EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 23.06.2010 C(2010)3935 definitief
Betreft:
Staatssteun NN 12/c/2006 (ex N 79/2002, N 551/2007) - België (Vlaanderen) Promotie van pluimvee, eieren en konijnen
Excellentie, Ik heb de eer u ervan in kennis te stellen dat de Commissie na onderzoek van de informatie die uw autoriteiten op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)1 hebben verstrekt, heeft besloten geen bezwaar te maken tegen de bovenvermelde staatssteunregeling. Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de onderstaande overwegingen. I. PROCEDURE (1)
Bij brief van 25 januari 2002, geregistreerd op 29 januari 2002, hebben de Belgische autoriteiten een wijziging van het Besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 1997 betreffende de verplichte bijdragen bestemd voor promotie en afzetbevordering van Vlaamse producten2, hierna “het afzetbevorderingsbesluit” genoemd, aangemeld. De wijziging betrof met name het deel van het besluit dat op het promotiefonds “Pluimvee, eieren en kleinvee” betrekking heeft en beoogde de invoering van een heffing voor de slachthuizen per schijf van 1000 slachtkuikens. De wijziging is geregistreerd onder nummer N 79/2002.
(2)
Bij brief van 6 maart 2002 is om aanvullende informatie verzocht, maar België heeft niet binnen de gestelde termijn geantwoord.
1
Met ingang van 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag vervangen door respectievelijk de artikelen 107 en 108 van het VWEU. De bepalingen in beide verdragen zijn inhoudelijk identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 van het VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar respectievelijk de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag. 2 Voluit: "Besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 1997 betreffende de verplichte bijdragen bestemd voor promotie en afzetbevordering van de Vlaamse producten van de sectoren landbouw, tuinbouw en visserij".
Zijne Excellentie de Heer Steven VANACKERE Minister van Buitenlandse Zaken Karmelietenstraat 15 B - 1000 Brussel Commission européenne, B-1049 Bruxelles/Europese Commissie, B-1049 Brussel – Belgium Telephone: 00- 32 (0) 2 299.11.11
(3)
Bij brief van 17 februari 2006 heeft de Commissie aan België meegedeeld dat de maatregel, samen met andere kennisgevingen betreffende het afzetbevorderingsbesluit, onder nummer NN 12/2006 was overgeheveld naar het register van niet-aangemelde steun aangezien inmiddels was gebleken dat reeds steun was uitbetaald.
(4)
Bij brief van 9 oktober 2007, die op dezelfde dag is geregistreerd, is aanvullende informatie ontvangen als antwoord op de brief van 6 maart 2002.
(5)
Bij brief van 26 september 2007, op dezelfde dag geregistreerd onder nummer N 551/07, werd een andere wijziging van het onder het afzetbevorderingsbesluit vallende promotiefonds “Pluimvee, eieren en kleinvee” aangemeld. Deze wijziging betrof specifieke heffingen op konijnen en konijnenproducten en voorziet in de indexering van de te betalen heffingen. Aanvullende informatie werd verstrekt bij op de dag van ontvangst geregistreerde brieven van 22 november 2007, 18 maart 2008, 16 september 2008, 18 november 2008 en 9 januari 2009. Aangezien reeds steun was betaald, werd het dossier opnieuw geregistreerd als illegale steun onder nr. NN 12b/2006, samen met het deel van steunmaatregel NN 12/06 dat betrekking heeft op het onder het afzetbevorderingsbesluit vallende promotiefonds “Pluimvee, eieren en kleinvee”. Duidelijkheidshalve is de hele maatregel NN 12/2006 opgesplitst en genummerd op basis van het desbetreffende promotiefonds3. Bij brief van 18 maart 2009 is om aanvullende informatie verzocht en hiervoor hebben de Belgische autoriteiten om een verlenging van de antwoordtermijn gevraagd. Het antwoord werd ontvangen op 28 mei 2009 en is geregistreerd op 2 juni 2009.
(6)
Een laatste verzoek om informatie is verstuurd op 14 april 2010 en de Belgische autoriteiten hebben hierop geantwoord bij brief van 12 mei 2010.
(7)
De Commissie moet helaas constateren dat België de maatregel reeds kort na de aanmelding van de verschillende wijzigingen en vóór het besluit van de Commissie ten uitvoer heeft gelegd.
II. BESCHRIJVING 2.1. (8)
Promotie van pluimvee, eieren en konijnen. 2.2.
(9)
Benaming
Begrotingsmiddelen
Totale maximumbegroting: 4 643 044 euro, waarvan in totaal 3 520 322 euro in de periode 2002-2009 is verleend en de rest in de periode 2010-2013 zal worden verleend. 2.3.
Looptijd
(10) Van 25 januari 2002 tot en met 31 december 2013.
3
NN 12b/2006 betreft de promotie van akkerbouwproducten, NN 12d/2006 de promotie van niet-eetbare tuinbouwproducten en NN 12e/2006 de promotie van groenten en fruit, brood en biologische producten, waarover afzonderlijke besluiten worden genomen.
2
2.4.
Begunstigden
(11) Landbouwers en ondernemingen die actief zijn in de verwerking en de afzet van pluimvee, eieren en konijnen welke onder bijlage I bij het Verdrag vallen. 2.5.
Cumulering
(12) Volgens de Belgische autoriteiten is het verboden de steun te cumuleren met steun die wordt ontvangen op grond van andere lokale, regionale, nationale of communautaire regelingen. 2.6.
Steunregeling
(13) De betrokken maatregel bestaat in twee wijzigingen van het Besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 1997 betreffende de verplichte bijdragen bestemd voor promotie en afzetbevordering van Vlaamse producten4, hierna “het afzetbevorderingsbesluit” genoemd. Hierbij wordt met name het deel van het besluit gewijzigd dat betrekking heeft op het promotiefonds “Pluimvee, eieren en kleinvee” (bijlage VI bij het afzetbevorderingsbesluit). Zoals reeds gezegd zijn de wijzigingen in dit besluit aan de Commissie meegedeeld in het kader van de kennisgevingen N 79/02 en N 551/07. (14) De verplichte bijdragen dienen voor de financiering van twee soorten activiteiten: “technische ondersteuning in de landbouwsector” in de periode 2007-2013 en “steun voor reclame voor landbouwproducten” in de periode 2002-2013. (15) De regeling wordt in de regio Vlaanderen ten uitvoer gelegd door het “Vlaams Promotiecentrum voor Agro- en Visserijmarketing”, hierna “VLAM” genoemd (zie punt 17). (16) Zoals hierboven is vermeld, moeten landbouw- en voedingsondernemingen heffingen betalen om deze steunmaatregel te financieren. In punt 2.6.2 “Heffingsregeling” wordt hier nader op ingegaan. In dit verband wordt erop gewezen dat het onderhavige besluit alleen betrekking heeft op maatregelen die worden gefinancierd uit bijdragen van de sector en niet uit de andere financieringsbronnen van VLAM. 2.6.1. VLAM (17) De voor het promotiefonds “Pluimvee, eieren en kleinvee” bestemde heffingen worden geïnd door het “Vlaams Promotiecentrum voor Agro- en Visserijmarketing”, hierna “VLAM” genoemd. (18) VLAM is opgericht door vertegenwoordigers van de landbouwsector en is door de Vlaamse regering erkend bij decreet van 20 december 19965. Deze organisatie heeft tot taak de Vlaamse landbouwproducten te promoten om de verkoop ervan te verhogen. Aanvankelijk was VLAM een vereniging zonder winstoogmerk (“vzw”). In het decreet geeft de Vlaamse regering VLAM het recht heffingen die bij besluit van de Vlaamse regering algemeen bindend kunnen worden verklaard, te innen. VLAM wordt verondersteld elk jaar een verslag over de werking en de besteding van de middelen van 4
Voluit: "Besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 1997 betreffende de verplichte bijdragen bestemd voor promotie en afzetbevordering van de Vlaamse producten van de sectoren landbouw, tuinbouw en visserij". 5 Bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 januari 1997.
