SAMENVATTING
Het algemene doel van dit proefschrift is het beschrijven en analyseren van coproductie, d.w.z. hoe natuur en samenleving tegelijkertijd en in relatie met elkaar evolueren. Als algemene hypothese is gehanteerd: de re-integratie van ecologisch kapitaal in de bedrijfsvoering van boeren is een noodzakelijk en onmisbaar onderdeel van en voor het creëren van een uitweg uit de drieledige crisis waarin de landbouw verkeert. Dit proefschrift levert een bijdrage aan de theoretische en empirische uitwerking van het begrip ecologisch kapitaal. Het gaat om een exploratieve studie, gesitueerd in de Noordelijke Friese Wouden in het noorden van Nederland. Om het landschap en de daarin besloten liggende natuurwaarden te beschermen zijn boeren in die regio georganiseerd in de gebiedscoöperatie ‘de Vereniging NFW’. Het proefschrift beschrijft hoe boeren ecologisch kapitaal, namelijk het geheel aan natuurlijke hulpbronnen in en rond de boerderij, waarnemen, benutten en verrijken. Er is een nauwe relatie tussen ecologisch kapitaal en co-productie. Ecologisch kapitaal is niet alleen de uitkomst van vroegere co-productie; het is ook de basis voor komende cycli van co-productie en wel zo dat de resultaten van komende cycli gelijk zo niet beter zijn aan die van de voorgaande cycli. Het betreft ook een specifieke vorm van co-productie, namelijk de interactie en wederzijdse transformatie van arbeid en levende natuur, oftewel het geheel van de natuurlijke hulpbronnen en hun onderlinge relaties. Bij het benutten en verbeteren van ecologisch kapitaal is het belangrijk te weten hoe de verschillende hulpbronnen zich met elkaar verbinden. Om die verbindingen te verduidelijken gaat dit proefschrift in meer specifieke zin over weidevogelbeheer. Versterking van de economische positie van de landbouw Tijdens de laatste 50 jaar van modernisering van de voedselproductie zijn landbouw en natuur steeds verder uit elkaar gegroeid. Mede daardoor zijn de plaats en betekenis van ecologisch kapitaal teruggedrongen. Een omvorming van de natuurlijke omgeving is het gevolg. Bosjes en heggen gaan bijvoorbeeld teloor en de weidevogelstand neemt verder af. De landbouwbeoefening is steeds minder identiek aan co-productie tussen arbeid en de levende natuur. De neveneffecten van de modernisering zijn zo duidelijk dat wel wordt gesteld dat de hedendaagse landbouw in een economische, ecologische en sociaal-culturele crisis verkeert. In de literatuur laten zich drie modellen onderkennen, die onderling ‘concurreren’ om de toekomst van de Europese landbouw en het Europese platteland. Een eerste model beoogt een versnelde modernisering en industrialisering van de landbouwvoedselproductie en -verwerking (het ‘agroindustriële model’); het tweede model reconceptualiseert het platteland als consumptieruimte (het ‘post-productivistisch model’); het derde model stelt de verweving van landbouw, natuur, biodiversiteit, vrijetijdsbesteding en voorzieningen
2 ECOLOGISCH KAPITAAL
in private en publieke aard centraal (het ‘duurzame plattelandsontwikkelingsmodel’). Alleen het plattelandsontwikkelingsmodel gaat uit van het herstel van co-productie. Daarbij ontwikkelen natuur en samenleving zich tegelijkertijd en in relatie tot elkaar. Dit staat of valt met de strategische en actieve rol van boeren en boerinnen die hun activiteiten op endogene hulpbronnen baseren. Door voedselproductie met andere functies te integreren slagen boeren erin hun inkomen op peil te houden of zelfs verder te verhogen. Tegelijkertijd komen ze tegemoet aan de maatschappelijke eisen voor het multifunctionele gebruik van plattelandsgebieden. Wanneer boeren hun activiteiten, waaronder óók voedselproductie, baseren op het benutten en verbeteren van ecologisch kapitaal, creëren ze perspectief voor het continueren van hun bedrijfsvoering. Het op deze wijze veiligstellen van het eigen bedrijf is tegelijkertijd het uitgangspunt voor het veiligstellen van de natuur. Zo beschouwd biedt het baseren van de bedrijfsvoering op ecologisch kapitaal een (onderdeel van een) uitweg uit de drieledige crisis van de landbouw. Plattelandsontwikkeling en multifunctionele landbouw zijn de resultante van het benutten van endogene hulpbronnen. De versterking van het plattelandsontwikkelingsmodel vergt het creëren van