1. Geschiedenis, theorie en onderzoeksmethoden 1.1. Domein van de ontwikkelingspychologie - Wetenschappelijk - Toegepast o Bv. Bepalen van vakken op lagere school, opvoeding - Interdisciplinair o Onderzoekers van verschillende wetenschappen, bv. Sociologie, biologie… - Bestudeert verandering/stabiliteit over levensloop (bevruchting overlijden) - Theorie o Beschrijft, verklaart, voorspelt o Basis voor praktijk o Wetenschappelijke bevestiging o Noodzakelijk: Geven betekenis aan wat we zien Begrijpen en eventueel situaties verbeteren
1.2. Basisvragen - Continu of discontinu? o Continu = geleidelijk uitbreiden van vaardigheden die er al waren
o Discontinu = nieuwe manieren van reageren in specifieke periodes Stadia = kwalitatieve veranderingen in denken en doen, kenmerkend voor bepaalde perioden - 1 verloop of meerdere? o Vroeger: stadiatheorieën 1 verloop o Nu: meerdere vormen door context Persoonlijke kenmerken Omgevingskenmerken - Erfelijkheid of milieu? o Erfelijkheid (nature) Aangeboren biologische eigenschappen Gebaseerd op genetische overerving o Omgeving (nurture) Fysische en sociale wereld Beïnvloedt biologische en psychologische ontwikkeling o Meeste theorieën: verschil in klemtoon Stabiliteit (kinderen behouden relatieve positie) erfelijkheid + levenslange impact van vroegere ervaringen Plasticiteit (verandering is mogelijk) omgeving
1.3. Dynamische systeemsbenadering - Definitie o Ontwikkeling als dynamisch systeem o Balans tussen alle basisvragen - Vertegenwoordiger: levensloopperspectief o Levenslange ontwikkeling 3 domeinen: Fysiek Cognitief Emotioneel & sociaal Verschillende fasen in ontwikkeling Prenataal
Bevruchting tot geboorte
Baby & peuter
Geboorte tot 2 jaar
Vroege kindertijd
2 tot 6 jaar
Midden-kindertijd
6 tot 11 jaar
Adolescentie
11 tot 18 jaar
Vroege
18 tot 40 jaar
volwassenheid Midden-
40 tot 65 jaar
volwassenheid Late
65 jaar tot
volwassenheid
overlijden
o Multidimensioneel Complex samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren o Veelvormig Niet altijd vooruitgang in alle domeinen (specialisatie) Vooruitgang & achteruitgang binnen zelfde domein (bv. Geheugen) o Plasticiteit Kneedbaarheid, veranderbaarheid Grote verschillen tussen individuen Veerkracht; bepaald door: o Persoonlijke eigenschappen o Relatie met ouders o Steun buiten directe familie o Gemeenschapssteun, bv. Scholen o Beïnvloed door vele krachten in interactie met elkaar Leeftijdsgebonden Voorspelbaar, normatief Bv. Leren stappen vlak na 1e verjaardag
Geschiedenisgebonden Ervaren door mensen geboren rond zelfde periode (cohorte), normatief Bv. Oorlog, epidemies, economische situatie Niet-normatief Onregelmatig Niet alle personen Onvoorspelbaar Bv. Gevecht tegen kanker o Zie figuur 1.3 op pagina 12
1.4. Historische gronden - Filosofische visies op kinderen o Middeleeuwen (15e eeuw) Tegengestelde opvattingen Wet: kinderen moesten beschermd worden Boeken: bezeten door duivel o Puriteinen (16e eeuw) Inherent slecht & koppig
Bestraffende opvoeding van kinderen (theorie) Liefde voor hun kind weerhield hen van te erge straffen gezond verstand gebruiken voor verschil goed – kwaad (praktijk) o John Locke (17e eeuw) Tabula rasa karakter door ervaringen Basisvragen Continue ontwikkeling Omgeving bepaald karakter Meerdere ontwikkelingen mogelijk o Jean-Jacques Rousseau (18e eeuw) Edele wilde Van nature ethisch en gezond beschadiging door volwassenen Beïnvloed door: Stadia Maturatie (ouder/wijzer worden)
- Filosofische visies op kinderen en bejaarden o Tetens
Oorsprong & omvang van individuele verschillen Verandering volwassenen – compensatie afnames Impact historische periodes op levensloop o Carus 4 levensfasen: Kindertijd Jeugd Volwassenheid Ouderdom Ouder worden ook vooruitgang Veelvormig & plastisch (~levensloopperspectief)
- Scientific beginnings o Darwin: evolutietheorie (grondlegger ontwikkelingspsychologie) Natuurlijke selectie & survival of the fittest Gelijkenis tussen evolutie menselijke ras & ontwikkeling menselijk kind Prenatale groei gelijkend bij veel diersoorten o Normatieve benadering (Hall & Gesell)
Grote aantallen mensen + leeftijdsgemiddelden Hall: vragenlijsten voor kinderen Gesell: observatie & interviews met ouders motorische eigenschappen, sociaal gedrag & persoonlijkheidseigenschappen o Testbeweging Binet & Simon Kinderen met leerproblemen intelligentietests
1.5. Theorieën van het midden van de 20e eeuw - Psycho-analyse o Definitie Mensen doorlopen verschillende stadia waar ze in conflict komen tussen biologische driften & sociale verwachtingen. De manier waarop ze dit conflict oplossen, bepaalt het vermogen van het individu om te leren, om te gaan met anderen en omgaan met angsten. o Freud‟s theorie
Psychoseksuele theorie = hoe ouders omgaan met impulsen in eerste levensjaren bepaalt ontwikkeling persoonlijkheid 3 aspecten van persoonlijkheid Id o Ruimste aspect o Onbewust, aanwezig bij geboorte o Biologische basisbehoeften/verlangens Ego o Bewust, rationeel o Ontstaat in vroege kindertijd o Impulsen id in aanvaardbare richtingen sturen Superego o Geweten o Ontwikkelt tussen 3 en 6 jaar door interactie met verzorgers o Ego bemiddelt tussen superego & id (eventueel compromis) Psychoseksuele ontwikkeling 5 stadia Oraal
Geboorte – 1 jaar
Anaal
1 – 3 jaar
Fallisch
3 – 6 jaar
Latentie
6 – 11 jaar
Genitaal
Adolescentie
o Correcte hoeveelheid bevrediging Kritiek op Freud Te grote klemtoon op rol seksuele gevoelens in ontwikkeling Cultuur-specifiek Geen onderzoek bij kinderen o Erikson‟s theorie Psychosociale theorie Ego bemiddelt niet alleen tussen id & superego maar bezorgt ons ook de gedragingen en vaardigheden om bij te dragen in de maatschappij
8 stadia Vertrouwen versus
Geboorte – 1 jaar
wantrouwen Autonomie versus
1 - 3 jaar
schaamte/twijfel Initiatief versus
3 – 6 jaar
schuld Vlijt (leren lezen,
6 – 11 jaar
rekenen) versus minderwaardigheid Identiteit versus
Adolescentie
verwarring Intimiteit versus
Vroege
isolement
volwassenheid
Generativiteit (iets
Midden-
voortbrengen;
volwassenheid
opvoeden) versus stagnatie Ego-integriteit
Late
(ophalen van
volwassenheid
herinneringen) versus wanhoop Benadrukte cultuur-gebondenheid o Voor – en nadelen van psychoanalyse
Voordelen Klinische methode (gevalstudies) Inspireerde onderzoek over vele aspecten emotionele/sociale ontwikkeling Nadelen Weinig aandacht andere methoden, daardoor geïsoleerd Vele ideeën zijn moeilijk te onderzoeken
- Behaviorisme & sociaal leren o Behaviorisme (John Watson) Klassieke conditionering (Pavlov) Neutrale stimulus reactie Baby Albert ontwikkeling is continu proces, geleidelijke toename in frequentie & sterkte van associaties Operante conditionering (Skinner) Frequentie van gedrag vermeerderen/verminderen door beloningen/straffen o Sociale leertheorie (Bandura) Model-leren = imiteren
Geleidelijk aan selectiever in wat we imiteren (continu!) Persoonlijke normen en zelf-effectiviteit (het geloof dat hun eigen vaardigheden hen gaan helpen om te slagen) o Voor- en nadelen Voordelen Toegepast in gedragstheorie (combineren conditionering & modelleren) Nadelen Visie op omgevingsinvloeden te beperkt Onderschatten van eigen bijdrage tot ontwikkeling
- Piaget‟s cognitieve ontwikkelingspsychologie o Definitie Kinderen bouwen actief kennis op door omgaan met en verkennen van wereld o Stadia Stadia
Periode
Beschrijving
Sensori-
0 – 1 jaar
Gebruikt
motorisch
zintuigen om
wereld te verkennen 2 – 7 jaar
Preoperationeel
Symbolisch denken en beginnen met spelen
Concreet-
7 – 11 jaar Georganiseerd
operationeel
redeneren
Formeel-
11 jaar en
Complex,
operationeel
ouder
abstract redeneren
o Methoden van onderzoek Eigen kinderen Kinderen (0-2 jaar): observatie alledaagse problemen & reacties Oudere kinderen: klinische interviews (open vragen) o Voor- en nadelen Voordelen Kinderen leren actief en hebben een rijke, gestructureerde intelligentie Stimuleerde veel onderzoek over kinderen Nadelen
Piaget onderschatte de competentie van baby‟s en kleuters Prestatie kan verbeterd worden door training Weinig aandacht voor sociale en culturele invloed op ontwikkeling Sommige zijn het niet eens met Piaget over het feit dat er geen grote cognitieve veranderingen zijn na de adolescentie
1.6. Recente theoretische perspectieven - Informatieverwerking o Definitie Menselijke geest is systeem dat symbolen manipuleert en waar informatie doorstroomt o Flowhcarts (zie slideboek p. 16) o Continu proces o Voor- en nadelen Voordelen Kind als actieve denker, geen stadia Zorgvuldige, rigoureuze onderzoeksmethoden Nadelen
Geen omvattende theorie van ontwikkeling Geen verbeelding, creativiteit Labo-situaties (geen real life) o Cognitieve ontwikkelings-neurowetenschap Relatie tussen veranderingen in hersenen en ontwikkeling van denken en gedrag Onderzoekers uit psychologie, biologie, neurowetenschappen, geneeskunde Nieuwe methoden van beeldvorming Hersenen vooral plastisch eerste 5 jaar Invloed ervaring, neurale basis van veel leeren gedragsstoornissen, interventieonderzoek
- Ethologie en evolutionaire psychologie (Lorenz & Tinbergen) o Ethologie Bestudeert aanpassingswaarde van gedrag en geschiedenis ervan in evolutie Imprinting: gedrag aangeleerd in vroege, korte periode Kritische periode
o Individu is biologisch voorbereid om adaptieve gedragingen aan te leren gedurende kort tijdsinterval o Heeft steun nodig van omgeving die op gepaste manier stimuleert Gevoelige periode (betere term voor mensen) o Optimale periode voor bepaalde capaciteiten om tot ontwikkeling te komen o Individu reageert zeer goed op omgeving o Latere ontwikkeling moeilijker o Grenzen minder duidelijk omschreven dan bij kritische periode Bowlby: lachen & wenen van baby zorgt ervoor dat ouders dichtbij blijven zekerheid voor eten o Evolutionaire ontwikkelingspsychologie Bouwt verder op ethologie Probeert aanpassingswaarde te begrijpen van menselijke competenties
Bestudeert cognitieve, emotionele & sociale competenties die veranderen met de leeftijd - Vygotsky‟s socioculturele theorie o Overdracht cultuur volgende generatie Waarden, overtuigingen, gewoonten, vaardigheden o Sociale interactie is noodzakelijk (met leden van maatschappij die meer weten) Verwerven van manier van denken en gedragingen van een gemeenschap o Cognitieve ontwikkeling is sociaal gemedieerd proces Steun van anderen o Continu & discontinu proces o Verschillende culturen selecteren andere taken die kinderen moeten leren o Voor- en nadelen Voordelen Kinderen ontwikkelen unieke vaardigheden in elke cultuur Nadelen Verwaarloost biologische invloeden en eigen bijdrage tot ontwikkeling
- Ecologische theorie (Bronfenbrenner) o Definitie Mens ontwikkelt binnen complex systeem van relaties en is beïnvloed door verschillende niveaus van omgeving Bio-ecologisch model o Niveaus (van binnen naar buiten) Microsysteem Activiteiten en interacties in onmiddelijke omgeving Bidirectioneel (in 2 richtingen) Bv. Gezin, leeftijdsgenoten, school Mesosysteem Verbindingen tussen microsystemen Bv. Ouders-school Exosysteem Sociale contexten die kind niet omvatten, maar toch invloed op onmiddellijke omgeving Bv. Werk, buren Macrosysteem Culturele waarden, wetten, gebruiken en hulpbronnen Bv. Goede kinderopvang Chronosysteem
Tijdsdimensie van model, omgeving verandert altijd (door omgeving of individu) o Voordeel Ontwikkeling samenspel omgeving en individu; mens is product en producent eigen omgeving
1.7. Vergelijking theorieën Theorie
Continu/dis Één/meer Erfelijkheid/o continu
dere
mgeving
verlopen Psychoanalyse
Discontinu
Één:
Beide:
(5 (Freud) of stadia zijn biologische 8 (Erikson)
universeel driften +
stadia)
vroege ervaringen (vorming superego)
Behavorisme en sociaal leren
Continu
Meerdere: Nadruk op afhankelij
omgeving:
k van wat
bepaalt
geconditio conditionering neerd
. Zowel
wordt
vroege als latere ervaringen zijn belangrijk
Piaget’s
Discontinu
Één:
cognitieve
(stadia)
stadia zijn vroege als
ontwikkelingsp
Beiden: zowel
universeel latere
sychologie
ervaringen zijn belangrijk + invloed hersenen
Informatieverw
Continu
erking
Één:
Beide: invloed
bestudeer hersenen + de
zowel vroege
veranderi
als latere
ngen
ervaringen
karakteris zijn belangrijk eren meeste/all e kinderen en volwasse nen Ethologie en
Beide:
Één:
Beide:
evolutionaire
continu
aangepas evolutie en
ontwikkelingsp
aangepaste
te
sychologie
gedragingen gedraging beïnvloeden ; discontinu
en en
overerving
gedrag. In
gevoelige gevoelige gevoelige periodes
periode
periodes, zijn
zijn op
vroege
alle
ervaringen
mensen
belangrijk
toepasba
voor verdere
ar
ontwikkeling
Vygotsky’s
Beide:
socioculturele
Taalontwikk cultuurge
overving +
theorie
eling +
zowel vroege
Meerdere: Beide:
bonden
school
als latere
discontinu
ervaringen
Sociale interactie continu Ecologische theorie
/
Meerdere Beiden: individuele karakteristiek en & reacties van anderen (bidirectioneel
!). zowel vroege als latere ervaringen Levensloopper
Beide
spectief
Meerdere: Beide: Nadruk interactie
op plasticiteit
van
op elke
biologie,
leeftijd. Zowel
psycholog vroege als ie,
latere
sociologie ervaringen zijn belangrijk
1.8. Ontwikkeling bestuderen - Onderzoeksmethoden o Definitie Basisbenadering voor verzamelen van informatie o Systematische observatie (vanuit bepaald gezichtspunt) Naturalistische observatie Observatie in veld, natuurlijke omgeving Voordeel: alledaags gedrag
Nadeel: weinig controle Gestructureerde observatie Observatie in labo (opgezet gedrag) Voordeel: meer controle (iedere deelnemer gelijke kans om gedrag te vertonen) Nadeel: labo-gedrag is niet alledaags gedrag o Zelf-rapportering Klinische interviews Flexibele stijl (gesprek) Vraagt naar invalshoek deelnemer Voor- en nadelen o Voordelen Dingen beschrijven zoals je ze in echte leven zou beschrijven Veel informatie in korte periode o Nadeel Waarheidsgetrouw? (sociale wenselijkheid + betrouwbaarheid geheugen) Gestructureerd interview
Iedere deelnemer krijgt dezelfde vragen op dezelfde manier (soms vragenlijsten) Voor- en nadelen o Voordelen Kortere antwoorden Grote groepen Antwoorden waaraan ze zelf niet dachten o Nadeel: Oppervlakkige informatie Waarheidsgetrouw? o Klinische methode/gevalsstudie Veel informatie over 1 persoon Interviews Observaties Test scores Voor- en nadelen Voordeel o Handig voor kleine groepen Nadelen o Subjectief o Niet veralgemeenbaar! o Methoden om cultuur te bestuderen
Cross-cultureel onderzoek Universele gedragingen, verschillend in gradatie Etnografische methode Culturele betekenis van gedrag Beschrijvende kwalitatieve techniek om een cultuur of sociale groep te begrijpen Participerende observatie Nadeel: o Misinterpretatie o Invloed van onderzoeker uit andere cultuur o Samenvatting Methode
Beschr Voordele nadelen ijving
n
Systematische observatie Naturalistisch Observ Alledaags Weinig e observatie
atie
gedrag
controle
van gedrag in veld Gestructureer Observ iedere de observatie atie in labo
deelneme r gelijke
Labo-gedrag
kans om bestudeer de gedrag te vertonen Zelf-rapportering Klinisch
Flexieb Grote
Waarheidsg
interview
ele stijl, gelijkenis
etrouw?
