2.
Piep is boos
Achtergrondinformatie Ieder kind is wel eens boos en dat is maar goed ook. Boos zijn en het tot uitdrukking brengen van emoties is een functionele taak binnen de ontwikkeling van kinderen. Wie niet leert boos te zijn en op een handige manier uiting te geven aan dit gevoel loopt daar vroeger of later tegen aan. Kleuters met een ontwikkelingsvoorsprong kunnen om heel diverse redenen boos zijn,. Veel voorkomend is dat zij zich wel boos voelen, maar nog niet goed kunnen benoemen waar dit gevoel vandaan komt. In dergelijke situaties hoeft er geen directe aanleiding zichtbaar te zijn (zoals een conflict met een leeftijdgenootje) maar kan de boosheid ook ontstaan uit de onvrede met een inadequaat leerstofaanbod of het gevoel te hebben niet begrepen te worden door de anderen om hen heen. In dit boekje is gekozen voor een insteek op twee niveaus. In de eerste plaats loopt Piep rond met een groot gevoel voor onbehagen zonder dat hij direct kan benoemen waar dit vandaan komt. In de tweede plaats ontstaat er een directe aanleiding tot boosheid als Sien hem vertelt dat ze zijn gevoel een beetje vreemd vindt.
Introductie U kunt het thema introduceren aan de hand van concrete voorbeelden uit de belevingswereld van de kinderen. Een tweede mogelijkheid is dat u enkele foto’s laat zien waarop verschillende emoties staan. Vraag de kinderen te benoemen wat ze zien en aan te geven waarom ze dat denken. Bijvoorbeeld: Jij zegt dat het jongetje op deze foto verdrietig is. Waaraan kun je dat zien. Sluit af met een foto van een boos gezicht. Op dit punt kunt u het verhaal over Piep introduceren. Vandaag is Piep boos. Gebruik de prent op de omslag van het boekje. Dat kan een goed begin zijn. Vraag de kinderen wat er aan de hand zou kunnen zijn met Piep. Dek wel de titel van het boekje af.
Het lezen van het verhaal U kunt er voor kiezen om het boekje op traditionele wijze aan te bieden aan de kinderen als een prentenboek waarbij u voorleest uit het boek. De boekjes zijn echter zo geschreven dat kleuters die al zelf kunnen lezen, ook om de beurt een stukje kunnen voorlezen uit het boek. Ze nemen dan de rol van de leerkracht over. U moedigt de leerling aan en helpt hem waarnodig over kleine drempels heen. Neem duidelijk de tijd om met de kinderen de plaatjes te bekijken. Hoewel deze ontdaan zijn van overbodige aspecten, zijn op ieder plaatje humoristische details waarneembaar die direct verbinding hebben met de belevingswereld van de kleuter.
Eleonoor van Gerven & Marieke Lambermont
40
Tekst van het boekje
Blz
Tekst
5
Dag Piep, zegt Sien. Wat kijk je raar.
7
Ik ben boos. Ben je boos op mij, vraagt Sien.
9
Nee hoor, zegt Piep. Niet op jou. Op wie ben je dan boos?
11
Dat weet ik niet. Hoe komt het dan, vraagt Sien? Dat weet ik ook niet.
13
Dat snap ik niet, zegt Sien. Ben je dan erg boos?
15
Ja, zegt Piep. Ik ben heel erg boos. Ik denk dat ik plof.
17
Dat kan niet, zegt Sien. Je stelt je aan. Wat een gek beest ben jij.
19
Stomme kip, gilt Piep.
21
Nu ben ik wel boos op jou!
