3221 A.l.z
Bij verzoekschrift neergelegd op 5 oktober 2010 tekende mw. M. ..... 1\1. ,hiema mw. MI genoemd) hoger beroep aan tegen het vonnis gewezen op tegenspraak door de rechtbank van koophandel te Veurne op 19 mei 2010 in de zaak gekend onder A.R. nr. Al09/0005 tussen haarzelf als eiseres en H; NV (hiema H _ genoemd) als verweerster. De partijen werden gehoord in openbare terechtzitting van 9 januari 2013 en de neergelegde conclusies en stukken werden ingezien. Artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken werd in acht genomen Antecedenten
Feitelijke voorgaanden Op 30 december 2003 kwam tussen H;. (met ondernemingsnummer en mw. M een handelsagentuurovereenkomst tot stand, die een aanvang nam op 15 januari 2004 en dit voor onbepaalde duur. Wat de commissielonen betrof voorzag de overeenkomst in de volgende regeling: - voor nieuwbouw projectwoningen en appartementen: 3 % op het aannemingscontract met H~ , te betalen na de uitvoering van de grondwerken en na betaling van het voorschot. Indien de bestaande woning dient als betaling voor de nieuwbouw is de commissie echter pas opeisbaar na het verlijden van de akte verkoop van de bestaande woning - voor immobiliën, inschrijven van een opdracht tot tekoopstelling welke naderhand verkocht wordt: 15 % van het commissieloon, opeisbaar na ontvangst betaling - voor immobiliën, aanbrengen van een koper: 15 % van het commissieloon, opeisbaar na ontvangst van de betaling; - voor immobiliën, inschrijven van een opdracht tot tekoopstelling van een onroerend goed: € 75; - voor het aanbrengen van een hypotheeklening: 15 % van het ontvangen commissieloon. De overeenkomst voorzag verder dat de eerste zes maanden er een forfait van € 2.500 per maand mocht gefactureerd worden ten voorlopige titel bij wijze van voorschot en in afwachting van een definitieve afrekening met de te verwerven commissies .
• rrest in c\e Zij.k2010/AR/2643 - p.gin. 2/22
~222 A7.z
Verder voorzag de overeenkomst dat een geschreven commissiestaat na afloop van iedere maand zal verstrekt worden met vermelding van de gegevens waarop de berekening berust (kaft 1, st. 1 dossier mw. Martens). Op 21 oktober 2004 maakt H; een kaart over aan mw. M met de regioverdeling voor Oost-Vlaanderen en een lijst van de gemeenten die binnen haar werkgebied vallen (kaft 1, stuk 2-4 dossier mw. MOp 13 april 2005 ondertekenen partijen een aanvulling op voormelde overeenkomst waarbij wordt overeengekomen dat vanaf april 2005 er voor zes maanden een forfait van € 3.750 per maand excl. BTW gefactureerd mag worden ten voorlopige titel bij wijze van voorschot en in afwachting van een definitieve afrekening met de te verwerven commissies. De overeenkomst bevat tevens een afrekening van de dossiers waaruit blijkt dat de commissie waarop mw. M recht had € 29.248 bedroeg, terwijl er reeds € 34.500 was gefactureerd en waarbij wordt bepaald dat het verschil van € 5.252 de vergoeding is voor het ). opsporen van gronden (kaft 1, st. 5 dossier mw. M Op 12 januari 2006 ondertekenen partijen opnieuw een aanvulling op de handelsagentuurovereenkomst waarbij wordt bepaald dat vanaf januari 2006 er voor 12 maanden een forfait van € 3.750 per maand excl. BTW mag gefactureerd worden ten voorlopige titel en bij wijze van voorschot, waarbij er na zes maanden een definitieve afrekening zou gemaakt worden (kaft 1, st. 6 dossier mw. M mee dat in het kader van Bij brief van 15 juni 2006 deelt H een interne herstructurering de afdeling aannemingen en promotie met ingang van 1 juli 2006 zal overgedragen worden aan een nieuwe vennootschap, die eveneens de naam H (met ondernemingsnummer 0878.202.861) draagt. Er wordt meegedeeld dat de samenwerking vanaf 1 juli 2006 dan ook wordt voortgezet door deze nieuwe vennootschap (kaft 1, st. 7 ). dossier mw. M. Op 31 januari, 29 februari, 1 april, 1 mei, 1 juni 2008 stelt mw. M voorschotfacturen op telkens voor een bedrag van € 3.750 excl. BTW. Bij mail van 22 mei 2008 deelt mw. !\tI nogmaals haar voorschotfactuur van april 2008 mee vermits deze nog niet werd betaald, waarop de medewerkster van I-' mtwoordt dat zij er niks kan aan doen vermits de factuur bij een zekere W ligt (st. 15dossiermw.M ). ."est in ,Ie Zil.k 2010/AR/2643 - pagina 3/22
6223 A,7.z
Bij mail van 3 juni 2008 deelt H: mee dat dhr. Vi _ en dhr. H vanaf dat ogenblik de gronden die men inschrijft in de regio van Gent ook als adviseur verkopen. De inkoop van gronden in Oost-Vlaanderen blijft ook hun taak (kaft 1, stuk 16 dossier mw. M .). Bij mail van 4 juni 2008 deelt een medewerkster van H mee dat zij na bespreking de voorschotfacturen moet terugsturen vermits er reeds € 11.250 aan voorschotten werd gefactureerd terwijl mw. M nog maar prestaties heeft geleverd voor een bedrag van € 6.640 aan commissies. Zij stelt dat het beter is te stoppen met te factureren vermits er anders teveel zal moeten ). worden gecrediteerd (st.5 dossier H: Bij aangetekende brief van 9 juli 2008 deelt de raadsmàn van mw. M mee dat zijn cliënte wegens niet-betaling van haar facturen de overeenkomst van de handelsagentuur als verbroken beschouwt. Hij verzoekt H. om over te gaan tot betaling van een bedrag van € 13.612,50 uit hoofde van onbetaalde voorschotfacturen voor april, mei en juni 2008 en een bedrag van € 27.225 uit hoofde van zes maanden verbrekingsvergoeding. Hij deelt mee dat zijn cliënte nog een gedetailleerde afrekening zal opmaken en ook aanspraak maakt op een passende vergoeding voor aanbreng van cliënteel (st. 6 dossier H . Bij brief van 15 juli 2008 deelt H. mee dat zij niet akkoord op de hoogte werd gaat met de brief en stelt zij dat mw. M. gebracht van de reden waarom de voorschotfacturen werden teruggestuurd. Zij verzoekt om een afspraak teneinde een minnelijke schikking te bekomen (st. 7 dossier H. ). Bij brief van 28 juli 2008 verzoekt de raadsman van mw. M hem mee te delen waarom de facturen niet werden betaald, waarop bij mail van 13 augustus 2008 H: de mail van 4 juni 2008 ter kennis brengt van de raadsman (kaft 1, st. 9 dossier H~
I.