vraagt
met hoe
Moeilijk
naar
mensen
individuen te
invalsh
denken/pr vergelijken
oek
aten in
deelne
dagelijkse
mer
leven; Veel informatie op korte tijd
Gestructureer Iedere
Vergelijki
Waarheidsg
d interview
deelne
ng
etrouw?
mer
mogelijk;
Oppervlakki
krijgt
antwoord
ge
dezelfd en e
waaraan
vragen
mensen
informatie
op
zelf niet
dezelfd dachten e manier Klinische methode Klinische
Veel
Beschrijv Selectiviteit
methode/gev
uiteenlo ende
alsstudie
pende
onderzoeker;
inzichten niet
informat in
veralgemeen
ie over
factoren
baar naar
1
die
andere
persoon ontwikkel individuen :
ing
intervie
beïnvloe
ws,
den
observa ties, test scores Etnografie Etnografie
Particip
Grondig
Selectiviteit
erende
e en
onderzoeker;
observat accurate niet ie
beschrijv veralgemeen ing
baar naar
andere groepen
- Algemene onderzoeksopzetten o Definitie Algemeen plan van onderzoek Maakt beste toets van hypothese mogelijk o Correlationeel Samenhang tussen variabelen (GEEN oorzaak-gevolg!) Rest: zie cursus statistiek (I like ) Voordeel: Geen labo-situaties/experimenten nodig Nadeel: Geen oorzaak-gevolg o Experimenteel Laat oorzaak-gevolg uitspraken toe Laboratoriumexperimenten mogelijk niet toepasbaar in realiteit Toevallige toewijzing Onbevooroordeelde procedure om deelnemers toe te wijzen aan verschillende condities
Verhoogt kans dat kenmerken gelijk verdeeld zullen zijn over condities Afhankelijke en onafhankelijke (gemanipuleerd) variabele o Varianten experiment Veldexperiment In natuurlijke omgeving maar met toevallige toewijzing Natuurlijk (quasi-) experiment Bestaande behandelingen vergelijken Groepen zo vergelijkbaar mogelijk
- Ontwikkelingspsychologische onderzoeksdesigns o Longitudinaal (Elder) Zelfde groep bestudeerd op verschillende momenten in de tijd Voor- en nadelen Voordelen o Algemene patronen & individuele verschillen o Relaties tussen vroegere en latere gebeurtenissen Nadelen o 3 problemen
Deelnemers vallen weg of verhuizen Praktijk-effecten (door meerdere test ergens dieper over nadenken) Cohort-effecten (niet veralgemeenbaar naar andere cohortes, soms zelfs niet naar andere mensen van dezelfde cohorte) o Cross-sectioneel Verschillende leeftijdsgroepen bestudeerd op zelfde moment in de tijd Voor- en nadelen Voordelen o Efficiënter (minder tijd in beslag) o Geen uitval of praktijk-effecten Nadelen o Alleen algemene trend, geen individuele verschillen in de ontwikkeling o Cohort-effecten: iedere leeftijdsgroep behoort tot andere cohort
o Sequentieel Opeenvolging van longitudinale/crosssectionele studies Voor- en nadelen Voordelen o Zowel longitudinale als crosssectionele vergelijkingen o Cohort-effecten analyseren Nadeel o Zelfde problemen als longitudinaal & cross-sectioneel, maar wel bewust van problemen o Combinatie experimenteel en ontwikkelingsopzet Ontwikkelingspsychologische onderzoeksdesigns enkel correlationele conclusies Vandaar: experimenteel manipuleren van ervaringen Als ontwikkeling dan beter verloopt sterke evidentie voor causale samenhang Bv. Social issues (p. 38)
1.9. Rechten van deelnemers aan onderzoek
- IRB = ethische commissie - Bescherming tegen nadelen - Geïnformeerde toestemming o Onder 7 jaar: ouders - Privacy - Kennis van resultaten - Voordelige behandelingen - Debriefing bij misleiding of iets achtergehouden
Hoofdstuk 3: prenatale ontwikkeling, geboorte en de baby 1. Prenatale ontwikkeling - Conceptie o Vrouwelijke eicel 1 per 28 dagen Ontstaat in eierstokken, dan door eileider naar baarmoeder Gele lichaam produceert hormonen om baarmoeder klaar te maken voor innesteling bevruchte eicel Geen bevruchting geel lichaam krimpen Leeft 1 dag o Mannelijke eicel 300 miljoen per dag In teelballen Staartje zwemmen tot in eileiders voor bevruchting Leeft 6 dagen 3 vruchtbare dagen: 2 dagen voor eisprong + dag van eisprong zelf - Periode van de zygote o 2 weken: vanaf bevruchting tot innesteling in baarmoeder o 1e celdeling duurt 30 uur, volgende celdelingen gaan sneller o 4e dag: 60 à 70 cellen blastocyst
Binnenlaag: embryoblast (baby‟tje) Buitenlaag: trophoblast o Innesteling Tussen 7e en 9e dag Trophoblast dringt diep in baarmoederwand Ontstaan amnion + vruchtwater (temperatuur + schokdemper) Dooierzak produceert rode bloedcellen 30% overleeft deze periode niet o Placenta en navelstreng Ontstaan chorion (vlies) + villi (bloedvaten) Placenta (moederkoek) In: bloed + voeding (zuurstof) Uit: afvalstoffen Navelstreng (30 tot 90 cm lang) 1 ader: bloed + voeding 2 slagaders: afvalstoffen
- Periode van embryo o 2e tot 8e week Snelste prenatale veranderingen Basis interne structuren & organen o Laatste helft eerste maand Embryoblast: 3 cellagen Ectoderm zenuwstelsel en huid
o Neurale buis ruggenmerg + hersenen o 3,5 week : productie van neuronen 250.000 cellen per minuut Gaan naar vaste plek in hersenen Mesoderm spieren, skelet, hart en bloedvaten Endoderm spijsverteringssysteem, longen, urinewegen en klieren o 2e maand Snelle groei Gezicht: ogen, oren neus Ledematen: armen (+ vingers) en benen (+ tenen) Interne organen Hart Lever + milt (dooierzak niet meer nodig zelf rode bloedcellen aanmaken) Reageert op aanraking Beweegt beperkt
- Periode van de foetus o 9e tot 38e week Snelle groei & afwerking
o 3e maand Organen, spieren & zenuwstelsel worden georganiseerd & verbonden Geslacht kan bepaald worden Longen: kleine ademhalingsbeweging Vinger- & teennagels, oogleden Hartslag Einde 1e trimester o 2e trimester Bewegingen voelbaar Huid Vernix (witte kaasachtige stof) Lanugo: wit donshaar (om vernix vast te houden) Hersenen Productie van sommige zenuwcellen Glia-cellen (steunen en voeden zenuwcellen) Gewicht 10 maal groter Zintuigen “Hoort” “Ziet” o 3e trimester Leefbaarheidsgrens Wel zuurstof! (longen onderontwikkeld)
Hersen(schors) ontwikkelt „states‟ 11% wakker (28 weken) 16% wakker (38 weken) Persoonlijkheid Activiteit foetus ~ temperament baby Foetale activiteit goede neurologische ontwikkeling Actieve foetus o Beter om met frustraties o Minder angstig Voorkeur voor smaken Reacties op externe stimuli (pijn, stemmen) Verandering in hartslag bij mannelijke/vrouwelijke spreker 8e maand Vet ontwikkeld temperatuursregeling Antilichamen van moeder „upside-down‟ positie
2. Prenatale omgevingsinvloeden - Teratogenen o Iedere factor die in prenatale periode schade veroorzaakt
Afhankelijk van Dosis Erfelijkheid Andere negatieve invloeden Leeftijd op moment van blootstelling o Zygote weinig impact o Embryo grootste impact o Foetus impact nog mogelijk o Medicijnen Op voorschrift Thalidomide (Softenon) o Kalmeermiddel o Misvorming ledematen o Schade aan hart, nieren & genitaliën DiEthylStilbestrol o Miskraam voorkomen o Kanker van genitaliën, misvormingen baarmoeder en onvruchtbaarheid Accutane (isotretinoin) o Geneesmiddel voor puistjes o 1e trimester: afwijkingen ogen, oren, schedel, hersenen, hart en immuunsysteem
Zonder voorschrift Aspirine o Laag geboortegewicht, dood geboren baby‟s, lagere motorische ontwikkeling, lagere intelligentie o Onduidelijk Cafeïne o Meer dan 3 tassen koffie per dag o Laag geboortegewicht, miskraam o Geïrriteerd, braken Antidepressiva o 3e trimester o Ademhalingsproblemen o Illegale drugs Heroïne, cocaïne, methadone Te vroeg geboren Laag geboortegewicht Fysieke defecten Ademhalingsproblemen Doodgeboorte Verslaafd o Koortsig & irriteerbaar o Moeite met slapen o Huilen met doordringende toon
Minder aandachtig voor omgeving + trage motorische ontwikkeling (bij heroïne & methadone) Cocaïne val in zuurstof voor 15 minuten en wijzigt productie & functie neuronen en chemische balans in brein o Fysieke defecten o Achterstand groei o Onduidelijk Cannabis Laag geboortegewicht Kleiner hoofd hersenen Slaap-, aandachts- & geheugenproblemen Depressie o Tabak Laag geboortegewicht Verhoogde kans op Miskraam Vroeggeboorte Ongewoon hartritme & ademhaling tijdens slaap Astma Kanker Licht abnormaal gedrag
Minder aandachtig voor geluid Gevoeliger voor aanraking Koliek = blijven huilen slechte ontwikkeling hersenen Stoppen heeft onmiddellijk effect Nicotine Verengt bloedvaten o Placenta groter o Minder bloed + voeding naar hersenen CO ipv O2 Ook passief roken heeft gevolgen! o Alcohol Fetal Alcohol Syndrome (langdurig excessief alcoholgebruik) Mentale achterstand Motorische coördinatiestoornissen Overactiviteit Typische kenmerken aangezicht + trage groei Fetal Alcohol Effects (minder alcoholgebruik) Sommige abnormaliteiten, afhankelijk van wanneer & hoelang lange-termijn effecten
blijven kleiner tijdens kindertijd & adolescentie slechte schoolprestaties problemen met regels ongepast seksueel gedrag alcohol en drugsgebruik depressie‟s alcohol verstoort ontwikkeling neuronen op gebied van productie & migratie zuurstof nodig om af te breken o Bestraling Nucleair Lange termijn-effecten Vooral door stress ouders Miskraam, klein hoofd, fysieke misvormingen, trage groei X-stralen Kanker o Vervuiling van omgeving Kwik (vis) Fysieke misvormingen Mentale achterstand Abnormaal spreken, problemen met slikken
Ongecoördineerde bewegingen Beïnvloedt migratie & productie van neuronen hersenschade PCBs Laag geboortegewicht Verkleurde huid Misvormingen tandvlees & nagels Uitgestelde cognitieve ontwikkeling Lage hoeveelheden o Kleiner hoofd o Aandachts- en geheugenstoornissen o Lagere intelligentiescore Lood (verf) Vroeggeboorte Laag geboortegewicht Hersenschade Fysieke defecten Dioxines (giftige samenstellingen ontstaan door verbranding) Schade aan hersenen, immuunsysteem en schildklier Vrouwen: verhoogde kans op borst- & baarmoederkanker (hormonen)
Mannen: 2x meer meisjes dan jongens produceren o Infectieziekten Rubella/rode hond Meeste schade tijdens embryonale periode o Doofheid o Cataract o mentale achterstand o fysieke misvormingen tijdens foetale periode o laag geboortegewicht o doofheid o botdefecten mentale ziektes bestaat vaccin HIV (human immunodeficiency virus) AIDS (acquired immune deficiency syndrome) 20-30% doorgegeven 6 maanden oud o Gewichtsverlies o Diarree o Ademhalingsziekten o Hersenschade Overleven hoogstens 8 maanden
Herpes 2 varianten o Cytomegalovirus o Herpes simplex 2 Toxoplasmose (uitwerpselen katten, rauw vlees) 40% doorgegeven Eerste trimester o Oog- en hersenschade
- Overige factoren moeder o Voeding 11 tot 13 kilo zwaarder Ondervoeding Effect op hersenen Onderdrukt ontwikkeling immuunsysteem Irriteerbaar en reageren niet op stimuli Lage intelligentie & leerproblemen Supplement: foliumzuur o Emotionele stress Bij stress bloed naar delen die belangrijk zijn voor „flight of fight‟ respons minder zuurstof en voeding voor baby
Stresshormonen (bv. Cortisol) geraken door placenta Stijging van hartslag foetus Wijziging neuronale activiteit Fysiek Hazenlip Pyloris stenose (projectielbraken) Miskraam Vroeggeboorte Laag geboortegewicht Ademhalingsziekten Psychisch Angst Woede & agressie Overactiviteit Sociale steun is belangrijk o Rhesusfactor Moeder Rh-negatief, vader Rh-positief & baby Rh-positief bij contact bloed moeder met bloed baby moeder antilichamen tegen Rhesusfactor Bij volgende baby kan dit problemen geven Vaccinatie om productie antilichamen te verhinderen Mentale achterstand, hartschade & dood
o Leeftijd & eerdere geboortes Grotere kans onvruchtbaar, misval, afwijking chromosomen Boven 40: meer prenatale complicaties Vanaf 50-55 jaar: scherpe stijging Complicaties bij tienermoeders vooral door Geen goede medische begeleiding Armoede
- Belang van prenatale gezondheidszorg o Diabetes grotere baby meer complicaties o Toxemie (eclampsie = bloeddruk) verhoogde bloeddruk zwelling handen,voeten en gezicht o Redenen waarom sommigen niet gaan Geen ziekteverzekering Situationele & persoonlijke hindernissen (bv. Geen auto, psychologische stress)
3. De geboorte - Stadia o Verwijden & verdwijnen baarmoederhals 12-14 uur bij eerste geboorte 4-6 uur bij volgende geboortes
Contracties baarmoeder frequenter & krachtiger o Geboorte Sterke contracties baarmoeder persen 50 minuten bij eerste geboorte 20 minuten bij volgende geboortes o Nageboorte Uitdrijven placenta 5-10 minuten - Aanpassingen van baby o Contracties stresshormonen bij baby Meer bloed naar hersenen & hart Bereiden longen voor op ademen Maken baby alert - Uitzicht van pasgeboren baby o 50 cm, 3kg400 o Hoofd groter in verhouding o Aantrekkelijk voor volwassenen: rond gezicht, mollige wangen, groot voorhoofd, grote ogen - De Apgar-schaal o 5 criteria, telkens 0, 1 of 2 Appearance (uitzicht kleur) Pulse (polsslag) Grimace (Grijns reflex) Activity (activiteit spierspanning)
Respiration (ademhaling) o Scores 7 of meer goede lichamelijke toestand 4 tot 6 hulp nodig (ademhaling) 3 of minder onmiddellijke medische hulp nodig o 2 keer gemeten: na 1 minuut en na 5 minuten
4. Benaderingen van bevallingen - Natuurlijke bevalling & voorbereiding o Pijn en medische ingreep verminderen & bevalling een gebeuren maken dat voldoening geeft o 3 activiteiten Lessen om bevalling beter te begrijpen Ontspannings- en ademhalingstechnieken Coach bij bevalling (lichamelijke/emotionele steun) o Gevolgen Minder complicaties Kortere bevallingen Minder keizersnedes Hogere APGAR-scores - Thuisbevallingen o Verpleegster-vroedvrouw
o Veilig indien geen risico op complicaties o Bij complicaties hospitaal
5. Medische interventies - Aangewezen bij o Hersenverlamming o Anoxie (onvoldoende zuurstof) hersenverlamming o Stuitligging o Rhesusfactor incompatibiliteit
- Monitoring van foetus o Hartslag baby registreren o Vele risicobaby‟s gered o Kritiek Frequentie hersenbeschadiging niet verminderd Overidentificatie probleem baby‟s Toename aantal keizersneden Ongemakkelijk en hinderlijk
- Bevallingsmedicatie o Pijnstillers kleine hoeveelheden
verminderen pijn o verdoving maakt gevoelloos o epidurale verdoving plaatselijk moeder voelt contracties en kan persen o nadelen langere bevalling slaperig & teruggetrokken gedrag blijvend effect niet bewezen o samenhang met andere risicofactoren?
