Oefenvragen Poliklinieken, jeugdgezondheidszorg en arbodienst Hoofdstuk 1 – Artsen 1
Noem in het kort de belangrijkste werkvelden van de doktersassistente.
2
Welke studie hebben alle artsen gevolgd?
3
Wat is een coassistent?
4
Wat is een basisarts?
5
Wat is een HAIO?
6
Als een patiënt het over ‘de dokter’ heeft, welke soort dokter bedoelt hij dan?
7
Beschrijf in het kort via welke opleidingen iemand huisarts kan worden.
8
De huisartsgeneeskunde is in Nederland relatief sterk ontwikkeld. Waar blijkt dat bijvoorbeeld uit?
9
Wat is het verschil tussen een AIOS (AGIO) en een ANIOS (AGNIO)?
10
Welke specialist zou het meest passen bij: a openhartoperatie b bestralen van kanker c nierinsufficiëntie d aangeboren gaatje tussen de hartkamers e kanker van het baarmoederslijmvlies f koorts zonder duidelijke oorzaak g amandelen ‘knippen’ h staaroperatie i autisme j galblaasoperatie k schizofrenie l reumatoïde artritis
11
Voert de volgende specialist wel of geen operaties uit? a neuroloog b patholoog c uroloog d endocrinoloog e longarts f internist g gynaecoloog h klinisch geriater
i dermatoloog 12
Wat is preventieve geneeskunde?
13
Wat is het verschil tussen een kinderarts en een jeugdarts?
14
Noem voorbeelden van artsen die werken in de preventieve geneeskunde.
15
Welke titel hebben de meeste artsen?
16
Vertel uit je hoofd aan iemand anders welke soorten dokters er allemaal zijn.
Hoofdstuk 2 – Polikliniek interne geneeskunde 17
Waarom wordt de internist ook wel ‘de huisarts van het ziekenhuis’ genoemd?
18
Noem voorbeelden van ‘gespecialiseerde internisten’.
19
Noem een voorbeeld van een aandoening die thuishoort bij: a cardioloog b longarts c hematoloog d MDL-arts e endocrinoloog f nefroloog g oncoloog h geriater
20
Waarom moet hypertensie worden behandeld?
21
Wat is het meest bekende ziekteverschijnsel bij infectieziekten?
22
Hoe ontstaat een ontsteking in de slokdarm meestal?
23
Noem de twee belangrijkste oorzaken van de ‘maagzweer’.
24
Waarom is de prognose van maagkanker zo slecht?
25
Hoe ontstaan divertikels?
26
Wat is de ziekte van Crohn voor een soort ziekte?
27
Noem bekende ziekteverschijnselen die zouden kunnen wijzen op kanker in de dikke darm.
28
Noem zo veel mogelijk oorzaken van geelzucht.
29
Wanneer is geelzucht besmettelijk?
30
Noem voorbeelden van niet-besmettelijke geelzucht.
31
Wat is levercirrose.
32
Noem de meest voorkomende oorzaak van levercirrose.
33
Wat is een koliekaanval?
34
Noem de twee belangrijkste oorzaken van ontsteking in de alvleesklier.
35
Wanneer veroorzaakt bloedarmoede ziekteverschijnselen en klachten?
36
Noem drie geheel verschillende oorzaken van bloedarmoede.
37
Waarom bestaat bij leukemie een tekort aan gezonde bloedcellen?
38
Wat voor soort ziekte is (non-)Hodgkin lymfoom?
39
Hoe begint de ziekte van Hogdkin meestal?
40
Wat is het verschil tussen de ziekte van Hodgkin en non-Hodgkinlymfoom voor wat betreft de prognose?
41
In welke soort bloedvaten bevindt zich het ‘trombosebeen’?
42
Wat is de beruchte complicatie van diepe veneuze trombose?
43
Welk ziekteverschijnsel treedt op bij stollingsstoornissen?
44
Noem een voorbeeld van een stollingsziekte.
45
Hoe ontstaat de ziekte van Von Willebrand?
46
Wat kan een patiënt merken van nierstenen?
47
Hoe ontstaat nierbekkenontsteking?
48
Hoe ontstaat een ontsteking in de nierschors?
49
Noem voorbeelden van ziekteverschijnselen als de nieren bijna niet meer werken.