Op 1 september 2008 deelt de raadsman van mw. M nee dat zijn cliënte de mail van 4 juni 2008 nooit heeft ontvangen. Hij deelt de afrekening van de commissies mee waaruit blijkt dat zijn cliënte aanspraak maakt op een bedrag van € 82.851,40. Verder deelt hij mee dat zijn cliënte nog recht heeft op een opzegvergoeding en een uittredingsvergoeding. Hij nodigt H lerder uit op een gesprek op 12 september 2008 op zijn '). Bij brief van 9 september 2008 kantoor (st. 10 dossier H~ betwist H. de inhoud en deelt zij mee dat zij op de afspraak zal aanwezig zijn (st. 11 dossier K arrest in c\e zaak 2010/AR/2643 - pagina 4/22
6224 A.7.z
Op 17 november 2008 deelt de raadsman van mw. M. de afrekening mee aan H. I waaruit blijkt dat zij aanspraak maakt op een bedrag van € 316.646,50 uit hoofde van achterstallige commiSSies, opzegvergoeding, bijzondere vergoeding en uitlredingsvergoeding (kaft I, stuk 26 dossier mw. Mi
Bij brief van 18 november 2008 deelt I-f aan de raadsman van mw. M mee dat zij sedert 12 september 2008 niets meer heeft vernomen en eraan houdt te bevestigen dat zij van oordeel is dat mw. M geen recht heeft op een opzeggingsvergoeding vermits zij zelfs sinds maart 2008 geen uitvoering meer heeft gegeven aan de handelsagentuurovereenkomst en de sleutels heeft terugbezorgd zonder enig begeleidend schrijven en dit zonder inachtneming van een opzeggingstermijn. Zij meent dan ook dat zij gerechtigd is op een opzeggingsvergoeding van € 18.150. Zij is van oordeel evenmin recht heeft op dat in die omstandigheden mw. M een uitlredingsvergoeding, terwijl zij nog recht heeft op een teruggave van € 5.578,09 voor te veel betaalde commissies (st. 12 dossier H ). Vermits geen regeling kan gevonden worden laat mw. M: bij exploot betekend op 24 december 2008 overgaan tot dagvaarding van H. . voor de rechtbank van koophandel te Veurne. Procedurele voorgaanden Mw. M. ; vordert voor de eerste rechter dat H. zou veroordeeld worden om haar een bedrag te betalen van € 316.646,50 meer de gerechtelijke rente aan de wettelijke rentevoet en de kosten, dit alles bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande alle verhaal en zonder borgstelling en met uitsluiting van het vermogen tot kantonnement. Voormeld bedrag bestaat uit € 84.719,71 aan onbetaalde commissies, € 39.987,38 als opzeggingsvergoeding, € 143.954,56 als bijzondere vergoeding en € 47.984,85 als uittredingsvergoeding.
H. vordert bij tegeneis dat mw. M zou veroordeeld worden om haar een opzeggingsvergoeding te betalen gelijk aan vijf maanden voorlopig begroot op € 12.958,46 provisioneel en om haar te veroordelen de onverschuldigd uitbetaalde commissies terug te betalen voor een bedrag van € 5.578,09 te vermeerderen met de verschuldigde verwijl rente en de gerechtelijke rente vanaf de datum van het verschuldigd zijn tot de datum van algehele betaling. Zij vordert verder het vonnis .trest in c\e "'ok 2010/AR/2643 - p.gin. 5/22
3225 A.7.z
uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, spijts elk rechtsmiddel en met uitsluiting van de mogelijkheid tot borgstelling en kantonnement. Mw. M. zet uiteen dat H: heeft nagelaten om een opgave te verstrekken van de door haar verschuldigde commissies derwijze dat zij niet kon overgaan tot verificatie. Zij vervolgt dat zij dan maar zelf een afrekening heeft opgesteld aan de hand van de diverse projecten die zij heeft aangebracht en dat hieruit blijkt dat zij nog recht heeft op een saldo van € 84.719,71. Zij vervolgt dat de overeenkomst door haar werd beëindigd op grond van ernstige tekortkomingen, zodat zij recht heeft op een opzeggingsvergoeding. Deze opzeggingsvergoeding begroot zij op vijf maanden zodat zij een bedrag vordert van € 39.987,38. Verder is zij van oordeel dat zij recht heeft op een bijzondere vergoeding conform artikel 18 § 4, 3de lid van de wet op de handelsagentuurovereenkomst (hierna aangeduid met WHA) die zij begroot op 18 maanden gemiddelde commissie, zodat een bedrag van € 143.954,56 verschuldigd is. Tot slot maakt zij aanspraak op een uittredingsvergoeding die zij begroot op zes maanden commissie, hetzij € 47.984,85. H; ! is in eerste instantie van oordeel dat de vordering niet ontvankelijk is vermits mw. M. geen inschrijving heeft voor deze activiteit in de kruispuntbank van ondernemingen. Na nazicht van alle projecten op grond waarvan mw. M meent gerechtigd te zijn op een commissieloon is H. van oordeel dat geen enkel project in aanmerking komt voor vergoeding. leen enkele reden had Verder is zij van oordeel dat mw. M om de overeenkomst te beëindigen wegens niet-betaling van de facturen vooreerst omdat zij nimmer een ingebrekestelling heeft gestuurd terwijl er voor het kalenderjaar 2008 geen contractuele bepaling was die haar verplichtte om voorschotten uit te betalen. Zij is dan ook van oordeel dat mw. M; de overeenkomst onterecht heeft beëindigd zonder inachtneming van een opzeggingstermijn, zodat zij hiervoor een vergoeding vordert. Verder stelt zij dat er evenmin voldaan is aan de voorwaarden om een bijzondere vergoeding te krijgen op grond van artikel 18 § 4 WHA terwijl er evenmin een uittredingsvergoeding dient uitbetaald te worden. Zij vordert tevens de terugbetaling van teveel betaalde commissielonen. De eerste rechter oordeelt dat de activiteit van mw. M wel degelijk valt onder de inschrijvingen die zij heeft genomen in de kruispuntbank van ondernemingen, zodat haar vordering ontvankelijk is. Verder stelt de eerste rechter dat het recht op commissieloon ontstaat vanaf het afsluiten van de a"est in