- Keizersnede o Bevalling door chirurgische ingreep o Indicaties Medische noodsituaties (bv. Stuitligging, rhesusfactor incompatibiliteit) Vroegere keizersnedes (grotere kans op scheuren baarmoeder & overlijden kind) o Effect van verdoving
6. Baby’s die te vroeg geboren zijn & baby’s met laag geboortegewicht - Prematuur
o Meer dan 3 weken te vroeg geboren of minder dan 2 kg 500 o Ondergewicht beste voorspeller overleven en gezonde ontwikkeling o Minder dan 1500 gram ernstige complicaties Vaak ziek Overactief Onoplettendheid Lage intelligentiescores Emotionele en gedragsproblemen
- Te vroeg geboren versus te klein geboren o Te vroeg (preterm) Weken voor geplande datum geboren Kunnen gepast gewicht hebben voor duur zwangerschap o Te klein (small-for-date) Op tijd of te vroeg geboren Beneden verwacht gewicht voor duur zwangerschap Ergere problemen
- Gevolgen voor verzorgers o Uiterlijk & gedrag baby ouders minder gevoelig en responsief
o Risico voor kindermisbruik
- Interventies voor vroeggeborenen o Couveuse Bed omgeven door plexiglas regeling temperatuur zuivering lucht mogelijk beademing voedingssonde (in maag) intraveneuze medicatie meer dan 6 weken te vroeg geboren: levensbedreigende ademhalingsproblemen (hyaline membraan) o speciale stimulatie voor kind schommelbeweging van in baarmoeder nabootsen (bv.waterbed) snellere gewichtstoename voorspelbare slaappatronen grotere alertheid aanraking fysieke groei kangoeroezorg: baby wordt naakt op naakte borst moeder of vader geplaatst zachte stimulering van alle zintuigen
ouders meer zelfvertrouwen in omgang met kind hogere mentale en motorische ontwikkeling
7. geboortecomplicaties, opvoeding & veerkracht - onderzoek Werner & Smith - complicaties niet te ernstig stimulerende omgeving ontwikkeling op normaal niveau - veel complicaties, geen goede thuisomgeving & toch goed doen o kenmerken kinderen: positieve stemming extra steun van anderen
8. capaciteiten van pasgeborene - reflexen o Aangeboren, automatische reactie op specifieke vorm van stimulatie o Waarde voor aanpassing aan omgeving o Manier om toestand van hersenen na te gaan (nog na 6 maanden hersenen beschadigd) o Voorbeelden Ooglid: sluiten bij licht (enige blijvende) Snuffel: hoofd draaien richting stimulatie
Zuig Moro: knuffelbeweging Palmgreep: hand rond iets klemmen Nekspannings-: als baby op rug licht met hoofd naar kant gedraaid arm langs die kant uitstrekken Stap Babinski: tenen uitstrekken + krullen (verdwijnt pas na 8-12 maanden) - „states of arousal‟ o Cyclus bepaald door honger Rustige slaap
8-9 uur
NREM-slaap Onrustige slaap 8-9 uur REM-slaap zelfstimulatie hersenen Slaperig
wisselt
Rustig alert
2-3 uur
Wakker en huilen
1-4 uur
Lichamelijke behoeften kenbaar maken, meestal honger Als ander kind huilt Schril & doordringend hersenbeschadiging/geboortecomplicatie s
o Beïnvloedt houding & interactie ouders o Langer wakker mentale voorsprong o Manieren om huilende baby te troosten Op schouder nemen en „schudden‟ of rondlopen Inwikkelen Fospeen Rijden in (kinder-)wagen, schommelen Combineer methoden Laten huilen (kort)
- Sensorische capaciteiten o Tastzin Reflex reactie op aanraken handpalmen, voetzolen, mond (genitaliën) Gevoelig voor pijn stresshormonen Suikeroplossing Zacht vasthouden pijnstillers Aanraking endorfines o Geur & smaak Voorkeur vanaf geboorte (vruchtwater) Zoete smaken Geuren lokaliseren en moeder door geur herkennen
Baby‟s die borstvoeding krijgen verkiezen borst moeder boven borst andere zogende vrouw Baby‟s die flessenvoeding krijgen verkiezen borst zogende vrouw boven flessenvoeding en boven borst nietzogende vrouw o Gehoorzin Verkiest complexe geluiden boven eenvoudige klanken Onderscheid tussen geluidspatronen Gevoelig voor menselijke stem Biologisch voorbereid om taal te leren o Gezichtszin Minst ontwikkeld bij geboorte Netvlies na enkele maanden Gezichtszenuw en visuele cortex na enkele jaren Kan niet goed „inzoomen‟ Scannen omgeving voor interessante & bewegende voorwerpen Trage en onnauwkeurige oogbewegingen Geen kleuren discrimineren
- Evaluatie pasgeborenen
o Neonatal Behavioral Assessment Scale (NBAS) Brazelton Capaciteit nagaan om steun van verzorger uit te lokken en gedrag aan te passen zodat niet overgestimuleerd raakt o Metingen Reflexen Arousal states Reacties op stimuli Andere reacties o Veranderingen in scores over eerste 2 weken intelligentie & ontbreken van emotionele en gedragsproblemen voorspellen (enkel in kleutertijd!) o Ouders helpen kinderen beter te leren kennen
9. Aanpassing aan veranderd gezin - Hormonen o Moeder Oxytocin: baarmoedercontracties, melk, kalme mood, bevordert responsiveness o Vader Prolactin (melkproductie) Oestrogeen
Minder androgenen o Ook zonder hormonen goede verzorging mogelijk (adoptie)
- Uitdagingen o Moeder herstelt van bevalling o Vader: moeder steunen, ambigue gevoelens (baby vraagt altijd aandacht moeder) o Ouder kind: jaloers & boos o Steun is zeer belangrijk!
Hoofdstuk 5: cognitieve ontwikkeling 1. Theorie van Piaget 1.1. Piaget‟s ideeën over cognitieve verandering - Schema‟s o Georganiseerde manieren om betekenis te geven aan ervaring o Veranderen met leeftijd Eerst gebaseerd op handelingen Later overgang naar mentaal niveau
- Adaptaties o Opbouw van schema‟s door interactie met omgeving o Assimilatie = gebruik van bestaande schema‟s buitenwereld te begrijpen o Accommodatie = aanpassing van oude schema‟s en vorming van nieuwe schema‟s om zich beter aan omgeving aan te passen o Niet veel verandering meer assimilatie dan accommodatie Evenwicht
- Organisatie o Intern herschikken en verbinden van schema‟s
o Schema‟s in evenwicht als ze deel zijn van uitgebreid netwerk
1.2. Sensorimotorisch stadium - Circulaire reactie o Bijzondere manier om eerste schema‟s aan te passen o Onverwachte nieuwe ervaring door eigen bewegingen o Wil gebeuren steeds herhalen o 3 vormen Eigen lichaam Voorwerpen Experimenten o Substadia Oefenen
Geboorte – 1
Reflexen
aangeboren
maand
pasgeborene
1–4
Eenvoudige
reflexen Primaire
circulaire reactie maanden
motorische gewoonten i.v.m. eigen lichaam
Secundaire
4–8
circulaire reactie maanden
Herhalen van interessante
effecten in omgeving Coördinatie van
8 – 12
Intentioneel, doel-
secundaire
maanden
gericht gedrag;
circulaire
object-
reacties
permanentie
Tertiaire
12 – 18
circulaire reactie maanden
Exploreren van eigenschappen van voorwerpen door nieuwe handelingen
Mentale
12 maanden – Interne weergave
voorstellingen
2 jaar
objecten of gebeurtenissen; uitgestelde imitatie
- Substadium 1 o Reactie altijd op dezelfde manier, ongeacht omstandigheden o Aangeboren reflexen als bouwstenen sensorimotorisch denken
- Substadium 2 o Vrijwillige controle over eigen acties
o Geleid door basisbehoeften Steeds eigen lichaam bij betrokken o Gedrag aanpassen aan omstandigheden Anticiperen
- Substadium 3 o Herhalen van bewegingen die invloed hebben op omgeving o Kunnen imiteren van vaak geziene handelingen
- Substadium 4 o Intentioneel (doel-gericht) gedrag = opzettelijk coördineren van schema‟s om eenvoudige problemen op te lossen o Object-permanentie Inzien dat voorwerpen blijven bestaan als ze uit zicht zijn A-niet-B fout o Proberen gebeurtenissen te veranderen o Imiteren van gedragingen die ietsjes anders zijn dan gewoonlijk
- Substadium 5 o herhalen van handelingen met variaties
o ontdekken nieuwe middelen door actief experimenteren o beter in oplossen van problemen o geen A-niet-B fout meer o meer gedragingen imiteren
- substadium 6 o mentale voorstellingen interne weergave van informatie die menselijke geest kan manipuleren 2 soorten Mentale beelden Begrippen Problemen oplossen in het hoofd Mogelijkheid uitgestelde imitatie & verbeeldingsspel o Uitgestelde imitatie Gedragingen van niet-aanwezige modellen onthouden & nadoen o Verbeeldingsspel Alledaagse & ingebeelde gebeurtenissen uitbeelden
1.3. Later onderzoek
- Ingaan tegen verwachtingen o Habituatie/herstel: als lange tijd stimulus gezien, dan vermindert aandacht; herstel = opnieuw aandacht o Opvatting: langer kijken bij onmogelijke gebeurtenis baby verwonderd over afwijking fysieke realiteit & zich dus bewust van dat aspect van fysieke realiteit
- Object-permanentie o Baby‟s van 3 maanden kijken al langer naar onmogelijke gebeurtenis (wortel achter deur met raam) o A-niet-B fout: moeilijk om reactie te onderdrukken die daarvoor beloond werd o Conclusie Voor 12 maanden hebben baby‟s het moeilijk om kennis over locatie voorwerpen om te zetten in goede zoekstrategie Rijping hersenen
- Mentale voorstellingen o Uitgestelde imitatie: vroeger 6 weken: dezelfde dag imiteren 6 maanden: 1 dag later imiteren
12 – 18 maanden: langere perioden & verschillende contexten 14 maanden: doelgerichte handelingen 18 maanden: doel imiteren (ook als handeling mislukt is) o Problemen oplossen door anologie: vroeger 1012 maanden
1.4. Evaluatie van het sensorimotorische stadium - Sommige dingen ontwikkelen vroeger dan Piaget dacht o Object-permanentie o Uitgestelde imitatie o Categorizatie o Probleem oplossen via analogie - Basiskennis o Kinderen worden geboren met kennissystemen Laten toe snel nieuwe informatie te verwerken Ondersteunen zo snelle vroege ontwikkeling o Meerdere basisdomeinen Taalkundig Psychologisch Fysisch Numeriek
Baby‟s zouden tot 3 kunnen tellen Bevindingen zijn controversieel o Kritiek Ervaring is ook belangrijk Belangrijke ervaringen & de voordelen die kinderen hieruit halen zijn onduidelijk Belangrijke verwezenlijkingen Uitgangspunt denken belichten Opeenvolgende stappen verduidelijken
- Evaluatie Piaget o Eens over 2 dingen Cognitieve veranderingen zijn eerder geleidelijk & continu Ontwikkelen zich elk op eigen tempo vanuit uitdagingen van de omgeving
2. Informatieverwerking 2.1.
Structuur van het
informatieverwerkingsprocessysteem - Zintuiglijk geheugen o Korte opslag van informatie via zintuigen - Werk/korte termijn geheugen o Toepassen van mentale strategieën
Werken met & transformeren van informatie Verhoogt kans dat we informatie onthouden o Gelimiteerde capaciteit o Central executive stuurt stroom van informatie - Lange termijn geheugen o Permanente opslag o Geen limiet o Problemen met terugvinden van informatie = vergeten o Informatie gecategoriseerd - Structuur blijft hetzelfde in loop ontwikkeling, toename in o Capaciteit o Snelheid
2.2.