3
het afgelopen jaar alsmede de planning van de activiteiten voor het daaropvolgende jaar aan de Vlaamse regering voor te leggen. (19) Bij decreet van 7 mei 20046 is VLAM ingesteld als een privaatrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap overeenkomstig artikel 29 van het Kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003. Krachtens artikel 11 van het hierboven genoemde decreet wordt onder extern verzelfstandigd agentschap verstaan elke rechtspersoon die door de Vlaamse autoriteiten wordt opgericht voor het vervullen van taken van beleidsuitvoering, of waarin die autoriteiten met dat doel participeren, en die onder een determinerende invloed staat van de Vlaamse autoriteiten. VLAM wordt gefinancierd door middel van heffingen (zie hieronder) en via andere subsidiëringsbronnen die afkomstig zijn van de Vlaamse regering of van de Europese Unie. De specifieke productcampagnes worden via de heffingen gefinancierd en voor de algemene werkzaamheden wordt uit de andere subsidiëringsbronnen geput7. (20) Volgens de brief van de Belgische autoriteiten d.d. 18 maart 2008 is VLAM een vereniging zonder winstoogmerk en voorkomt de afzonderlijke boekhouding kruissubsidiëring. In deze brief wordt er bovendien op gewezen dat elke sector een begroting voor afzetbevordering en reclame krijgt die slechts mag worden gebruikt voor activiteiten die betrekking hebben op die bepaalde sector. VLAM, en bijgevolg de betrokken (deel)sector, beslist over het gebruik van de inkomsten. (21) VLAM doet voor de tenuitvoerlegging van de aangemelde steun een beroep op privaatrechtelijke ondernemingen, zoals reclamebureaus of bedrijven voor marktonderzoek. De Belgische autoriteiten hebben gegarandeerd dat de door VLAM verstrekte opdrachten worden gegund overeenkomstig de aanbestedingsvoorschriften van de EU en dat de dienstverleners worden bezoldigd volgens de marktbeginselen. 2.6.2 Heffingsregeling (22) De heffingsregeling voor de promotie van landbouwproducten in Vlaanderen wordt per sector of subsector toegepast. Zoals reeds gezegd, heeft het onderzoek in het kader van het onderhavige besluit alleen betrekking op steun die wordt gefinancierd via uit de betrokken sector afkomstige heffingen. Per (deel)sector wordt nagegaan welke behoefte aan promotie er bestaat en hoeveel geld daarvoor vereist is. Vervolgens wordt een heffingsregeling ontworpen die is toegesneden op de specifieke kenmerken van de betrokken (deel)sector. De vuistregel is dat de bijdrage van een onderneming aan het promotiefonds evenredig moet zijn aan de economische positie van het bedrijf in die (deel)sector. De (deel)sectorale vertegenwoordigers kunnen aan de Raad van bestuur van VLAM een heffingsregeling per product/productgroep en de daaraan gekoppelde doelstellingen van de promotiebegroting voorstellen. Deze heffingen worden geïnd op de daarvoor best geschikte plaats in de productieketen en voor het promotiefonds “Pluimvee, eieren en kleinvee” zijn er verschillende plaatsen naargelang van de subsector (zie punt 24).
6
Bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 4 juni 2004. In concreto hebben de Belgische autoriteiten de begrotingen voorgelegd, waaruit blijkt dat de algemene werkzaamheden (die sectoroverschrijdend zijn) volledig via subsidies van de Vlaamse regering worden gefinancierd. 7
4
(23) De Raad van bestuur van VLAM ziet toe op de uniformiteit en op de solidariteit tussen de (sub)sectoren en beslist over het instellen van de voorgestelde heffingsregeling. De Raad van bestuur kan aan de Vlaamse regering voorstellen de voorgestelde heffingsregeling bij besluit goed te keuren (zie punt 53). Op grond van dat besluit kan VLAM vervolgens de parafiscale heffingen opleggen aan alle betrokken producenten van de (deel)sector in Vlaanderen. Als gevolg van de hierboven uiteengezette werkwijze wordt elke (deel)sector in Vlaanderen behandeld overeenkomstig zijn specifieke marktsituatie en kenmerken. De economische indicator voor het bepalen van de heffing kan bijgevolg variëren per (deel)sector. (24) De volgende parafiscale heffingen zijn van toepassing op pluimvee, eieren en konijnen8: - slachthuizen betalen een jaarlijkse bijdrage die afhankelijk is van het aantal stuks geslacht pluimvee per jaar, namelijk: minder dan 100 000 stuks: 75 euro; van 100 000 tot en met 2 000 000 stuks: 0,125 euro per begonnen schijf van 100 stuks, en meer dan 2 000 000 stuks: 2 500 euro. Ingevoerde dieren worden, aldus de Belgische autoriteiten, niet in aanmerking genomen bij de berekening van de heffing; - pakstations in de eiersector betalen een jaarlijkse bijdrage afhankelijk van hun technische sorteercapaciteit, namelijk tot en met 5 000 eieren per uur: 150 euro; van 5 001 tot en met 15 000 eieren per uur: 200 euro, en meer dan 15 000 eieren per uur: 250 euro; - groothandelaars in eieren betalen een jaarlijkse bijdrage van 150 euro; - bedrijven die in nevenactiviteit eiproducten vervaardigen, betalen een jaarlijkse bijdrage van 40 euro; gespecialiseerde eiproductenbedrijven betalen een jaarlijkse bijdrage van 300 euro; - broeierijen betalen een jaarlijkse bijdrage afhankelijk van hun broedcapaciteit, namelijk minder dan 500 000 eieren: 135 euro; van 500 000 tot en met 999 999 eieren: 250 euro; 1 000 000 of meer eieren: 350 euro; - vermeerderingsbedrijven betalen een jaarlijkse bijdrage afhankelijk van hun bedrijfsgrootte, namelijk minder dan 5 000 dieren: 40 euro; van 5 000 tot en met 9 999 dieren: 75 euro; 10 000 of meer dieren: 110 euro; - invoerders en houders van een erkenning voor het fabriceren van mengvoeders voor pluimvee betalen een jaarlijkse bijdrage van 50 euro; - houders van kippen voor de productie van consumptie-eieren, al of niet op ouderdom van de leg en reforme dieren inbegrepen, betalen een jaarlijkse bijdrage afhankelijk van hun bedrijfsgrootte, namelijk: van 5 000 tot en met 14 999 dieren: 40 euro; van 15 000 tot en met 19 999 dieren: 50 euro; van 20 000 tot en met 24 999 dieren: 60 euro; van 25 000 tot en met 29 999 dieren: 75 euro; van 30 000 tot en met 49 999 dieren: 125 euro; 50 000 of meer dieren: 225 euro. De bedrijfsgrootte wordt vastgesteld op basis van de gegevens over het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de bijdrage verschuldigd is;
8
De in dit besluit opgenomen bedragen zijn die welke zijn vermeld in de geconsolideerde versie van het Vlaams besluit van 4 februari 1997. Vóór de meest recente wijziging van 2007 werden die bedragen in BEF uitgedrukt en verschilden zij van de hier vermelde bedragen. De wijze waarop de heffing werd opgelegd was evenwel op dezelfde parameters gebaseerd.
5
- houders van braadkippen, uitgezonderd eendagskuikens, betalen een jaarlijkse bijdrage afhankelijk van hun bedrijfsgrootte, namelijk van 10 000 tot en met 14 999 dieren: 40 euro; van 15 000 tot en met 19 999 dieren: 45 euro; van 20 000 tot en met 24 999 dieren: 55 euro; van 25 000 tot en met 29 999 dieren: 65 euro; van 30 000 tot en met 49 999 dieren: 100 euro; van 50 000 tot en met 99 999 dieren: 185 euro; 100 000 of meer dieren: 310 euro. De bedrijfsgrootte wordt vastgesteld op basis van de gegevens over het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de bijdrage verschuldigd is; - uitsnijderijen betalen een jaarlijkse bijdrage van 75 euro als hun capaciteit minder is dan of gelijk is aan 3 000 kg uitgesneden en/of uitgebeend vlees per week. Als hun capaciteit meer bedraagt dan 3 000 kg, betalen ze een jaarlijkse bijdrage van 250 euro; - voor konijnen wordt een bijdrage van 0,0250 euro per geslacht konijn gevraagd. Aan de leverancier van de konijnen wordt daarvan 0,0037 euro per kilogram levend gewicht doorgerekend, met uitzondering van de uit andere EU-lidstaten levend ingevoerde dieren. Aan de koper van de geslachte konijnen en van konijnenproducten wordt daarvan 0,0124 euro per kilogram konijnenvlees doorgerekend. Wie levende konijnen uitvoert, betaalt een bijdrage van 0,0030 euro per kg levend gewicht aan uitgevoerde konijnen. Die bijdrage wordt doorgerekend aan de leverancier van de konijnen. Wie geslachte konijnen uit derde landen invoert, betaalt een bijdrage van 0,0250 euro per kilogram ingevoerd konijnenvlees, met een maximum van 8 000 euro per jaar. VLAM kan de bijdrageplichtigen evenwel vragen aangifte te doen van het aantal kg uit derde landen ingevoerd konijnenvlees. Wie meer dan 320 000 kg konijnenvlees in een bepaald jaar heeft ingevoerd, betaalt automatisch de maximumbijdrage van 8 000 euro per jaar. (25) Bij besluit van de Vlaamse regering van 30 november 2007 worden de bovenvermelde prijzen geïndexeerd. Die indexatie gebeurt op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De Vlaamse autoriteiten hebben te kennen gegeven dat deze indexatie een verhoging van ten hoogste 2 à 4% per jaar met zich zou brengen. (26) De Belgische autoriteiten hebben verklaard dat uit andere landen ingevoerde producten op dezelfde wijze voor de steunregeling in aanmerking komen als binnenlandse producten. (27) Ondernemingen die kunnen aantonen dat zij uitsluitend met ingevoerde producten werken, zijn vrijgesteld van de heffingen. (28) Na uitwisselingen met de Commissie met betrekking tot een eventuele discriminatie tussen nationale en ingevoerde producten, zijn de Belgische autoriteiten de volgende verbintenis aangegaan: "Mocht het zijn dat in het verleden of in de toekomst een heffing is gelegd op dezelfde producten in andere lidstaten, en dat die heffing betrekking heeft op producten waarop een parafiscale heffing in België is opgelegd, dan verbindt de Belgische overheid zich ertoe de personen die heffingsplichtig zijn, het deel van de heffing dat is geheven op producten uit andere lidstaten, terug te betalen. Indien het kan aangetoond worden dat er een heffing is gelegd op geïmporteerde goederen, dan kunnen bijdragebetalers verzoeken om een terugbetaling van de heffing.
