VLAAMS PARLEMENT
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN
JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW
Vraag nr. 43 van 4 september 2014 van FRANCESCO VANDERJEUGD
Biologische landbouw - Stand van zaken Uit het Jaarrapport “De biologische landbouw in Vlaanderen, stand van zaken 2013” blijkt dat er vorig jaar 20 biologische bedrijven zijn bijgekomen, met name het netto verschil tussen 35 nieuwe bedrijven en 15 bedrijven die hun productieactiviteiten hebben gestaakt. We kenden eind 2013 319 biologische bedrijven met een oppervlakte van .065 hectare, waarvan 771 hectare nog in omschakeling. In 2015 wordt een stagnerende trend verwacht. Opmerkelijk is dat er amper 4 % bedrijven zijn die klassieke landbouwteelten combineren met bioteelt en dat terwijl de vorige minister van Landbouw, Kris Peeters, heeft aangegeven dat deze combinatie wel degelijk mogelijk is. Van de totale overheidsuitgaven naar de biosector komt er 38 % rechtstreeks bij de bioboer terecht. De klassieke supermarkt blijft het belangrijkste distributiekanaal, terwijl de rechtstreekse hoeveverkoop en verkoop via de markt elk een aandeel van ongeveer 4 % vertegenwoordigen. 1. Welke beleidsmatige conclusies trekt de minister uit het jaarrapport over de biologische landbouw in Vlaanderen, meer bepaald op het vlak van - de stagnerende groei van het aantal bedrijven en het areaal; - de samenstelling van de biosector, in het bijzonder het grote overwicht van grasland en graasgronden in natuurgebied enerzijds en de sterke concentratie van biobedrijven (10 % heeft meer dan de helft van het areaal in handen) anderzijds; - de winstperspectieven en overlevingskansen van de biobedrijven? 2. Wat waren de belangrijkste redenen waarom de productieactiviteiten van 35 bedrijven in 2013 werden stopgezet? 3. a) Werd reeds onderzocht waarom het aandeel landbouwbedrijven dat conventionele landbouw combineert met biolandbouw zo klein blijft? Zo ja, wat zijn daarvan de oorzaken? Zo neen, zal de minister deze problematiek onderzoeken? b) Welke initiatieven zullen worden genomen om de combinatie conventionele en biolandbouw te bevorderen, zeer in het bijzonder met het oog op het verhogen van de inkomens van de bioboeren? 4. Acht de minister de huidige besteding van de financiële middelen voor biolandbouw voldoende evenwichtig, meer bepaald wat het aandeel van 38 % betreft dat rechtstreeks naar de bioboeren gaat? 5.
a) Wat zijn de oorzaken van het zeer lage aandeel van afzet via hoeveverkoop of marktverkoop? b) Kan in dit verband een bijsturing van het actieplan voor de korte keten een positieve impuls geven aan de bevordering van de afzet via hoeveverkoop of marktverkoop? Zo neen, welke andere impulsen zal de minister overwegen om deze afzetkanalen verder te ontwikkelen? 6. a) Welk aandeel had het onderzoek op het vlak van biolandbouw (exclusief indirect onderzoek van onderzoeksprojecten die raakvlakken hebben met biologische landbouw) in de totale bestedingen inzake landbouwkundig onderzoek? Cijfers graag per jaar voor de periode 2010-2013. b) Welke concrete proefprojecten werden de afgelopen jaren opgezet met betrekking tot biolandbouw? c) Klopt het dat bioboeren die deelnemen aan proefprojecten voor de volle 100 % het risico moeten dragen voor de schade wanneer het experiment mislukt? Zo ja, is het volgens de minister aangewezen dat de overheid naar formules zoekt om het risico niet voor de volle 100 % bij de deelnemende boer te leggen om alzo de bereidheid tot deelname aan onderzoeksprojecten te verhogen? 7. Eind 2014 zal het Strategisch Actieplan Biologische Landbouw 2013-2017 twee jaar van kracht zijn. Wordt er een tussentijdse evaluatie overwogen en zullen er desgevallend bijsturingen worden doorgevoerd?
JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW
ANTWOORD
op vraag nr. 43 van 4 september 2014 van FRANCESCO VANDERJEUGD
1. Eerst en vooral wil ik er op wijzen dat er wel degelijk groei is, zowel in areaal biologische landbouw als aantal biobedrijven in Vlaanderen. Vanaf de periode 20082012 is er in Vlaanderen een constante groei binnen de sector merkbaar. In 2013 zet die trend zich verder: het areaal overschreed 5.000 hectare en 300 biobedrijven. De gemiddelde groei over de laatste vijf jaar van het aantal bedrijven bedraagt 6,5%. De vijf jaar daarvoor bedroeg de gemiddelde groei nog geen 1%. Op dit moment is er nog geen sprake van een “stagnerende groei”. Tussen 1/02/2014 en 30/06/2014 zijn er immers 28 nieuwe biolandbouwers gestart. De verwachte “stagnerende groei” vanaf 2015 zou te maken kunnen hebben met de economische recessie van de laatste jaren, waardoor de landbouwers minder risico’s nemen, investeringen uitstellen en er in de land- en tuinbouw een tendens is van slechte prijsvorming en hoge productiekosten. Omschakelen is verder ook een kwestie van blijven aanmoedigen, ondersteunen en sensibiliseren door middel van voorlichting, advisering en promotiecampagnes. Een ander belangrijk punt is het verzekeren van opvolging voor bio-landbouwbedrijven, zodat de bedrijven op lange termijn kunnen blijven bestaan. Er zijn voor iedere bio-landbouwer kansen op winst en toekomst, zolang de landbouwer goed geïnformeerd is over alle implicaties van de omschakeling en de landbouwer planmatig en doordacht te werk gaat voor hij/zij omschakelt en goede afspraken m.b.t. de afzet van zijn/haar bioproducten kan maken. 2. Er waren geen 35 maar 15 stopzettingen in de Vlaamse biolandbouw in 2013. Deze 15 stopzettingen zijn “registraties van stopzettingen”; dit betekent dat biolandbouwers wier administratieve gegevens wijzigen (bv. door fusie met een ander bedrijf, door wijziging van de vennootschapsvorm) ook meegerekend wordt als een stopzetting. Er wordt steeds gepeild hoeveel landbouwers werkelijk hun activiteit stopzetten. De stopzettingen van bio-landbouwers blijven gelukkig vrij beperkt (minder dan 5 gevallen in 2013). De meest voorkomende reden voor de stopzettingen in de voorbije jaren is de volgende. Bepaalde landbouwers specialiseren zich te sterk in één of een zeer beperkt aantal teelten en maken afspraken met een afnemer. Wanneer die afnemer wegvalt omdat hij/zij geen biologische producten meer wil commercialiseren, hebben deze producenten geen alternatief plan voor hun afzet terwijl de kosten al gemaakt zijn. Dan wordt er teruggeschakeld naar gangbaar. Andere redenen zijn ziekte, overlijden, familiale situatie, gebrek aan een opvolger. 3.
a) Binnen de biologische wetgeving is algemeen vastgelegd dat het volledige landbouwbedrijf beheerd wordt overeenkomstig de eisen die vastgelegd worden in de biologische productie. Onder specifieke voorwaarden mag een bedrijf worden opgedeeld in duidelijk gescheiden eenheden die niet allemaal volgens de beginselen van de biologische productie worden beheerd. Voor dieren moet het gaan om verschillende soorten. Voor planten moet het gaan om verschillende rassen die gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn. De biologische eenheden moeten duidelijk gescheiden zijn van de niet-biologische eenheden. Een belangrijke reden is dat conventionele landbouw met biologische landbouw enkel
kan in welbepaalde gevallen, bv. wanneer het bedrijf twee verschillende soorten dieren heeft. b) Dit jaar heeft de Europese Commissie een voorstel gelanceerd waarin louter nog 100% biologisch bedrijven beoogd worden. Enkel in de omschakelingsperiode zou hiervan afgeweken kunnen worden. De discussies lopen momenteel in Raad en Raadswerkgroep. Het voorstel van de Commissie in gedachte, is het momenteel voorbarig om initiatieven op poten te zetten om gemengde gangbare en biologische bedrijven te stimuleren. 4. Ja 5.
a) De consument heeft meer interesse in korte keten en lokale producten, maar langs de andere kant is er ook de one-stop-shopping trend wat in het voordeel speelt van de grote winkelketens. Dit duidt zich ook in de achteruitgang van het marktaandeel van gewone markten en kleine winkels (buurtwinkels en speciaalzaken). De one-stop-shopping trend maakt het moeilijk voor de hoeveverkoop en de marktverkoop om het marktaandeel sterk te laten groeien. b) Sinds 2013 wordt de korte keten ondersteund via het strategische plan korte keten. Het plan heeft als doel om de korte keten verder te laten groeien. Aangezien het plan nog maar een 2-tal jaar in werking is, is het nog te vroeg om acties te kunnen evalueren en bij te sturen. Een bijsturing van het strategisch plan korte keten is voorlopig dus niet aan de orde.