50
Noem vier verschillende voorbeelden van hormoonproducerende organen in ons lichaam.
51
Waarom moet de patiënt met suikerziekte zo veel plassen?
52
Hoe ontstaat hyper- of hypothyreoïdie?
53
Noem mogelijke verschijnselen van het syndroom van Cushing.
54
Wat is er aan de hand bij de ziekte van Addison?
55
Noem voorbeelden van verschijnselen bij SLE.
56
Waaruit blijkt dat bij SLE en reumatoïde artritis niet alleen de gewrichten ziek zijn?
57
Waarom is botontkalking een vervelende ziekte?
58
Hoe wordt een te laag Hb genoemd?
59
Waarom is het MCV (gemiddeld volume van rode bloedcellen) bij ijzergebreksanemie (bloedarmoede door een tekort aan ijzer) te klein?
60
Waarom is het bepalen van BSE of CRP belangrijk?
61
Wat is het belang van glucosebepalingen?
62
Op welk risico wijst een te hoog cholesterolgehalte?
63
Als het creatinine en het ureum verhoogd zijn, wat heeft dat dan te betekenen?
64
Waarover zeggen SGOT, SGPT en gamma-GT iets?
65
Wat is albumine?
66
Hoe wordt in het bloed onderzocht of er sprake is van hepatitis?
67
Als in het bloed veel amylase aanwezig is, wat heeft dat dan te betekenen?
68
Als het T4 te hoog is en het TSH te laag, wat heeft dat dan te betekenen?
69
Noem enkele voorbeelden van scopie in de interne geneeskunde.
70
Noem enkele voorbeelden van beeldvormend onderzoek in de interne geneeskunde.
71
Wat is de bedoeling van 24-uurs pH-registratie in de slokdarm?
72
Welke ziekte kan worden aangetoond met manometrie in de slokdarm?
73
Op welke manieren kan besmetting met Helicobacter worden aangetoond?
74
Wat is meestal de bedoeling van beenmergpunctie?
75
Noem uit je hoofd een aantal voorbeelden van interne aandoeningen.
76
Noem uit je hoofd een aantal voorbeelden van aanvullend onderzoek in de interne geneeskunde.
Hoofdstuk 3 – Polikliniek cardiologie 77
Wat is het belangrijkste instrument van de cardioloog bij het lichamelijk onderzoek?
78
Wat is interventiecardiologie?
79
Noem de bekendste soort interventiecardiologie.
80
Wat heeft hoge bloeddruk met cardiologische ziekten te maken?
81
Wat is coronairlijden?
82
Geef een omschrijving van angina pectoris.
83
Wat is het verschil tussen angina pectoris en pijn ten gevolge van een hartinfarct?
84
Wat wordt bedoeld met hartfalen?
85
Wat merkt de patiënt bij acuut hartfalen?
86
Wat merkt de patiënt bij chronisch hartfalen?
87
Waarom wordt chronisch hartfalen vaak pas laat vastgesteld?
88
Wat is er ziek bij een niet-onschuldige hartritmestoornis?
89
Wat is de functie van een hartklep?
90
Welke twee soorten afwijkingen kunnen hartkleppen hebben?
91
Wat betekent de afkorting ECG?
92
Hoe noemen de mensen dit onderzoek vaak?
93
Waarom kan het belangrijk zijn een ECG juist tijdens inspanning te maken?
94
Noem een andere naam voor het inspannings-ECG.
95
Wat is een bekende bijnaam voor dit onderzoek?
96
Stel dat je als doktersassistent een inspannings-ECG zou maken. Op welke zaken moet je dan letten?
97
Noem voorbeelden van onderzoek dat kan volgen op een inspannings-ECG.
98
Hoe is op een X-thorax vocht in de longen te zien?
99
Wat is de bedoeling van de Doppler-techniek?
100
Welk soort aanvullend onderzoek vindt plaats in de ‘echokamer’?
101
Wat is de bedoeling van myocardscintigrafie?
102
Waarom is hartkatheterisatie veel minder belastend dan het lijkt?
103
Noem het belangrijkste advies dat je kunt geven om de kans op een hartziekte te verkleinen.
104
Noem voorbeelden van cardiologische geneesmiddelen.
