofddoelstellingen - afzet, productie en winstbevordering - en een doelstelling als ecologie. Daarnaast lijkt het erop dat we als maatschappelijke organisaties binnen het poldermodel enorm veel moeten vergaderen en dan is het nog maar de vraag of zo’n deelname - in welke vorm dan ook zin zou hebben, of dat je daardoor weggedemocratiseerd wordt." Aan A. Kolkman, ondernemer en bestuurslid MKB-Nederland, stelde voorzitter Van Es de vraag of die geslotenheid wellicht veroorzaakt wordt door onwil om het gesprek aan te gaan. Maar, stelde Kolkman: "Ik ben het er stellig mee oneens dat de bedrijfslichamen gesloten zouden zijn. De pijlers van de publiekrechtelijk bedrijfslichamen zijn de besturen, en die bestaan uit werkgevers en werknemers, dus privaatrechtelijke organisaties. De discussie over ecologie en het milieu hoeft niet per se in die publiekrechtelijke bedrijfslichamen gevoerd te worden; dat kan ook in privaatrechtelijke omgeving." De aandacht voor de nieuwe gesprekspartners draagt een risico met zich mee, stelt Terpstra: "Het debat moet niet alleen betrekking hebben op het bedrijfsleven enerzijds en natuurorganisaties anderzijds. Ook de dialoog met de werknemersbeweging moet gaande blijven. Ik zie het als een latent risico voor de komende jaren dat de productschappen en de bedrijfschappen zodanig in zichzelf keren en zich zo concentreren op het economische belang, dat niet alleen het debat met milieubeweging niet van de grond komt, maar dat ook het debat met werknemers in onvoldoende mate wordt gevoerd. Als dat zou gebeuren verdwijnt de hele legitimatie onder de schappen." Algemeen belang Hoe doorstaat de Nederlandse publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie de vergelijking met Amerika? De heer Burgmans van Unilever had gewezen op het heilig ontzag dat in Amerika bestaat voor de Food and Drugs Authority - iets waarbij het crisismanagement in Europese landen, onder andere in Nederland, nogal afsteekt. Zijn de schappen het antwoord van het poldermodel op de problemen binnen de voedselketenbeheersing, vroeg voorzitter Van Es aan Thijs Wöltgens, burgemeester van Kerkrade en lid van de Eerste Kamer. Wöltgens: "Als ik de heer Burgmans goed begrepen heb, vindt hij het mooie van de Amerikaanse Food and Drugs Authority, dat de politiek daar geen invloed op heeft. Maar een instantie waar de politiek geen invloed op heeft, is niet het toppunt van democratie. Dat systeem werkt zolang de mensen er vertrouwen in hebben; dat is tot de dag dat iets misgaat en iemand roept: “Moeten we het niet anders doen?" Over de schappen in de huidige vorm heeft Wöltgens overigens zijn twijfels. "In mijn waarneming is de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie toch een museumstuk uit de tijd van de verzuiling - ik heb er een associatie bij van de gezelligheid van de jaren vijftig. Vanuit democratisch oogpunt is het zeer dubieus dat belanghebbenden zomaar
publiekrechtelijke taken mogen uitvoeren en verordeningen vaststellen. Als je het vanuit de markt bekijkt, lijkt het op kartel: afspraken tussen alle ondernemers die ook nog verplicht lid zijn. Inhoudelijk ben ik het overigens met Ria Beckers eens dat de schappen uit economische maar ook uit politieke overweging alleen bestaansrecht hebben als het algemeen belang ook daadwerkelijk doorklinkt in hun beslissingen. Telkens als productschappen in het nieuws zijn, verdedigen zij de kwaliteit van producten in een situatie dat de mensen ongerust zijn. Je zou aan het gezicht van het schap moeten zien dat de bedrijven ook ongerust zijn - dat ze het ook erg vinden dat een product in opspraak is. Een schap moet de uitdrukking zijn van het algemeen belang en niet alleen van dat van de onderneming." Meerwaarde Maar Terpstra wijst het beeld dat de schappen vooral iets zijn voor de jaren vijftig van de hand. "Ik ben het wel met de heer Wöltgens eens dat het algemeen belang een vitaal aspect is. Dat betekent wat mij betreft een permanente dialoog tussen markt, arbeid en milieubeweging. Als je daarin slaagt realiseer je je wat naar mijn mening de dynamiek van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie moet zijn. De schappen zijn dan misschien niet algemeen bekend, maar als je die dialoog goed organiseert, ben je in staat om die meerwaarde zichtbaar te maken. Dat resulteert bijvoorbeeld in een aantal sectoren in een concrete aanpak van het arbeidsmarktbeleid." Wöltgens stelt, dat dat ook gebeurt in sectoren die geen product- of bedrijfschappen hebben. "En bovendien: dat rechtvaardigt nog niet de bijzondere, wettelijke positie van sectoren die in PBO-verband allerlei publiekrechtelijke bevoegdheden