Eleonoor van Gerven & Marieke Lambermont
41
Praatvragen Na afloop van het lezen kunt u in eerste instantie met de kinderen nog eens rustig naar de plaatjes kijken. U kunt hen vragen te beschrijven wat ze zien en nadrukkelijk de verbinding met de tekst leggen. Vervolgens gaat u met elkaar in gesprek over de praatvragen achter in het boekje. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat u de kinderen met elkaar in gesprek brengt. Het is dus niet de bedoeling dat u de vragen gebruikt om te controleren of ze het verhaal wel begrepen hebben. Bedenk daarbij goed dat u slechts een rol hebt als gespreksleider, maar niet direct als gesprekspartner. Laat de kinderen ruimschoots op elkaar reageren waarbij u complimentjes uitdeelt voor het stellen van een vraag of het maken van een opmerking . Bijvoorbeeld: wat goed dat je dat zegt. Leg het eens verder uit…
Praatvraag 1, Blz. 6/7: Ben jij wel eens boos? Wat denk je dan? Bij de praatvragen gaat u, net als bij de andere verhaaltjes, vooral in op de gevoelens van de kinderen. Daarbij kunt u aandacht besteden aan situaties waarbij kinderen boos worden naar aanleiding van een direct voorval, maar ook aan situaties waarbij de boosheid een uiting van onbehagen is met bestaande situaties. Veel ouders en leerkrachten zijn geneigd om een onbewust boodschap af te geven dat het niet goed is om boos te zijn. Het tegendeel is echter raadzaam. Er is niets mis met boos zijn, zolang je weet waardoor het komt en je er op een handige manier mee omgaat. Door kinderen de gelegenheid te bieden hardop te zeggen wat ze denken op het moment dat ze boos zijn, krijgt u een nieuw aanknopingspunt om in te steken op de volgende vraag, namelijk wat die boosheid veroorzaakt.
Praatvraag 2, Blz. 10/11: Hoe komt het dat je boos bent? Soms kunnen kinderen absoluut niet aangeven waar om ze boos zijn. Dan is het goed om met kinderen niet naar het waarom te kijken, maar om het wanneer te bespreken. Vragen naar het moment waarop ze boos zijn of zich boos voelen, kunnen aangevuld worden met een thermometer van boos zijn (geef je boosheid een cijfer van een tot tien, of kleur de balk net zover als dat je boosheid komt) en vragen over de frequentie waarop ze met dit gevoel rond lopen. In het gesprek kan onderscheid gemaakt worden tussen verschillende oorzaken van boosheid. Als je vriend je pest, ben je dan een beetje boos of juist heel erg boos? Daarmee bereid u het volgende gespreksonderwerp voor.
Praatvraag 3, Blz. 14/15: Piep zegt, ik denk dat ik plof. Kan dat? Voel jij je ook wel eens zo? Voor kinderen zijn gevoelens vaak extremen: ze zijn boos of ze zijn het niet. Ze zijn verdrietig of ze zijn het niet. Laat aansluitend op het vorige gespreksonderwerp kinderen onderscheid maken tussen heftige emoties en afgezwakte emoties. Soms kunnen kinderen ook aangeven dat emoties een glijdende schaal kennen naar mate de tijd verstrijkt. Laat een van de kinderen een voorbeeld noemen van een moment waarop hij heel erg boos was (en de emotie dus het heftigste was). Vraag vervolgens naar zijn gevoel enige tijd later. Stel een kind geeft
Eleonoor van Gerven & Marieke Lambermont
42
aan dat hij op een dag voor dat hij ’s morgens naar school ging heel erg boos was op zijn moeder. Was je nog zo boos toen je op school kwam? Toen je ’s middags naar huis ging en mama weer zag, was je toen nog steeds boos op haar? Hoe kwam het dat je steeds een beetje minder boos werd?