6226 A.7.z
handelsoperatie met derden, hetgeen impliceert dat de commissie pas verschuldigd is op het ogenblik dat de aannemingsovereenkomst wordt gesloten met de klant of de opdracht tot tekoopstelling definitief wordt gegeven. Hij stelt vast wordt dat uit het stukkendossier dat door mw. lIi' voorgelegd niet blijkt dat er sprake is van afgesloten overeenkomsten die recht geven op uitbetaling van een commissieloon. Hij is dan ook van oordeel dat de vordering tot het bekomen van achterstallige commissielonen dient afgewezen te worden als ongegrond. De eerste rechter oordeelt verder dat mw. M; op onterechte wijze de overeenkomst heeft verbroken wegens niet-betaling van haar voorschotfacturen op grond van de overweging dat de niet-betaling haar reeds meer dan zeven dagen gekend was, terwijl het Hyboma evenmin kwalijk kan worden genomen dat zij de voorschotfacturen niet uitbetaalde bij gebrek aan tegenprestatie. Hij stelt verder vast dat mw. M; zich niet kan beroepen op artikel 18 § 4 WHA terwijl er verder evenmin sprake kan zijn van een uittredingsvergoeding. een bedrag van € Hij stelt vervolgens vast dat mw. M 5.578,09 teveel heeft ontvangen zodat zij dit dient terug te betalen terwijl zij verder een opzeggingsvergoeding verschuldigd is van € 12.958,46. De eerste rechter wijst de vorderingen van mw. M; dan ook af als ongegrond en verklaart de tegeneisen van H. gegrond. Mw. M wordt veroordeeld om een bedrag van € 5.578,09 uit hoofde van onverschuldigd ontvangen betalingen te betalen, meer de rente aan de wettelijke intrestvoet vanaf de uitspraak tot de dag van volledige betaling en een bedrag van € 12.958,56 meer de rente aan de wettelijke rentevoet vanaf de uitspraak van het vonnis tot de dag van volledige betaling. De uitvoerbaarheid bij voorraad wordt niet toegestaan. Mw. M kan zich niet volledig verzoenen met het vonnis en tekent beperkt hoger beroep aan. De vorderingen in hoger beroep
Mw. M; vordert in graad van hoger beroep dat haar beperkt hoger beroep ontvankelijk en gegrond zou worden verklaard, dienvolgens het bestreden vonnis teniet zou worden gedaan en opnieuw recht wijzend haar vordering ontvankelijk en gegrond te verklaren en H: te veroordelen om haar een bedrag te betalen van € 84.719,71 uit hoofde van onbetaalde commissies en € 39.987,38 uit hoofde van opzeggingsvergoeding. Ondergeschikt verzoekt zij een gerechtsdeskundige aan te stellen. atrest in 4e zaak 20101AR/2643 - pagina 7/22
3227 A7.z H~ _ vordert bij incidenteel hoger beroep dat het bestreden vonnis zou worden vernietigd waar het de vorderingen van mw. M ontvankelijk heeft verklaard en opnieuw wijzend de oorspronkelijke vorderingen af te wijzen als niet ontvankelijk.
Partijen verklaren verder dat zij akkoord zijn dat alle conclusies tot het debat behoren. Beoordeling
1. Voorafgaandeliik Partijen hebben hun middelen en argumenten, zoals uiteengezet in hun besluiten voor de eerste rechter, in graad van hoger beroep herhaald en verder uitgewerkt. Deze zullen, in de mate dat zij dienstig zijn voor de beoordeling van het geschil, hierna ontmoet worden. Volgens de uiteenzetting van H werd het vonnis betekend op 8 oktober 2010. Het hoger beroep dat werd ingesteld bij verzoekschrift neergelegd op 5 oktober 2010 is bijgevolg tijdig ingesteld en is ook regelmatig naar vorm. Middelen van onontvankelijkheid worden niet opgeworpen en het hof ziet geen redenen om dit ambtshalve te doen. Het hoger is ontvankelijk, ook het beroep ingesteld door mw. M incidenteel hoger beroep is ontvankelijk. 2. Incidenteel beroep: de ontvankelijkheid van de oorspronkelijke vordering de inschrijving in de Kruispuntbank van ondernemingen H : is van oordeel dat de vordering van mw. M niet ontvankelijk is vermits zij niet is ingeschreven in de kruispuntbank van ondernemingen voor de activiteit waarop haar vordering rust en dit conform art. 14, 11. van de wet op de kruispuntbank van ondernemingen dat stelt "indien de handelsof ambachtsonderneming wel in deze hoedanigheid is ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, maar haar vordering gebaseerd is op een activiteit waarvoor de onderneming op de datum van de inleiding van de vordering niet is ingeschreven of die niet valt onder het maatschappelijk doel waarvoor de onderneming op deze datum is ingeschreven, is de vordering van die onderneming eveneens onontvankelijk. De onontvankelijkheid is evenwel gedekt, indien de onontvankelijkheid niet voor elke andere exceptie of verweermiddel wordt ingeroepen."