Aandacht
- Minder aangetrokken tot nieuwheid, meer volgehouden aandacht na eerste jaar - „preterm‟ & pasgeboren baby‟s: lange tijd nodig voor habituatie & herstel na nieuwe stimuli o Moeilijkheid aandacht weg te houden van interessante stimuli
2.3.
Geheugen
- Herkenning: opmerken dat een stimulus identiek of gelijkaardig is aan één die men vroeger gezien heeft o 2-3 maand oud: 1 week lang o 6 maand: 2 weken lang Kans om respons te reactiveren geheugen dramatisch uitzetten meer aspecten van originele leersituatie o leren via kijken, vooral bewegingen - Herinnering: zich iets herinneren zonder perceptuele ondersteuning o Tegen eind 1e jaar verstopte voorwerpen vinden & acties imiteren
2.4.
Categorisatie
- Hoeveelheid informatie reduceren - Perceptuele categorisatie in 1e jaar o Eerste maanden: op basis van kleur, vorm,… o 6 maanden: op basis van 2 gecorreleerde kenmerken o 7 – 12 maand: betekenisvolle categorieën, bv. eten - Conceptuele categorisatie in 2e jaar o 14 maand: begrijpen dat sommige handelingen gepast zijn voor een object maar niet voor ander
2.5.
Evaluatie van informatieverwerking
- Voor o Denken nauwkeurig geanalyseerd in zijn verschillende componenten - Tegen o Niet geïntegreerd in brede, omvattende theorie over ontwikkeling van denken - Mogelijke oplossingen o Combinatie met theorie Piaget o Dynamisch-systeem-denken
3. De sociale context van cognitieve ontwikkeling - Sociale contexten dragen bij tot cognitieve ontwikkeling - Zone van naaste ontwikkeling o Reeks taken die kind niet alleen kan uitvoeren maar kan leren met hulp van meer ervaren partners - Complexe mentale activiteiten (aandacht, geheugen, problemen oplossen) oorsprong in sociale interactie - Meestal onderzocht bij oudere kinderen, meer recent ook bij baby‟s & peuters duiveltje in een doosje - Culturele verschillen in sociale ervaringen beïnvloeden mentale strategieën
4. Individuele verschillen in mentale vaardigheden 4.1.
Intelligentietests voor peuters & baby‟s
- Nadruk op perceptuele & motorische reacties - Bayley-schalen o Cognitief o Taal o Motorisch o Sociaal-emotioneel o Adaptief gedrag - Intelligentiescores berekenen o IQ = mate waarin score afwijkt van gemiddelde score van iemand van dezelfde leeftijd o Normale distributie (klokvormig) o Normen waarmee in toekomst anderen vergeleken worden Ligt achter op ontwikkeling
< 100
Is gemiddeld inzake ontwikkeling
=100
Ligt vooruit op ontwikkeling
> 100
- Voorspellen latere prestaties o Slechte voorspeller latere intelligentie Intelligentie schommelt (longitudinaal onderzoek) Jonge kinderen snel moe, afgeleid,…
Test andere inhoud op jonge leeftijd (meer motorisch) o Daarom: DQ‟s (developmental quotients) Predictie beter voor zeer laagscorende baby‟s screening Taken uit theorie informatieverwerking gebruikt als meting mentale mogelijkheden uitbreiding in Bayley-schalen Habituatie & herstel Object-permanentie Categorisatie
4.2.
Vroege omgeving & mentale ontwikkeling
- Thuisomgeving o Home observation for measurement of the environment (HOME) o Checklist om informatie te verzamelen over kwaliteit thuisomgeving van kinderen door observatie en door interviews met ouders Georganiseerde & stimulerende omgeving Aanmoedigende ouders Betrokken & regelmatig affectie tonende ouders Praten met baby‟s & peuters
o Kwaliteit thuisomgeving voorspelt IQ van kind bovenop effect van IQ van ouders & opleiding
- Kinderopvang o Slechte kwaliteit lagere score op cognitieve & sociale vaardigheden o Goede kwaliteit negatieve impact thuisomgeving verminderen o V.S. & Canada: geen nationale regulering/ financiering Gevolg: laag-inkomen gezinnen slechte kwaliteit kinderopvang Oplossing: „developmentally appropriate practice Geheel van normen & waarden voor opvangprogramma‟s die aangepast zijn aan ontwikkelingsbehoeften en individuele behoeften van jonge kinderen
4.3.
Vroege interventie voor risico-baby‟s & -peuters
- Kinderen in armoede daling IQ & zwakke prestaties op school - Stimuleringsprogramma‟s
o Home-based o Center-based - Hoe vroeger & hoe langer hoe beter cognitieve & academische performance
5. Taalontwikkeling 5.1.
Theorieën
- Behaviorisme o Operante conditionering o Imitatie complexe uitdrukkingen o Probleem: kinderen genereren spontaan vele uitspraken die niet versterkt werden en die niet geïmiteerd zijn
- Nativisme o Language acquisition device (LAD) Aangeboren systeem dat geheel van regels omvat dat gemeenschappelijk is aan alle talen o Ondersteuning van theorie Over hele wereld belangrijke mijlpalen in taalontwikkeling rond dezelfde periode Taal aanleren alleen bij mensen Gevoelige periode om taal aan te leren
o Kritiek Gemeenschappelijk grammaticale systeem voor alle talen niet gevonden Taalontwikkeling verloopt niet snel, maar geleidelijk
- Interactionisme o Taalontwikkeling door interacties tussen aangeboren capaciteiten & invloeden vanuit omgeving o Type 1: informatieverwerking Toepassen krachtige algemene strategieën Combinatie met nativisme o Type 2: klemtoon op sociale interactie sociale vaardigheden & taalervaringen belangrijk kind heeft sterk verlangen om met anderen te communiceren o conclusie in praktijk: aangeboren capiciteiten, cognitieve verwerkingsstrategieën & sociale ervaringen spellen alle3 een rol
5.2.
Voorbereiding op praten
- Vocalisaties & brabbelen o Vocalisaties: klinkerachtige geluiden o Brabbelen: herhaling van klinker-medeklinker combinaties Menselijke spraak kunnen horen voor ontwikkeling Ontdekken & produceren betekenisvolle eenheden Experimenteren met vele klanken Gevoelig voor taalritme
- Echt gaan communiceren o Gedeelde aandacht Vanaf 4 maanden: baby in dezelfde richting als volwassene kijken & omgekeerd wereld benoemen Leren: begrijpen taal, produceren van woorden & ontwikkeling woordenschat o Geven & nemen Spelletjes waarbij spelers elk om beurt meedoen Leren: inzicht in beurtelings karakter van conversatie o Preverbale gebaren Gebruikt om gedrag anderen te beïnvloeden
Leren: taal leidt tot gewenste resultaten
5.3.
Eerste woorden
- 6 maanden: woorden begrijpen - 12 maanden: eerste woorden o Belangrijke personen o Dieren o Bewegende objecten o Bekende handelingen o Resultaten bekende handelingen - Gemotiveerd om woorden te leren die relevant zijn voor probleem-oplossen & samenhangen met emoties - Onderextensie versus overextensie o Onderextensie: woord toegepast op kleiner aantal voorwerpen of gebeurtenissen dan waarvoor het geschikt is o Overextensie: woord toegepast op bredere verzameling voorwerpen of gebeurtenissen dan waarvoor het geschikt is Vaak omdat ze juiste woord niet herinneren Vaker tijdens spreken dan bij begrijpen
5.4.
2-woorden-zin
- Continue stijging aantal gekende woorden (1 à 3 per dag) - Telegram-stijl: slechts 2 woorden, de kortere & minder belangrijke woorden weggelaten - Vaak eenvoudige vorm o Willen + X o Meer + Y - Beantwoorden vaak niet aan regels grammatica - Als wel regels gevolg imitatie van ouders
5.5.
Individuele & culturele verschillen
- Geslacht o Meisjes staan (licht) voor op taalontwikkeling - Persoonlijkheid o Teruggetrokken later beginnen praten - Omgeving o Hoe meer woorden ouders gebruiken, hoe meer woorden hun kinderen leren o Ook invloed op geslacht (praten meer met meisjes) & persoonlijkheid (praten meer met sociale kinderen) - Lage SES: minder verbale stimulering - Stijl van praten o Referentiële stijl
woorden die verwijzen naar objecten Snelle toename van woordenschat Verkennen actief voorwerpen o Expressieve stijl Meer voornaamwoorden & sociale uitdrukkingen of zegswijzen (bv. Dank u) Woorden dienen om over emoties & behoeften te praten Socialer Invloed cultuur - Taalachterstand o Als kind sterk achterloopt op taalnormen 2 maanden
vocalisaties
4 maanden
brabbelen
8-12 maand
brabbelen als
volwassen taal (intonatie) 12 maand
eerste herkenbare
woord 18 – 24 maanden
twee woorden
combineren o Na 2 jaar: geen richtlijnen volgen of gedachten moeilijk onder woorden hoorproblemen of taalstoornis
5.6.
Ondersteunen taalverwerving
- Child-directed speech (CDS) o Korte zinnen o Hoge stem o Overdreven expressiviteit o Duidelijke uitspraak o Duidelijke pauzes tussen zinsonderdelen o Herhalen nieuwe woorden in nieuwe contexten - Kinderen vertonen voorkeur voor CDS - Give & take in conversatie taalontwikkeling & schoolprestaties - CDS + give & take zone van naaste ontwikkeling waarin taal gaat uitbreiden
Hoofdstuk 6: emotionele & sociale ontwikkeling bij baby’s 1. Erikson’s theorie 1.1. Vertrouwen versus wantrouwen - Ouder-kind relatie door voeden + kwaliteit verzorging o Perfectie onmogelijk - Balans sympathiek & liefdevol conflict positief opgelost
1.2. Autonomie versus schaamte & twijfel - Positieve oplossing als ouders gepaste begeleiding geven en redelijke keuzes aanbieden o Groeien in warmte o Gevoelig ouderschap o Redelijke verwachtingen in verband met impulscontrole - Negatief aanpassingsproblemen
2. Emotionele ontwikkeling 2.1. Ontwikkeling basisemoties - Basisemoties o Universeel in mensen en andere primaten o Evolutionaire geschiedenis bevorderen overleving
o Afgeleid uit gelaatsuitdrukkingen - Baby‟s: 2 globale arousal states o Aantrekking naar plezante stimuli o Terugtrekking van onplezante stimuli o Sensitief ouderschap emoties meer lijken op deze van volwassenen - Blijheid o Plezier in motorische & cognitieve vaardigheden o Verbindt ouders & baby met elkaar o Sociale glimlach tussen 6 & 10 weken o Lach 3 – 4 maanden: reactie op actieve stimuli 10 – 12 maanden: verschillende vormen - Woede o 4 – 6 maanden: toenemen in frequentie & intensiteit Cognitieve ontwikkeling (intentioneel gedrag) Adaptief Ouders gemotiveerd om onbehagen te verminderen
- Droefheid o Minder frequent dan woede o (soms) reactie op pijn of scheiding
o (vaker) communicatie met verzorger ernstig verstoord - Angst o Neemt toe in 2e helft 1e levensjaar o Vreemdenangst Afhankelijk van Temperament baby Vorige ervaringen met vreemden Huidige situatie o Redenen toename Cognitieve ontwikkeling (intentioneel gedrag) Adaptief bij verkenning omgeving Invloed cultuur o Verzorger = veilige uitvalshaven o Evenwicht toenadering – vermijding
2.2. Begrijpen van en reageren op emoties van anderen - Vroege kinderjaren: emotionele besmetting - 4 maanden o Gevoelig voor structuur & timing interacties o Verwachten dat partner reageert o Bewust van hele bereik emotionele uitdrukkingen - 5 maanden
o Gelaatsuitdrukkingen als georganiseerde patronen en emotie in stem met overeenkomstige gelaatsuitdrukking in verband brengen - Sociale bevestiging zoeken o Kind baseert zich op emotionele reactie vertrouwenspersoon om te beslissen hoe te reageren in onzekere situatie o Stem meer effect dan gelaatsuitdrukking o Leren reageren op alledaagse gebeurtenissen o 2e helft 2e jaar: inzien dat emotionele reacties kunnen verschillen van eigen reacties o Emotionele signalen gebruiken om Richting te geven aan eigen handelen Interne toestanden anderen af te leiden