hebben." J. Vogelaar, bestuurslid van LTO-Nederland, is ook van mening dat arbeidsvraagstukken niet voldoende bestaansrecht geven aan de schappen: "Dat hebben we gezien bij het Landbouwschap - daar waren de arbeidsvraagstukken de bijl aan de wortel. Maar ik denk wel dat de schappen een nuttige functie kunnen hebben. Vooral in bepaalde sectoren bijvoorbeeld het MKB - waar geen grote partijen zijn die bepaalde zaken in de markt kunnen regelen. De dialoog daarover zal niet per se moeten plaatsvinden binnen het bedrijfslichaam, want dan zou je het opblazen. De afspraken die buiten de PBO-structuur met de private partijen gemaakt worden, kunnen wel door middel van verordeningen afgeregeld worden." Ook voor Kolkman (MKB-Nederland) is het schap méér dan de acceptgiro die hij als ondernemer op de mat ziet vallen. "In het Hoofdbedrijfschap Detailhandel houden wij ons bezig met de vraag hoe we, bij de krappe arbeidsmarkt, voldoen aan de grote vraag naar personeel in de detailhandel. Aan de andere kant vinden we de arbeidsvoorwaarden geen taak meer voor het Hoofdproductschap. Van de verordening die daarvoor bestaat, willen we dan ook af. Andere thema’s die bij ons spelen, zijn winkelcriminaliteit, de invoering van de euro - er is geen consument mee gediend als dat straks bijvoorbeeld stokt - de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie. Dat zijn juist thema’s die het schap moet oppakken, omdat je dan het totale draagvlak hebt. Je kunt die onderwerpen noch als individuele onderneming noch als ondernemers- of werknemersvereniging oppakken, omdat er dan altijd ondernemingen zijn die niet mee willen doen. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie bestaat bij de gratie van privaatrechtelijke organisaties; als die organisaties te klein worden omdat de mensen er geen zin meer in hebben, is dat in de huidige structuur het einde van de PBO." Oud Dat het bestaansrecht van de PBO in de meerwaarde ligt, staat ook voor De Waal (FNV) vast: "Zo vind ik de winterschilders een goed initiatief: het is goed voor de consument en het is goed voor de werkgelegenheid in de sector; tegelijk is het moeilijk om het op een andere manier te realiseren. Als de PBO geen toegevoegde waarde meer heeft, staken wij onmiddellijk onze deelname. "Want als onze machtige arm het wil, staat gans het radarwerk stil". Dat is een hele praktische redenering. Waar we van af zijn, is dat je er ideologisch voor bent: soevereiniteit in eigen kring is voor mij geen argument. Het moet
iets opleveren - en dan mag het van mij blijven bestaan. Ik ben het met Thijs Wöltgens eens dat iets nog niet weg moet als het een dagje ouder is. Het gaat om de toegevoegde waarde, zowel voor degenen die het publieke karakter in stand houdt, dat is het algemeen belang, als voor de deelnemende partijen." Terpstra vindt echter dat er nog een dimensie aan de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie zit: "Natuurlijk moeten we de PBO op z’n praktische merites beoordelen. Maar tegelijk vind ik dat we wel degelijk moeten nadenken over de vraag wat we willen met de ordening van de samenleving. Moeten we het primaat alleen leggen bij de overheid? Moet het ook liggen bij het bedrijfsleven? Of kunnen we ook nog een samenwerking organiseren tussen maatschappelijke instituties die samen denken over medebewind en arbeidsmarktbeleid. Vanuit dat principe vind ik tot op de dag van vandaag dat de PBO een toegevoegde waarde heeft." Europa Meerwaarde of niet, kan de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie van Nederland nog wel blijven bestaan als de invloed van de Europese Unie toeneemt? Voorzitter Van Es legde J. Vogelaar de vraag voor of de PBO in de internationale concurrentie een gouden kans voor Nederland is. Vogelaar: "De PBO-structuur is in het buitenland heel moeilijk uit te leggen. In die zin is het een echt Nederlands fenomeen en dat kan misschien wel wat problemen in de markt opleveren. Aan de andere kant is het wel zo dat we door die schappen zeer slagvaardig zijn en heel snel verschillende zaken kunnen regelen die in andere landen veel meer tijd vragen." Voor Wöltgens staat het nog vast dat de schappen de juiste vorm voor Europa hebben: "Het is de vraag hoe de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie zich verdraagt met de Europese mededingregelgeving, en of het past in de jurisprudentie die zich mogelijkerwijs zou kunnen ontwikkelen. Misschien moet de rijksoverheid besluiten om de schappen niet meer te belasten met het in verordeningen verwerken van wettelijke regels, ook geen regels die van de Europese Unie komen. Want anders wordt een schap uitvoerder van