samenhang tussen functies en activiteiten. Dat geldt voor de functies en activiteiten op het eigen bedrijf van boeren, maar ook voor de organisatie van functies en activiteiten op hogere aggregatieniveaus. Re-integratie van ecologisch kapitaal versterkt de economische positie van de landbouw. Om het dynamische, gelokaliseerde en accumulatieve karakter van ecologisch kapitaal af te bakenen zijn de concepten co-productie, novelties en novelty-productie alsmede de theoretische begripsvorming van ecologisch kapitaal van belang. Zij vormen handvatten voor het onderzoek naar de plaats en betekenis van ecologisch kapitaal. Co-productie Etno-ecologisch onderzoek baseert zich op een actor-georiënteerde analyse van het concrete landbouwproductieproces op boerenbedrijven. Daarin staan de intrinsieke relaties van mensen met hun natuurlijke omgeving centraal: landbouwbeoefening is identiek aan de co-productie tussen arbeid en de levende natuur. De specifieke lokale kennis van boeren over het beheer van natuurlijke hulpbronnen is een centrale notie in etno-ecologisch onderzoek. In de westerse context wordt wel gerefereerd aan lokale kennis; diezelfde kennis wordt echter maar tot op een zekere hoogte daadwerkelijk geanalyseerd en benut. Als dat in een enkele situatie wel gebeurt, blijkt dat te resulteren in een hoge productiviteit, bijvoorbeeld biodiversiteit. De bescherming van de biodiversiteit in de agrarische omgeving is één van de factoren die een regio interessant maken én een belangrijke randvoorwaarde om het landschap als geheel te kunnen beschermen. Specifieke kennis van boeren draagt bij aan het versterken van de biodiversiteit. Boeren onderscheiden zich in hun oriëntatie op de toekomst en de manier waarop zij hun bedrijf willen voeren en vorm geven. Deze verschillen zijn aan de hand van verschillende bedrijfsstijlen te omschrijven. Deze verschillen: boeren kunnen zich
SAMENVATTING 3
meer op ecologische uitwisseling (de natuur) richten en/of op economische uitwisseling (markten). Die verscheidenheid in de omgang met natuur en landschap heeft uiteenlopende effecten op het milieu en vertaalt zich in verschillende ontwikkelingstrajecten en institutionele verbanden: bedrijfsstijlen hebben uiteenlopende effecten op het milieu. Stijlen waarin patronen zich baseren op het principe van co-productie tussen arbeid en de levende natuur, dragen het meest bij aan de biodiversiteit van de regio. In dit proefschrift staan boeren centraal die zich als coördinator tussen natuur en samenleving positioneren. Zij staan aan de basis van vernieuwing van de landbouw. Gelokaliseerde aanpassingsprocessen vragen vaak om de nodige tijd. De institutionalisering van ecologisch kapitaal vergt derhalve een overgangsbenadering naar multifunctionele landbouw. Novelties en novelty-productie De opvattingen en kennis van boeren zijn, samen met veelbelovende verwachtingen en een op de toekomst georiënteerde structuur, grotendeels bepalend voor het ontvouwen van landbouwpraktijken. Dat ontvouwingsproces laat zich begrijpen aan de hand van de concepten ‘novelties’ en novelty-productie’. Boeren optimaliseren hun praktijk aan de hand van zelf bedachte veranderingen, de afstemming van veranderingen op elkaar en op de sociale en natuurlijke omgeving van het bedrijf. Die worden novelties genoemd. Een novelty is te definiëren als een kleine, veelal onzichtbare verandering in één of in enkele, onderling samenhangende onderdelen van het boerenbedrijf. Algemener gesteld is een novelty een verandering van, en soms een breuk met, bestaande routines. Daarmee is het in zeker opzicht een afwijking. Een novelty staat veelal niet op zichzelf, maar relateert aan een serie andere novelties. Ook deze komen in de praktijk tot stand. De doorgaande afstemming van contextgerelateerde factoren impliceert, zo gezegd, novelty-productie. Dat geldt ook voor benodigde aanpassingen op hogere schaalniveaus. De begrippen novelties en novelty-productie zijn bij uitstek geschikt om de re-integratie van ecologisch kapitaal nader te duiden en de belofte die dat in zich draagt, verder te onderzoeken. Ecologisch kapitaal In het onderzoek naar ecologisch kapitaal staat de betekenisverlening van mensen, de meeste van hen boeren, centraal. De betekenisverlening aan ecologisch kapitaal is