10 punten voor een duurzaam pensioenbeleid in de bouwsector.
De aangesloten lidorganisaties van de EFBH zijn zich terdege bewust van de huidige en toekomstige uitdagingen om een adequaat pensioenbeleid van de werknemers uit de bouwsector te verwezenlijken. Hiertoe is het absoluut noodzakelijk dat alle beleidsmakers een langtermijn visie uitstippelen, in overleg met de betrokken sociale partners, op grond van de realistische toekomstige inschattingen en met het oog op het waarborgen van een oudedagsvoorziening voor alle ouderen. Het waarborgen van de oudedagsvoorziening dient in alle lidstaten beschouwd te worden als één van de belangrijkste prioriteiten, met als gevolg dat hiertoe – indien noodzakelijk – de nodige financiële middelen worden vrijgemaakt. Vanuit een sector‐specifieke benadering dient de oudedagsvoorziening ook oog te hebben voor de bijzondere arbeidsvoorwaarden‐ en omstandigheden van de betrokken werknemers. De EFBH stelt vast dat de huidige financiële en economische crisis in diverse landen wordt misbruikt om eenzijdige politieke hervormingen door te voeren in het pensioenbeleid. Hierbij benadrukt de EFBH dat een duurzaam pensioenbeleid pas mogelijk is wanneer dit steunt op een brede consensus van alle partijen. Diverse zogenaamde nationale pensioenhervormingen hebben slechts zijdelings betrekking op “pensioenen”, en zijn er vooral op gericht om de publieke overheidsuitgaven te saneren of de rol van de overheid (ten voordele van de private sector) af te bouwen. Geheel verwerpelijk zijn de extern oplegde hervormingen door het IMF en de ECB aan lidstaten om collectieve pensioensystemen te vervangen door individuele pensioenen (zoals in Ierland). Daarnaast heeft de EFBH vastgesteld dat diverse nationale overheden hun openbare schulden trachten te herfinancieren middels diefstal van financiële middelen opgebouwd in tweede pensioenpijlers (onder meer in Hongarije en Tsjechië). De aangesloten organisaties zijn het unaniem eens dat geen enkele Europese beleidsmaatregel inzake pensioenen kan en mag indruisen tegen de nationale soevereine bevoegdheden, waaronder de leeftijdsbepaling van de opruststelling van werknemers. In deze zin verzet de EFBH zich tegen de beslissing van de Europese Raad van 24/25 maart 2011 waar wordt opgeroepen om “vervroegde pensionering te beperken”. In het kader van de Europese discussie over de toekomst van de pensioenen in de Europese bouwsector erkennen de aangesloten bonden dat te allen tijde de volgende uitgangspunten gewaarborgd moeten worden:
1. Vrijwaring van 1ste pensioenpijlers De eerste pensioenpijler, die een algemeen gewaarborgde oudedagsvoorziening biedt aan alle ouderen, dient in alle lidstaten als een politiek prioritair thema behandeld te worden. Hierbij gaat het in het bijzonder over het voorzien van de noodzakelijke financiële middelen om de huidige en toekomstige pensioenaanspraken te waarborgen. Het overheidspensioen moet ervoor zorgen dat elke oudere recht heeft op een (vol)waardige oudedagsvoorziening. Een duurzame 1ste pensioenpijler is de eerste en belangrijkste buffer tegen armoede bij de oudere generatie. Gelet op de stijgende levensverwachting van en hogere gezondheidskosten voor de werknemers is het van fundamenteel belang dat de nationale overheden blijvend investeren in een duurzame 1ste pensioenpijler. 2. Gewaarborgde solidariteit tussen alle (actieve en inactieve) werknemers in de bouwsector Elke werknemer heeft recht op een waardig leven na zijn actieve beroepsloopbaan. Bijgevolg is de oudedagsvoorziening er voor iedereen. Dit gezamenlijk belang dient gewaarborgd te worden door een brede solidariteit tussen alle werknemers. Op grond van de inherente flexibiliteit en mobiliteit in de bouwsector, de vroegtijdige uitval van oudere werknemers, de gevaarlijk arbeidsomstandigheden, enzoverder, is de solidariteit tussen actieve en inactieve werknemers van uitermate groot belang. Om een coherent pensioenstelsel in de bouwsector in te richten, is deze solidariteit een must (en geen optie). Om te voorkomen dat huidige bouwvakkers over een ontoereikend pensioen zullen beschikken, moeten sectorspecifieke solidariteitsmechanismes in het bouwpensioen zijn voorzien. De stelselmatige verschuiving van DB‐systemen naar DC‐systemen in de pensioenen leidt ertoe dat bouwvakkers, die vaker het slachtoffer zijn van de inherente flexibiliteit, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid (waar zij geen vat op hebben), over een inadequaat pensioen zullen beschikken. Op grond van het feit dat de 3de pensioenpijler uitsluitend gebaseerd is op een DC‐systeem, met geen of uiterst minimale solidariteitscriteria, is dit systeem geenszins ideaal voor de bouwsector. 3. Gewaarborgde uitkering om een waardig leven te leiden Het streven naar een waardige oudedagvoorziening wordt gerealiseerd middels een waardig inkomen. Hierbij gaat het om het totaal pensioeninkomen van de bouwvakker (1ste en 2de pijler). Hierbij moet rekening gehouden worden met de stijgende levensverwachting van de werknemers, de stijgende gezondheidskosten en jaarlijkse stijgende kosten van levensonderhoud. De pensioenuitkeringen dienen rekening te houden met deze factoren, teneinde te voorkomen dat de koopkracht van de ouderen geleidelijk afbrokkelt.