arrest in <Je zaak 2010/AR/2643 - pagina 8/ 22
3228 A.7.z
H. heeft deze exceptie conform de wettelijke bepaling in haar conclusies genomen voor de eerste rechter voor elk ander verweermiddel opgeworpen. Als bewijs van haar bewering legt H; een uittreksel uit de kruispuntbank van ondernemingen voor dat dateert van 24 wat de BTW december 2008 waaruit blijkt dat mw. M activiteiten betreft is ingeschreven voor detailhandel in computer, randapparatuur en software in gespecialiseerde winkels (code 47410) en beroepsopleiding (code 85592). Dit uittreksel is echter niet volledig vermits het niet de gegevens bevat van de vestigingseenheid. Het is onder deze rubriek dat de activiteiten staan vermeld waarvoor de vestigingseenheid een inschrijving heeft genomen. Nu dit deel van de gegevens van de kruispuntbank niet wordt voorgelegd, kan uit dit stuk niet worden afgeleid dat mw. M. geen inschrijving had voor de activiteit waarop haar vordering is gebaseerd op het ogenblik van het instellen van de vordering. H stelt verder dat uit de conclusies van mw. MI blijkt dat zij heeft erkend dat zij pas lopende de procedure een inschrijving heeft genomen voor de activiteit "handelsbemiddeling in goederen". Het hof stelt vast dat mw. Mi in haar eerste conclusies neergelegd op 14 september 2009 voor de eerste rechter gewag maakt van het feit dat zij o.a. een inschrijving heeft in het KBO voor de activiteit "het verlenen van adviezen en hulp aan het bedrijfsleven en de overheid op het gebied van planning, organisatie, efficiëntie en toezicht, het verschaffen van informatie aan de bedrijfsleiding, enz." (code 7022001). Zij legt hiertoe een van het ondernemingsloket Attentia mail van mw. V voor (genummerd kaft I, st. 30) waarin deze persoon stelt dat er geen speciale code is voor handelsagenturen. In haar conclusies neergelegd op 10 november 2009 herhaalt zij dat zij is ingeschreven voor de voormelde activiteit met verwijzing naar haar stuk kaft I, stuk 30. Verder verwijst zij naar de mail van dhr. M. _ lamens de helpdesk KBO-BCE, die door H. in de debatten wordt gebracht. In deze mail stelt dhr. M . "de code 7022001 past niet zo goed bij de omschrijving van uw activiteit. Ze heeft eerder te maken met het verlenen van advies. Voor de omschreven activiteit stellen wij de volgende codes voor 46180 - handelsbemiddeling gespecialiseerd in andere goederen of 68311 (aanbevolen voor immobiliënagenten) bemiddeling bij aankoop, verkoop en verhuur van onroerend goed voor een vast 'mest in cle zaak2010/AR/2643 - pagina 9/22
A.7.z
bedrag of op contractbasis. Hij vervolgt "aangezien eiseres geen makelaar in onroerend goed is, opteert zij voor de code 46180, deze sluit het best aan bij haar activiteit. Haar inschrijving kan pendente lite gewijzigd worden. Overigens kan een handelaar verschillende activiteiten uitoefenen en dus verschillende inschrijvingen hebben en nieuwe inschrijvingen nemen". In haar syntheseconclusies genomen na toepassing van art. 748 Ger.w. stelt zij dat zij een inschrijving heeft voor handelsbemiddeling in goederen, algemeen assortiment (nr. 4619001) en handelsbemiddeling gespecialiseerd in andere goederen (nr. 46180). Zij verwijst hiervoor opnieuw naar haar uittreksel dat zij neerlegt onder Kaft I, st. 30. Dit stuk is blijkbaar niet langer een mail van het bureau Attentia, doch is een afdruk van de inschrijving in de kruispuntbank van ondernemingen van 2 december 2009. Dit stuk draagt overigens ook een stempel met de naam van het ondernemingsloket Eunomia met als datum '02 dec. 2009' en is derhalve van een andere datum dan het stuk dat werd gevoegd bij de conclusies neergelegd op 14 september 2009. Op dit stuk staan deze voormelde activiteiten als laatste twee in de rij van activiteiten, voorafgegaan door de inschrijvingen "overige zakelijke dienstverlening, diverse administratieve activiteiten ten behoeven van kantoren, industriële vormgeving, het verlenen van adviezen en hulp aan het bedrijfsleven en de overheid op het gebied van planning, organisatie, efficiëntie en toezicht, het verschaffen van informatie aan de bedrijfsleiding, enz:, verlenen van advies en praktische hulp aan de bedrijven ivm public relations en communicatie, overige diensverlenende activiteiten op het gebied van informatie, n.e.g., groothandel in kantoor en school benodigdheden". Verder vervolgt zij in deze syntheseconclusies dat wat de laatste twee inschrijvingen betreft (m.n. codes 4619001 en 46180): " eiseres heeft de laatste twee inschrijvingen bijkomend laten registreren" . Hieruit blijkt dan ook ontegensprekelijk dat de datum die vermeld staat naast deze inschrijving onmogelijk de reële datum van de inschrijving kan zijn, vermits alle inschrijvingen gedateerd staan op 01/01/2008. Deze datum is de datum waarop de gewijzigde Nacebel codes van toepassing zijn geworden, zodat uit deze datum niets kan afgeleid worden met betrekking tot de reële datum van inschrijving.