6.
a) De volgende tabel omvat het bio-onderzoek, waaronder de CCBT projecten (CCBT=Coördinatiecentrum voor praktijkonderzoek en voorlichting in de biologische teelt), de middelen voor de bio-bedrijfsnetwerken, de demonstratieprojecten en andere onderzoeksprojecten. Binnen de IWT LAtrajecten (voorheen Programma Landbouwonderzoek) zijn er geen zuivere biologische projecten, maar er zijn wel projecten die relevant kunnen zijn voor de biologische sector. Deze werden niet opgenomen in de berekening. Het totaal toegekend budget landbouwonderzoek omvat de uitgaven in kader van het Programma Landbouwonderzoek / LA-trajecten, de dotatie aan het ILVO, de middelen voor de praktijkcentra en onderzoekuitgaven vanuit het beleidsdomein Landbouw & Visserij.
Bio-onderzoek (in euro) Aandeel bio-onderzoek (in %)
2010 427.000 1,3%
2011 546.000 1,6%
2012 556.000 1,5%
2013 675.000 2,0%
b)
Afleiden N en P uitscheidingsnormen voor de biologische melkveehouderij, ILVO (februari 2008-april 2010) Bedrijfseconomische cijfers voor de biologische sector: een globale sectorbenadering, BB (april 2008-maart 2010) Optimale aanwending van biologische mest van kippen en herkauwers voor een gezond biologisch gewas, ILVO (april 2010-maart 2012) Naar een efficiëntere mineralenbenutting in de voeding van biologisch melkvee, U Gent. (mei 2010-april 2013) Healthy Hens (Promoten van een goede gezondheid en welzijn bij bioleghennen in Europa) (1 okt 2011-30 sept2014) - ILVO Bicopoll (Doelgerichte bestrijding en verbeterde bestuiving in biologische gewasbescherming) (1 sept.2011-31 aug.2014) – U Gent Tilman-org (Gereduceerde bodembewerking en groenbemesters voor duurzame biologische teeltsystemen) (1 sept.2011-31 aug.2014) -ILVO
ILVO project “Bio in beeld: ontwikkelen van kengetallen via systeemgericht onderzoek en participatorisch traject” i.s.m. partners (Inagro, Proefbedrijf Pluimveehouderij, Govaerts & Co)(2012-2015) COBRA project “Biologische plantenveredeling vanuit en gericht op biologische diversiteit” Inagro vzw i.s.m. Hogeschool Gent (1 maart 2013- 28 februari 2016) (loopt nog) Genetische diversiteit in groentegewassen in actie (Werkgroep Eigen Zaadteelt, de vzw Brussels Grondwitloof, het Interprovinciaal Centrum voor de Biologische teelt vzw, het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek, de Universiteit Gent en de Nationale Proeftuin voor Witloof) (2010-2012) Organische bemesting en MAP 4 doorheen de biologische sector (Inagro, PCG, PPK, Proefbedrijf Pluimveehouderij, Pcfruit, Bioforum) (2012-2013) CCBT projecten: zie www.ccbt.be Bio-bedrijfsnetwerken : zie http://www.bioforumvlaanderen.be/netwerk/biobedrijfsnetwerken/allesectornet werken
c) Of (bio)boeren al dan niet het volledige risico voor een teeltmislukking moeten dragen bij proeven, hangt volledig af van de organisator van de proef en hoe hij/zij daarmee omgaat. Bij de organisatie van proeven bij boeren in het kader van de algemene werkingssubsidie van de praktijkcentra of bij de organisatie van demonstraties bij boeren in het kader van demonstratieprojecten vanuit mijn administratie, laat ik de organisatoren van de proeven (meestal praktijkcentra) toe dat zij de “kost voor het product” inbrengen als kost binnen het project. 7. Op dit moment wordt geen tussentijdse evaluatie overwogen. De voortgang van de projecten en processen van het jaarplan wordt besproken op de strategische stuurgroep bio en kan er bijgestuurd worden. Ook tijdens projectstuurgroepen kunnen projecten worden bijgestuurd.