6
Deze terugbetaling gebeurt dan op basis van een verzoek door de heffingsplichtige. De voorwaarden waaronder dit kan gebeuren, zijn de volgende: - de termijn voor de indiening van het verzoek om terugbetaling door de heffingsplichtigen zal in overeenstemming zijn met het nationaal recht en is in elk geval minimum zes maanden; - de terugbetaling zal uiterlijk gebeuren binnen de zes maanden na de indiening van het verzoek; - de terug te betalen bedragen omvatten de rente vanaf de datum waarop zij zijn betaald tot de datum waarop zij daadwerkelijk worden terugbetaald; - de Belgische autoriteiten aanvaarden elk redelijk bewijs van de heffingsplichtigen waaruit de betaalde heffing op producten afkomstig van andere lidstaten kan worden afgeleid; - het recht op terugbetaling mag niet aan andere voorwaarden worden onderworpen, in het bijzonder niet die voorwaarde waarbij wordt gesteld dat de heffing niet is doorgevoerd; - voor het geval de heffingsplichtige de heffing nog niet heeft betaald, zien de Belgische autoriteiten formeel af van de betaling, met inbegrip van de eventuele achterstandsrente; - indien de Commissie dit verwacht, zijn de Belgische autoriteiten bereid verslag uit te brengen van waaruit de goede uitvoering van de terugbetalingsmaatregel kan worden afgeleid. - de Belgische autoriteiten verbinden zich ertoe deze beslissing bekend te maken aan alle potentiële bijdragebetalers." (29) De Belgische autoriteiten hebben bevestigd dat discriminatie tussen de in België te verwerken of af te zetten producten en producten die worden geëxporteerd is uitgesloten, aangezien alle producten op dezelfde wijze in aanmerking komen voor de steunmaatregel die wordt gefinancierd uit de opbrengst van de heffing. Elke sector heeft een duidelijk overzicht van welke producten voor nationaal gebruik zijn bedoeld en welke producten voor de uitvoer zijn bestemd. Op basis hiervan kan het totaalbedrag aan heffingen worden verdeeld over reclame in België en reclame buiten België. Dit betekent dat de inkomsten van uitgevoerde producten niet worden gebruikt voor reclamecampagnes in België. (30) De Belgische autoriteiten hebben laten weten dat de heffingen geen effect hebben op de prijs van de producten. In dit verband hebben zij gegevens verstrekt over het prijsniveau en over het effect van de heffing op de prijzen9. Uit deze gegevens blijkt dat de impact van de heffingen zeer gering is. Volgens de Belgische autoriteiten wordt de prijs van de producten dan ook alleen door de regels van de markt bepaald. 2.6.3. Gefinancierde activiteiten (31) De regeling heeft betrekking op technische ondersteuning en reclame. In de volgende punten wordt gedetailleerd op deze twee deelgebieden ingegaan. Alle in de onderstaande 9
Er wordt de koper bijvoorbeeld 1,25 euro per 100 kg konijnenvlees aangerekend, dat is 0,0125 euro per kg, wat te verwaarlozen is.
7
punten beschreven activiteiten worden uitsluitend gefinancierd uit bijdragen van de sector, en niet uit de andere financieringsbronnen van VLAM. (32) De aangemelde regeling is uitsluitend van toepassing op ondernemingen die actief zijn in de productie, verwerking en afzet van pluimvee, eieren en konijnen welke onder bijlage I bij het Verdrag vallen. 2.6.3.1. Reclame (33) In de regel omvatten de door VLAM uitgevoerde sectorspecifieke reclameacties die uitsluitend door de betrokken sector worden gefinancierd, de gebruikelijke activiteiten op het gebied van reclame van algemene aard, zoals advertenties in kranten en tijdschriften, postercampagnes, voorbereiding van reclamemateriaal en berichten en reclame op radio, tv, internet, in de bioscoop en bij de verkooppunten. België heeft monsters voorgelegd en concrete voorbeelden van reclamecampagnes gegeven10 om te bewijzen dat het hier uitsluitend om reclame van algemene aard gaat. De Belgische autoriteiten hebben met betrekking tot de periode 2002-2006 de onderstaande garanties en informatie verstrekt. •
De promotie werd vooral in België en andere EU-lidstaten gevoerd, bijv. in Nederland en Frankrijk.
•
In 2004 en 2006 werden monsters van de promotiematerialen voorgelegd.
•
De Belgische autoriteiten hebben te kennen gegeven dat zij alle bepalingen van de richtsnoeren11 en de daarin vermelde positieve en negatieve criteria hebben nageleefd. Naar eigen zeggen hebben zij nooit naar de oorsprong van het betrokken product verwezen.
•
De maximale steunintensiteit was 100% en de financiering gebeurde uitsluitend via bijdragen van de betrokken sector.
(34) Met betrekking tot de periode 2007-2013 zijn de volgende gegevens verstrekt: (35) VLAM en externe dienstverleners (zoals reclamebureaus) die door VLAM uitbestede afzetbevorderingsmaatregelen uitvoeren, organiseren reclamecampagnes op de nationale markt, de markt van andere lidstaten en die van derde landen. (36) De Belgische autoriteiten hebben bij de Commissie monsters van tot dusverre gebruikt reclamemateriaal ingediend. (37) De Belgische autoriteiten hebben aangegeven dat alle producenten van het betrokken product op dezelfde wijze van de steun kunnen profiteren. De reclamecampagne heeft geen betrekking op kwaliteitsproducten, waaronder wordt verstaan producten die voldoen aan de op grond van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 vast te stellen criteria, en evenmin op door de EU erkende benamingen die naar de oorsprong van de producten verwijzen. De reclamecampagne heeft geen betrekking op producten met een nationaal of regionaal kwaliteitslabel. Er wordt niet verwezen naar de nationale 10
Bijv. www.konijn.be, waarop recepten met konijnenvlees en algemene informatie over de konijnensector te vinden zijn. 11 Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten, PB C 252 van 12.9.2001, blz. 5.
8
oorsprong van de producten. De campagne is algemeen van aard en komt aan alle producenten van het product ten goede. Zij is niet rechtstreeks gericht op producten van specifieke ondernemingen. (38) De campagne voldoet aan artikel 2 van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, en in voorkomend geval ook aan de specifieke etiketteringsvoorschriften die voor diverse producten zijn vastgesteld. (39) De steunintensiteit bedraagt maximaal 100%, aangezien de sector de campagne financiert via parafiscale heffingen of verplichte bijdragen. Reclame in derde landen (40) Zoals reeds vermeld, kunnen in het kader van het promotiefonds reclamecampagnes in derde landen worden gevoerd. Meestal heeft de financiering hiervan uitsluitend betrekking op de kosten die worden gemaakt om op internationale beurzen aanwezig te zijn, en op die van de reclame die voor die beurzen wordt gemaakt. Voorts kunnen de websites in vier talen worden geraadpleegd (Nederlands, Frans, Duits en Engels), waardoor ook een buitenlands publiek wordt aangesproken. (41) De Belgische autoriteiten hebben meegedeeld dat de reclamecampagne strookt met de beginselen van Verordening (EG) nr. 2702/1999 van de Raad. (42) De reclamecampagne is niet op specifieke ondernemingen toegesneden en dreigt de verkoop van producten uit andere lidstaten niet in gevaar te brengen of stelt de producten uit andere lidstaten niet in een kwaad daglicht. 2.6.3.2 Technische ondersteuning (43) In dit deel wordt een onderscheid gemaakt tussen steun voor primaire producenten en steun voor bedrijven die werkzaam zijn in de verwerking en de afzet van onder bijlage I vallende producten. Zoals reeds gezegd, worden deze activiteiten alleen gefinancierd door de betrokken sector en niet uit de andere financieringsbronnen van VLAM. A. Technische ondersteuning voor primaire producenten (44) Wat de primaire productie betreft, wordt steun verleend voor: door derden verstrekte adviesdiensten; organisatie van en deelname aan fora voor de uitwisseling van kennis tussen bedrijven, wedstrijden, tentoonstellingen en beurzen; vulgarisatie van wetenschappelijke kennis; feitelijke informatie over voor producten uit andere landen toegankelijke kwaliteitssystemen, over generieke producten, alsmede over de voedingswaarde van generieke producten en tips voor het gebruik ervan. Eveneens subsidiabel zijn publicaties12 zoals catalogi of websites met feitelijke informatie over de producenten van een bepaald gebied of de producenten van een bepaald product. (45) Wat door externe consultants verleende diensten betreft, hebben de Belgische autoriteiten bevestigd dat uitsluitend kosten van activiteiten die niet van permanente of periodieke aard zijn en niet tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming 12
Bijvoorbeeld ook kalenders en inlichtingenkaarten.