4. Verdere uitholling en segmentering van “pensioenen” verhinderen en beteugelen Een van de belangrijkste uitgangspunten voor een duurzaam pensioenbeleid is ervoor te zorgen dat dat alle werknemers (en werkgevers) toetreden tot het systeem. Immers een duurzaam pensioen‐ beleid vergt een inspanning van elkeen en is er voor iedereen. De segmentering van de arbeidsmarkt heeft ertoe geleid dat grote groepen van de arbeidsbevolking ontsnappen aan de collectieve bijdrageplicht en er doorgaans ook geen rechten aan kunnen ontlenen. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan de groeiende groep van (schijn)zelfstandigen, stagiairs, buitenlandse werknemers en de werknemers met atypische arbeidsovereenkomsten (zonder pensioen‐ voordelen). Deze segmentering heeft ertoe geleid dat pensioenbijdragen aanzienlijk verminderen. Schokkend is dat deze groep van werknemers op termijn geconfronteerd wordt met uitzonderlijk lage pensioenen, hetgeen tot armoede kan leiden. Een tweede groep van werknemers die geen bijdrage betaalt, zijn de werknemers die zijn tewerkgesteld in het illegale circuit. Deze werknemers dragen geheel niet bij tot de collectieve voorzieningen. Elke nationale overheid dient de nodige (dringende) maatregelen te nemen om zwartwerk te voorkomen, beter op te sporen en te beteugelen, zodoende dat alle actieve werknemers kunnen bijdragen (en genieten) van een oudedagsvoorziening. 5. Autonomie van de nationale sociale partners Op grond van de grote fragmentatie van werkgevers en werknemers in de bouwsector middels een veelheid van kleine en middelgrote ondernemingen en door de noodzaak om een solidariteit tussen de actieve en de inactieve werknemers en tussen generaties te waarborgen, moeten de Europese en nationale overheden de nationale autonomie van de sociale partners waarborgen. Deze waarborgen dienen te bestaan op twee niveaus. Telkenmale wanneer de nationale overheden ingrijpen in het wetgevend nationaal pensioenkader moeten de sociale partners deugdelijk geconsulteerd worden. Daarnaast moeten de sectorale sociale partners over een wetgevend kader beschikken waarin zij vrij kunnen onderhandelen over een verbindend aanvullend pensioenplan voor de werknemers uit de bouwsector. 6. Versterking van collectieve sectorale pensioenplannen – 2de pensioenpijler en de noodzaak van autonome paritaire aanvullende pensionfondsen Een aanvullend, collectief pensioenplan voor alle werknemers uit de bouwsector is een algemeen erkende noodzaak om een duurzaam pensioen te waarborgen. Hiertoe moeten de nationale sociale partners vrij kunnen onderhandelen over een aanvullend pensioenplan, dat algemeen verbindend is voor alle werkgevers en werknemers uit de bouwsector. Werkgevers en werknemers dienen hiertoe gezamenlijk een sectorale regeling uit te werken, die rekening houdt met de algemene beginselen, zoals bepaald in deze nota.