arrest in qe Llak 2010/AR/2643 - pagina 10/ 22
A.l.z
Integendeel door in conclusies te stellen dat zij haar inschrijving lopende het geding kan wijzigen en zij een keuze maakt voor de inschrijving onder nr. 46180 (en later ook 4619001) en door te stellen dat zij deze inschrijvingen bijkomend heeft genomen, blijkt dat mw. M. impliciet doch zeker erkent dat zij op datum van de dagvaarding geen inschrijving had onder de voormelde codes 4619001 en 46180. Vermits haar andere inschrijvingen niet in aanmerking komen voor de activiteit van handelsagent, . op het ogenblik van de dient vastgesteld dat mw. M dagvaarding geen inschrijving had, zodat haar vordering niet ontvankelijk diende verklaard te worden. Het incidenteel beroep komt dan ook gegrond voor. 3. De grond van de zaak - oorspronkelijke tegeneisen 3.1. De beëindiging van de overeenkomst Mw. M; houdt voor dat zij de overeenkomst heeft beëindigd op grond van art. 19, 1ste lid WHA dat stelt dat "elke partij, onverminderd alle schadeloosstellingen, de overeenkomst zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn kan beëindigen, wanneer uitzonderlijke omstandigheden elke professionele samenwerking tussen de principaal en de handelsagent definitief onmogelijk maken of wanneer de andere partij ernstig tekort komt in haar verplichtingen.". Mw. M houdt voor dat zij de overeenkomst terecht kon beëindigen op grond van de volgende tekortkomingen: - het niet mededelen van de verschuldigde commissies aan de agent; - het haar ontzeggen van enige verificatiemogelijkheid; - het schenden van de exclusiviteit van het territorium; - het niet of laattijdig vergoeden; - inbreuken op het loyauteitsprincipe. In eerste instantie merkt het hof op dat art. 19,3de lid WHA stelt dat "alleen de uitzonderlijke omstandigheden of de ernstige is gegeven bij tekortkomingen waarvan kennis gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief, verzonden binnen zeven werkdagen na de beëindiging, kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van de beëindiging zonder opzegging of voor het verstrijken van de termijn."
""est in qe zq qk2010/AR/2643 - pqginq 11/ 22
®231 A7.z
In haar brief van 9 juli 2008 deelt mw. M: via haar raadsman mee dat zij de overeenkomst als verbroken aanziet wegens niet betaling van haar facturen. Enige andere redenen wordt niet opgegeven, terwijl zij evenmin binnen de zeven dagen enige andere redenen heeft te kennen gegeven. Er kan derhalve uitsluitend worden nagegaan of de niet betaling van de facturen als een emstige tekortkoming kan beschouwd de worden in de zin van art 19,3 lid WHA. De andere redenen voor het eerst aangehaald na het verstrijken van voormelde termijn van art. 19 kunnen niet in aanmerking genomen worden. Het hof stelt vast dat uit de voorgelegde stukken blijkt dat mw. M in het jaar 2008 elke maand een voorschotfactuur stuurde naar H voor een bedrag van € 3.750. De facturen voor de maanden januari, februari, maart die respectievelijk werden opgesteld op 31 januari, 29 februari en 1 betaald. Verder stelde mw. april 2008 werden door H M. op 1 mei 2008, 1 juni 2008 en 1 juli 2008 nog drie facturen op voor een bedrag van € 3.750. Bij mail van 22 mei 2008 stuurde mw. M: nogmaals haar factuur van 1 mei 2008 door, aangezien deze nog niet was betaald. Hierop antwoordde de medewerkster aan wie de mail verstuurd was dat zij niets meer kon doen vermits de factuur bij W· . (zijnde Wi V gedelegeerd bestuurder) lag. Hyboma stelt dat zij alsdan per mail van 4 juni 2008 mw. Martens heeft verwittigd dat zij de facturen terugstuurde vermits er al voor € 11.250 aan voorschotten werden gefactureerd, terwijl er nog maar voor € 6.640 aan commissies werd gerealiseerd. Mw. M .telt dat zij deze mail niet heeft ontvangen. per brief van haar raadsman van 9 juli Alsdan heeft mw. Mi 2008 de overeenkomst beëindigd. Vooreerst stelt het hof vast dat mw. M ,edert 22 mei 2008, datum waarop zij haar factuur van 1 mei 2008 nogmaals heeft doorgestuurd, geen enkele briefwisseling meer omtrent haar voorschotfacturen heeft gevoerd. Dit is merkwaardig vermits zij via de medewerkster van H: was verwittigd dat de factuur nader werd bekeken door de gedelegeerd bestuurder, zodat het deze persoon om normaal zou voorkomen dat mw. M nadere uitleg zou hebben gevraagd.
arrest in ,je zaak 20iO/AR/2643 - pagin'l 12/ 22
3232 A.7,z
H ' nimmer in Verder stelt het hof vast dat mw. M gebreke heeft gesteld om tegen een bepaalde datum over te gaan tot uitbetaling van de facturen. Tot slot stelt het Hof vast dat uit geen enkel element blijkt dat H I zich voor het jaar 2008 onvoorwaardelijk had verbonden om de voorschotfacturen uit te betalen indien hiertegenover geen stelt in dit verband dat op afdoende prestaties stonden. H~ het ogenblik van de verbreking door mw. M dj slechts recht had op een commissieloon van € 6.640, waartegenover reeds betalingen stonden tot beloop van € 3 x 3.750, hetzij € 11.250. Het hof is van oordeel dat in die omstandigheden mw. M< zich niet op de niet betaling van de voorschotfacturen kan steunen om de beëindiging van de overeenkomst te bekomen op grond van art. 19 WHA. 3.2. De gevorderde opzegvergoeding Conform art. 18. § 3 WHA dient de partij die de overeenkomst beëindigt zonder één van de in artikel 19, eerste lid, vermelde redenen op te geven of zonder de in § 1, tweede lid, vastgestelde opzeggingstermijn in acht te nemen, de andere partij een opzeggingsvergoeding te betalen die gelijk is aan de vergoeding die gebruikelijk is en overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende deel van die termijn. Vermits mw. M de overeenkomst niet kon beëindigen op grond van art. 19 WHA en zij evenmin een opzegperiode in acht heeft genomen, heeft de eerste rechter haar veroordeeld om een opzegvergoeding te betalen conform art. 18 WHA. H: vraagt op dit punt de bevestiging van het bestreden vonnis. Art. 18 § 1 stelt dat indien de handelsagentuurovereenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten of voor bepaalde tijd met de mogelijkheid vroegtijdig op te zeggen, ieder der partijen dan het recht heeft om die te beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn, De opzeggingstermijn bedraagt één maand gedurende het eerste jaar van de overeenkomst. Na het eerste jaar wordt de opzeggingstermijn vermeerderd met een maand voor elk begonnen jaar zonder dat deze termijn zes maanden mag te boven gaan en onverminderd de bepalingen van het derde lid. De partijen mogen geen kortere opzeggingstermijnen overeenkomen. De handelsagentuurovereenkomst heeft een aanvang genomen op 15 januari 2004 en werd beëindigd op 9 juli 2008, hetzij attest in cle zaak 2010/AR/2643 - pagina 13/ 22
