- 11 -
2. HûE GEZûNû WAREN DE BEVERWiJKERS iN DE iaDE EEüW? Van de gezondheidstoestand in ons land in de 18de eeuw moet men zich vooral geen rooskleurige voorstel 1ing maken. De sterftecijfers lagen zeer hoog, voor een aanzienlijk deel een gevolg van das l a cht e medische en hygiënische omstandigheden. De geneeskunde stond op een laag peil; aderlaten en klisteren, bij de meest verschillende ziekten toegepast, werden nog vaak gezien als de hoogste wijsheid. Dat de gemiddelde levensduur toen niet meer dan ongeveer 35 jaar bedroeg, was vooral .te wijten aan de hoge kindersterfte - één op de drie kinderen stierf in het eerste levensjaar - en aan de grote sterfte onder kraamvrouwen. Bij dit laatste dient men te bedenken dat de meeste vrouwen in de vruchtbare leeftijd toen bijna elk jaar zwanger waren. Ondanks de hoge geboortecijfers was van bevolkingsgroei in die dagen dan ook nauwelijks of in It geheel geen sprake. Tussen 1650 en 1750 treedt er in Noord-Holland zelfs een bijna aanhoudend sterfteoverschot op. Zo is te verklaren waarom de bevolking van Beverwijk, die in 1622 1623 zielen telde, in 1795 nog slechts was toegenomen tot een aantal van 1639. Tot de slechte gezondheidstoestand schijnt in belangrijke mate te hebben bijgedragen de onverstandige levenswandel van een flink deel van de natie. Bij mensen die het zich konden veroorloven was onmatigheid in eten en drinken een veel voorkomend verschijnsel. Een Amsterdamse dagboekschrijver uit de 18de eeuw signaleert verscheidene voorbeelden van telgen uit vooraanstaande geslachten die zich onderscheidden door vraatzucht. In de bewerking van dat dagboek lezen we: "De nog maar negentienjarige Jan Corver Trip bemerkte dat hij hoe langer hoe dikker werd en in plaats van nu een beetje aan sport te gaan doen, waar hij waarschijnl ijk te lui voor was, of wat minder te eten, waar hij helemaal niet aan dacht, had hij getracht dat overtollige vet, zoo niet te verwijderen, dan toch in ieder geval tot een kleiner volume samen te persen. Hij droeg daarom een leeren riem heel stijf om het lijf, Idewelke veroorzaakt heeft dat Sijn Edelels partije van long, lever etc. aan malkanderen zijn gegroeyt, waardoor Sijn Edl. zeer ellendig is gestorven' .11 Onmatigheid bleef overigens niet beperkt tot de beter gesitueerden. Als de armoede de gewone. man niet dwong tot beperking, liet hij zich voedsel en drank evenzeer ruimschoots smaken. Het voedsel dat de 18de-eeuwse mannen en vrouwen uit het volk tot zich namen bestond overwegend uit meelspijzen en aardappelen. Het dagel ijks gebruik van verse groenten was uitzondering. Zelfs in de zomer at men nog vaak ingezouten groenten. Vruchten werden al vrij veel gegeten, maar het gebruik ervan was wel beperkt tot het groeiseizoen. Vlees op tafel behoorde tot de zeldzaamheden, spek kwam meer voor. Vis behoorde tot de gewone gerechten. Over het geheel genomen werd er erg vet gegeten. Voor de tweede helft van de 18de eeuw valt een zeer overvloedig gebruik van thee en koffie te vermelden. Daarnaast bestond er veel misbruik van sterke drank. Zo was ongeveer het algemene beeld. In hoeverre Beverwijk daarop een uitzondering maakte weten we bij benadering, dankzij een brief die de plaatselijke arts doctor H. Verveer in 1782 schreef aan de medicus professor Hendrik Vink. In zijn schrijven geeft Verveer te kennen dat hij de natuurlijke gesteldheid van Beverwijk in het algemeen Inuttig· voor de gezondheid acht. Hij wijst erop dat de schadelijke noordenwinden door de duinen en de vele bossen worden tegengehouden. HGMK Ledenbulletin 13, 1986
- 12 -
Dikke man door Jan de la Chambre. Het betreft hier een Engelsman geboren in 1769 en op 40-jarige leeftijd gestorven. Zijn gewicht was 739 (engelse) pondeh, zijn 1ichaams-omtrek HGMK Ledenbulletin 1986 was 13, ongeveer 9 voet (= 2.70 meter).
- 13 -
Afbeelding door Jan de la Chambre van een hand met koepokken. In zijn aantekeningen neemt hij een aantal gegevens over het nut van de koepok-inentingen op.
HGMK Ledenbulletin 13, 1986
- 14 -
Over het putwater, dat in die dagen voor de drinkwatervoorziening werd gebruikt, deelt hij mede dat het 'goed en smakeloos' is.