105
Wat is de bedoeling van dotteren?
106
Noem uit je hoofd een aantal voorbeelden van cardiologische aandoeningen.
107
Noem uit je hoofd een aantal voorbeelden van aanvullend onderzoek bij de cardiologie.
Hoofdstuk 4 – Polikliniek longziekten 108
Wat is het belangrijkste instrument in het lichamelijk onderzoek van de longen?
109
Noem de belangrijkste aandoeningen van de longen / lagere luchtwegen.
110
Wat is er precies aan de hand bij een astma-aanval?
111
Noem de belangrijkste onderdelen van de behandeling bij astma.
112
Wat is er precies aan de hand bij chronische bronchitis?
113
Wat is er precies aan de hand bij emfyseem?
114
Noem het meest voorkomende eerste verschijnsel van longkanker.
115
Waarom is de prognose van longkanker zo slecht?
116
Welke soort geneesmiddelen is noodzakelijk bij tuberculose?
117
Welke soort geneesmiddelen is noodzakelijk bij longembolie?
118
Hoe ontstaat een pneumothorax meestal?
119
Noem de meest voorkomende indicaties voor longfunctieonderzoek.
120
Noem de twee bekendste soorten longfunctieonderzoek.
121
Is bij astma en COPD vooral de inspiratie of vooral de expiratie gestoord?
122
Zou de longcapaciteit bij astma en COPD zijn afgenomen of juist toegenomen?
123
Hoe is de peak flow bij astma?
124
Waarom wordt bij spirometrie vaak de invloed van medicijnen onderzocht?
125
Stel dat een patiënt met ademhalingsproblemen een histamineprovocatietest krijgt. Als hierbij een aanval van kortademigheid en hoesten optreedt, hoe wordt zo’n aanval dan genoemd?
126
Geef het moeilijke woord voor de grote gevoeligheid van de luchtwegen van een patiënt met ademhalingsproblemen.
127
Waarom wordt bij spirometrie ook vaak allergieonderzoek gedaan?
128
Waarom wordt bij spirometrie vaak de invloed van lichamelijke inspanning onderzocht?
129
Niet alleen bij mensen met klachten van de luchtwegen wordt spirometrie verricht. Ook mensen die op korte termijn een grote operatie ondergaan komen ervoor in aanmerking. Waarom zou dat zijn?
130
Welke specialist heeft de gegevens van de spirometrie voor een operatie nodig?
131
Een vrouw van 67 heeft bijna haar hele leven gerookt, maar verder is ze altijd gezond geweest. De laatste tijd kan ze zich echter niet goed meer inspannen. Ze wordt dan zelfs kortademig. Aan welke aandoening moet in ieder geval worden gedacht?
132
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke aandoeningen in de longgeneeskunde.
133
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke voorbeelden van aanvullend onderzoek in de longgeneeskunde.
Hoofdstuk 5 – Polikliniek chirurgie 134
Noem vier voorbeelden van ‘gespecialiseerde chirurgen’.
135
Noem twee redenen om een atheroomcyste te verwijderen.
136
Wat is een belangrijk verschil tussen fibroadenoom en intraductaal papilloom?
137
Wat is het meest voorkomende eerste symptoom van borstkanker?
138
Noem zo veel mogelijk manieren waarop borstkanker ontdekt kan worden.
139
Noem de mogelijke voorbeelden van aanvullend onderzoek bij een verdachte afwijking in de mamma.
140
Waarom heeft slokdarmkanker zo’n slechte prognose?
141
Waarom hebben coloncarcinoom en rectumcarcinoom een relatief goede prognose?
142
Noem drie oorzaken van een ileus.
143
Bij welke groepen mensen komen liesbreuken vooral voor?
144
Aan welke aandoening moet je altijd denken als een patiënt acute ernstige buikpijn heeft?
145
Waarom zijn gestuwde en uitgezette aderen in de slokdarm zo gevaarlijk?
146
Noem de mogelijke ziekteverschijnselen bij galstenen.
147
Waarom krijgt een patiënt met perifeer arterieel vaatlijden pijn bij het lopen?
148
Hoe zou een aneurysma van de aorta aan het licht kunnen komen, nog vóórdat het te laat is?
149
Hoe wordt een aneurysma van de aorta definitief vastgesteld en gecontroleerd?