Gelet op de vele positieve ervaringen in de landen met aanvullende paritaire pensioenen voor de werknemers in de bouwsector, roept de EFBH alle beleidsmakers op om op nationaal niveau de wettelijke ruimte te bieden aan de sociale partners om aanvullende paritaire pensioenfondsen op te richten en te besturen. De deelname van alle werknemers en werkgevers aan deze fondsen dient verplicht te zijn voor alle werknemers, die tewerkgesteld zijn in de bouwsector. 7. Bijzondere aandacht voor de tijdelijke tewerkgestelde buitenlandse werknemers Overeenkomstig de huidige Verordering van sociale zekerheid 883/04 zijn alle tijdelijk tewerkgestelde buitenlandse zelfstandigen en werknemers onderworpen aan de sociale zekerheid in hun thuisland, gedurende maximaal 24 maanden. Echter op grond van de gebrekkige – zo niet onbestaande controle en naleving van de aanmelding en een correcte premiebetaling in het thuisland, wordt voor vele buitenlandse werknemers geen pensioen opgebouwd. De controle en de daadwerkelijke uitvoering van de aanmelding en premiebetaling dient prioritair op Europees en nationaal niveau gewaarborgd te worden. 8. Uitdrukkelijke erkenning van de “zware beroepen” in de bouwsector Een meerderheid van de beroepen in de bouwsector houden een zware fysieke belasting voor de werknemers in. Vanzelfsprekend, moeten in de eerste plaats de nodige maatregelen genomen worden om de fysieke belasting van de werknemers te voorkomen. Immers, vaak leidt een jarenlange fysieke belasting tot aanzienlijke, lichamelijke klachten, die de kwaliteit van het leven beduidend verslechteren. Dit dient men te voorkomen. Op grond van de verworven kennis en ervaring dat deze fysieke belasting enerzijds niet steeds volledig uit te sluiten is en anderzijds dat een jarenlange (repetitieve) belasting (ook met de nodige preventie) vaak tot een verminderde lichamelijke capaciteit leidt van oudere werknemers, dient het “zware beroep” van de werknemers in de bouwsector uitdrukkelijk erkend te worden door alle beleidsmakers op Europees en nationaal niveau. Naast de noodzakelijke preventieve maatregelen, die prioritair zijn, moet de erkenning van het “zware beroep” zijn weerslag vinden in de mogelijkheid tot vervroegde pensionering (punt 9), wanneer medisch is vastgesteld dat de werknemer over een “verminderde lichamelijke capaciteit beschikt op grond van diens zware beroep”. Deze medische vaststelling dient geval‐per‐geval neutraal en objectief beoordeeld te worden. 9. Mogelijkheid tot vervroegde pensionering (voor de leeftijd van 60 jaar) De mogelijkheid tot vervroegde pensionering dient in de bouwsector steeds een optie te zijn voor alle werknemers. Rekening houdend met de realiteit dat de zware fysieke belasting niet steeds kan worden voorkomen en op grond van de persoonlijke eigenschappen van de werknemer, is langer doorwerken niet steeds een haalbare optie.
Het individueel recht tot vervroegde pensionering voor de bouwvakkers met een verminderde lichamelijke capaciteit, moet collectief erkend zijn. Hiertoe mogen de bouwvakkers niet indirect gesanctioneerd worden door lagere pensioenuitkeringen. Een verminderde lichaamscapaciteit is geen luxe, maar het gevolg van ongezonde arbeidsomstandigheden. 10. Ouderen als bron van kennis en ervaring Alsmaar vaker wordt de kennis en ervaring van de oudere werknemers over het hoofd gezien door beleidsmakers. De EFBH en de aangesloten lidorganisaties streven naar een waardering van de verdiensten van oudere werknemers door ze te gebruiken om jongere werknemers te begeleiden. Een coherent eindeloopbaanbeleid moet ook gericht zijn op een geleidelijk uittreding uit de arbeidsmarkt van de oudere werknemers en een inschakeling van de jongere werknemers, middels het doorgeven van kennis en ervaring. De EFBH en haar aangesloten lidorganisaties wijzen het onvoorwaardelijk langer werken van de oudere werknemers resoluut van de hand. Langer doorwerken kan enkel en alleen op grond van vrijwilligheid van de oudere werknemer en op voorwaarde dat deze periode wordt beschouwd als een geleidelijke afbouw van de actieve loopbaan om jongere werknemers actief te begeleiden. De mogelijkheid van langer werken kan in geen geval wanneer er onvoldoende preventieve maatregelen zijn genomen die het langer werken (fysiek) toelaten.