3233 A.7.z
lopende het vijfde jaar. Conform art. 18 is zij dan ook gehouden om een opzegvergoeding van 5 maanden te betalen. De eerste rechter heeft hiervoor een bedrag toegekend van € 31.100,32/12 x 5 = € 12.958,46. Het hof stelt vast dat mw. M deze berekening niet betwist, terwijl zij aan de hand van de voorgelegde gegevens correct voorkomt. 3.3. De terugbetaling van de onverschuldigde commissies 3.3.1. De uitbetaalde voorschotten en niet betwist commissielonen H , J is van oordeel dat, na afrekening van de door haar uitbetaalde. voorschotten t.b.v. € 11.250 en de commissies waarop mw. M : aanspraak kan maken, zijnde € 6.640 uit . zij gerechtigd is op hoofde van het dossier V een teruggave van € 4.609,99 te verhogen met de BTW, hetzij in totaal € 5.578,09. Zij vordert op dit punt dan ook de bevestiging van het bestreden vonnis. Mw. M stelt dat deze vordering onterecht is vermits zij aanspraak kan maken op commissielonen die het uitbetaalde voorschot overschrijden. Rekening houdend met dit verweer, . uit dient het hof dan ook na te gaan in welke mate mw. M hoofde van andere projecten desgevallend nog aanspraak kan maken op commissielonen, waardoor het bedrag van € 11.250 excl. BTW wordt bereikt of overschreden. Het feit dat mw. M voor deze activiteit geen of nog geen inschrijving had, belet immers niet dat dit verweer dient ontmoet te worden. 3.3.2. De betwiste commissielonen 3.3.2.1. Het dossier A
- Vi
Mw. M legt met betrekking tot dit dossier drie bewijsstukken voor, m.n. een getekende onderhandse overeenkomst van 26 mei 2008, een getekende aanvraag tot voorstudie nieuwbouw en een getekende koopverbintenis van bouwgrond. Vooreerst dient vastgesteld dat de getekende aanvraag tot voorstudie nieuwbouw en een getekende koopverbintenis grond niet staan vermeld onder de activiteiten die recht geven op een was volgens de overeenkomst slechts commissieloon. H. gehouden om een commissieloon te betalen in de mate dat er
een aannemingsovereenkomst of overeenkomst tot verkoop m.b.t. een nieuwbouw tot stand kwam. Verder stelt het hof vast dat in de overeenkomst van 26 mei 2008 de klanten er zich uitsluitend toe verbinden om in de toekomst een aannemingsovereenkomst te sluiten voor de bouw van een woning op de bouwgrond, terwijl in de overeenkomst voorstudie stond vermeld dat er een budget werd afgesproken dat begroot werd op € 190.000. Het hof stelt vast dat hieruit blijkt dat mw. M; nog geen order met betrekking tot een overeenkomst tot aanneming of een overeenkomst tot verkoop van een onroerend goed heeft voorgelegd aan H ter ondertekening. In elk geval blijkt uit geen enkel element dat de overeenkomst houdende belofte tot het sluiten van een overeenkomst in combinatie met de richtprijs van € 190.000, tot een overeenkomst konden leiden. Zo blijkt uit geen enkel element welke werken precies voorzien waren in het budget van € 190.000 (BTW en architect inbegrepen). Tot slot blijkt uit de door H voorgelegde stukken dat dergelijke overeenkomst nimmer tot stand kon komen vermits partijen geen overeenstemming konden vinden nopens de prijs op grond van het feit dat de aannemingsprijs voor de door de klanten gewenste werken de vooropgestelde budgetprijs van € 190.000 gevoelig overschreed. Vermits er geen aannemingscontract werd aangebracht, staat geen aanspraak kan maken op vast dat mw. M commissieloon. 3.3.2.2. -"-V_ _ _ __ Mw. M legt in het dossier V een getekende overeenkomst tot voorstudie neer en een "volledig dossier groep". klaargemaakt voor Terra 2 van de H~ Vooreerst dient opgemerkt dat een voorstudie geen recht doet ontstaan op commissieloon. Verder stelt het hof vast dat de . niet verkoopsverbintenis tussen Terra 2 en dhr. V; is ondertekend, zodat zij niet kan gelden als een order dat door de principaal kan aanvaard worden. Uit geen enkel ander element blijkt dat mw. M, heeft bemiddeld waardoor een overeenkomst tot stand is gekomen, terwijl H. stelt dat dit nimmer het geval is geweest vermits het door de klant gewenste project onmogelijk binnen het door .reest in cle Zlilk 2010/AR/2643 -
pilginil15122
6235 A,7.z
hem voorziene budget (zoals opgenomen in de overeenkomst tot voorstudie) kon gerealiseerd worden. In dit verband wijst H~ erop dat dit komt door een te lage inschatting door mw. M In elk geval stelt het hof vast dat uit geen enkel element blijkt dat mw. Mi een order heeft aangebracht dat kon leiden tot het tot stand komen van een aannemingsovereenkomst zodat zij geen recht heeft op een commissieloon. 3.3.2.3. VI Mw. Mi ' stelt dat zij dit dossier, bestaande in de opdracht tot verkoop van een woning, heeft aangebracht zodat zij gerechtigd is op commissieloon. Het hof stelt vast dat mw. Mi geen enkele bewijsstuk voor haar bewering naar voor brengt, terwijl H' - haar recht op commissieloon betwist. Dit onderdeel van haar vordering is derhalve ongegrond. 3.3.2.4. Dossier A
vast forfait
Mw. Mi maakt aanspraak op een forfait voor het inschrijven van een opdracht tot tekoopstelling van een onroerend goed. H: betwist dat zij dit bedrag verschuldigd is, terwijl mw. M geen enkel stuk voorlegt waaruit blijkt dat zij gerechtigd is op dergelijk bedrag. 3.3.2.5. Dossier A
: commissie