150
Noem drie voorbeelden van aanvullend onderzoek van de schildklier.
151
Een patiënt heeft pijnlijke aandrang en produceert slijmerige ontlasting met bloed. Huisarts en specialist voelen een gezwel. Welk onderzoek zal nu plaatsvinden?
152
Een man van 57 is in de loop van een week erg geel geworden, verder heeft hij nergens last van. Welke aanvullende onderzoeken zullen nu plaatsvinden?
153
Een meisje van 17 is van haar fiets gevallen en kwam nogal lelijk op haar zij terecht. Ze heeft blauwe plekken, maar verder lijkt het mee te vallen. In de loop van de uren voelt ze zich toch niet lekker, ze is wat verward en haar bloeddruk is erg laag. Welk beeldvormend onderzoek zal nu gaan plaatsvinden en waarom?
154
Als een patiënt al vijf dagen geen ontlasting meer heeft gehad en erge buikpijn heeft, wat is er dan misschien aan de hand?
155
Wat is de bedoeling van het TNM-systeem?
156
Wat wordt (bij mammacarcinoom) bedoeld met T4 – N3 – M1?
157
Waarom is de stadiëring van kanker erg belangrijk voor de behandeling en de prognose?
158
Bij de behandeling van kanker is vaak niet alleen de chirurg betrokken. Noem voorbeelden van andere specialisten die hierbij betrokken zijn.
159
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke aandoeningen in de algemene chirurgie.
160
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke voorbeelden van aanvullend onderzoek in de algemene chirurgie.
Hoofdstuk 6 – Polikliniek urologie 161
Waarom klopt het woord ‘nierstenen’ niet helemaal?
162
Noem ziekteverschijnselen en klachten bij nierstenen.
163
Met welke aanvullende onderzoeken kunnen nierstenen zichtbaar worden gemaakt?
164
Hoe komt het dat nierstenen aanleiding kunnen geven tot infecties?
165
Wat is een mogelijke behandeling van nierstenen?
166
Om welke redenen kunnen oudere mannen last krijgen van een slappe straal en nadruppelen bij het plassen?
167
Wat is een opvallend verschil tussen de klachten bij prostaathyperplasie en de klachten bij prostaatkanker?
168
Noem twee vormen van aanvullend onderzoek die kunnen worden verricht als de dokter bij rectaal toucher vaststelt dat een patiënt een vergrote prostaat heeft.
169
Noem twee manieren waarop bij prostaatvergroting een acute retentie kan ontstaan.
170
a Wat merkt de patiënt bij een acute urineretentie? b Wat is de behandeling bij acute urineretentie?
171
Welke bloedbepaling zegt iets over de prostaat?
172
Beschrijf kort hoe een prostaatbiopt wordt genomen.
173
Wat betekent het woord ‘stress’ in stressincontinentie?
174
Geef de belangrijkste verklaring voor het optreden van incontinentie bij oudere mannen.
175
Geef de belangrijkste verklaring voor het optreden van incontinentie bij vrouwen.
176
Met welk aanvullend onderzoek kan incontinentie nader worden bestudeerd?
177
Veel mannen van boven de 60 merken dat de erectie niet meer zo sterk is. Wat is daarvoor meestal de verklaring?
178
Noem drie voorbeelden van lichamelijke oorzaken van verminderde potentie.
179
Wat is het meest voorkomende verschijnsel van nierkanker?
180
Wat is bij nierkanker de enige mogelijk effectieve behandeling?
181
Wat is het meest voorkomende verschijnsel van blaaskanker?
182
Met welke aanvullend onderzoeken kan het bestaan van blaaskanker worden aangetoond?
183
Welke twee soorten behandeling zijn mogelijk bij blaaskanker?
184
Hoe komt zaadbalkanker meestal aan het licht?
185
Als een man een zwelling voelt in een bal, welk aanvullend onderzoek zal dan als eerste worden verricht?
186
Welke behandelingen zijn het meest van belang bij zaadbalkanker?
187
Noem voorbeelden van urologische aandoeningen die kunnen worden geopereerd.
188
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke aandoeningen in de urologie.
189
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke voorbeelden van aanvullend onderzoek in de urologie.