2.3. Ontstaan van zelf-bewuste emoties - Houden schade of verbetering aan zelfbeeld in o Schaamte o Verlegenheid o Schuld o Jaloersheid o Trots - 2e helft 2e jaar
o Kinderen bewust van zichzelf als afzonderlijk & uniek - Behoefte aan richtlijnen volwassenen - Spelen rol in gedragingen van kinderen die verband houden met prestaties en in morele gedragingen - Situaties waarin ouders aanmoedigen afhankelijk van cultuur
2.4. Emotionele zelf-regulering - Strategieën die we gebruiken om onze emotionele toestand tot een comfortabel niveau te brengen zodat we onze doelen kunnen bereiken o Bewuste controle Vrijwillige onderdrukking dominante emotionele reactie Ontwikkeling hersenschors Hulp van ouders - Individuele verschillen belangrijk voor aanpassing temperament - Eerste maanden o Beperkt vermogen om emoties te reguleren o Afhankelijk van verzorgers - 2 – 4 maanden
o Initiatie face-to-face play & aandacht voor voorwerpen o Wegdraaien van onplezante stimuli minder geneigd tot distress - Einde 1e jaar o Lopen & kruipen vermijding / dichterbij komen - Rol ouders o Geen regulatie stressvolle ervaringen bij baby‟s hersenen niet goed ontwikkelen o Kinderen aanmoedigen om eerder positieve dan negatieve emoties na te doen (meer bij jongens dan bij meisjes geslachtsverschil) - 2e jaar o Voorstellingsvermogen & taal o Ouders leiden (bv. “Mama, bang” om te stoppen met verhaaltje voor te lezen)
3. Temperament & ontwikkeling 3.1. Wat is temperament? - Stabiele individuele verschillen in kwaliteit & intensiteit van o Reactiviteit: snelheid & intensiteit van Emotionele reacties Aandacht
activiteitsniveau o zelfregulering (veranderen reactiviteit) - resultaten onderzoek o voorspelt psychologische aanpassing o Opvoedingsstijl ouders beïnvloedt emotionele stijl kind
3.2. Structuur van temperament - Makkelijk (40 %) o Snel tot regelmatige gewoontes o Meestal opgewekt o Past zich makkelijk aan aan nieuwe ervaringen - Moeilijk (10%) o Onregelmatig inzake dagelijkse gewoontes o Reageert negatief & intens o Trage aanpassing aan nieuwe ervaringen o Problemen: angstig teruggetrokken & agressief gedrag in vroege kindertijd - Slow to warmp up (15%) o Niet actief o Reageert matig & weinig intens op omgeving o Past zich traag aan aan nieuwe ervaringen o Problemen: overdreven angstig & traag gedrag op school & in groep leeftijdsgenoten
- Niet-geclassificeerd (35%) o Unieke combinatie temperament-kenmerken - Volgens Rothbart: o Recenter model van structuur temperament o Reactiviteit + zelfregulering (bewuste controle)
3.3. Meten van temperament - Methoden o Interviews/vragenlijsten aan ouders o Rechtstreekse observatie onderzoekers o Gedragsbeoordelingen door mensen die het kind kennen - Waarde o Beoordelingen ouders Correleren matig met gedragsobservaties Nuttig: standpunt ouders o Observatie thuis Sommige gedragingen weinig frequent o Observatie labo Meer controle + fysiologische metingen Maar mogelijk belastend - Focus vooral op extremen o Verlegen kinderen
Negatieve reactie op & terugtrekken van nieuwe stimuli o Sociale kinderen Positieve reactie & toenadering tot nieuwe stimuli
3.4. Stabiliteit van temperament - Laag tot middelmatig o Temperament zelf ontwikkelt (betekenis activiteitsniveau verandert + emotionele zelfregulering) - Predictie op lange termijn pas vanaf 2e jaar - Afhankelijk van veel factoren o Ontwikkeling biologische systemen o Bewuste controle o Opvoedingservaringen - Zelden van ene extreme naar andere extreme
3.5. Genetische invloeden - 50% individuele verschillen verklaard door genetica - Etnische & geslachtsverschillen - Invloed afhankelijk van temperamentstrek & leeftijd
3.6. Omgevingsinvloeden - Etnische verschillen: aangemoedigd door culturele overtuigingen - Geslachtsverschillen: verschillende opvoeding & perceptie o Ouders zoeken & beklemtonen verschillen tussen kinderen - Voedings- & emotionele deprivatie slecht aangepaste emotionele reactie - Combinatie omgeving & genetica
3.7. Goodness-of-fit model - Model dat verklaart hoe temperament en omgeving samen tot gunstige resultaten kunnen leiden opvoedingsomgeving waarin temperament kind erkend wordt & aangepast functioneren aangemoedigd wordt - Effectief ouderschap afhankelijk van levensomstandigheden - Culturele waarden - Goede overeenkomst best snel gevonden o Ouders warm + redelijke verwachtingen o Ouders erg stimulerend
4. Ontwikkeling van gehechtheid 4.1. Wat is gehechtheid? - Sterke affectieve band die we hebben met bijzondere mensen in ons leven plezier & vreugde tijdens omgang & troost in tijden van stress - Oudere theorieën o Psychoanalyse: voeding is primaire context o Behaviorisme: tijdens voeding ontwikkelt baby voorkeur voor aanrakingen door moeder - Maar: onderzoek met baby-apen: verkiezen zachte moeder boven draadmoeder onafhankelijk van voeding
4.2. Ethologische theorie - Emotionele band bevordert overleving komt door evolutie - Meest aanvaarde theorie - Aangeboren gedragingen kind verzorger dichtbij blijft - Geleidelijk aan ontwikkelt zich een emotionele band - 4 fasen o Fase 1: nog geen gehechtheid (geboorte – 6 weken) Uitzenden aangeboren signalen
Vertrouwde verzorger & onbekende: geen verschil o Fase 2: beginnende gehechtheid (6 weken – 6-8 maanden) Verschillende reactie op vertrouwde verzorger & onbekende Gevoel van vertrouwen Geen reactie op scheiding o Fase 3: duidelijke gehechtheid (6-8 maanden – 18 maanden – 2 jaar) Scheidingsangst (afhankelijk temperament & situatie) Vertrouwde verzorgers als uitvalsbasis o Fase 4: ontstaan wederkerige relatie (vanaf 18 maanden – 2 jaar) Voorstelling & taal Intern werkmodel: geheel van verwachtingen over beschikbaarheid gehechtsheidsfiguren en kans op hulp
4.3. Meten van gehechtheid - Vreemde situatie
o Veilig gehechte kinderen gebruiken ouder als veilige uitvalsbasis om onbekende speelkamer te verkennen o Als ouder weggaat, biedt onbekende volwassene minder troost o Veel aandacht voor scheiding ouder & hereniging ouder - Patronen van gehechtheid o Veilig (65%) Ouder als uitvalsbasis Scheiding: al dan niet huilen Hereniging: actief contact zoeken + stoppen huilen o Vermijdend (20%) Niet responsief t.o.v. ouder Scheiding: geen „distress‟ zelfde reactie op vreemde als op ouder Hereniging: vermijden ouder, traag in begroeten, niet vasthouden van moeder o Afwerend (10%) Zoeken nabijheid ouder, weinig exploratie Separatie: huilen Hereniging: woede & verzet, blijven huilen o Gedisorganiseerd/gedesoriënteerd (10-15%) Vertonen grootste onveiligheid
Verwarrende, tegengestelde gedragingen - Attachment Q-Sort o Thuisobservatie 90 gedragingen 1 score (veilig <-> onveilig) o Nadelen Tijdrovend Geen indicatie onveilige gehechtheidspatronen o Voordeel Beter beeld alledaagse relatie ouder-kind
4.4. Stabiliteit van gehechtheid - Meestal veilig & stabiel voor baby‟s uit midden-SES in gunstige levensomstandigheden - Overgang onveilig veilig o Goed aangepaste moeders o Positieve banden met familie & vrienden - Lage SES veilig naar onveilig - Veilig gehechte baby‟s behouden status vaker dan onveilig gehechte baby‟s o Uitzondering: gedisorganiseerd/gedesoriënteerd: zeer stabiel eerste 2 jaren
4.5. Cultuurverschillen - Gehechtheidspatronen andere interpretatie in andere cultuur - Duitse ouders: o Aanmoediging onafhankelijkheid o Vaker vermijdende gehechtheid - Japanse ouders o Laten kinderen zelden alleen bij vreemden o Afwerende gehechtheid komt meer voor - In alle culturen: veilige gehechtheid komt vaakst voor
4.6. Factoren die invloed hebben op veilige gehechtheid - Mogelijkheid tot gehechtheid o Bv. Opgenomen in instelling Emotionele problemen Huilen Zich terugtrekken Gewichtsverlies Slaapproblemen o Later geadopteerd: wel mogelijkheid: wel goede band Wel emotionele & sociale problemen
- Kwaliteit van opvoeding
o Sensitieve opvoeding= snel, consistent & op juiste manier omgaan met baby‟s & ze zacht & vol zorg vasthouden Matige samenhang met gehechtheid o Interactie-synchronie Verzorger reageer op signalen kind op goed-getimede ritmische & gepaste manier Beide partners stellen emotionele toestanden op elkaar af o Vermijdend Overstimulerende of intrusieve opvoeding o Afwerend Gebrek aan betrokkenheid o Gedisorganiseerd/gedesoriënteerd Vaak mishandeling Vaak depressieve moeders o Opvoeding inadequaat verstoorde gehechtheid
- Kenmerken van kind o Moeilijk temperament onveilige gehechtheid Erfelijke bepaaldheid gehechtheid bijna 0 o Vroeggeboren, geboortecomplicaties en zieken bij pasgeborenen onveilige gehechtheid bij armoedegezinnen onder stress
o Sensitief ouderschap + opvoeding aangepast aan behoeften kind veilige gehechtheid
- Omstandigheden gezin o Stress & instabiliteit onveilige gehechtheid o Interne werkmodellen ouders (met grootouders) Gereconstrueerde herinneringen Objectiviteit & evenwicht veilige gehechtheid o Eigen opvoeding geen goede voorspeller
4.7. Meervoudige gehechtheid - Vaders o Sensitieve verzorging veilige gehechtheid o Moeders: lichamelijke verzorging, vaders: spelen Sommige gezinnen anders door werkende moeder o Erg betrokken vaders minder stereotiep in geslachtsrollen, sympathiek & vriendelijk, ouderschap is verrijkende ervaring o Warme, voldoeninggevende huwelijksrelatie betrokkenheid op kinderen - Broers & zussen o Geboorte andere broer/zus: moeilijke ervaring
Conflict neemt af als één van hen zeer emotioneel of actief is o Veilige gehechtheid ~ positieve interactie tussen broers/zussen o Speciale momenten voorzien met oudste kind harmonische relatie broer/zus
4.8. Gehechtheid & latere ontwikkeling - Veilige gehechtheid positieve outcomes o Zelfvertrouwen o Sociale vaardigheden o Empathie - Vermijdend o Geïsoleerd o Weinig contacten - Afwerend o Storend & moeilijk gedrag - Gedesorganiseerd o Grote vijandigheid o Agressie - Afhankelijk van continuïteit van opvoeding
5. Ontwikkeling van het zelf 5.1. Zelfbewustzijn
- Eerste stap: bewustzijn lichaam als eigen entiteit o Intermodale perceptie o Eerste maanden: eigen beeld onderscheiden van anderen - 2e stap: zelfherkenning (2e levensjaar) o Herkennen van zichzelf als uniek wezen o Bv. Rode stip op neus in spiegel o Zichzelf aanwijzen op foto‟s o Nog niet uitgebreid over tijd o Ouders die kinderen aanmoedigen om te exploreren verder in ontwikkeling zelf - Emotionele & sociale ontwikkeling o Begin van empathie
5.2.
Categorische zelf
- Onder invloed van taal - Vergelijken met anderen o Geslacht o Leeftijd o Fysieke kenmerken o Goed versus slecht - Eigen gedrag controleren
5.3.