Volgen wij het betoog van de geleerde doctor op de voet, dan blijkt dat hij over het geheel genomen tamelijk tevreden is over de woonomstandigheden en de gezondheidstoestand van de Beverwijkers: " .•. ja dat men hier velen der kragtigste oorzaken van doorgaande en besmettelyke ziekten, in de volkryke steden en lager of weeker gedeelten des vaderlands te zeer bekend, nimmer ontmoet. Geene honderden van bekrompen en naast en op elkander gestapelde woningen, waarin de morsigheid de hoofdrol speelte, terwyl vadsigheid en moedeloosheid haar vergezellen, zyn in de Wyk te vinden; onze huizen zyn meest ruim, de inboorlingen wakkere, kloeke en sterkere menschen; verscheiden van hun beleven veele jaaren; en geen een van deze bedelt brood; voorts is de levenswys in veele opzigten geregeld. Geene stinkende graften (=grachten), modderpoelen, of telkens droogloopende slyken, besmetten onze lucht. Geene voor de gezondheid schadelyke trafieken (=industriële bedrijven) worden hi er voor tqeze t'", Geheel content is Verveer nochtans niet: " ... Z00 willen en moeten wy echter bekennen, dat ook hier in de nazomers zich veele ziekten ontdekken; dat de tusschenpoozende koortsen meenigvuldig zyn, lang aanhouden, en dikwils wederkomen; ja dat Ier ook in deze streken byzondere oorzaken medewerken, in het voortbrengen en onderhouden der gewone ziekten". Dat neemt niet weg, aldus de schrijver: " ... dat het grootste aantal der ziekten in deze oorden dat van andere streken niet overtreft, de ziekten zelf minder boosaartig, en derzelver uitkomste gunstiger zyn dan elders". Met betrekking tot die kwalen schrijft hij dan: "De ziekten, die hier in zwang gaan, schynen meest voorttespruitenuit belette doorwademing en gebrekkige spysvertering, en derzelver langdurigheid en gevolgen uit eigen verzuim, of verkeerde behandelingen. In het voorjaar en den voorzomer vindt men hier weinig zieken, dat is van January tot July, zynde dezelve slechts de gevolgen der voorgaande najaarskoortsen, die niet moeilyk te genezen zyn; ook vindt men eenige weinige naar onsteking hellende en rhumatieke ziekten, die veelal voor eene aderlating en het gebruik van overvloedige warme waterige dranken en eene dieet verhuizen (=verdwijnen); maar in den nazomer, dan eens wat vroeger, en somtyds wat later, doen zich de gedurige en tusschenpoozende galkoortsen op, de zoo geduchte hedendaagsche algemeene najaarsziekte der Nederlanden: de ware tusschenpoozende koortsen vindt men 'er altyd, ja ik geloof meer hier dan elders; deze houden lang aan, of komen dikwils weder". Verveer gaat dan in op de bijzondere oorzaken die Zijns inziens in Beverwijk verantwoordelijk zijn voor de meest voorkomende ziekten. "De lucht is hier, over het geheel genomen, kouder dan op andere plaatsen, Byzonders des avonds, zelfs in het midden van den zomer: ook schynt het my toe dat dezelve meer dan gemeen vochtig en aan meni~vuldige en haastige veranderingen onderhevig is; gesteldheden, natuurlyk voortvloeijende uit de nabyheid der uitgebreide en aan wederzyde gelegen wateren, welke nabyheid hier meer dan ergens in deze provincie plaats heef t
;!'
"Deze koude en vochtige hoedanigheden der lucht zyn niet zelden de oorzaken der heerschende ziekten in hen, die van elders komende, dezelve ongewoon zyn, of die zich niet door genoegzame kleeders tegen derzelver schadelyke gevolgen dekken, maar in tegendeel, veeläl door bewegingen als anders verhit, zich des avonds daar in trachten te verkwikken; welke onvoorzichtige handelwys, onder de bedienden op de buitengoederen, gewis te veel in zwang gaat, om het alhier in bezetting liggende krygsvolk, in het laatste najaar, niet weinig nadeels heeft aangebragt."