9
behoren, voor financiering in aanmerking komen. In het kader van de organisatie van en de deelname aan fora voor de uitwisseling van kennis tussen bedrijven, wedstrijden, tentoonstellingen en beurzen mag volgens de Belgische autoriteiten slechts steun worden verleend voor deelnamevergoedingen, reiskosten, kosten van publicaties, huur van tentoonstellingsruimten en symbolische prijzen die in het kader van wedstrijden worden verleend (max. 250 euro per prijs en per winnaar). Met betrekking tot de verspreiding van wetenschappelijke kennis en feitelijke informatie hebben de Belgische autoriteiten bevestigd dat geen melding wordt gemaakt van individuele ondernemingen, handelsmerken of oorsprong. Wat publicaties betreft, hebben de Belgische autoriteiten aangegeven dat de informatie en de presentatie neutraal zijn en dat alle betrokken producenten gelijke kansen hebben om in de publicatie opgenomen te worden. (46) Er vinden geen rechtstreekse geldelijke betalingen aan producenten plaats. De maximale steunintensiteit voor technische ondersteuning bedraagt 100% voor primaire producenten. (47) Volgens de Belgische autoriteiten wordt geen steun aan grote ondernemingen verleend. (48) De Belgische autoriteiten hebben bevestigd dat de steun toegankelijk is voor al wie in het betrokken gebied op grond van objectief bepaalde voorwaarden daarvoor in aanmerking komt. Als de betrokken technische ondersteuning door producentengroeperingen of andere organisaties wordt verleend, is lidmaatschap van dergelijke groeperingen of organisaties geen voorwaarde om toegang tot de dienstverlening te krijgen. Voorts is de bijdrage van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie volgens de Belgische autoriteiten beperkt tot de met de dienstverlening gemoeide kosten. B. Technische ondersteuning voor verwerking en afzet (49) Wat betreft de steun voor ondernemingen die onder bijlage I vallende producten verwerken en afzetten, hebben de Belgische autoriteiten te kennen gegeven dat van de betrokken maatregel gebruik wordt gemaakt voor de financiering van diensten die door externe consultants worden verricht, niet van permanente of periodieke aard zijn en niet behoren tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, en voor de financiering van een eerste deelname aan vakbeurzen en tentoonstellingen. Deze steun wordt niet aan grote ondernemingen verleend. Wat door externe consultants verleende diensten betreft, heeft België meegedeeld dat uitsluitend kosten van activiteiten die niet van permanente of periodieke aard zijn en niet tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming behoren, voor financiering in aanmerking komen. De in aanmerking komende kosten zijn beperkt tot de extra kosten die een onderneming welke voor het eerst aan een bepaalde vakbeurs of tentoonstelling deelneemt, maakt voor het huren, opzetten en gebruiken van een standplaats. De steunintensiteit bedraagt maximaal 50%. 2.6.4 Gebruik van de naam en het logo van VLAM (50) Zoals reeds vermeld, wordt de regeling door VLAM uitgevoerd. Tot 2007 stond naast het logo van VLAM soms de tekst “Van bij ons”, maar deze boodschap was ondergeschikt, werd aangegeven in verschillende talen en de kleur ervan verwees niet specifiek naar de Vlaamse kleuren. Bovendien was het logo in de reclameteksten zeer discreet. Volgens de autoriteiten diende het logo van VLAM enkel om aan te tonen dat
10
de reclame- of afzetbevorderingsactiviteit door VLAM was ontworpen en gefinancierd en dat deze instantie bijgevolg voor de inhoud van de boodschap verantwoordelijk was. (51) Vanaf 2007 wordt volgens de Belgische autoriteiten noch de volledige benaming van VLAM (“Vlaams Promotiecentrum voor Agro- en Visserijmarketing”) noch de tekst “Van bij ons” samen met het logo in reclame- en afzetbevorderingsboodschappen gebruikt. (52) Het eventuele gebruik van het logo van VLAM in campagnes is ondergeschikt aan de algemene boodschap. 2.7. Rechtsgrondslag (53) De rechtsgrondslag voor de aangemelde steunmaatregel zijn het besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 1997 betreffende de verplichte bijdragen bestemd voor de promotie en afzetbevordering van de Vlaamse producten van de sectoren landbouw, tuinbouw en visserij, en de door de Vlaamse regering vastgestelde besluiten tot wijziging daarvan. III. EVALUATIE 3.1. Is er sprake van staatssteun? (54) Op grond van artikel 107, lid 1, VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, verboden voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. (55) Wat betreft de vraag of de opbrengst van de parafiscale heffingen als staatsmiddelen kan worden beschouwd, hoeft in dit verband geen onderscheid te worden gemaakt tussen gevallen waarin de steun rechtstreeks wordt verstrekt door de staat, dan wel door openbare of particuliere instanties die hiertoe door de staat zijn aangewezen of gecreëerd13. (56) De Commissie constateert dat de Vlaamse regering een besluit moet vaststellen om de heffingen algemeen bindend te maken voor de sector. Bijgevolg kan worden aangenomen dat de maatregel aan de staat moet worden toegerekend14. (57) Op 15 juli 2004 heeft het Europees Hof van Justitie in zijn arrest inzake de Pearle-zaak15 erop gewezen dat verplichte bijdragen die door een intermediair orgaan bij alle ondernemingen van een bedrijfssector worden geïnd, alleen dan niet als staatsmiddelen
13
Arrest van het Hof van 13 maart 2001 in zaak C-379/98, Preussen Elektra, Jur., 2001, blz. I-2099, rechtsoverweging 58, en van 20 november 2003 in zaak C-126/01, GEMO, Jur., 2003, blz. I-3769, rechtsoverweging 23. 14 Arrest van 20 september 2007 in zaak T-136/05, Salvat tegen Commissie, Jur., 2007, blz. II-4063, rechtsoverweging 156. 15 Arrest van het Hof van 15 juli 2004 in zaak C-345/02, Pearle, Jur., 2004, blz. I-7139, rechtsoverwegingen 3538.
11
kunnen worden beschouwd indien aan de volgende vier cumulatieve voorwaarden is voldaan: •
de betrokken maatregel wordt vastgesteld door de beroepsorganisatie die de ondernemingen en de werknemers van een bedrijfssector vertegenwoordigt en dient niet als instrument voor de uitvoering van een door de staat vastgesteld beleid;
•
de aldus vastgestelde doelstellingen worden volledig gefinancierd door bijdragen van de ondernemingen van de sector;
•
de wijze van financiering en het percentage/bedrag van de bijdragen worden in de beroepsorganisatie van de bedrijfssector vastgesteld door de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, zonder ingrijpen van de staat;
•
de bijdragen worden verplicht aangewend voor de financiering van de maatregel, zonder mogelijkheid voor de staat om in te grijpen.
(58)
De aangemelde regeling voldoet niet aan al deze voorwaarden. Minstens enkele daarvan zijn niet vervuld. Zoals in de punten 18, 23 en 53 is toegelicht, beïnvloeden de Belgische autoriteiten de inning van de aan het fonds te betalen bijdragen, wat in strijd is met de eerste en de derde voorwaarde. De Commissie merkt met name op dat de staat de heffingen verplicht maakt, dat de heffingen door VLAM worden geïnd en dat nietbetaling van de heffingen aanleiding geeft tot het volgen van dezelfde procedure als voor de terugvordering van niet-fiscale schulden aan de Vlaamse regering en de daarvan afhankelijke instellingen. Deze concrete gegevens wijzen er zeer duidelijk op dat de staat ingrijpt in de vaststelling van de financieringsmethode en dat de maatregel dient als instrument voor de uitvoering van een door de staat vastgesteld beleid.
(59)
Aangezien niet aan alle voorwaarden van het Pearle-arrest is voldaan, kan worden geconcludeerd dat de opbrengsten van de parafiscale heffingen in het kader van de onderhavige maatregel in feite als staatsmiddelen moeten worden beschouwd.