Zelf-controle
- Bewuste controle o Benodigdheden Bewustzijn zichzelf als afzonderlijk & autonoom Vertrouwen in richting geven aan eigen handelen Geheugen voor instructies o Vermogen om weerstand te bieden aan instructies o Verschijnt rond 18 maanden: uitstel van bevrediging - Gehoorzaamheid o Verschijnt tussen 12 & 18 maanden o Bevestiging autonomie door niet te gehoorzamen warme, sensitieve zorg
Hoofdstuk 7: cognitieve ontwikkeling in early childhood 1. Piaget’s theorie: preoperationele stadium 1.1. Mentale representatie - Preoperationele stadium o 2-7 jaar o Vooruitgang in mentale representatie - Belang van taal - Sensorimotorische activiteit interne beelden labelen met woorden - Steun o Eerste woorden o Gebruik van categorieën voor ze woorden gebruiken om te labelen
1.2. Verbeeldingsspel - Ontwikkeling o Meer los van reële levensomstandigheden (vanaf 2 jaar) o Minder gecentreerd op zichzelf Besef dat uitvoerders & ontvangers onafhankelijk van elkaar kunnen zijn Vanaf 3 jaar o Complexe combinaties van schema‟s Sociodramatisch spel (vanaf 2,5 jaar)
- Voordelen o Inoefenen & versterken aangeleerde schema‟s o Verbeteren sociale & taalkundige vaardigheden o Nadenken over denken, controle over gedrag, en standpunt van iemand anders aannemen o Verbeteren aandacht, geheugen en logisch denken o Versterken verbeelding & creativiteit - Nadeel o Te gelimiteerd
1.3. Relatie symbool-echte leven - Inzicht: elk symbool staat voor specifieke toestand in echte leven - Problemen met dubbele voorstelling o Symbool zowel als object op zichzelf & als symbool zien - Inzicht verworven vanaf 3e jaar
1.4. Beperkingen - Beschrijft kinderen in termen van wat ze niet kunnen - Egocentrisme: symbolische gezichtspunten van anderen niet kunnen onderscheiden van eigen gezichtspunt
o Bv. 3-bergen-probleem o Animistisch denken: geloof dat niet-levende wezens kwaliteiten hebben van levende wezens o Voorkomt accommodatie - Niet in staat tot conservatie o Fysieke eigenschappen van dingen niet veranderen als uiterlijke verschijningsvorm verandert o Centratie: aandacht voor 1 bepaald aspect o Makkelijk afgeleid door perceptuele verschijning objecten o Zien begin & eind als ongerelateerde gebeurtenissen o Onomkeerbaarheid: kunnen stappen mentaal niet omkeren - Hiërarchische classificatie o Organisatie van objecten in klassen & subklassen o Kinderen centreren op doorslaggevende eigenschap, bv. een kleur
1.5. Follow-up research - Egocentrisme, animistisch & magisch denken
o 3-bergen-probleem zonder foto‟s & familiaire situatie 4-jarigen oplossen o Niet-egocentrische gedragingen Bv. taalgebruik aanpassen aan leeftijd ontvanger Bv. aanpassen aan context: klein voor zichzelf, maar groot voor pop o Egocentrisme eerder tendens o Animistisch denken door onvolledige informatie (bv. lichten trein als ogen zien) o Magisch denken bij gebeurtenissen die ze niet kunnen verklaren Afhankelijk van cultuur & religie Bv. wensen bij uitblazen kaarsjes Bv. bestaan sinterklaas/kerstman - Onlogische gedachten o Simpelere & familiaire opdrachten: wel tot goed einde Bv. conservatie van 3 objecten ipv 7 objecten o Redeneren door analogie o Begrijpen dat eigenschappen dieren verantwoordelijk zijn voor oorzaak-gevolgeffecten die onmogelijk zijn voor niet-levende dingen
- Categorisatie o Differentiatie Eerst: basisniveau‟s Vanaf 3e jaar: superordinate categorieën & subcategorieën o Woordenschat betere categorisatie o Hulp van volwassenen - Verschijning versus realiteit o Eerder problemen met taal van opdrachten
1.6. Evaluatie - Gedeeltelijk juist & gedeeltelijk fout - Begin van logisch denken gradueel verworven - Informatieverwerking: processen hetzelfde over alle leeftijd, gewoon meer of minder aanwezig - Neo-Piaget: combinatie preoperationele stadium & informatieverwerking o Controle moeilijkheid benaderen op gelijkende, stage-consistente manieren
1.7. Piaget & educatie - Ontdekkingsleren o Door spontane interactie met omgeving o Rijke variatie aan materiaal
- Gevoeligheid voor bereidheid van kinderen om te leren o Aanpak aangepast aan ontwikkeling - Aanvaarden individuele verschillen o Weinig activiteiten in groep o Evaluatie in vergelijking met vorige ontwikkeling kind
2. Vygotsky’s socioculturele theorie 2.1. Private speech - Piaget: egocentrische taal o Moeilijkheden perspectief van anderen in te nemen o Door interactie met anderen niemand tegen zichzelf spreekt egocentrische taal verdwijnen - Vygotsky: private taal o Richting geven aan eigen handelen o Basis voor alle hogere cognitieve processen o Later geïnternaliseerd - Onderzoek: steun voor Vygotsky o Meer gebruikt bij moeilijke taken o Gebruik van private taal aandachtiger & meer bezig met taken
2.2. Sociale oorsprong van denken - Zone van naaste ontwikkeling - Anderen doen aan ondersteuning o Aanpassen van steun die men geeft tijdens in leersessie in overeenstemming met het huidige niveau van presteren van kind o Later: meer verantwoordelijkheid bij kind private taal gelijkt op ondersteuning - Onderzoek o Ouders actief ondersteunen meer private taal & meer succes bij moeilijke taken o Plannen & probleem oplossen beter als met meer ervaren „peer‟ of volwassene werken
2.3. Vygotsky & educatie - Gelijkenis Piaget o Actieve deelname kind o Aanvaarding individuele verschillen - Begeleid ontdekkingsleren - Samenwerking met leeftijdsgenoten - Verbeeldingsspel = zone van naaste ontwikkeling
2.4. Evaluatie - Voor
o Belang van onderwijs o Grote aandacht voor culturele verschillen - Tegen o Westers gericht (scaffolding) o Verbale communicatie niet enige middel geleide deelname Samenwerking tussen deelnemers die meer of minder expertise hebben, zonder de specifieke kenmerken van communicatie te omschrijven o Weinig over basisvaardigheden
3. Informatieverwerking 3.1. Aandacht - Makkelijk afgeleid & geen oog voor details - Beter in inhibitie: onderdrukken van impulsen - Beter in plannen zolang taken familiair & simpel zijn o Vooraf opeenvolging van handelingen uitdenken en de aandacht verdelen in functie van het bereiken van doel o Samenwerken met meer ervaren planners helpt o Vergeten soms belangrijke stappen
3.2. Geheugen
- Herkenning & herinnering o Herkenning: bijna perfect o Herinnering geassocieerd met taalontwikkeling Gebruik van geheugenstrategieën o Gelimiteerd werkgeheugen - Geheugen alledaagse gebeurtenissen o Bekende gebeurtenissen Gebruik van scripts Organisatie & interpretatie Uitgebreider voorspellen wat er gaat gebeuren in gelijkaardige situaties o Eenmalige gebeurtenissen 2 stijlen van ouders Elaborative (uitgebreid, eigen evaluaties) Repititive
3.3. Theory of mind - Ontwikkeling o Bewustzijn mentaal leven & begrijpen „false belief‟ o Samen met metacognitie: bewustzijn & begrijpen verschillende aspecten van het denken
o Samenhangend geheel van ideeën over mentale activiteiten - Bewustzijn mentaal leven o 1e jaar: mensen als intentionele wezens & interactieve vaardigheden o 2 jaar: eerste werkwoorden (denken, onthouden, doen alsof) & eigen perspectief verschillend van anderen o 2-3 jaar: mensen handelen volgens wensen (niet volgens overtuigingen) fouten in false belief o 3-4 jaar: “denken” en “weten” om te verwijzen naar eigen gedachten en die van anderen o 4 jaar: zowel wensen als overtuigingen hebben invloed correct antwoord in false belief - Factoren o Taal rijke woordenschat over mentale toestanden o Cognitieve vaardigheden inhibitie o Sociale vaardigheden Veilige gehechtheid Oudere broers/zussen Leeftijdgenoten verbeeldingsspel Volwassenen o Voorbereid op biologisch vlak - Beperkt inzicht in mentaal leven
o Mentale activiteit houdt op als er geen uiterlijke tekenen zijn o Weinig aandacht aan proces van denken o Begrijpen niet dat mentale inferenties bron van kennis kunnen zijn o Conclusie: geheugen als passieve container
3.4. Lezen - Emergent litteracy: proberen te begrijpen hoe geschreven symbolen betekenis hebben - Eerst denken: 1 letter = 1 woord - Later denken: letters delen van woorden + band met klanken - Interactief voorlezen bevordert
3.5. Rekenen - 14-16 maand: ordinaliteit o Relaties tussen kwantiteiten - 2 – 3 jaar: tellen van 5 voorwerpen - 3,5 – 4 jaar: tellen tot 10 o Cardinaliteit: laatste nummer in rij stelt aantal getallen voor o Eenvoudige rekenopgaven Eerst in volgorde opgave
Later efficiëntste strategie
4. Individuele verschillen in mentale ontwikkeling - Verbaal <-> niet-verbaal - IQ-tests meten niet alle vaardigheden - Invloed van cultuur & samenleving: culturele benadeling - Vanaf 6-7 jaar: goede voorspellers later IQ
4.1. Thuisomgeving - HOME = Home observation for measurement of environment - Veel speelgoed & kinderboeken - Ouders: warm & verzorgend, stimulerend - Als lage SES-ouders hoge HOME-scores halen beter op IQ-test
4.2. Kleuterschool & kinderopvang - Kleuterschool = geplande, opvoedende ervaringen bedoeld om ontwikkeling van 2- tot 5-jarigen te bevorderen o 2 types Kindgericht: brede waaier activiteiten waaruit kinderen kunnen kiezen
Schools: strak gestructureerd, aanleren schoolse vaardigheden op basis van dril en herhaling - Kinderopvang = reeks voorzieningen om toezicht te houden op kinderen van werkende ouders - Interventie bij kleuters o Leerproblemen best vroeg aanpakken o Bv. head start = 2 jaar lang kleuterschool, voeding & gezondheidszorg, ouders erbij betrekken o Goede resultaten (betrokkenheid ouders) o Niet meer aan universiteit: zwakke kwaliteit lagere school - Kinderopvang o Instabiel minder psychologisch welzijn o Meer cognitieve vooruitgang o Effecten merkbaar tot in eerste jaren lagere school
4.3. Educationele media - TV‟s o Bv. Sesamstraat Aanleren basisvormen lezen/schrijven en getalconcept
Bijbrengen algemene kennis o Leren verbeeldingsspel o Prosociaal gedrag o Nadelen Agressie Consumentengedrag Tijd verloren voor andere activiteiten - Computer o Tekstverwerker: leren schrijven o Spelletjes: basisvaardigheden inoefenen o Samenwerking: volwassenen & andere kinderen o Beter probleem oplossen & metacognitie
5. Taalontwikkeling 5.1. Woordenschat - Fast-mapping: verbinden woord met onderliggend concept na zeer korte kennismaking met woord - Types van woorden o Objecten, werkwoorden, adjectieven o Eerst algemeen onderscheid o Samenvoegen van gekende woorden (bv. plantman voor tuinman) o Metaforen: concrete, zintuiglijke vergelijkingen - Strategieën
o Wederzijdse exclusiviteit: woorden verwijzen naar niet-overlappende categorieën o Nagaan hoe woorden in zin gebruikt o Afgaan op sociale aanwijzingen - Verklaring ontwikkeling o Aangeboren principes (bv. wederzijdse exclusiviteit) o Zelfde strategieën als bij niet-taalkundige informatie
5.2. Grammatica - Basisregels o Eerst voor beperkt aantal woorden o Vanaf 3,5-4 jaar: basisstructuur o Als 3-woorden zin geleidelijke uitbreiding o Overregularizatie: uitzonderingen onder basisregels laten vallen - Complexe structuren o 2-3 jaar: fouten bij vraagzin o Passieve zinnen pas vanaf eind lagere school o 4-5 jaar: al vele moeilijke zinsconstructies o Eind kleutertijd: competent gebruik van bijna alle zinsconstructies uit moedertaal - Verklaring
o Informatieverwerking: grammatica product van algemene ontwikkeling o Aangeboren <-> eerste zinnen niet tegoei o Aangeboren procedures om taal te analyseren
5.3. Conversatie - Pragmatiek = de praktische, sociale kant van taal die kinderen moeten leren om effectief en op de gepaste manier met anderen te communiceren - 2-jarigen: om beurt praten, gepast reageren op opmerkingen, onderwerp tijdlang aanhouden - 4 jaar: conversatie aanpassen aan leeftijd, geslacht, sociale status luisteraar - Problemen in moeilijke situaties, bv. telefoongesprek
5.4. Ondersteunen taalontwikkeling - Interactie met ervaren sprekers belangrijk - Sensitieve opvoeding o Helpende, expliciete feedback o Fouten niet overmatig corrigeren - Uitbreidingen = reacties van volwassenen die uitdrukking van kind verder uitwerken en die daardoor complexer maken
- Herformuleringen = reacties van volwassenen die foutief taalgebruik herstructureren tot de correcte vorm
Hoofdstuk 8: emotional & social development in early childhood 1. Erikson’s theorie: initiatief versus schuld - Initiatief: nieuw gevoel van doelgerichtheid o Enthousiast om nieuwe taken aan te pakken o Activiteiten met leeftijdsgenoten o Ontdekken wat ze kunnen doen met hulp van volwassenen - Tegenpool: schuld o Door ontwikkeling superego (geweten) o Ontstaat door identificatie met ouders eigen geslacht o Verband met overdreven bedreigingen, kritiek & straf door volwassenen
2. Zelfbegrijpen 2.1. Ikzelf & mij-zelf - Ik-zelf = gevoel van zichzelf als kennende en handelende instantie o Afscheiden van omgeving o Blijft zelfde over tijd o Heeft innerlijk leven o Controle over eigen gedachten & handelingen
- Mij-zelf = gevoel van zichzelf als object van kennis en evaluatie o Omvat alle kwaliteiten die het zelf uniek maken Lichamelijk, materieel Psychologisch Sociaal - Ontstaan tijdens eerste 2 jaar
2.2. Zelf-concept - Geheel van kenmerken, vaardigheden, houdingen & waarden waarvan een individu gelooft dat het omschrijft wie hij of zij is - Bij kleuters zeer concreet o Eerst gebaseerd op observeerbare kenmerken o 3,5 jaar: typische emoties/attitudes o 4 jaar: als trekomschrijving gegeven, dan correct bedoelingen en emoties infereren o Hoe sterker zelfconcept hoe bezitteriger - Helpt bij ontwikkeling autobiografisch geheugen
2.3. Zelf-waardering - Oordelen die we vormen over onze eigen waarden en gevoelens die we daarbij hebben
- Globale inschatting + oordelen over verschillende aspecten van het zelf o Goed presteren op kleuterschool o Hard je best doen o Vrienden maken - Gelimiteerd: eigen vaardigheden hoger inschatten (geen onderscheid tussen gewenste & echte vaardigheden) - Hoge zelfwaardering initiatief
3. Emotionele ontwikkeling 3.1. Begrijpen van emoties - Oorzaken, gevolgen & uiterlijke tekenen van emoties - Nadruk op externe factoren ipv interne - Voorspelling op basis van emoties - Effectieve manier om om te gaan met emoties - Moeilijkheden bij interpretatie van situatie met tegengestelde aanwijzingen: focus op slechts 1 onderdeel situatie (centratie) - Factoren o Veilige gehechtheid emoties bespreken o Verbeeldingsspel o Broers/zussen: spel beïnvloedt emotioneel begrijpen
3.2. Emotionele zelf-regulatie - Afzwakken van emoties o Beperken sensorische input o Tegen zichzelf praten o Doel veranderen - Bewuste controle o Inihibitie impulsen o Aandacht weghalen - Factoren o Ouders als voorbeeld o Temperament: ervaring negatieve emoties geen inhibitie impulsen moeilijke kinderen invloed op ouders - Angsten vaak voorkomend
3.3. Zelf-bewuste emoties - Emoties waarbij zelf versterkt of gekwetst - 3 jaar: duidelijke band met zelfevaluatie - Afhankelijk van ouders o Nadruk op waarde & prestatie kind intensere zelf-bewuste emoties o Nadruk op hoe prestatie verbeteren grotere doorzettendheid & matige zelf-bewuste emoties - Schaamte:
o Gevoelens van persoonlijk tekort & onaangepast gedrag o Verschillend over culturen - Schuld: aangepast gedrag 3.4. Empathie - Motiverende factor voor prosociaal gedrag o Handelingen die een ander persoon voordeel brengen zonder dat er te verwachten voordelen voor het eigen zelf zijn - Verschilt van sympathie = gevoelens van bezorgdheid of verdriet om het lot van iemand anders - Factoren o Temperament Sociaal, assertief, goed in emotionele zelfregulering o Opvoeding Boetseren Belang van vriendelijkheid benadrukken