Mw. M is van oordeel dat zij gerechtigd is op een commissie van € 1.500 en verwijst hiervoor naar een mail van Mi l Het hof is van oordeel dat uit voormelde mail van dhr. L waarin uitsluitend staat dat er een schattingsverslag werd overhandigd aan dhr. P. . niet kan afgeleid worden dat er een opdracht tot verkoop van een woning werd gegeven, a fortiori kan hieruit niet worden afgeleid dat er een verkoop van de woning is gevolgd. De vordering is dan ook ongegrond. 3.3.2.6. Dossier: 0, mest in <Je zaak 2010/AR/2643 - pagina 16/22
3236 A7.z
Mw. M ; stelt dat in dit dossier een aankoopbelofte werd en mw. 0' .. doch dat ondertekend door dhr. DI door een inschattingsfout van de architect het dossier niet is kunnen doorgaan. Zij stelt dat zij gerechtigd is op een commissie van € 9.816,54. Het hof stelt vast dat onder punt 8 van haar conclusies mw. Mi op basis van dezelfde stukken nogmaals een vergoeding vordert van € 4.822, zodat dit onderdeel hier eveneens behandeld wordt. weliswaar een Het hof stelt vast dat mw. M, aannemingsovereenkomst voorlegt, doch deze overeenkomst werd niet op correcte wijze ondertekend door de partijen. Zo vertonen niet alle pagina's parafen van de klanten, terwijl hun handtekeningen onderaan eveneens ontbreken. Dergelijk stuk kan niet gelden als een order dat door H, aanvaard moest worden. Verder wordt evenmin betwist dat het project nimmer is doorgegaan. Het hof is dan ook van oordeel dat mw. Mi commissieloon niet bewijst.
haar recht op
3.3.2.7. Dossier "C .. Mw. M maakt aanspraak op een commissie van € 49.757,79 voor de verkoop van appartementen door H op te trekken. J
Mw. Mi ; houdt voor dat zij dit project heeft aangebracht en dat zij hiervoor kopers diende te zoeken in samenwerking met makelaar 0 Het hof stelt vast dat mw. M, buiten een aantal schetsen van het project en een rendabiliteitsberekening van het project, geen enkel stuk voorlegt waaruit blijkt dat zij het project heeft aangebracht. Verder toont zij evenmin aan dat zij enig appartement via haar bemiddeling zou hebben verkocht, zodat zij haar recht op commissie niet bewijst.
3.3.2.8. Dossier B
- DI
Mw. M maakt aanspraak op een commissie van € 4.092,41 berekend op de bUdgetprijs voor een op te trekken woning. Zij legt hiertoe de volgende relevante overeenkomsten voor: een aankoopverbintenis van een stuk grond,· een verbintenis houdende belofte tot het sluiten van een arrest in cle zaak 20101AR/2643 - pagina 17! 22
8237 A.7.z
aannemingsovereenkomst, een aanvraag voorstudie en een overeenkomst met de architect van 16 februari 2006. Het hof stelt vast dat uit geen enkel element blijkt dat mw. Mi ooit een order met betrekking tot een overeenkomst tot aanneming of een overeenkomst verkoop van een onroerend goed heeft voorgelegd aan H: ter ondertekening, zodat op grond van die vaststelling alleen al haar vordering niet kan worden toegekend. Bovendien ontkent H~ dat er met deze personen later een overeenkomst tot stand is gekomen vermits in dit dossier eveneens sprake was van onderbudgettering door mw. ME zodat er geen overeenstemming kon worden bereikt over de prijs. 3.3.2.9. Dossier D
- verkoop woning
Mw. Mi stelt dat zij recht heeft op een forfait en een commissie op de verkoop van de woning. een ondertekende Het hof stelt vast dat mw. M overeenkomst voorlegt tot tekoopstelling van de woning, die werd ondertekend door de eigenaars, het echtpaar D, ! werd , Verder blijkt dat de woning effectief door H verkocht waardoor zij principieel gerechtigd was op een makelaarsloon van € 9.295 excl. BTW. H: stelt dat in deze zaak geen makelaarsloon kon gefactureerd worden vermits mw. 111: dhr. D r niet had ingelicht dat hiervoor een makelaarsloon zou worden aangerekend en vermits de verkoop kaderde in een volledige regeling waarbij het echtpaar D de woning van een andere klant B wu kopen. Vermits deze aankoop naderhand niet kon doorgaan, was dhr. [j, niet tevreden. Het hof steit vast dat conform de handelsagentuurovereenkomst de handelsagent de orders diende te overhandigen aan H waarna deze dit order kon aanvaarden. Het hof stelt vast dat H; niet betwist dat zij de woning heeft verkocht zodat hieruit blijkt dat zij dit order heeft aanvaard, waardoor mw. M in principe gerechtigd was op een commissieloon. Indien H' leweert dat er naderhand door een fout van mw. M problemen zijn gerezen naar aanleiding van de facturatie van het makelaarsloon, hoort het haar toe dit te bewijzen. ,,,est in cle zaak 2010/AR/2643 - p,gin, 18/22
A.h
H: . stelt dat deze problemen te wijten zijn aan het feit dat volgens de verkoopsopdracht het ereloon diende betaald te Vooreerst dient vastgesteld worden door de familie C i de stukken met betrekking tot deze verkoop niet dat H voorlegt. Zij beperkt er zich toe een aantal mails voor te leggen die alle dateren van woensdag 13 december 2006 en waarbij de laatste werd verstuurd aan mw. M; met verzoek de gegevens voor de facturatie over te maken. Uit de mails blijkt verder dat de verkoop van de woning zou doorgaan op maandag 18 december 2006. Het hof is van oordeel dat uit de voorgelegde mails niet kan worden afgeleid dat door de fout van mw. M; het makelaarsloon niet kon worden gefactureerd. Vooreerst stelt het hof vast dat uit geen enkel stuk blijkt dat mw. M na 13 december 2006 nog werd gecontacteerd teneinde enig gegeven te verstrekken. Verder blijkt uit de voorgelegde stukken dat H , het order heeft aanvaard, de woning heeft verkocht, in het bezit was van de verkoopopdracht, op de hoogte was van de datum van de verkoop van de woning en van de naam van de instrumenterende notaris, zodat zij normalerwijze zonder problemen de nodige stappen kon ondernemen om het commissieloon te factureren. Conform art. 13 WHA is de commissie uiterlijk opeisbaar wanneer de derde zijn deel van de overeenkomst heeft uitgevoerd of had moeten uitvoeren, indien de principaal zijn deel had uitgevoerd. Dit onderdeel van art. 13 WHA is van dwingend recht. Het staat vast dat de woning via toedoen van H~ werd verkocht, zodat Hyboma recht op makelaarsloon had. Indien H de nodige stappen had ondernomen om het makelaarsloon te factureren (in de mate dat ze dit overigens niet heeft gedaan), had de derde reeds het makelaarsloon dienen te betalen, zodat de commissie conform art. 13 opeisbaar is.