HGMK Ledenbulletin 13, 1986
- 15 -
IIln den voorzomer, meest des namiddags, op de warme dagen, vertoont zich hier somtyds eene verwonderlyk haastig opkomende damp of nevel, den naam van zeevlam dragende: deze voert altyd eene onaangename koude, en dikwils eenen zwaveligen stank met zich; zy komt meest voort uit het westen, en verspreidt zich, doch zeer ongelyk, in een l oogenblik langs deze streken. In het algemeen stelt men dat dezelve uit zee opryst; dan de volkomen zekerheid daar van is my tot heden niet gebleken; ja ik ben niet vreemd van te denken, dat ook onze mei ren in derzelver voortbrenging deel hebben; en zouden deze ook niet beter geschikt zyn om den zwavelachtigen stank uit te dampen, terwyl de zeelucht de koude aanvoerde? Wat echter de ware moeder der zoo genoemde zeevlammen ook zyn moge, dit is zeker dat dezelve voor veele gewassen schadelyk en voor de gezondheid hoogstnadeel ig is. 1 1 Wees Verveer eerder op het voordeel van de aanwezigheid van de "hooqe , digte en veelvuldige bos s chen!' in de streek liter afkeering der nadeelige noordenwinden ll , hij ziet er toch ook een oorzaak in van de veelvuldig voorkomende II najaarsziekten ll : "l y beletten de vernieuwing en doorspoel ing der lucht, terwyl zy de nevels bewaren; hare afvallende bladers, aan rotting onderhevig, telen besmetting voort, te meer, daar de grond op die plaatsen, in vochtige tyden, lang nat blyft; en waarschynlyk geven ook sommige dezer gewassen eene schadelyke uitdamping van z l ch'", Maar volgens Verveer waren de kwalen waarmee de Beverwijkers tobden toch niet alleen toe te schrijven aan de genoemde natuurlijke omstandigheden. Er was meer aan de hand: "Eene a I gemeene en verregaande vocht i ghe i d der woningen, die hier te vinden is, levert eene bron van ziekten op: hier door wordt immers de doorwademing op het kragtigste te keer gegaan; de vaste deelen worden verslapt, de afscheidende werktuigen in hare verrichtingen belemmerd; de spysvertering wordt onderdrukt; en de vochten worden bedorven. Hier komt by het schandelyke misbruik der warme waterdranken, It welk in deze plaats tot schreeuwens toe in zwang gaat, zoo dat men, in verre de meeste huishoudingen, zich dagelyksch vier of vyfmaal met koffy of thê verzadigt; en dit geschiedt vooral door hen, die bestendig in hunne natte huizen stil ter nederzitten ll • I'Het byna algemeene en ingewortelde bygeloof tegens het nuttige gebruik der heilzaamste geneesmiddelen ... de geneigdheid tot verderffelyke kwakzalveryen, verkeerde zuinigheid, de beklagelyke en verregaande onkunde van hun, aan wien de behandelingen van vele ziekten worden toevertrouwd, zyn alle kragtdadige oorzaken ter onderhouding, vermeenigvuldiging, wederkeering, ja doodelykheid der ziekten, en byzonder van het groote aantal der hardnekkige tusschenpoozende koortsen." In het voorgaande citaat blijkt al iets van het geringe vertrouwen dat Verveer had in de bekwaamheid van degenen in de streek die zich met de geneeskunde bezighielden, maar in het vervolg drukt hij zich nog laatdunkender uit: " ... alleen betuig ik nimmer meer onkunde onder de beoeffeharen der genees- en heelkunst ontmoet te hebben, dan in deze oorden; de meeste van hun zyn volstrekt vreemd in de kennis van IS menschen samenstel, en van alle daarin voorkomende gebreken; zy kennen geene hulpmiddelen dan slechts met den blooten naam, terwyl zy van derzelver werkinge en kragten geheel onkundig zyn'", Hiervoor wees Verveer er reeds opdat mensen die van elders afkomstig waren vaker door de naj~arsk60rtsen getroffen werden dan de mensen uit de streek zelf. In dit verband gaat hij nog wat dieper in op het naar verhouding veelvuldig ziek zijn van de bedienden op de buitenplaatsen.