4. Relaties met leeftijdsgenoten 4.1. Vooruitgang in sociabliteit met leeftijdsgenoten - 3-stap volgorde o Niet-sociaal spel o Parallel spel: naast elkaar met zelfde materiaal, geen beïnvloeding
o Sociaal Associatief: verschillend spel, uitwisselen materiaal & mening Coöperatief: zelfde doel - Onderzoek o Latere soorten spel vervangen niet vorige o In elk speltype: meer cognitieve rijpheid dan jongere kinderen Functioneel (eenvoudige, repetitieve bewegingen) Constructief (creëren of construeren van iets) Rollenspel (uitbeelden alledaagse en ingebeelde rollen) o Enkel zekere types niet-sociaal spel oorzaak voor zorg Doelloos rondlopen Rondhangen in buurt leeftijdsgenoten Onrijp, repetitief gedrag (rollenspel) - Culturele variaties o Andere vormen in verschillende culturen (bv. in India gewoonte van in grote groepen te spelen) o Geloof over belangrijkheid spel (aangemoedigd door ouders of niet) o Vooral belangrijk in samenlevingen waar kinderen en volwassenen in verschillende werelden leven
4.2. Eerste vriendschappen - Belangrijke context voor emotionele & sociale ontwikkeling - “iemand die je leuk vindt en waar je veel mee speelt” - Geen duurzame relaties - Meer bevestiging aan vrienden - Biedt sociale steun
4.3. Invloeden van ouders - Direct o Regelen van informele activiteiten met leeftijdsgenoten o Richtlijnen over hoe zich te gedragen - Indirect o Veilige gehechtheid o Emotioneel expressieve, ondersteunende communicatie o Coöperatief spel (vader-zoon, moeder-dochter)
5. Moraliteit 5.1. Definitie
- Vanaf 2 jaar: bezorgdheid over dingen die niet horen of mensen die zich niet gedragen - Kinderen meer verantwoordelijk voor eigen gedrag - Vorming geweten o Eerst: externe controle door volwassenen o Later: innerlijke standaarden
5.2. Psycho-analyse - Vorming superego: gehoorzamen om schuld te voorkomen - Vandaag: meeste onderzoekers niet mee eens o Kinderen wiens ouders vaak dreigen voelen vaak weinig schuld o Ouders: terugtrekken van liefde zelf-verwijten bij kind - Inductieve opvoeding o Kind helpen om te letten op gevoelens door te wijzen op gevolgen van het foute gedrag van het kind voor anderen o Motivatie tot actieve betrokkenheid op morele normen + zinvol o Straffen angst kind kan niet nadenken - Kenmerken kind o Matige overerfbaarheid van empathie
o Temperament o Veilige gehechtheid kind wilt voldoen aan standaarden ouders - Rol van schuld o (voor) belangrijke motivator van moreel gedrag: induceren van op empathie gebaseerde schuld o (tegen) niet enige factor
5.3. Sociaal leren - Belang van model-leren o Operante conditionering niet voldoende o Veel prosociaal gedrag komt spontaan niet vaak genoeg voor o Observeren & imiteren van mensen die gepast gedrag vertonen o Kenmerken goed model Warmte & responsiviteit (zelf model van prosociaal gedrag) Competentie & macht (opkijken naar) Overeenkomst tussen woorden en gedrag o Meest beïnvloedbaar in jaren voor school - Effecten van straf o Verschillende technieken Fysieke kracht gevaar
Warmte, redeneren lange-termijn doelen Kracht + redeneren ernstige overtredingen o Vaak straffen: geen blijvende verandering o Ongewenste neveneffecten Straf als model voor agressie Persoonlijke belediging klemtoon op eigen negatieve beleving Kind leert straffende ouder te vermijden Versterking door gunstige effecten voor ouder Overdracht naar volgende generatie - Alternatieven o Time-out o Ontnemen van privileges o Positieve disciplinering Aanmoedigen goed gedrag Verminderen van mogelijkheden voor stout gedrag o Effectiviteit versterken Consistentie Warme ouder-kind relatie Uitleg
5.4. Cognitief-ontwikkelings - Actieve denkers over sociale regels
o Vanaf 3 jaar: iemand met slechte bedoelingen verdient meer straf o Vanaf 4 jaar: verschil tussen eerlijkheid & liegen - Onderscheid tussen 3 domeinen o Morele regels Bescherming rechten & welbevinden mensen Volwassenen lichten gevoelens van slachtoffers toe o Sociale conventies Gewoonten zoals tafelmanieren Volwassenen geven minder toelichting, eisen gehoorzaamheid o Persoonlijke keuze (geen rechten geschonden) - Leren onderscheidingen door actief betekenis te geven aan eigen ervaringen - Sociale ervaringen cruciaal
5.5. Ontwikkeling van agressie - Types van agressie o Instrumenteel: bedoeld om kind iets te laten bekomen dat het wil o Vijandig: bedoeld om iemand anders te kwetsen Fysieke agressie Verbale agressie
Relationele agressie (bv. uitsluiten, roddel) o Direct of indirect - Evolutie over tijd o Fysieke agressie verbale agressie o Instrumentele agressie neemt af o Verhoging vijandige agressie (vijandige intenties beter herkend) - Geslachtsverschillen o Jongens: meer openlijke agressie Biologie: sexhormonen Competitief spel in grotere groepen Geslachtsrollen (opvoeding ouders) o Meisjes Reputatie: meer verbale & relationele agressie In feite: meer geconcentreerd relationeel & indirect - Oorzaken o Gezin Harde, inconsistente opvoeding (vooral bij jongens actiever) Cycli: disciplinering jammeren toegeven Vijandige intenties zien waar die er niet zijn o Invloed van media Overschatten van geweld in samenleving
Agressie vaak ongestraft Vaak geen andere manieren getoond om problemen op te lossen Cartoons meest gewelddadig - Helpen om agressie te controleren o Vroeg beginnen o Vermijden om toe te geven o Training in oplossen van sociale problemen o Redenen bij bevelen o Vermijd verbale beledigingen & lichaamsstraffen o Verminder stress in gezin
6. Gendertyping 6.1. Definitie - Iedere associatie van voorwerpen, activiteiten, rollen of trekken met één van de geslachten op een manier die aansluit bij culturele sterotypes - Sociaal leren versterking & model-leren - Cognitieve ontwikkelingstheorie kind als actieve denker - Geslachtsschema‟s combinatie van beide
6.2. Geslachtsgebonden overtuigingen & gedrag - 2 jaar: termen als „jongen‟ & „meisje‟ correct gebruikt
- Geslachtsgebonden speelgoed & persoonlijkheidstrekken - Sterker in kleuterperiode - Begrijpen nog niet dat geslachtsgebonden kenmerken niet bepalen of iemand mannelijk of vrouwelijk is (bv. een man in jurk = een vrouw)
6.3. Genetische invloeden - Evolutionaire aanpassingswaarde o Mannen: competitie voor vrouw o Vrouwen: duurzame relatie met man + opvoeding baby - Hormonen verschillende stijlen van spelen kinderen opzoeken die dezelfde stijl hebben
6.4. Omgevingsinvloeden - Ouders o Opvoedingsgedrag Onafhankelijkheid versterkt bij jongens Emoties vaker benoemen voor meisjes en verklaren voor jongens o Aanwijzingen in taal o Jongens meest stereotiep - Leraren
o Meisjes meer gestructureerde activiteiten o Meer afkeurend & controlerend tov jongens - Leeftijdsgenoten o Bekritiseren gedrag dat bij ander geslacht hoort o Andere stijl van sociale beïnvloeding tactiek werkt niet bij ander geslacht o Bevooroordelen eigen groep^ - Bredere sociale omgeving o „gender biased lens‟
6.5. Geslachtsidentiteit - Beeld van zichzelf als iemand met relatief mannelijke of vrouwelijke kenmerken - Voorspeller psychologische aanpassing o Mannelijk & androgynie hoog zelfbeeld o Vrouwelijk lage zelfwaardering (kenmerken niet sterk gewaardeerd in samenleving) o Androgynie: flexibeler - Ontwikkeling geslachtsidentiteit o Sociaal leren gedragsstereotiep gedrag leidt tot geslachtsidentiteit Gedragsstereotiep gedrag begint vroeg
o Cognitief ontwikkelingstheorie zelf-percepties gaan vooraf aan gedrag geslachtsconstantie (geassocieerd met conservatie-taken) Fouten door cognitieve onrijpheid o Geslachts-schema: combinatie beide o Zodra kinderen over geslachtrollen nadenken geslachtsgebonden gedrag versterken - Gender schemata theorie o Informatieverwerkings-benadering van geslachtsrolstereotypering die elementen combineert van sociale leertheorie & cognitieve ontwikkelingstheorie. Ze legt uit hoe dat zowel omgevingsinvloeden als het denken van het kind samen vorm geven aan de ontwikkeling van geslachtsrollen bij kinderen o Organiseren ervaringen in geslachtsschema‟s interpretatie wereld o Houden aan geslachtsschema‟s of niet o Sterk effect: gedrag niet overeenkomt met schema Niet herinneren Foutief herinneren (bv. man was dokter ipv verpleger) o Eigen voorkeuren toevoegen aan schema‟s
6.6. Vermindering geslachtsstereotiepen
- Ervaringen die ingaan tegen stereotiepen - Ouders: minder stereotyperend gedrag - Leraren: meisjes & jongens zowel gestructureerde als ongestructureerde activiteiten - Wijzen op uitzonderingen - Uitleggen dat interesses & vaardigheden de vrijetijdsbestedingen zouden moeten bepalen
7. Opvoedingsstijlen & emotionele en sociale ontwikkeling 7.1. Opvoedingsstijlen - Combinaties van opvoedingsgedragingen die voorkomen over een breed bereik van situaties & daardoor een duurzaam opvoedingsklimaat doen ontstaan - democratisch o Warmte, aangepaste controle & autonomie o Hoge aanvaarding & betrokkenheid o Volwassen gedrag o Redenen voor verwachtingen o Gradueel kind meer autonomie - Autoritair o Hoge controle & aangepaste autonomie o Lage aanvaarding & betrokkenheid o Beslissingen maken voor kind
o Angstige, ongelukkige kinderen o Psychologische controle: ouders binnendringen en manipulerend optreden in verbale expressie, individualiteit & gehechtheid aan ouders Komen tussen in beslissingen/keuze van vrienden Ontevreden terugtrekken van liefde Affectie afhankelijk van gehoorzaamheid Buitensporig hoge verwachtingen - Toegeeflijke stijl o Warmte, lage controle & hoge autonomie o Hoge aanvaarding & te hoge of te lage betrokkenheid o Negatieve effecten Impulsief, ongehoorzaam, rebellerend Te hoge eisen aan & te afhankelijk van volwassenen Minder doorzettingsvermogen - Niet-betrokken stijl o Lage controle & onverschillige autonomie o Lage aanvaarding & betrokkenheid o Praktisch alle aspecten ontwikkeling verstoord Gehechtheid Denken Emotionele & sociale vaardigheden
o Extreme vorm: verwaarlozing
7.2. Effectiviteit van democratische opvoedingsstijl - Ouders vormen model - Controle eerlijk & redelijk - Verantwoordelijkheid die men kan nemen: meer competentie, zelfwaardering & rijpheid - Steun beschermt tegen negatieve effecten stress & armoede
7.3. Culturele verschillen - China: meer controle - Spaans-sprekend: groot respect voor vader - Afro-amerikanen: veel strikter o Belang voor zelf-controle o In gevaarlijke buurten - Opvoedingsstijlen kunnen alleen begrepen worden in bredere ecologische context
7.4. Kindermishandeling - Vormen o Fysieke mishandeling o Seksueel misbruik o Verwaarlozing
o Emotionele mishandeling - Patronen o Moeders eerder verwaarlozing, vaders eerder seksueel misbruik o Jonger kind: verwaarlozing, ouder kind: andere vormen - Factoren die verband houden met kindermishandeling o Vroeger: psychische stoornis ouder o Nu: ecologische theorie o Kenmerken gezin Moeilijke kinderen negatief vooroordeel Eens in gang gezet houdt zichzelf in stand Ernstige stress i.v.m. opvoeding Basisverantwoordelijkheden opvoeding te zwaar frustratie afreageren op kind Externe factoren, bv. laag inkomen, alcohol & drugsgebruik o Gemeenschap Geïsoleerd van informele (geen steun vrienden & verwanten) & formele (nietstabiele, vervallen wijken) sociale ondersteuning o Cultuur Geweld gezien als manier om probleem op te lossen
- Gevolgen van kindermishandeling o Effecten Minder emotionele zelf-regulering, empathie & sympathie Negatief zelf-concept Minder sociale vaardigheden Minder gemotiveerd op school o Verklaring Leerprocessen: agressie als manier om probleem op te lossen Negatieve boodschappen van ouders Fysiologische veranderingen Schade aan centraal zenuwstelsel Verhoogde productie stresshormonen - Preventie kindermishandeling o Gericht op alle niveau‟s: gezin, gemeenschap & cultuur o Aanleren effectie ouderschapsstrategieën o Vak ontwikkelingspsychologie in secundair onderwijs o Brede sociale programma‟s o Sociale ondersteuning
Hoofdstuk 9: cognitieve ontwikkeling in middle childhood 1. Piaget’s theorie: concreet-operationeel stadium 1.1. Concreet operationeel denken - Concreet-operationeel stadium o 7-11 jaar o Denken logischer, flexibeler & beter georganiseerd - Conservatie: opgelost o Decentratie (ipv centratie) o Door operaties: mentale handelingen die gehoorzamen aan logische regels o Omkeerbaarheid = vermogen om te denken in een reeks van stappen & dan in gedachten de richting omkeren en weer op het uitgangspunt terugkeren - Classificatie: opgelost o Duidt op bewustzijn van hiërarchie o 3 relaties tegelijkertijd o Bv. verzamelingen - Seriatie: vermogen om items te ordenen langs een kwantitatieve dimensie, bv. gewicht of lengte o Volgens plan, bv. beginnend met grootste o Transitieve inferentie: mentaal oplossen van seriatie
Bv. Staaf A is langer dan staaf B & staaf B is langer dan staaf C staaf A langer dan staaf C - Spatiaal redeneren o Cognitieve kaarten = mentale voorstellingen van bekende plaatsen van grote omvang o Jonge kinderen: vooral oriëntatiepunten o Lagere school-leeftijd: oriëntatiepunten langs georganiseerde reisroute o Eind lagere school-leeftijd: combineren oriëntatiepunten & routes in globaal beeld van grotere ruimte o Verschillen tussen culturen Bv. India veel oriëntatiepunten & sociaal leven U.S.: nadruk op straten & weinig oriëntatiepunten Maar: als gevraagd om weg te geven geen verschil
1.2. Beperkingen concreet-operationeel denken - Enkel georganiseerd & logisch denken als geconfronteerd met concrete informatie die direct waarneembaar is
o Bv. hypothetische versie seriatie-taak: met popjes o Denken dus eerst toegepast op concrete situaties - Geleidelijk verworven o Bv. eerst conservatie van aantal, daarna pas massa, lengte… - Continuüm van verwerving = gelijkelijk aan beheersen van logische begrippen
1.3. Recent onderzoek - Invloed cultuur & school o Deelnemen in relevante alledaagse activiteiten helpt (door waarden samenleving, bv. gelijke verdeling in Westen helpt bij taak conservatie) o Naar school gaan helpt bij Piagetiaanse taken o Ervaring met niet-schoolse activiteiten bevorderen concreet-operationeel denken - Informatieverwerkingsbenadering o Neo-Piagetiaanse theoretici: geleidelijke verbetering informatieverwerking o Cognitieve schema‟s automatischer meer ruimte in werkgeheugen voor nieuwere schema‟s
o Geïntegreerd tot centrale conceptuele structuren = netwerken van begrippen & relaties die denken bevorderen in veel verschillende situaties Eerst: op 1 dimensie letten Daarna: 2 dimensies coördineren Tenslotte: meerdere dimensies integreren o Verklaring geleidelijk verwerven van logische begrippen Verschillende vereisten inzake informatieverwerking, dus vragen minder of meer werkgeheugen Ervaringen van kinderen verschillen sterk o Als kinderen de centrale conceptuele structuren van hun eigen leeftijd niet hebben, dan kunnen die aangeleerd worden (training)
1.4. Evaluatie - Gelijk: systematisch & rationeler dan kleuters - Onenigheid: continue verbetering logische vaardigheden versus discontinue herstructureringen van denken - Conclusie: combinatie Piaget & informatieverwerkingstheorie
2. Informatieverwerking 2.1. Verschillende aspecten van denken - Toename informatieverwerkingscapaciteit o Biologische basis: myelinisatie & vermindering aantal actieve synapsen o Werkgeheugen neemt toe o Minder tijd nodig voor verwerking - Toename cognitieve inhibitie o Biologische basis: verdere ontwikkeling van frontale lob van de hersencortex o Daarnaast ook rol van strategieën
2.2. Aandacht - Selectiever: enkel aandacht voor wat relevant is - Meer aanpasbaar = aandacht aanpassen aan eisen situatie - Meer planmatig = gestructureerde aanpak van taken o Gelijkenissen & verschillen o Volgorde van stappen o Samenwerking met meer ervaren planners belangrijk!