daarbij empirisch herleid. Het doel was te onderzoeken waar en hoe ecologisch kapitaal wordt benut en verbeterd. Niettemin is begripsvorming in de theorie verankerd. Bourdieu is op abstract niveau inspirator voor de begripsvorming. Zijn theorie over kapitaalvormen biedt zicht op een aantal kenmerken van ecologisch kapitaal. Zo benutten boeren de potentie van ecologisch kapitaal verschillend. Bovendien verschilt de potentie om het te benutten en te verbeteren van boer tot boer en hangt deze af van de omgeving. Het is afhankelijk van de oriëntatie van de boer en de materialisatie daarvan in zijn bedrijfsvoering, ofwel: het is afhankelijk van zijn bedrijfsstijl. De accumulatie van ecologisch kapitaal vergt tijd en kunde van betrokkenen. Daarom veronderstelt de ontwikkeling en benutting van ecologisch
4 ECOLOGISCH KAPITAAL
kapitaal een lange termijnperspectief. Boeren investeren in de opbouw van ecologisch kapitaal, de kennis erover en de kunde het te benutten en verbeteren. In de loop van de tijd verkrijgen zij specifieke, contextgerelateerde kennis. Die kennis is niet van de ene op de andere dag beschikbaar en evenmin eenvoudig te vermarkten of direct in geld om te zetten. Wel realiseren boeren een veerkrachtiger productiesysteem, waardoor dit minder afhankelijk is van monetair te verwerven input. Met andere woorden: ecologisch kapitaal maakt boeren economisch onafhankelijker. Onderzoeksvragen In dit onderzoek zijn twee series van onderzoeksvragen gehanteerd. De eerste serie omvat twee, meer theoretisch vragen. In de tweede serie worden deze algemene vragen geconcretiseerd in meer praktische onderzoeksvragen. De theoretische onderzoeksvragen zijn: I) II)
Wat is ecologisch kapitaal in abstracte, theoretische zin? Hoe is het te benutten? Welke theoretische dimensies zitten er aan ecologisch kapitaal? Wat is de betekenis van die dimensies voor de re-integratie van ecologisch kapitaal?
In het verlengde van deze twee vragen is ecologisch kapitaal onderzocht als een snijpunt van samenhangende dimensies. Deze dimensies helpen ecologisch kapitaal te concretiseren en te onderzoeken. Ze komen voort uit het empirisch onderzoek. Er is hier derhalve sprake van een empirisch gefundeerde theorievorming. De zes dimensies zijn: (1) Ecologisch kapitaal ligt op het snijpunt van kennis en onwetendheid. Er is het nodige over ecologisch kapitaal bekend, maar veel ook niet. Boeren die ecologisch kapitaal in hun bedrijfsvoering re-integreren weten aan buitenstaanders niet altijd uit te leggen waar het precies om gaat. Ecologen hebben op hun beurt vaak geen idee van de praktijkkennis van boeren, omdat ze de boerenpraktijk onvoldoende kennen. Ze zijn wat dat betreft onwetend. (2) De kennis die er is, is een mix van lokale en wetenschappelijke kennis. Het gaat om de ervaringskennis van boeren en om kennis ontwikkeld door wetenschappers. Kennis van ecologisch kapitaal komt tot stand in twee verschillende werelden. Het doorgronden en begrijpen van kennis uit deze werelden resulteert in een (voor de ontwikkeling van ecologisch kapitaal ook benodigde) mix van lokale en wetenschappelijke kennis. Het ontwikkelen van ecologisch kapitaal staat of valt dus met de mate waarin mensen de werelden van boeren en wetenschappers met elkaar weten te verbinden. Beide werelden bieden relevante kennis. (3) Ecologisch kapitaal is een meer of minder omstreden concept. Of en hoe ecologisch kapitaal onderdeel is van boerenpraktijken is omstreden. Als het daar onderdeel van is, verschilt de kennis van boeren van die van wetenschappers. Die zijn soms onvoldoende bekend met en geïnteresseerd in de potenties die boeren claimen. Het is controversieel wie er verstand van heeft en wat adequate kennis is.
SAMENVATTING 5
Ook is aanvechtbaar wie eraan kan verdienen. De mate van omstredenheid echter kan verschillen. Naarmate agenda’s zich op elkaar oriënteren raakt het ‘wat en hoe’ van het ontwikkelen van ecologisch kapitaal minder omstreden. (4) Ecologisch kapitaal bevindt zich op het snijpunt van het lokale en globale. Buiten de directe omgeving van de boer zijn diverse krachten van invloed op de reproductie van ecologisch kapitaal. De re-integratie van ecologisch kapitaal op het bedrijf relateert aan wat daarbuiten gebeurt. Het speelt op verschillende schaalniveaus.