Hoofdstuk 7 – Polikliniek orthopedie 190
Met welke weefsels en organen houdt de orthopedie zich bezig?
191
Wat is het meest vóórkomende aanvullende onderzoek op de polikliniek orthopedie?
192
Noem twee bedoelingen van een röntgenfoto bij een fractuur.
193
Noem de drie belangrijke radiologische beeldvormende onderzoeken in de orthopedie.
194
Welke klachten krijgt iemand met artrose?
195
a Noem de complicatie van reumatoïde artritis. b Als deze complicatie ernstig is, wat betekent dat dan voor de behandeling?
196
Een gewricht kan worden beoordeeld met MRI of artroscopie. In welk geval zal gekozen worden voor artroscopie?
197
Primaire bottumoren zijn zeldzaam. Toch hoor je heel vaak dat iemand ‘botkanker’ heeft. Hoe kan dat?
198
Wat is de beste behandeling van een ganglion?
199
Wat is de beste behandeling van een ‘tennisarm’?
200
Er zijn nogal wat meisjes in de puberteit met knieklachten. Noem een bekende oorzaak van deze klachten.
201
Hoe wordt het grootste gedeelte van de aangeboren heupafwijkingen opgespoord?
202
Welk aanvullend onderzoek is voor het vaststellen van een aangeboren heupafwijking noodzakelijk?
203
Een kind van 8 loopt mank en heeft pijn. Geef twee mogelijke oorzaken.
204
Osteomyelitis is een beruchte aandoening. Geef twee redenen waarom dat zo is.
205
Waarmee vindt extern spalken (meestal) plaats?
206
Waarmee kan intern worden gespalkt?
207
Als je pijnstilling adviseert, wat adviseer je dan?
208
Wat is de rol van fysiotherapie in de orthopedische behandeling?
209
Noem twee voorbeelden van paramedische hulpverleners die ook bij de orthopedische behandeling betrokken kunnen zijn.
210
Noem een voorbeeld van een specialist die bij de orthopedische behandeling betrokken kan zijn.
211
Noem vier bekende problemen die kunnen optreden bij het gebruik van gips.
212
Geef uit je hoofd gipsinstructie.
213
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke aandoeningen in de orthopedie.
214
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke voorbeelden van aanvullend onderzoek in de orthopedie.
Hoofdstuk 8 – Polikliniek neurologie 215
Met welke delen van het lichaam houdt de neuroloog zich bezig?
216
Beschrijf in het kort wat een patiënt meestal merkt als een deel van zijn hersenen afsterft.
217
Beschrijf in het kort wat een patiënt meestal merkt als in zijn hersenen een bloeding optreedt.
218
Noem de twee soorten CVA.
219
Welke soort CVA komt het meest voor?
220
Waarom is bij een CVA cardiaal onderzoek belangrijk?
221
Waarom maakt men bij een CVA een carotisecho?
222
Waarom maakt men in het ziekenhuis bij een verdenking op een CVA direct een CTscan?
223
Noem verschillen tussen virale en bacteriële hersenvliesontsteking.
224
Noem de meest voorkomende ziekteverschijnselen bij hersenvliesontsteking.
225
Welk aanvullend onderzoek is belangrijk bij hersenvliesontsteking?
226
Wat is de belangrijkste informatie voor een neuroloog, als bij een patiënt sprake zou kunnen zijn van epilepsie?
227
Noem een voorbeeld van een epileptische aanval die niet wordt veroorzaakt door de ziekte epilepsie.
228
Welk aanvullend onderzoek zal als eerste gedaan worden als een patiënt van 50 bij de neuroloog terechtkomt met voor het eerst in zijn leven een epileptische aanval?
229
Welke soort aanvullend onderzoek is belangrijk bij alle vormen van de ziekte epilepsie?
230
Noem de twee belangrijkste oorzaken van (poly)neuropathie.
231
Welk aanvullend onderzoek is belangrijk bij polyneuropathie?
232
Wat is de meest hevige klacht bij een hernia nuclei pulposi?
233
Welk aanvullend onderzoek kan gedaan worden bij een verdenking op een hernia nuclei pulposi?
234
Noem twee belangrijke aanvullende onderzoeken bij de ziekte MS.
235
Geef voorbeelden van ziekten waarbij het EMG afwijkend zal zijn.