(60)
De aangemelde regeling levert de ontvangers voordeel op. Het voordeel wordt verleend via staatsmiddelen (zie punt 59) en begunstigt bepaalde landbouwondernemingen die actief zijn in de productie, verwerking en afzet van pluimvee, eieren en konijnen in België.
(61)
Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie wijst louter het feit dat de concurrentiepositie van een onderneming wordt versterkt ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen, door deze onderneming een economisch voordeel te geven dat deze anders bij de normale bedrijfsuitoefening niet zou hebben gekregen, op een mogelijke verstoring van de concurrentie16.
(62)
Steunverlening aan een onderneming die actief is op een voor intracommunautaire handel toegankelijke markt, lijkt de handel tussen lidstaten ongunstig te beïnvloeden17.
16
Arrest van het Hof van 17 september 1980, zaak 730/79, Philip Morris tegen Commissie, Jur., 1980, blz. 2671. Zie met name het arrest van het Hof van 13 juli 1988 in zaak 102/87, Franse Republiek tegen Commissie , Jur., 1988, blz. 4067.
17
12
Er is een omvangrijke intracommunautaire handel in landbouwproducten18. Daarom kan de onderhavige maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. (63)
In het licht van het bovenstaande wordt aan de voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU voldaan. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de voorgestelde steunmaatregel staatssteun in de zin van dat artikel is.
(64)
Dit besluit doet niets af aan nader onderzoek van de Commissie naar de naleving van de voorschriften inzake overheidsopdrachten. 3.2. Onrechtmatig karakter van de steunmaatregelen
(65)
De Commissie moet er eerst op wijzen dat België haar niet overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU op de hoogte heeft gebracht van de bepalingen tot invoering van de heffing en van de via die heffing gefinancierde maatregelen, voordat het die maatregelen ten uitvoer heeft gelegd. Overeenkomstig artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag19 wordt onder onrechtmatige steun nieuwe steun verstaan die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU tot uitvoering wordt gebracht. De verplichting om staatssteun aan te melden is vastgesteld in artikel 2 van die verordening.
(66)
De door België uitgevoerde maatregelen bevatten elementen van staatssteun. Het gaat hierbij om nieuwe steun die niet bij de Commissie is aangemeld, wat betekent dat de maatregelen onrechtmatig zijn in de zin van het Verdrag. 3.3. Onderzoek naar de verenigbaarheid van de steunmaatregelen
(67)
In artikel 107, lid 3, onder c), VWEU is bepaald dat steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.
(68)
Onrechtmatige steun in de zin van artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/199920 moet worden getoetst aan de regels die van toepassing waren op het ogenblik dat de steun werd verleend.
(69)
Deze steunregeling valt onder de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector21 (hierna “de richtsnoeren” genoemd) en de communautaire
18
De landbouwsector staat sterk open voor intracommunautaire handel. In 2006 is binnen de Gemeenschap voor ca. 211 miljard euro aan invoer en ca. 214 miljard euro aan uitvoer verhandeld. Dit stemt overeen met ongeveer 57% van de waarde van de totale landbouwproductie ten bedrage van 324 miljard euro. De waarde van de Belgische intracommunautaire in- en uitvoer van landbouwproducten bedroeg in 2006 respectievelijk 15 713 miljoen euro en 20 724 miljoen euro. 19 PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. 20 PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. 21 PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2.
13
richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-201322 (hierna “de nieuwe richtsnoeren” genoemd). (70)
In de onderstaande punten onderzoekt de Commissie de verenigbaarheid van de maatregelen voor technische ondersteuning voor de periode 2007-2013 en de verenigbaarheid van de reclamemaatregelen voor de periode 2002-2006 en de periode 2007-2013. 3.3.1 Verenigbaarheid van de technische ondersteuning van primaire producenten (2007-2013)
(71)
Krachtens punt 103 van de nieuwe richtsnoeren kan de Commissie aan primaire producenten verleende staatssteun voor technische ondersteuning als verenigbaar met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU aanmerken indien deze steun voldoet aan alle voorwaarden van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1857/2006.
(72)
Krachtens artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 is steun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU indien hij voor de in lid 2 van dat artikel genoemde in aanmerking komende kosten van technische ondersteuning wordt toegekend en voldoet aan de in de leden 3 en 4 van dat artikel vastgestelde voorwaarden.
(73)
De activiteiten waarvoor de aangemelde steun is bestemd (zie punt 43 en volgende) zijn in overeenstemming met de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 genoemde in aanmerking komende kosten. Krachtens artikel 15, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 mag de voor technische ondersteuning bestemde steun tot 100% van de kosten dekken, mits de aangemelde activiteiten aan de volgende voorwaarden voldoen: a) met betrekking tot de kosten van door derden verleende adviesdiensten, tot de organisatie van en de deelname aan fora voor de uitwisseling van kennis tussen bedrijven, wedstrijden, tentoonstellingen en beurzen, tot de vulgarisatie van wetenschappelijke kennis, tot de verspreiding van feitelijke informatie over kwaliteitssystemen en tot publicaties zoals catalogi of websites met feitelijke informatie over producenten van een bepaald gebied of producenten van een bepaald product, hebben de Belgische autoriteiten bevestigd dat de in aanmerking komende kosten voldoen aan artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1857/2006 (zie punt 45); b) de steun wordt in natura in de vorm van gesubsidieerde diensten aan de primaire producenten (landbouwers) toegekend en mag niet de vorm aannemen van rechtstreekse geldelijke betalingen aan de producenten (zie punt 46); c) de steun moet beschikbaar zijn voor al degenen die in het betrokken gebied op grond van objectief bepaalde voorwaarden daarvoor in aanmerking komen (zie punt 48); d) overeenkomstig punt 106 van de nieuwe landbouwrichtsnoeren mag geen steun worden verleend voor grote ondernemingen (zie punt 47).
22
PB C 319 van 27.12.2006, blz. 1.
14
(74)
Aan deze voorwaarden lijkt te zijn voldaan (zie de punten 43 tot en met 48). De steunintensiteit ter hoogte van 100% van de in aanmerking komende kosten voor primaire producenten van landbouwproducten is in overeenstemming met het voor dergelijke steun toegestane maximale steunniveau.
(75)
Gezien het bovenstaande concludeert de Commissie dat is voldaan aan de bepalingen van de nieuwe richtsnoeren betreffende maatregelen voor de technische ondersteuning van primaire producenten. 3.3.2. Verenigbaarheid van de technische ondersteuning van bedrijven voor verwerking en afzet (2007-2013)
(76) Krachtens punt 105 van de nieuwe richtsnoeren kan de Commissie staatssteun voor technische ondersteuning die wordt verleend aan bedrijven die landbouwproducten verwerken en afzetten, als verenigbaar met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU aanmerken als deze steun voldoet aan alle voorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 70/2001. (77) Krachtens artikel 43 van Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie23 moeten alle verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 70/2001 worden gelezen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 800/2008. (78) Krachtens artikel 27 van Verordening (EG) nr. 800/2008 is steun ten behoeve van deelneming van kleine en middelgrote ondernemingen aan beurzen verenigbaar met de gemeenschappelijke markt mits aan de in de leden 2 en 3 van dat artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden worden hieronder beschreven. Onder “in aanmerking komende kosten” worden de kosten verstaan die worden gemaakt voor het huren, opzetten en gebruiken van een standplaats voor de eerste keer dat een onderneming aan een bepaalde vakbeurs of tentoonstelling deelneemt, en de steunintensiteit bedraagt niet meer dan 50% van de in aanmerking komende kosten. De in punt 49 beschreven diensten voldoen aan deze voorwaarden. De in punt 49 bedoelde maximale steunintensiteit is in overeenstemming met het voor dergelijke steun toegestane maximale steunniveau. (79) Krachtens punt 106 van de nieuwe richtsnoeren verleent de Commissie geen toestemming voor staatssteun ter vergoeding van kosten van grote ondernemingen. De Belgische autoriteiten hebben bevestigd dat aan grote ondernemingen geen steun wordt verleend (zie punt 49). (80) Bijgevolg voldoet de steunregeling aan de punten 105 en 106 van de nieuwe richtsnoeren. (81) Met betrekking tot door externe consultants verleende diensten hebben de Belgische autoriteiten aangegeven dat zij artikel 26 van Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie naleven. Zoals vereist bij deze verordening bedraagt de steunintensiteit niet meer dan 50%, zijn de in aanmerking komende kosten beperkt tot de adviseringskosten van door externe consultants verrichte diensten en zijn die diensten niet van permanente of periodieke aard en behoren zij evenmin tot de gewone bedrijfsuitgaven van de
23
PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3.