2.3. Geheugenstrategieën - Herhalen: begin lagere school
- Organiseren: begin lagere school - Vraagt tijd & moeite o Hoe meer strategieën combineren, hoe beter onthouden o Experimenteren om beste strategie te ontdekken voor bepaalde taken - Elaboratie: einde lagere school-leeftijd o Relatie tot stand brengen tussen 2 of meer stukken informatie die niet tot dezelfde categorie behoren - Elaboratie & organisatie betekenisvolle eenheden
2.4. Kennisbestand - Georganisserd in elaborate, hiërarchisch gestructureerde netwerken - Als meer weten over een onderwerp nieuwe info meer vertrouwd, makkelijker op te slaan & makkelijker op te roepen - Daarnaast: rol van motivatie o Actief gebruik van wat men weet om meer bij te leren over onderwerp
2.5. Cultuur & school
- Westerse culturen: strategieën bij taken waarbij men informatie onthoudt om de informatie zelf - Niet-Westerse culturen: andere technieken (plaats in ruimte of schikking van voorwerpen) als normaal bijproduct van activiteit zelf - Conclusie: ontwikkeling geheugenstrategieën hangt af van o Vlotter verwerken van informatie o Culturele omstandigheden o Vereisten van taak
2.6. Theory of mind - Meer reflexieve, procesgerichte visie op denken en op psychologische factoren die prestatie kunnen beïnvloeden o Beter inzicht in aandacht & geheugen o Relaties tussen mentale activiteiten beter vatten o Begrijpen dat mentale inferenties bron van kennis zijn - Inzicht in „false belief van de tweede orde‟ (rond 7 jaar) o Beter redenen vatten waarom iemand anders tot een bepaalde overtuiging komt
o Beter het standpunt van anderen kunnen innemen - Oorsprong o Ervaringen op school: leerkrachten leggen aandacht op werking geheugen o Private taal
2.7. Cognitieve zelf-regulatie - Proces van continu opvolgen van de vooruitgang in de richting van het gestelde doel, evalueren van de resultaten, en niet-succesvolle benaderingen een andere richting opsturen - Geleidelijke ontwikkeling want vraagt veel - Hulp van ouders & opvoeders - Veel zelfregulering zelfvertrouwen in prestaties op school - Weinig zelfregulering aangeleerde hulpeloosheid
2.8. Toepassing: leren op school - Lezen o Vraagt veel automatisme van alle vaardigheden nodig!
o Fonologisch bewustzijn = het vermogen om na te denken over & om te gaan met de klankstructuur van de gesproken taal o Andere vaardigheden Snelheid informatieverwerking Visueel scannen & onderscheidingsvermogen o 2 benaderingen Globale benadering = lezen aangeleerd zoals natuurlijke taalverwerving. Tekst in volledige vorm, leren van communicatieve functie van geschreven taal Fonetische benadering = lezen aangeleerd door aanbieding vereenvoudigde leesmaterialen. Eerst aandacht voor fonetiek = basisregels voor omzetten van geschreven symbolen in klanken. Pas daarna complexere leesmaterialen Combinatie van beide verstaan nooit geziene woorden + doel van lezen = begrijpen - Rekenen o Combinatie van dril & getalgevoel (inzicht) o Aziatische kinderen: meer ondersteuning
In taal: telwoorden kort/makkelijk uit te spreken Op school: minder dril, meer inzicht
3. Individuele verschillen in mentale ontwikkeling 3.1. Klassieke benadering van intelligentietests - Intelligentie bestaat uit veel factoren - Factoranalyse: statistische techniek waarmee men de verschillende vaardigheden kan identificeren die intelligentietests meten - Groepstesten o Planning & opzet van onderwijs o Gebruikt voor „screening‟ individuele testen o Vereisen weinig opleiding om af te nemen - Individuele testen o Ervaring & opleiding proefleiders o Identificeren van zeer intelligente kinderen en kinderen met leerproblemen o Bv. Stanford-Binet schaal algemene kennis, kwantitatief redeneren, visuele spatiëring verwerking, werkgeheugen, verwerking basisinformatie o Bv. Weschler intelligence scale for children (WISC) algemene intelligentie, verbaal
redeneren, perceptueel redeneren, werkgeheugen & snelheid verwerking
3.2. Recente benaderingen van intelligentie - Compotentiële analyses = zoeken naar relaties tussen aspecten van informatieverwerking & het IQ van kinderen o Nadeel: oorzaken enkel gesitueerd in kinderen o Daarom: 2 hedendaagse benaderingen - Sternberg: Triarchische theorie van succesvolle intelligentie o Analytische intelligentie Toepassen van strategieën Verwerven van informatie Meta-cognitie Zelf-regulering o Creatieve intelligentie Nieuwheid van taak Automatisering van vaardigheden o Praktische intelligentie Aanpassen/vorm geven aan/kiezen van omgeving o Intelligentie staat nooit los van cultuur & is complex
- Gardners theorie van de meervoudige intelligenties o Omschrijft intelligentie in termen van verschillende sets van bewerkingen die individuen toelaten om deel te nemen aan allerlei activiteiten die binnen een cultuur gewaardeerd worden o Elke vorm heeft Unieke biologische basis Eigen ontwikkelingsverloop Eigen eindtoestand o Nadeeel: geen stevige basis in onderzoek o Voordeel: goede basis voor werk met hoogbegaafden
3.3. Verklaring verschillen in IQ - Nature versus nurture o Genetica verklaart ongeveer helft van verschillen o Interactie met omgeving (onderzoek adoptiestudies) o Etnische verschillen eerder cultureel dan genetisch o Zwart-wit-kloof gereduceerd door goed thuisleven
Groter tijdens puberteit eigen identiteit vormen terwijl in minderheid - Culturele invloeden o „test bias‟ Doen beroep op kennis & vaardigheden waarvoor niet alle groepen van kinderen gelijke kansen gehad hebben om die te leren o Verschillende visies Test meten succes in gemeenschappelijke cultuur Culturele factoren kunnen testprestaties negatief beïnvloeden o Communicatiestijlen Type vragen bij zwarten: echte vragen, analogievragen of uitlokkers geen juist of fout antwoord Collaboratieve stijl bij zwarten <-> hiërarchische stijl in klas Samenwerken op gecoördineerde, vlotte manier, allemaal gericht op zelfde aspect van probleem <-> Ouder zegt wat te doen, kind werkt onafhankelijk o Inhoud van tests
Meer performantie- & spatiale taken: weinig effect Minder leermogelijkheden Hoe langer op school, hoe hoger IQ o Stereotypes Vrees om beoordeeld te worden op basis van een negatief stereotype angst minder goede prestaties Etnische groepen die bewust zijn van negatief stereotype + zeggen „dit is test‟ prestatie dalen Lager secundair onderwijs “school is niet belangrijk” o Verminderen van culturele bias in tests Vaak onderschatten “ware” IQ Dynamisch testen = vernieuwing in testen waarbij de volwassene gericht leren inbouwt in testsituatie om na te gaan wat kind kan doen met behulp van sociale ondersteuning zone van naaste ontwikkeling Niet effectiever VS & Canada afstuderen afhankelijk van scores op tests
4. Taalontwikkeling 4.1. Woordenschat - Strategieën o Complexe woorden analyseren o Begrijpen vanuit context - Grotere precisie in denken over en gebruik van woorden o Eerst: functies of uitzicht o Later: synoniemen & uitleg over categoriale relaties - Inzicht in meervoudige betekenissen o Subtiele metaforen o Verandering in humor
4.2. Grammatica - Passieve wijze beter gebruiken (van verkorte naar volledige vorm) - Infinitiefzinnen beter begrijpen
4.3. Pragmatiek - Preciezere beschrijvingen - Meer verfijnde communicatiestrategieën o 4 – 5 jaar: vertellen wat er gebeurd is o 6 – 7 jaar: situering & coherentie
o Vanaf 8 jaar: klassieke vorm & evaluatieve commentaren - Verschillen tussen culturen o Zich richten op een thema (topic-focused) o Associaties maken bij thema (topic-associating)
4.4. Twee talen leren - Tweetalige ontwikkeling o 2 manieren 2 talen tegelijkertijd op jonge leeftijd (best) Eerst 1 taal leren, daarna de 2e (duurt 3-5 jaar voor 2e taal) o Gevoelige periode voor aanleren 2e taal: ergens in kindertijd, continue daling van bereikte niveau in functie van latere aanvangsleeftijd o Positieve gevolgen voor ontwikkling Aandacht, redeneren, conceptvorming, flexibiliteit Meer nadenken over taal - Tweetalig onderwijs o Taalbad in Canada: Engelstalige kinderen krijgen les in het Frans o Tweetalig onderwijs: integreren van moedertaal in onderwijs
o Gevaar: ontoereikende taalbeheersing in beide talen (semilingualism) o Prestatie kinderen van minderheidsgroepen beter
5. Leren op school 5.1. Klasgrootte - Best zo klein mogelijk - Verklaringen o Meer individuele aandacht & minder tijd aan discipline o Kinderen: meer geconcentreerd o Betere deelname aan klasgebeuren o Positievere houding tov school
5.2. Onderwijsfilosofieën - Traditionele versus constructivistische klassen o Traditioneel Onderwijzer enige bron van gezag Onderwijzer is meest aan woord Leerlingen zijn passief & luisteren Vooruitgang geëvalueerd via uniforme normen (voor) betere prestaties
(tegen) motivatie neemt af (lage SES) o Constructivistisch Leerlingen aangemoedigd om zelf kennis op te bouwen Kinderen reflecteren op en coördineren hun ervaringen Leerlingen werken in kleine groep of individueel Leraar begeleidt & ondersteunt volgens behoeften van kinderen Vooruitgang geëvalueerd door vergelijking met eigen vroegere ontwikkeling: vergelijking met andere leerlingen is minder belangrijk (voor) kritisch denken, grotere sociale & morele rijpheid, positieve houding tov school (tegen) iets mindere prestaties - Nieuwe richtingen o Sociaal-constructivisme Kinderen nemen deel aan breed bereik van uitdagende activiteiten met andere kinderen & leraar, met wie ze samen kennis opbouwen
Worden competente leden van en dragen bij tot hun klasgemeenschap Boeken vooruitgang in cognitieve & sociale ontwikkeling Principes Leraren & kinderen zijn partners in leerproces Ervaring met vele types van symbolische communicatie in betekenisvolle activiteiten Onderwijs aangepast aan de zone van de naaste ontwikkeling van elke leerling Voorbeeld: wederzijds leren Een leraar & 2 tot 4 leerlingen werken samen als groep en nemen om beurt de leiding van een dialoog over een tekst 4 strategieën o Vragen o Samenvatten o Verduidelijken o Voorspellen Zone van naaste ontwikkeling Grote vooruitgang begrijpend lezen
Belangrijke vaardigheden voor gewone leven aangeleerd
5.3. Interactie onderwijzer – leerling - Zelfvervullende voorspellingen o Effecten meest uitgesproken bij kinderen die minder goed presteren goed presterende kinderen kunnen terugvallen op vorige ervaringen - Minderheidsgroepen bedreiging door negatief stereotype
5.4. Samenbrengen van kinderen - Homogene groepen o Belangrijke bron zelfvervullende voorspellingen o Doet kloof toenemen - Heterogene klassen: 2 of 3 studiejaren samen o Beter prestaties, hogere zelfwaardering & positievere houding tov school o Gelegenheid tot leren door samenwerking
5.5. Onderwijs voor kinderen met speciale behoeften - Kinderen met leerproblemen
o Verschillende benaderingen Mainstreaming: tijdens deel van schooldag in normale klassen voorbereiden op deelname aan maatschappij Volledig inclusief onderwijs = voltijds plaatsen in gewone klassen o Verschillende types van kinderen Lichte mentale handicap IQ tussen 55 & 70 Aanpassingsproblemen in gewone leven Leermoeilijkheden Prestaties veel lager dan verwacht op basis van IQ Moeilijkheden met 1 of meer aspecten van leren breinabnormaliteiten o Effect benaderingen onduidelijk: sommige wel, sommige niet Afhankelijk van ernst van leerproblemen & aangeboden ondersteuning o Vaak verworpen door kinderen uit gewone klas Niet snel genoeg in spel of gesprek Weinig sociaal aanvoelen o Beste benadering Volledige inclusie met steun
Begeleid door taakleraar in afzonderlijke ruimte met aangepaste materialen op individuele basis of in kleine groep tijdens deel van schooldag en in gewone klas voor rest van dag o Aanvaarding door leeftijdgenoten bevorderen Samenwerken in gemengde groepen Voorbereiden op komst kind met specifieke behoeften - Hoogbegaafdheid: blijk van buitengewone intellectuele mogelijkheden (IQ boven 130) o Creativiteit & talent Creativiteit = vermogen om iets te produceren dat origineel is en dat tegelijk bruikbaar is, iets waar anderen nog niet aan gedacht hebben, maar dat in een of ander opzicht nuttig blijkt Divergent denken = genereren van vele & ongebruikelijke mogelijkheden als men geconfronteerd wordt met een probleem of een opdracht verschillende tests Verbaal: gebruik alledaagse voorwerpen Figuur: tekeningen gebaseerd op motief
“real-world” probleem: oplossingen voor alledaagse problemen Slechte voorspellers alledaagse leven Convergent denken = er is 1 enkel correct antwoord dat moet gegeven worden Talent = buitengewone prestaties in specifiek domein Leidt vaak tot sociale isolatie - Educatie o Verschillende programma‟s Verrijking van gewone klassen Speciaal soort onderwijs Laten overgaan naar hoger studiejaar o Geïnspireerd door Gardners theorie meervoudige intelligentie
5.6. Internationale vergelijkingen - Amerikaanse kinderen slechter dan aziatische - Canadese kinderen doen het beter dan Amerikaanse - Verklaring o Onderwijs minder uitdagend & minder gefocust o Minder goede leerstrategieën (van buiten leren ipv begrijpend leren) o Grotere verschillen in prestaties tussen scholen
- Aziatische landen: sociale invloeden o Waardering in cultuur voor prestaties op school o Klemtoon op inspanning o Kwaliteitsonderwijs voor iedereen o Meer tijd besteed aan onderwijs