236
Geef voorbeelden van ziekten waarbij een lumbaalpunctie belangrijk is.
237
Wat is de belangrijkste reden voor het maken van een EEG?
238
Vroeger werd gezegd dat de neurologie een heel triest vak was, omdat patiënten bijna nooit echt geholpen konden worden. Dat is nu radicaal veranderd. Noem enkele voorbeelden waaruit dit blijkt.
239
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke aandoeningen in de neurologie.
240
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke voorbeelden van aanvullend onderzoek in de neurologie.
Hoofdstuk 9 – Polikliniek oogheelkunde 241
Leg kort uit wat in of van het oog is ontstoken bij conjunctivitis.
242
Noem oorzaken van conjunctivitis.
243
Hoe ontstaat keratitis meestal?
244
Hoe ontstaat uveïtis?
245
Hoe komt het dat chronisch glaucoom uitval van het gezichtsveld veroorzaakt?
246
Waarom is aan te bevelen de oogboldruk af en toe te laten controleren?
247
Welke aanvullende onderzoeken zijn belangrijk bij het vaststellen en controleren van chronisch glaucoom?
248
Met welk onderzoek wordt vastgesteld of sprake is van gezichtsvelduitval?
249
Wat merkt een patiënt als de lenzen in het oog in de loop van de jaren troebel worden?
250
Iemand ziet op oudere leeftijd steeds waziger, vooral overdag. Wat is waarschijnlijk de oorzaak?
251
Hoe kan (grijze) staar worden behandeld?
252
Noem een belangrijke ziekte waarbij regelmatig oftalmoscopie en fluorescentieangiografie noodzakelijk zijn.
253
Iemand met langdurig hoge bloeddruk doet er goed aan zijn ogen regelmatig te laten controleren bij de oogarts. Waarom is dat zo?
254
Iemand met DM doet er goed aan zijn ogen regelmatig te laten controleren bij de oogarts. Waarom is dat zo?
255
Als iemand suikerziekte heeft, of hoge bloeddruk, of een verhoogde kans op glaucoom, dan heeft hij normaalgesproken totaal geen last van zijn ogen. Toch is het dan zinvol om de ogen te laten nakijken. Waarom is dat zo?
256
Welke oogziekte staat erom bekend dat in de loop van de jaren ‘kokerzien’ kan ontstaan?
257
Wat merkt een patiënt met maculadegeneratie in het dagelijks leven?
258
Wat hebben strabismus en amblyopie met elkaar te maken?
259
Als iemand eigenlijk een bril nodig heeft, of de verkeerde glazen of lenzen heeft, wat voor klachten kan die persoon dan hebben?
260
Wat merkt iemand met bijziendheid in het dagelijks leven?
261
Wat merkt iemand met verziendheid in het dagelijks leven?
262
Hoe kan de gezichtsscherpte worden onderzocht?
263
Wat is het grote voordeel van de spleetlamp bij de oogarts, vergeleken met de oogspiegel van de huisarts?
264
Waarom is oftalmoscopie (fundoscopie) geen voorbeeld van endoscopie? (zie ook het hoofdstuk over endoscopie)
265
Wat is de bedoeling van tonometrie?
266
Wat is de bedoeling van perimetrie?
267
Noem voorbeelden van indicaties voor oogdruppels of oogzalf.
268
Noem belangrijke adviezen na een staaroperatie.
269
Waarom moet men na een staaroperatie voor dichtbij een bril hebben?
270
Iemand heeft staaroperaties gehad, maar in de loop van de tijd komen de klachten terug. Wat is er waarschijnlijk aan de hand?
271
Wat is de behandeling van nastaar?
272
Noem de drie soorten behandeling bij chronisch glaucoom.
273
Leg mondeling aan iemand anders uit hoe oogdruppels moeten worden gebruikt.
274
Hoe breng je een oogzalf aan?
275
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke aandoeningen in de oogheelkunde.
276
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke voorbeelden van aanvullend onderzoek in de oogheelkunde.
Hoofdstuk 10 – Polikliniek keel-, neus- en oorheelkunde 277
Wat kun je vertellen over gezonde oorhygiëne?
278
Met welk onderzoek kan worden vastgesteld of iemand een grote cerumenprop heeft?