15
onderneming, zoals routinematig belastingadvies, regelmatige dienstverrichting op juridisch gebied, of reclame (zie punt 49). 3.3.3. Verenigbaarheid van steun voor reclame Deel I 2002-2006 (82) Wat de periode 2002-2006 betreft, moeten de reclameactiviteiten aan de richtsnoeren voldoen. Krachtens punt 18 van de richtsnoeren wordt de steun voor verkoopbevorderings- en reclameactiviteiten voor landbouwproducten beoordeeld overeenkomstig de geldende kadervoorschriften voor nationale steunmaatregelen voor reclame voor landbouwproducten en bepaalde producten die niet onder bijlage I van het EG-Verdrag vallen, met uitzondering van visserijproducten. (83) In punt 69 van de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten (hieronder “de reclamerichtsnoeren” genoemd)24 is bepaald dat de Commissie deze richtsnoeren met ingang van 1 januari 2002 toepast op nieuwe staatssteunmaatregelen, met inbegrip van hangende aanmeldingen van de lidstaten. (84) Bijgevolg zal de Commissie haar beoordeling van deze zaak baseren op de reclamerichtsnoeren voor de periode 25 januari 2002 - 31 december 2006. (85) Deze regeling heeft betrekking op activiteiten die marktdeelnemers en consumenten ertoe moeten aanzetten een bepaald product te kopen (zie punt 33) en derhalve als reclame kunnen worden beschouwd (op grond van punt 7 van de reclamerichtsnoeren). (86) Overeenkomstig punt 12 van de reclamerichtsnoeren worden producenten en handelaren doorgaans verondersteld zelf de reclamekosten te dragen als onderdeel van hun normale economische activiteiten. Om niet als exploitatiesteun, maar als staatssteun die op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt beschouwd, te worden aangemerkt, mag de steun voor reclame voor landbouwproducten en andere producten derhalve de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig veranderen dat het gemeenschappelijk belang erdoor wordt geschaad (negatieve criteria) en moet de betrokken steun de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën vergemakkelijken (positieve criteria). (87) De Belgische autoriteiten hebben meegedeeld dat de campagne aan de toepasselijke positieve en negatieve criteria voldeed (zie punt 33) en dit blijkt ook uit de monsters die van de Belgische autoriteiten zijn ontvangen. Negatieve criteria (88) Krachtens punt 18 van de reclamerichtsnoeren kan nationale steun voor een reclamecampagne die strijdig is met artikel 28 van het Verdrag, waarbij kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de lidstaten zijn verboden, in geen geval als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag. Met name 24
PB C 252 van 12.9.2001, blz. 5.
16
onaanvaardbaar is reclame waarbij de consument ertoe wordt aangezet nationale producten uitsluitend wegens hun nationale oorsprong te kopen, of campagnes die zijn bedoeld om de consument ervan te weerhouden producten uit andere lidstaten te kopen (zie punt 20 van de reclamerichtsnoeren). (89) De steunmaatregel waar het hier om gaat, heeft onder meer betrekking op een reclamecampagne die werd gevoerd op de binnenlandse markt van de lidstaat die van plan was de steun te verlenen. Dergelijke steun is toegestaan mits alleen generieke reclame voor het product wordt gemaakt zonder enige verwijzing naar de nationale oorsprong van dat product (zie punt 19, onder b), van de reclamerichtsnoeren). De gesubsidieerde reclamecampagne mag geen weloverwogen bedoeling van een lidstaat weerspiegelen om uit andere lidstaten ingevoerde producten door nationale producten te vervangen (zie punt 24 van de reclamerichtsnoeren). (90) Tot slot mag geen steun worden verleend voor rechtstreekse reclame voor producten van een of meer specifieke ondernemingen. Wanneer door de overheid gefinancierde reclamecampagnes worden opgedragen aan particuliere bedrijven, moet de keuze van het betrokken bedrijf op marktbeginselen gebaseerd zijn (zie de punten 29 en 30 van de reclamerichtsnoeren). Om de onderstaande redenen worden deze voorwaarden in dit geval als vervuld beschouwd. (91) Ten eerste hebben de Belgische autoriteiten verzekerd dat in de reclame niet werd verwezen naar de nationale of de regionale oorsprong (zie punt 33). Zij hebben monsters van gebruikt reclamemateriaal bij de Commissie ingediend. De Commissie neemt kennis van de door de Belgische autoriteiten verstrekte garantie en heeft de voorgelegde monsters onderzocht. Hieruit lijkt te kunnen worden geconcludeerd dat zowel uitsluitend op oorsprong gebaseerde reclame als negatieve reclame is vermeden. (92) Het gebruik van de tekst “Van bij ons” en van de volledige benaming van VLAM (Vlaams Promotiecentrum voor Agro- en Visserijmarketing) samen met het logo van VLAM voor reclame- en promotieboodschappen had een aanduiding van de oorsprong kunnen zijn. Aangezien de Belgische autoriteiten evenwel hebben aangegeven dat het logo in verschillende talen was vertaald, niet in groot lettertype was geprint en evenmin op elke bladzijde van de reclameteksten was aangebracht en dat de kleuren van het logo niet impliciet naar de oorsprong verwezen, is de Commissie van oordeel dat deze elementen niet volstaan om te concluderen dat naar de nationale of regionale oorsprong werd verwezen. (93) Voorts hebben de Belgische autoriteiten bevestigd dat zij geen negatieve reclame hebben gemaakt en geen formuleringen hebben gebruikt waarin producten met elkaar werden vergeleken. (94) Tot slot, aldus de garantie van de Belgische autoriteiten, werd geen steun verleend voor reclame voor de producten van een of meer specifieke ondernemingen. De bedrijven die de opdracht kregen de reclamecampagnes uit te werken, waren, aldus de Belgische autoriteiten, volgens marktbeginselen geselecteerd. Positieve criteria
17
(95) Krachtens punt 31 van de reclamerichtsnoeren komt dit soort steun slechts in aanmerking voor toepassing van de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, als hij de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën vergemakkelijkt. Deze voorwaarde wordt als vervuld beschouwd als de gesubsidieerde reclame betrekking heeft op een van de doelstellingen van punt 32 van de reclamerichtsnoeren. Met name is de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen een van die doelstellingen. Zoals reeds vermeld in punt 33, hebben de Belgische autoriteiten aangegeven dat zij alle positieve criteria hebben nageleefd. Uit de desbetreffende gegevens blijkt ook dat de Belgische autoriteiten hun campagne vooral op kleine en middelgrote ondernemingen richtten, zodat kan worden aangenomen dat hiermee wordt voldaan aan één van de doelstellingen van punt 32 van de reclamerichtsnoeren. (96) Krachtens punt 60 van de reclamerichtsnoeren mag directe steun (uit een algemene begroting van de overheid) voor reclame niet meer bedragen dan 50% en moeten de ondernemingen van de sector ten minste 50% van de kosten dragen, hetzij in de vorm van vrijwillige bijdragen, hetzij in de vorm van parafiscale heffingen of verplichte bijdragen. (97) In dit geval is met de steunmaatregel 100% van de kosten vergoed. De financiering is echter volledig afkomstig uit de opbrengsten van de door de bedrijven betaalde parafiscale heffing en komt dus niet uit een algemene begroting (zie punt 33). Bijgevolg wordt voldaan aan de voorwaarde inzake het maximumpercentage van de steun. Tussenschakels (98) De voornaamste eindbegunstigden van deze maatregel zijn landbouwproducenten en verwerkers. Voor de uitvoering van reclameactiviteiten voor deze begunstigden mag een beroep worden gedaan op verschillende tussenschakels die de betrokken diensten aan particuliere bedrijven kunnen uitbesteden. Aangezien de uitvoering van de met overheidsgeld gefinancierde reclameactiviteiten in dit geval aan particuliere bedrijven was opgedragen, moet de Commissie, om uit te sluiten dat de steun bij die particuliere bedrijven terechtkomt, zich ervan vergewissen dat de keuze van die bedrijven op marktbeginselen was gebaseerd en op een niet-discriminerende manier heeft plaatsgevonden, zo nodig door gebruikmaking van aanbestedingsprocedures (zie punt 30 van de reclamerichtsnoeren). (99) Aangezien de Belgische autoriteiten hebben meegedeeld dat zij aan alle voorschriften van de reclamerichtsnoeren hebben voldaan (zie punt 33), wordt deze voorwaarde nageleefd. Deel II 2007-2013 (100) Reclameactiviteiten voor de periode 2007-2013 moeten aan de nieuwe richtsnoeren voldoen. Krachtens punt 157 van de nieuwe richtsnoeren wordt staatssteun voor reclamecampagnes van algemene aard binnen de Gemeenschap als verenigbaar met het Verdrag aangemerkt indien is voldaan aan de volgende voorwaarden: a) de reclamecampagne is algemeen van aard en komt alle producenten van het betrokken type product ten goede; b) de oorsprong van het product wordt niet vermeld;
18
c) de steun bedraagt ten hoogste 100%. (101) Uit de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie en garanties blijkt dat de reclame van algemene aard (zie de punten 37 en 39) aan de bovenstaande voorwaarden voldoet. (102) Voorts moet de reclamecampagne voldoen aan artikel 2 van Richtlijn 2000/13/EG en aan de specifieke etiketteringsvoorschriften die zijn vastgesteld voor diverse producten, zoals wijn, zuivelproducten, eieren en slachtpluimvee (punt 152, onder j), van de nieuwe richtsnoeren). (103) Zoals reeds gezegd in punt 38, wordt aan deze vereiste voldaan. Logo’s en namen van heffingsorganisaties (104) In reclameboodschappen of –brochures mogen namen en logo’s van de heffingsorganisaties worden vermeld om te verduidelijken welke organisatie de reclame uitvoert (VLAM), op voorwaarde dat niet wordt verwezen naar de oorsprong van het product. (105) Het gebruik van namen en logo’s die het vrije verkeer van goederen tussen lidstaten kunnen belemmeren, is verboden op grond van artikel 34 VWEU. De beklemtoning van de oorsprong door dergelijke namen of logo’s kan consumenten ertoe aanzetten producten met het etiket te verkiezen boven ingevoerde producten. (106) De Belgische autoriteiten hebben garanties verstrekt dat de logo’s en namen neutraal zijn, geen verwijzing bevatten naar de oorsprong en ondergeschikt zijn aan de hoofdboodschap (zie de punten 50, 51 en 52). (107) De Commissie wijst de Belgische autoriteiten erop dat reclameactiviteiten met een jaarbegroting van meer dan 5 miljoen euro afzonderlijk moeten worden aangemeld. (108) Uit het bovenstaande blijkt dat is voldaan aan alle voorwaarden die in de nieuwe richtsnoeren zijn vastgesteld op het gebied van reclame van algemene aard. Reclame in derde landen (109) Krachtens punt 159 van de nieuwe richtsnoeren wordt staatssteun voor reclamecampagnes in derde landen als verenigbaar met het Verdrag aangemerkt indien is voldaan aan de volgende voorwaarden: a) de reclamecampagne in derde landen is in overeenstemming met de beginselen van Verordening (EG) nr. 2702/1999; b) de campagne in derde landen bevat geen reclame die betrekking heeft op specifieke ondernemingen of die de verkoop van producten uit andere lidstaten in gevaar dreigt te brengen, of producten uit andere lidstaten in een kwaad daglicht stelt. (110) Verordening (EG) nr. 2702/1999 van de Raad is vervangen door Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen25. Krachtens artikel 19 van 25
PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1.