HGMK Ledenbulletin 13, 1986
- 16 -
"0 p die plaatsen, alwaar het getal der bedienden het grootste is, komen ook de meeste ziekten voor; niet alleen uit hoofde van hun getal, gelyk natuurlyk is, maar ook om dat op zulke plaatsen meermalen anderen komen; en daar dus velen aan deze lucht ongewoon, en Ier voorts verscheiden ziek zyn, moeten zy ook weder door anderen vervangen worden, en dat wel in den tyd, waarin men het meeste vatbaar is; of anders moeten de overige gezonden te veel werks verrichten, de zieken oppassen en hen bewaken; zy worden dus mede moedeloos en angstvallig. 1I (Wij zouden denken aan de mogelijkheid van besmetting). Vervolgens neemt het betoog van de geleerde doctor een wat onverwachte wending. Hij wijst op de grote gevaren van onmatig gebruik van voedsel en drank, zonder in eerste instantie te denken aan de werkgevers van de bedienden, die wel allereerst in de gelegenheid zullen zijn geweest zich rijkelijk te goed te doen aan spijs en drank. Wellicht veronderstelt hij dat de bedienden gewoonlijk in de gelegenheid waren om zich, al of niet in het verborgene, de restanten van de maaltijden van hun broodheren goed te laten smaken. Laten wij Verveer weer aan het woord: IIAlwaar de tafels het rykste vervuld, en meest opgepropt zyn met een aantal van voortreffelyke, smakelyke en onderscheiden voedseIs, aldaar zyn ook de bedsteden het meest voorzien van zieken; de onmatigheid, ja de overdaad in het gebruik van spyzen, moet boven aan op de lyst der oorzaken geplaatst worden, waar uit de boosaartige en dikwils door kwyning gevolgd wordende galkoortsen, in de thans bedoelde voorwerpen, voortvloeijen. Door deze overdaad worden de chyl-makende werktuigen verkragt, en ophooping, verstopping en bederving in de eerste wegen noodwendig voortgebragt; dit zal vooral het geval zyn by hen, die middelerwyl veel warme waterdranken doorzwelgen. De plaatsen, waar sommige bedienden slapen, geven mede aanleiding tot ziekten, doordien dezelve of onder in het koudste en vochtigste gedeelte der huizen, of boven waar het des zomers dikwi Is ondragelyk heet is, te vinden zyn l l • Belangwekkend is nog de mededel ing van de doctor dat veel bedienden zich in geval van ziekte niet onmiddell ijk onder geneeskundige behandeling wensten te stellen, maar liever op eigen houtje met dubieuze middelen trachtten hun gezondheid te herstellen. Hierbij doet zich de vraag voor of het personeel op de buitenplaatsen wel altijd in de gelegenheid zal zijn geweest om zich onder doktersbehandeling te stellen, als dat nodig was. Men kan zich ook voorstellen dat het vertrouwen in de medische stand van die dagen niet van dien aard was dat zieken zich daaraan vol vertrouwen durfden over te leveren. In aansluiting op zijn betoog noemt Verveer dan nog een aantal geneesmiddelen waartoe hij, bij ziekten van allerlei aard, zijn toevlucht placht te nemen. Het is te gewaagd over de werzaamheid daarvan een oordeel uit te spreken. Nietemin kan men bij het overzien van de door hem genoemde medicamenten moeilijk een gevoel van mededogen met de zieken van die dagen onderdrukken. Aan het slot van zijn brief spreekt Verveer de hoop uit dat hij de hooggeleerde lezer ervan overtuigd heeft dat Beverwijk 11 • • • verre van meer dan andere plaatsen dezes lands de gezondheid te ondermynen, waarvoor het ten onregte by veelen gehouden en om die reden als ontvlugt wordt, in verscheiden opzigten veelëer geschikt is om dezelve te bevo rde ren en duu rzaam te ma ken" . De tamel ijk optimistische mening van Verveer over de gezondheidstoestand van de Beverwijkers in zijn dagen komt niet overeen met wat in de inleiding tot dit verhaal werd gezegd. Hoe komt dat? Besefte hij niet
HGMK Ledenbulletin 13, 1986
- 17 -
dat de sterfte in zIJn tijd wel erg hoog was, ook in Beverwijk? De sterftecijfers bewogen zich in Noord-Holland toen rond de 30 per 1000 per jaar. In onze tijd bedraagt het sterftecijfer ongeveer 8! Verveer kon de Beverwijkse situatie echter slechts vergelijken met de gang van zaken elders en het is heel goed mogelijk dat de gezondheidstoestand in Beverwijk zich gunstig onderscheidde van die in andere delen van Noord-Holland. Gemeten aan onze maatstaven zou het oordeel er wel heel anders moeten uitzien. Men bedenke echter dat Verveer zijn brief schreef in 1782, nu ruim tweehonderd jaar geleden. J. van Venetien Literatuur: H. Verveer, Berigt handelende over den aart, de byzondere oorzaken en de geneeswys der gewone ziekten die in en om de Beverwyk voorvallen, medegedeelt aan den Weledelen en Hooggeleerden Heer Hendrik Vink. In: Verhandelingen van de Natuur- en Geneeskundige Correspondentiesocieteit in de Vereenigde Nederlanden, voor 1780. I I deel, I I stuk, blz. 43-58. Het dagboek van Jacob Bicker Raye, 1732-1772. Naar het oorspronkelijk dagboek medegedeeld door Fr. Beijerinck en M.G. de Boer. Amsterdam, z.j. L. Burema, De voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de twintigste eeuw. Assen, 1953. A.M. van der Woude, Het Noorderkwartier. Een regionaal historisch onderzoek in de demografische en economische geschiedenis van westelijk Nederland van de late middeleeuwen tot het begin van de negentiende eeuw. 3 dln. Wageningen, 1972.
HGMK Ledenbulletin 13, 1986