regelingen die de leden niet zelf gekozen hebben maar die wel hun inkomen aantasten. In plaats daarvan houden de schappen zich dan bezig met het realiseren van collectieve goederen, die anders niet zouden ontstaan - dat kan arbeidsmarktbeleid, gemeenschappelijke promotie of onderzoek zijn. Daar moet dan het algemeen belang in doorklinken. Misschien dat die verordende bevoegdheid terug moet naar waar die thuis hoort: in de Eerste en Tweede Kamer." L. de Waal denkt wel dat de huidige schappen een concurrentievoordeel opleveren: "Collega’s in andere landen zijn jaloers op ons netwerk dat ons helpt om niet eerst met elkaar op de vuist te gaan voordat je overeenstemming bereikt. Op ons terrein investering in mensen, arbeidsmarkt en scholing - zien wij geen problemen met Europese regelgeving. Wij hebben in een aantal bedrijfstakken de mogelijkheid om zaken te organiseren die elders veel moeilijker tot stand komen." Slotronde Aan Van Staalduinen stelde voorzitter Van Es de vraag wat er geïnvesteerd moet worden in de mensen die elkaar in de PBO-structuur tegenkomen. Van Staalduinen: "Een thema als voedselveiligheid is typisch een zaak van gemeenschappelijk belang - ik vind dat de besluitvorming zo dicht mogelijk bij de sector zelf moet plaatsvinden. Ik ben er voorstander van dat de sector dat - ook internationaal - volledig ondersteunt. Maar daarvoor is de komende jaren wel eerst een discussie nodig. Ik hoor nu nog ondernemers zeggen dat ze niet willen dat zij gebonden worden aan dwingende afspraken. Daar zie ik duidelijk een taak voor het schap, om de ondernemers te stimuleren en te activeren, zowel in de richting van de markt als richting natuur en milieu. Het schap kan als het ware de bodem leggen voor de ondernemers die zelf niet meekunnen." Wat maakt het de moeite waard om energie in te steken in de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, vroeg Van Es aan Kolkman. Kolkman: "Ons hoofdbedrijfschap is een
kenniscentrum voor de hele sector. Die kennis, gebaseerd op onderzoek, helpt bij de vraag welke kant het beleid op zou kunnen gaan. De bedrijven maken hun beleid zelf, maar het gaat erom dat je zaken oppakt die voor de hele sector van belang zijn. Ik noemde al de euro, maar ik denk ook aan het verpakkingsconvenant. Je kunt de overheid laten regelen dat ieder bedrijf een logboek moet bijhouden van wat het inkoopt en wat het weggooit. Maar wij hebben zelf voor het verpakkingsconvenant gekozen dat nu voor 140.000 detaillisten geldt. Ik blijf bij mijn stelling dat we meer bereiken door pilotprojecten dan door hele strenge regelgeving, dat alleen maar administratieve lastenverzwaring met zich meebrengt." En wat zou Wöltgens doen om de PBO voor de toekomst veilig te stellen, vroeg Van Es. Wöltgens: "Als de Wet op de bedrijfsorganisatie in de huidige politieke constellatie ingediend zou worden, met de grondwetswijziging die destijds voor de verordenende bevoegdheid nodig was, dan durf ik er iets onder te verwedden dat dat voorstel geen meerderheid behaalt. Dat heeft te maken met een imagoprobleem: hoe maak je aan het publiek en aan het parlement duidelijk dat je in het algemeen belang bezig bent en dat wat je doet, niet uitsluitend in het belang van de bedrijven is, maar tegelijkertijd in dienst staat van de ontwikkeling van onze samenleving? Daarnaast bestaat het inhoudelijke probleem: hoe vermijd je die combinatie van een te enge en afgedwongen belangenbehartiging plus ook nog eens een verordenende bevoegdheid." Van De Waal wilde de voorzitter weten of de vakbeweging energie moet steken in het moderniseren van de PBO-structuur - al is het alleen maar om meer bekend te raken. De Waal: "Ik weet niet of het erg is dat het publiek niet weet wat een PBO is. Het is wel erg als de bedrijven die betalen niet weten wat de instelling doet. De vakbeweging moet kritisch zijn met de menskracht die wij inzetten; en we stoppen er energie in omdat het wat oplevert. Als dat niet het geval is, en we kunnen dat niet veranderen, dan stoppen we ermee." Heeft de landbouwsector een schap nodig om te moderniseren, vroeg de voorzitter aan Vogelaar (LTO-Nederland). Vogelaar: “Ja, wij hebben de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie nodig, maar we mogen deze niet gaan misbruiken als een fietsenrek voor alle problemen die we als privaatrechtelijke organisaties niet als oplosbaar zien. We moeten terughoudend zijn met de activiteiten die we binnen een schap oppakken. Schappen hebben bevoegdheden om verordeningen uit te schrijven en heffingen op te leggen. Je moet voorkomen dat de bedrijven het schap niet meer als hún schap zien, maar als een overheidsorgaan."