19
Verordening (EG) nr. 3/2008 moeten alle verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 2702/1999 worden gelezen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 3/2008. (111) Krachtens artikel 1 van Verordening (EG) nr. 3/2008 mogen voorlichtings- en afzetbevorderingsacties niet worden afgestemd op handelsmerken of de specifieke oorsprong van een product als argument gebruiken om aan te zetten tot het verbruik ervan. De oorsprong van een onder de acties vallend product met een benaming die krachtens de regelgeving van de Gemeenschap is verstrekt, mag echter wel worden aangegeven. Zoals reeds in punt 42 is aangegeven, wordt aan deze voorwaarden voldaan. (112) Krachtens artikel 2 van Verordening (EG) nr. 3/2008 mogen onder meer de volgende acties worden gefinancierd: a) acties op het gebied van public relations, afzetbevordering en reclame, in het bijzonder om de aandacht te vestigen op de intrinsieke eigenschappen en de voordelen van producten van de Gemeenschap uit het oogpunt van met name kwaliteit, voedselveiligheid, bijzondere productiemethoden, voedings- en gezondheidsaspecten, etikettering, dierenwelzijn en milieuzorg; b) voorlichtingsacties die met name betrekking hebben op de communautaire regelingen inzake beschermde oorsprongsbenamingen (BOB's), beschermde geografische aanduidingen (BGA's), gegarandeerde traditionele specialiteiten (GTS'en) en de biologische productie, alsmede op andere communautaire regelingen inzake kwaliteitsnormen en etiketteringsvoorschriften voor landbouwproducten en voedingsmiddelen, en op in de desbetreffende communautaire regelgeving vastgestelde grafische symbolen. (113) In derde landen mogen de in artikel 1, lid 1, bedoelde acties tevens de volgende vorm aannemen: a) voorlichting over de communautaire regeling inzake tafelwijn; b) deelname aan evenementen, beurzen en tentoonstellingen van internationaal belang, met name gepaard gaande met de inrichting van stands om de waardering voor producten uit de Gemeenschap te vergroten; c) studies naar nieuwe markten die noodzakelijk zijn voor de verruiming van de afzetmogelijkheden; d) handelsmissies op hoog niveau. (114) De reclameactiviteiten zijn niet verschillend van die in de EU. De beschrijving van de reclameacties als vermeld in punt 33 strookt met de voorschriften van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 3/2008. (115) Krachtens artikel 3 van Verordening (EG) nr. 3/2008 komen met name de volgende producten in aanmerking voor reclameacties in derde landen: a) voor rechtstreeks verbruik of voor verwerking bestemde producten waarvoor uitvoerkansen of mogelijkheden tot het vinden van nieuwe afzetmarkten in derde landen bestaan; b) typische of kwaliteitsproducten met een hoge toegevoegde waarde. (116) In het voorliggende geval hebben de maatregelen betrekking op de productie van pluimvee, eieren en konijnen die voor rechtstreeks verbruik of voor verwerking bestemd
20
zijn en waarvoor uitvoerkansen of mogelijkheden tot het vinden van nieuwe afzetmarkten in derde landen bestaan. (117) De Belgische autoriteiten hebben bevestigd dat deze steunmaatregel wordt gefinancierd met de opbrengsten van een parafiscale heffing en dat de steunintensiteit maximaal 100% bedraagt (zie punt 39). Aangezien dit percentage voor reclame in de interne markt is toegestaan en niet wordt geacht het intracommunautaire handelsverkeer ongunstig te beïnvloeden in een mate die strijdig is met de belangen van de Gemeenschap, kan het a fortiori worden toegepast op de markt van derde landen. (118) De Commissie concludeert dat aan de in punt 159 van de nieuwe richtsnoeren vastgestelde voorwaarden is voldaan. (119) De Commissie neemt nota van de door de Belgische autoriteiten verstrekte garanties dat de door VLAM verleende opdrachten worden gegund overeenkomstig de aanbestedingsprocedures die in de EU-wetgeving zijn vastgesteld en dat de steun niet wordt gecumuleerd met steun in het kader van andere lokale, regionale, nationale of communautaire regelingen voor dezelfde in aanmerking komende kosten. 3.3.4. Parafiscale heffing (120) Aangezien het hier gaat om steun die via een parafiscale heffing wordt gefinancierd, moet de Commissie zowel de gefinancierde maatregelen, d.w.z. de steun, als de financieringswijze onderzoeken. Volgens het Hof van Justitie moet de Commissie, als de wijze waarop de steun wordt gefinancierd, met name via verplichte bijdragen, integraal deel uitmaakt van de steunmaatregel, die financieringswijze in haar onderzoek van de steun opnemen26. (121) Om te bepalen of de maatregel integraal deel uitmaakt van de steunmaatregel, moet met verschillende elementen rekening worden gehouden: de opbrengst van de heffing mag uitsluitend dienen voor de financiering van de steun en moet noodzakelijkerwijs voor de financiering van de steun worden toegekend27, krachtens de betrokken nationale regeling moet er een dwingend bestemmingsverband bestaan tussen de heffing en de steun28 en het bedrag van de heffing moet een rechtstreeks effect hebben op het bedrag van de staatssteun29. (122) In verband met de toepassing van deze criteria op de betrokken maatregelen neemt de Commissie nota van de volgende elementen. Ten eerste zijn in de rechtsgrondslag van de betrokken maatregelen (het besluit van de Vlaamse regering van 4 februari 1997) de verplichte heffingen duidelijk omschreven per sectoraal promotiefonds. Dit betekent dat 26
Arrest van het Hof van 21 oktober 2003 in zaken C-261/01 en C-262/01, Van Calster, Jur., 2003, blz. I-12249, rechtsoverweging 49. 27 Arrest van het Hof van 13 januari 2005 in zaak C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, Jur., 2005, blz. I-85, rechtsoverweging 26, en van 7 september 2006 in zaak C-526/04, Laboratoires Boiron, Jur., 2006, blz. I-7529, rechtsoverweging 44. 28 Arrest van het Hof van 13 januari 2005 in zaak C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, Jur., 2005, blz. I-85, rechtsoverweging 26, en van 27 oktober 2005 in gevoegde zaken C-266/04 tot en met C-270/04, C276/04 en C-321/04 tot en met C-325/04, Nazairdis, Jur., 2005, blz. I-9481, rechtsoverwegingen 46-49. 29 Arrest van het Hof van 13 januari 2005 in zaak C-174/02, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, Jur., 2005, blz. I-85, rechtsoverweging 28, en van 15 juin 2006 in gevoegde zaken C-393/04 en C-41/05, Air Liquide, Jur., 2006, blz. I-5293, rechtsoverweging 46.