Mw. M: verkoop.
had dan ook recht op commissieloon voor deze
Uit de overeenkomst blijkt dat mw. M; recht had op een commissieloon van € 75 voor het inschrijven van een opdracht tot tekoopstelling van een onroerend goed en op een commissie van 15 % op het makelaarsloon bij het inschrijven van een opdracht tot tekoopstelling welke naderhand verkocht wordt.
q"est in ~e Zl<\k 2010/AR/2643 - p<\gina 19/22
6239 A7.z
Het hof is van oordeel dat in de mate dat een opdracht tot tekoopstelling succesvol wordt afgerond, mw. M, i aanspraak kan maken op 15 % van het makelaarsloon. Uit de bewoordingen van de handelsagentuurovereenkomst kan niet worden afgeleid dat zij in die omstandigheden recht heeft op een cumul van beide vergoedingen. Mw. M s heeft dan ook recht op een bedrag van 15 % van € 9.295, hetzij 1.394,25 te verhogen met de BTW of € 1.687,04. 3.3.2.10. Dossier Vi _ _ _ _ _ _ __ Mw. Mi maakt voor dit dossier aanspraak op een commissieloon van € 11.400. Als bewijs van haar vordering legt zij een overeenkomst tot voorstudie, een overeenkomst tot aankoopbelofte grond en een overeenkomst houdende de belofte om een aannemingsovereenkomst te sluiten voor. Het hof stelt vast dat uit geen enkel element blijkt dat mw. M, looit een order met betrekking tot een overeenkomst tot aanneming of een overeenkomst tot verkoop van een onroerend goed heeft voorgelegd aan H. ' ter ondertekening, zodat op grond van die vaststelling alleen al haar vordering niet kan worden toegekend. De opmerking van mw. M, dat er naderhand geen geen overeenkomst tot stand is gekomen omdat H~ marktconforme prijzen zou hanteren, komt niet bewezen voor, terwijl dit evenmin afbreuk doet aan het feit dat er door mw. M geen order aan H; werd bezorgd. 3.3.3. De aanstelling van een deskundige Mw. M . vordert de aanstelling van een deskundige met opdracht advies te verstrekken omtrent de afrekening van verschuldigde commissies aan de hand van de contracten, prijzen en de documenten van de dossiers aangetroffen H: en haarzelf.
als de de bij
Het hof is van oordeel dat op de vraag tot aanstelling van een deskundige niet dient ingegaan te worden. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat mw. M. aan de hand van de door haar voorgelegde stukken het bewijs niet levert dat zij recht heeft op commissielonen in de door haar aangehaalde dossiers. Nu mw. M geen elementen voorlegt aan de hand waarvan blijkt dat zij enig recht kan uitoefenen op commissielonen, komt de ."est in 4e Z4.k 2010/AR/2643 - p.gin. 20/22
6240 A,7,z
aanstelling van een deskundige om de afrekening op te stellen nutteloos voor. Het verzoek tot aanstelling van een deskundige dient te worden afgewezen als ongegrond, 3.3.4. De afrekening H. heeft een bedrag van € 11.250 exci. BTW betaald aan voorschotten, terwijl mw. IV recht had op commissies tot beloop van € 6.640 + € 1.394,25 excl. BTW, zodat zij nog gerechtigd is op een teruggave van 3.215,75 excl. BTW of 3.891,05 incl. BTW. Het hof stelt vast dat partijen geen betwisting voeren omtrent de door de eerste rechter toegekende rente. 3.4. De gerechtskosten De eerste rechter heeft op correcte wijze geoordeeld omtrent de gerechtskosten. Rekening houdend met het feit dat het incidenteel beroep gegrond voorkomt en het hoger beroep slechts heel gedeeltelijk gegrond voorkomt, dient mw, M veroordeeld te worden tot 4/5 van de kosten in hoger beroep en H. I tot 1/5 van de kosten in hoger beroep, OM DIE REDENEN, HET HOF,
Recht doende op tegenspraak, Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond. Verklaart het incidenteel beroep ontvankelijk en gegrond. Dienvolgens vernietigt rechtsprekend Verklaart de ontvankelijk.
het bestreden
hoofdeisen
van
mw.
vonnis M ..
en
Mi
opnieuw
niet
W ontvankelijk en gegrond, Verklaart de tegeneis van H: dienvolgens veroordeelt mw. M M om aan H: NV een bedrag te betalen van € 3.891,05 uit hoofde van teveel betaalde voorschotten meer de gerechtelijke rente aan de o"est in 4e "'lak 2010/AR/2643 - pogino 21/ 22