(5) Ecologisch kapitaal bevindt zich op het snijpunt van natuur en cultuur. Het staat niet op zichzelf maar is onderdeel van boerenpraktijken. Daarin verbijzondert ecologisch kapitaal dankzij cultuur: op basis van verschillende, plaats- en tijdspecifieke culturele repertoires . Boeren werken in specifieke landschappen en voelen zich betrokken bij de reproductie van het gebied. Landschappen en natuurwaarden zijn vanuit cultureel oogpunt belangrijk en worden gereproduceerd vanuit de ervaringskennis van boeren. (6) Ecologisch kapitaal bevindt zich op een spanningsboog van ‘incrementele’ en ‘radicale veranderingen’. Daarmee vertegenwoordigt het verschillende oriëntaties op traditionele economische en ecologische uitgangspunten. Die oriëntaties kunnen verschuiven, bijvoorbeeld van het in stand houden van ecologisch kapitaal in de marge van de bedrijfsvoering naar het baseren van voedselproductie op de ontwikkeling van ecologisch kapitaal. Boeren bevinden zich daarmee in een overgangssituatie van productielandbouw naar multifunctionele landbouw. Het is de vraag of de verandering beperkt blijft tot een (interessant) randverschijnsel of de basis is voor verdere bedrijfsontwikkeling, ook ten aanzien van de voedselproductie. Daarnaast is het de vraag of de verandering wordt uitgebouwd tot een meeromvattende transitie in de sector als geheel. Deze zes spanningsbogen (of dimensies) waarlangs ecologisch kapitaal zich profileert, helpen bij het vermijden van een valkuil, dat is het definiëren van ecologisch kapitaal als een ‘ding’. Ecologisch kapitaal vertegenwoordigt een proces: het kan zich ontwikkelen, het kan ook degraderen. Men kan het links laten liggen, maar het kan ook actief benut worden. Door middel van de zes genoemde dimensies kan ecologisch kapitaal zichtbaar worden gemaakt, in een onderzoek worden ingepast en kan het worden geproblematiseerd (en wel op een wijze die overeenstemt met de debatten en verhoudingen die in de hedendaagse samenleving gelden). Naast de geschetste, meer theoretische vragen zijn er in dit onderzoek drie meer praktische onderzoeksvragen gehanteerd: III)
Uit welke onderdelen bestaat ecologisch kapitaal in de ogen van boeren? Hoe relateren die aan elkaar?
6 ECOLOGISCH KAPITAAL
Ecologisch kapitaal is onderzocht aan de hand van het bodem-plant-dier-mest systeem, hetgeen door de boeren in het gebied uitgebreid werd met boomwallen en weidevogels. Het benutten van de bodem en het ontwikkelen van bodemleven speelt een belangrijke rol in de ogen van boeren. Het hangt samen met het produceren van gezond voer voor de koeien, de gezondheid van de koeien en de kwaliteit van de mest die ze produceren. Het optimaliseren van ecologisch kapitaal in de bedrijfsvoering, dus ten aanzien van voedselproductie, gaat goed samen met het veilig stellen van de natuur. Belangrijk daarbij is de benutting en ontwikkeling van wat boeren ‘verbeterde mest’ noemen. IV)
Waar zitten weidevogels en waarom? In welke gebieden? Bij welke boeren? Op welke percelen? Waarom? Welke factoren spelen een rol in de vestigingsfase, dus voor oudere vogels? Welke voor het overleven van de jonge, nog niet vliegvlugge vogels? Hoe is de spreiding van vogels op gebiedsniveau te verklaren? Hoe is de spreiding te verbeteren?
In de beantwoording van deze laatste serie vragen blijken het aanpassingsvermogen, de flexibiliteit en de oordeelkundigheid van boeren en andere actoren van groot belang. De boeren in het gebied beschermen en creëren, veelal in samenwerking met andere actoren, een habitat voor weidevogels. Beleidskaders zijn echter nog onvoldoende in staat de onderliggende organisatieprincipes voor succesvol weidevogelbeheer te steunen. Dat geldt voor weidevogels in specifieke zin, en voor ecologisch kapitaal in algemene zin. Dit voert naar de volgende onderzoeksvraag: V)
Hoe zijn ecologisch kapitaal, lokale kennis en de vereiste vrijheid voor de afstemming van de onderdelen van ecologisch kapitaal, op en via hogere aggregatieniveaus te verbeteren?