21
elke heffing uitsluitend ten goede komt aan het betrokken fonds, zonder naar de algemene begroting van VLAM of de algemene staatsbegroting te gaan of via die begrotingen te passeren. Dit mechanisme is beschreven in punt 22 van het onderhavige besluit. Bijgevolg moet worden aangenomen dat de heffing uitsluitend bestemd is voor de financiering van de steun en daadwerkelijk daarvoor wordt toegekend krachtens de betrokken nationale regels. Ten tweede worden de steunmaatregelen uitsluitend gefinancierd via de sectorale heffingen. VLAM wendt geen andere financieringsbronnen aan om de financiering van de acties van het promotiefonds aan te vullen (zie punt 19). Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat het heffingsbedrag een rechtstreeks effect heeft op het bedrag van de staatssteun. (123) Op basis van deze elementen concludeert de Commissie dat de wijze waarop de steun wordt gefinancierd (in dit geval via sectorale heffingen), integraal deel uitmaakt van de steunmaatregel en bijgevolg in haar onderzoek van de steun moet worden opgenomen. Als deze financieringsmethode in strijd is met artikel 110 VWEU - door een discriminatie tussen nationale producten en ingevoerde producten op te stellen -, kan de Commissie niet verklaren dat de steunregeling verenigbaar is met het verdrag30. (124) In het onderhavige geval geldt de heffing voor de interne productie en voor uitgevoerde en ingevoerde goederen (zie punt 24 en volgende). In de volgende punten gaat de Commissie na in welke mate de heffing en het gebruik van de opbrengst een discriminatie tegen uitgevoerde producten31 of een discriminatie tegen ingevoerde producten32 impliceren, waardoor de betrokken steun onverenigbaar met het verdrag zou zijn. (125) Wat betreft uitgevoerde producten, blijkt het dat de opbrengst van de heffing gebruikt wordt om activiteiten te financieren die in België en in andere landen plaatsvinden; dit betekent dat de steun ook ten goede komt aan uitgevoerde producten. Bovendien hebben de Belgische autoriteiten bevestigd dat het deel van de opbrengst die bestemd is voor activiteiten die in België (of in het buitenland) worden ondernomen, van de hoeveelheid producten afhangt die in dat land in de handel worden gebracht (of naar andere landen uigevoerd worden); dit impliceert dat de uitgevoerde producten in dezelfde mate profiteren van de steun als de producten die op de nationale markt in de handel worden gebracht. Daarom is elke discriminatie tegen uitgevoerde producten uitgesloten. (126) Wat betreft ingevoerde producten moet eerst worden onderstreept dat bedrijven die aantonen dat zij uitsluitend met ingevoerde producten werken, van de heffingen zijn vrijgesteld (zie punt 27). (127) Ten tweede blijkt het afzetbevorderingsbesluit wat de heffingen voor het fonds “Pluimvee, eieren en kleinvee” betreft, geen specifiek voor ingevoerde producten bedoelde heffingen te bevatten. De door de bedrijven voor verwerking en afzet te betalen heffingen voor het fonds “Pluimvee, eieren en kleinvee” zijn grotendeels gebaseerd op omvang of capaciteit. Als de heffing op het aantal dieren is gebaseerd (zie 30
Arrest van het Hof van 21 oktober 2003 in zaken C-261/01 en C-262/01, Van Calster, Jur., 2003, blz. I-12249, rechtsoverweging 48. 31 Over de discriminatie tegen uitgevoerde producten, zie het arrest van het Hof van 23 april 2002 in zaak C234/99, Nygard, Jur., 2002, blz. I-3657, rechtsoverwegingen 21-22. 32 Over de discriminatie tegen ingevoerde producten, zie het arrest van het Hof van 11 maart 1992 in zaken C78/90 tot C-83/90, Compagnie Commerciale de l'Ouest, Jur., 1992, blz. I-1847, rechtsoverweging 26.
22
punt 24, eerste streepje), wordt bij de berekening van de heffing geen rekening gehouden met ingevoerde dieren. In het laatste streepje van punt 24 wordt zelfs uitdrukkelijk bepaald dat de heffing niet geldt voor ingevoerde producten. (128) Ten derde beïnvloeden de heffingen volgens de Belgische autoriteiten de prijs van de producten niet, aangezien die prijzen door de werking van de vrije markt worden bepaald (zie punt 30). Rekening houdend met de impact van de heffingen op de productprijzen of de omzet van een bedrijf en met de te betalen parafiscale heffingen lijkt het aannemelijk dat de parafiscale heffing inderdaad een te verwaarlozen effect heeft, zoals meegedeeld door de Belgische autoriteiten. (129) Ten vierde heeft België erkend dat er zich onder de producten die door de betrokken ondernemingen worden verwerkt of afgezet, ingevoerde producten kunnen bevinden. In dat geval kunnen deze ingevoerde producten volgens de Belgische autoriteiten in dezelfde mate van de steun profiteren als de binnenlandse producten. In dit verband hebben de Belgische autoriteiten specifieke informatie over de reclameacties verstrekt. Met name hebben zij monsters en concrete voorbeelden van reclamecampagnes voorgelegd, die de Commissie zorgvuldig heeft onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat in de regel alleen reclame van algemene aard is gemaakt, waarbij niet is verwezen naar de oorsprong van het product of naar de specifieke kwaliteiten ervan (zie ook punt 37). Toch kan niet worden uitgesloten dat er in het kader van sommige acties is gediscrimineerd tussen binnenlandse en ingevoerde producten, bijv. in de periode vóór 2007, toen de tekst “Van bij ons” mogelijk een impliciete verwijzing naar de oorsprong inhield (zie punten 50 en 51), of in de gevallen waarin technische ondersteuning is geboden voor deelname aan beurzen in het buitenland. Daarom is de Commissie van mening dat niet kan worden uitgesloten dat in sommige gevallen tussen binnenlandse en ingevoerde producten wordt gediscrimineerd, wat in strijd zou zijn met artikel 110 VWEU en de betrokken steun onverenigbaar zou maken. (130) Om deze mogelijke discriminatie in het verleden en de toekomst te verhelpen, zijn de Belgische autoriteiten in hun brief van 12 mei 2010 de in punt 28 vermelde verbintenis aangegaan. (131) De Commissie is van oordeel dat deze door België aangegane verbintenis volstaat om elke inbreuk op artikel 110 VWEU ongedaan te maken en elke discriminatie die reeds heeft plaatsgevonden of in de toekomst kan plaatsvinden, weg te werken: de heffing die de nationale producten belast wordt geneutraliseerd door het voordeel dat de gefinancierde activiteiten geven; op dezelfde wijze wordt de heffing die de ingevoerde producten (eventueel) belast gecompenseerd door de terugbetaling die gevraagd kan worden, en vormt dus geen onevenredige last. (132) Gezien het bovenstaande ziet de Commissie geen bezwaren in de financiering van deze regeling met parafiscale heffingen. IV. CONCLUSIE (133) Zoals hierboven vermeld, betreft het onderhavige besluit slechts de specifieke maatregelen die door de sector gefinancierd worden, en niet de algemene activiteiten die door de Vlaamse overheid gefinancierd worden.
23
(134) De Commissie constateert tot haar spijt dat België alle wijzigingen in de maatregel al ten uitvoer heeft gelegd voordat het die heeft aangemeld, wat in strijd is met artikel 108, lid 3, VWEU. (135) Uit de bovenstaande beoordeling en op basis van de verbintenis van België om de in het verleden begane inbreuk op artikel 110 VWEU te verhelpen en de heffing op ingevoerde producten in de toekomst terug te betalen, kan worden geconcludeerd dat de staatssteunmaatregelen voor ondernemingen die onder bijlage I van het Verdrag vallende landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, voldoen aan de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector, de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten en de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013. (136) Op basis van de bovenstaande overwegingen komt de Commissie dienovereenkomstig tot de conclusie dat de steun verenigbaar is met artikel 107, lid 3, onder c), VWEU. (137) Dit besluit doet geen afbreuk aan het standpunt van de Commissie over de verenigbaarheid van de betrokken maatregelen met de voorschriften inzake de interne markt, met name op het gebied van overheidsopdrachten en overheidsconcessies. Indien deze brief vertrouwelijke gegevens bevat die niet mogen worden bekendgemaakt aan derde partijen, wordt u verzocht de Commissie daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen die termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat u instemt met mededeling aan derden en bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de authentieke taal op de internetsite: http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/state_aids_texts_nl.htm. Dit verzoek dient bij aangetekend schrijven of per faxbericht te worden gericht aan: Europese Commissie Directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling Directoraat M Kamer: Wet 130 5/98A B-1049 Brussel Fax: 0032.2.296 7672 Met bijzondere hoogachting, Voor de Commissie
Dacian CIOLOŞ Lid van de Commissie
24