Praatvraag 4, Blz. 18/19: Piep is boos op Sien. Hoe komt dat? In het geval van de laatste praatvraag is er sprake van een duidelijke aanleiding waarom Piep boos wordt. Hij voelt zich niet serieus genomen door Sien. Probeer door de kinderen vragen te stellen deze beleving naar boven te halen. Vraag of ze zelf ook wel eens zoiets hebben meegemaakt. Indien u de kinderen goed kent (bijvoorbeeld door dat u hen dagelijks in de groep meemaakt) kunt u eventueel recente voorvallen benoemen en daarover met hen praten. Redeneer de boosheid van het kind niet weg, maar probeer het kind door de juiste vragen te stellen zelf tot een oplossing te laten komen voor zijn gevoel. Werkopdrachten
Bij de werkopdrachten kunt u zelf vooraf bepalen of u de kinderen wilt laten kiezen uit de vier werkopdrachten wat zij gaan doen, of dat u meer sturend optreedt en slechts een opdracht voorbereid. Het verdient de voorkeur om de kinderen te laten kiezen welke opdracht ze willen aanpakken. Het kan zo zijn dat de kinderen aan één werkles te weinig tijd hebben omdat ze aangeven ook met de andere opdrachten aan de slag te willen. Met name opdrachten die gericht zijn op Rollenspel en dans en beweging zijn heel geschikt om met de groep als geheel te doen en daar ook echt een volle les de tijd voor te nemen.
Eleonoor van Gerven & Marieke Lambermont
43
Opdracht 1: Een schilderij maken.
Doel Het herkennen van de verschijningsvorm van een eigen emotie en deze weergeven door middel van een tekening of schilderij.
Materiaal • • • • •
Grote vellen papier Verf Kwasten Schilderschorten Spiegel
Voorbereiding Deze opdracht vraagt, behalve het klaar zetten van de materialen, geen verdere voorbereiding.
Introductie Voor de introductie op de opdracht kunt u de foto’s die u gebruikt hebt bij de introductie van het boekje nogmaals gebruiken.
Instructie Een kleuter heeft, om een schilderij te kunnen maken van iemand die boos is, nog direct aanschouwingsmateriaal nodig. In dit geval vraagt u de leerling zichzelf te schilderen in een boze bui. Zorg dat u een grote spiegel heeft zodat het kind zichzelf helemaal in de spiegel kan bekijken als hij zijn boze gezicht ‘opzet’. Laat de spiegel in de buurt zodat het kind af en toe nog even terug kan naar de spiegel om nogmaals te kijken.
Begeleiding Deze taak kunnen de kinderen zelfstandig doen en vraagt geen bijzondere begeleiding.
Evaluatie Bij de evaluatie van de opdracht verzamelt u het werk en legt het bij elkaar op de grond. Zorg dat er om ieder schilderij heen voldoende ruimte is om er met een klein groepje kinderen omheen te staan. Vraagt de leerling die het schilderij gemaakt heeft om een toelichting op zijn
Eleonoor van Gerven & Marieke Lambermont
44
werk. Stimuleer de andere kinderen er vragen over te stellen en stimuleer hen complimentjes te maken over de sterke kanten van het schilderij. Opdracht 2 & 3: Rollenspel
Doel Kinderen leren op een handige manier hun boosheid naar anderen toe te uiten.
Materiaal • Verkleedkleren
Voorbereiding Zorg dat u voldoende verkleedkleren bij de hand heeft. U gaat de kinderen vragen een rol te spelen, wellicht zelfs in de huid van een ander te kruipen. Jonge kinderen doen dat graag door middel van verkleedkleren. In een aantal gevallen ervaren kinderen het verkleden als een aanvulling op de basisveiligheid waaraan zij behoefte hebben bij rollenspel.
Introductie U gaat met de kinderen even terug naar het verhaaltje. Bekijk samen het laatste plaatje op bladzijde 18. Hier laat Piep door zijn gedrag zien dat hij boos is op Sien. Sien schrikt daar erg van en loopt weg.