Het onderzoek leert dat de combinatie van een extensieve bedrijfsvoering en het hebben van ‘oog voor vogels’ de meeste potentie biedt voor weidevogelbeheer (hoofdstuk 4). Ook predatiebestrijding blijkt een belangrijk aspect van weidevogelbeheer (hoofdstuk 5). Dit alles maakt weidevogelbeheer tot een complex afstemmingsproces, waarbij meer partijen zijn betrokken. Voor een beloftevol weidevogelbeheer moet een flexibel model worden gehanteerd: boeren moeten de factoren die van belang zijn voor overleving van (jonge) vogels flexibel kunnen optimaliseren. In plaats van relaties in het model te bevriezen moet compensatie van factoren mogelijk zijn. Zo blijken de verwachte negatieve effecten van een intensieve agrarische bedrijfsvoering in de praktijk te kunnen worden gecompenseerd met het hebben van oog voor vogels. De oordeelkundigheid van boeren (het hebben van oog voor vogels) en een hoge mate van flexibiliteit kunnen de negatieve effecten van een intensieve agrarische bedrijfsvoering compenseren. Oordeelkundigheid en flexibiliteit gaan daarbij hand in hand. De huidige generatie van programma’s voor weidevogelbeheer sluiten een oordeelkundig handelen (en de daarvoor vereiste flexibiliteit) veeleer uit dan dat ze het mogelijk maken. Ontwerpprincipes als ‘predictability’ en ‘control’ ontnemen boeren
SAMENVATTING 7
niet alleen hun verantwoordelijkheid maar ook de mogelijkheid landbouwbeoefening met weidevogelbeheer te combineren. Het is effectiever welwillende boeren die opereren op basis van uitgangspunten als ‘adaptability’ en ‘flexibility’ tegemoet te komen. De houding ten opzichte van de inpassing van weidevogelbeheer verschilt tussen boeren, alsmede tussen gebieden. Overheidsprogramma’s zijn onvoldoende op die heterogeniteit ingesteld. Institutionalisering van ecologisch kapitaal Voor een effectief en goed werkend weidevogelbeheer zijn co-productie van mens en levende natuur, novelties en ecologisch kapitaal relevant. Het aanpassingsvermogen, de flexibiliteit en het oordeelkundig handelen in werkende praktijken moet zich doorvertalen naar de institutionele kaders van onderzoek en beleid waarbinnen de boeren werken. Beiden moeten zó worden georganiseerd dat zij bijdragen aan het vergroten van de inzichten van boeren in ecologisch kapitaal als ook aan het samenwerken met andere actoren op gebiedsniveau. Door weidevogelbeheer in termen van novelties en novelty-productie te bespreken ontstaat inzicht hoe dat zou kunnen werken. Slotbeschouwing Ik denk dat ik met dit onderzoek heb aangetoond dat ecologisch kapitaal een uitermate zinvol begrip is in de belevingswereld van boeren, met name die boeren die hun landbouwbeoefening weer stoelen op het lokale agro-ecosysteem. De benutting van ecologisch kapitaal is programmatisch van aard: het kan zich voortdurend uitbreiden. Ecologisch kapitaal is tevens een begrip dat zich leent voor leerprocessen. Het faciliteert de onderlinge communicatie (hoofdstuk 6). Het begrip ecologisch kapitaal zou zich ook goed lenen voor communicatie tussen beleidsmakers en boeren, in het bijzonder om de grote kloof te overbruggen die er op dit moment tussen deze partijen is. Deze kloof is met name overbrugbaar als boeren de armslag krijgen om op een oordeelkundige manier te werken: te experimenteren, te variëren en in de loop van de tijd hun praktijken te kunnen valideren. In dit proefschrift heb ik laten zien dat ecologisch kapitaal zo beschouwd een werkbaar begrip is. In meer praktische zin houdt dit onder meer het volgende in: 1. Organisaties als de Vereniging NFW verdienen het voordeel van de twijfel 2. Onderzoekers zouden moeten helpen de aanpak van boeren te perfectioneren 3. Weidevogelbeheer en een rendabele agrarische bedrijfsvoering gaan samen 4. Samenwerking met andere partijen helpt de weidevogelstand te verhogen 5. Weidevogelbeheer moet vorm krijgen als actief en sociaal geconstrueerde dynamische activiteit.
Swagemakers, P., 2008. Ecologisch kapitaal. Over het belang van aanpassingsvermogen, flexibiliteit en oordeelkundigheid. Proefschrift, Wageningen Universiteit, Wageningen.