Instructie U kunt het toneelstukje tweemaal laten spelen. De eerste keer laat u de kinderen geheel vrij om een situatie te bedenken waarin ze laten zien dat ze boos zijn. Tevens laat u hen vrij hoe ze dit laten zien. Vervolgens bespreekt u met de kinderen of het boos zijn nu op een ‘handige’ manier is gedaan of juist op een onhandige manier (werd de tegenpartij wellicht ook boos of escaleerde het conflict). Bedenk nu samen met de kinderen hoe dezelfde boodschap op een handige manier voor het voetlicht gebracht kan worden.
Begeleiding Bij het maken van een toneelstukje is het bij jonge kinderen nog erg belangrijk dat ze niet direct hoeven te improviseren. Het is verstandig om dus eerst door middel van vragen stellen de kinderen samen vast te laten stellen wat ze gaan spelen, hoe ze dat willen doen en wat ze erbij nodig hebben. Soms is het een goed hulpmiddel om op een groot vel de ‘tekst’ op te schrijven die de spelers hebben. Bij het spelen zelf kunt u dan zachtjes naar de zin verwijzen
Eleonoor van Gerven & Marieke Lambermont
45
die bij de rol hoort. Pas in later spel zijn de kinderen in staat om er meer improviserend mee om te gaan.
Evaluatie Bij de evaluatie van een toneelstuk is het niet alleen belangrijk dat u bespreekt of de boodschap van het stuk goed overkwam, maar zeer zeker ook of de kinderen plezier hebben gehad in het spelen zelf.
Eleonoor van Gerven & Marieke Lambermont
46
Opdracht 4: Een gedicht schrijven
Doel Het uiten van emoties door het gebruik van taal.
Materiaal • • • • • • •
Potloden Stiften Pennen Stempels Letterdoos Papier Computer
Voorbereiding Ieder kind zal op een eigen manier zijn gedicht willen schrijven. Zorg er daarom voor dat u op verschillende manieren aan deze behoeftes tegemoet kan komen. Houd rekening met verschillen in motorische vaardigheid.
Introductie Als introductie kunt u gebruik maken van een bekend gedichtje (poëziealbumversje ‘Ben je boos pluk een roos’, of het versje ‘Ik wil niet meer…’ van Annie M.G. Schmidt)
Instructie Neem de eerste zin ‘Ik ben boos’ en verzin met de hele groep een aantal openingsmogelijkheden volgend op deze zin. Moedig de kinderen nu aan zelf een gedichtje te bedenken. U kunt er daarbij voor kiezen om ze twee aan twee te laten werken zodat de interactie tussen de kinderen het denken bevordert.
Begeleiding Het bedenken van een gedichtje is ingewikkeld voor kinderen. Ze zullen snel geneigd zijn in onzinrijm te vervallen. Nu kan dat in principe wel functioneel zijn, maar dan zult u daarbij toch moeten sturen. Bijvoorbeeld door de verwachting kenbaar te maken dat iedere derde zin een goede zin over boos zijn moet zijn en dat de zin die daarop rijmen moet, dan weer uit onzinrijm mag bestaan. Bijvoorbeeld: ik ben boos, plie pla ploos. Dat vind ik naar, kli klu klaar. Wat moet ik doen, kik ka koen…. Eleonoor van Gerven & Marieke Lambermont
47
U kunt ook naast een kind gaan zitten en samen twee rijmzinnen verzinnen. Vervolgens heeft het kind de gelegenheid de zinnen op te schrijven terwijl u bij een volgend kind plaats neemt. U kunt kinderen die dit graag willen aanmoedigen hun gedicht te illustreren met een tekening.
Evaluatie Maak van de verzamelde gedichten een klein boekje. Laat elk kind zijn eigen gedicht voorlezen. Bespreek hoe het werken ging. Was het moeilijk? Wat vonden ze dan moeilijk? Bespreek of het werk ook echt de emotie duidelijk maakt. Indien er gebruik is gemaakt van ondersteunende tekeningen, bespreek deze dan ook.
Eleonoor van Gerven & Marieke Lambermont
48