279
Noem een klacht bij droge otitis externa.
280
Welke zijn de klachten bij natte otitis externa?
281
Waarom komt otitis externa bij mensen die vaak zwemmen meer voor dan bij mensen die dat weinig doen?
282
Wanneer moet een kind met otitis media acuta naar de KNO-arts?
283
Waar in het oor bevindt zich OME?
284
Wanneer moet een kind met otitis media met effusie naar de KNO-arts?
285
Waarom moet een cholesteatoom worden behandeld?
286
Waar komt de behandeling van cholesteatoom op neer?
287
Hoe heet de ziekte waarbij abnormaal bot wordt gevormd in het oor, zodat de stijgbeugel vast komt te zitten?
288
Hoe kan otosclerose worden behandeld?
289
Er zijn mensen die vanaf de geboorte slechthorend zijn. Hoe moet dat worden behandeld?
290
Hoe kan lawaaidoofheid worden behandeld?
291
Hoe kan ouderdomsdoofheid worden behandeld?
292
Hoe heet de meest voorkomende oorzaak van draaiduizeligheid?
293
Beschrijf in eenvoudig Nederlands wat BPPD inhoudt.
294
Noem de belangrijkste verschijnselen van de ziekte van Menière.
295
Wanneer moet iemand met een neusbloeding naar de KNO-arts?
296
Waarom is een steenpuist in of bij de neus een riskante aandoening?
297
Hoe ontstaan neuspoliepen?
298
Hoe kunnen neuspoliepen worden aangetoond?
299
Wanneer moeten mensen met neus en/of bijholteklachten naar de KNO-arts?
300
Wanneer moet iemand met een tonsillitis naar de KNO-arts?
301
Wanneer moet een kind met pseudokroep naar de KNO-arts?
302
Hoe ontstaan stembandknobbeltjes?
303
Hoe kunnen stembandknobbeltjes worden aangetoond?
304
Welk gevolgen kan roken hebben voor de stembanden?
305
Hoe ontstaat kanker in het strottenhoofd?
306
Een man van 80 heeft sinds een paar weken keelpijn en oorpijn. Moet hij naar de huisarts of naar de KNO-arts?
307
Wat is de bedoeling van neonatale gehoorscreening?
308
Wat is het nut van spraakaudiometrie?
309
Waarom zijn allergietesten zinvol bij neus- of neusbijholteklachten?
310
Wat is de indicatie voor evenwichtsonderzoek?
311
Wie komt in aanmerking voor een kaakspoeling?
312
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke aandoeningen in de keel-, neus- en oorheelkunde.
313
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke voorbeelden van aanvullend onderzoek in de keel-, neus- en oorheelkunde?
Hoofdstuk 11 – Polikliniek dermatologie 314
Noem enkele belangrijke huidaandoeningen.
315
Wat is de belangrijkste manier voor dermatologen om een diagnose te stellen?
316
Noem de aandachtsgebieden van de dermatoloog.
317
Noem de twee belangrijke soorten allergisch eczeem.
318
Geef een synoniem voor atopisch eczeem.
319
Welk allergieonderzoek kan belangrijk zijn bij constitutioneel eczeem?
320
Welk allergieonderzoek kan belangrijk zijn bij contacteczeem?
321
Hoe wordt eczeem behandeld?
322
Wat gebeurt er in de huid bij iemand met psoriasis?
323
Hoe wordt psoriasis behandeld?
324
Wat is de oorzaak van psoriasis?
325
Waaruit blijkt dat psoriasis een ziekte is van het hele lichaam?
326
Noem drie soorten huidkanker.
327
Wat is het belangrijkste aanvullende onderzoek bij huidkanker?
328
Waarom mag bij een mogelijk melanoom geen biopt worden genomen?
329
Noem vroege verschijnselen van melanoom.
330
Wat weet je over de behandeling van de meest voorkomende vormen van huidkanker?
331
Hoe moet een melanoom worden behandeld?
332
Waarom kun je huidafwijkingen niet zelfstandig afhandelen?
333
Wat is de belangrijkste verklaring voor het ontstaan van spataderen?
334
Noem mogelijke klachten bij spataderen.
335
Noem aanvullende onderzoeken bij spataderen.
336
Beschrijf hoe in het ontstaan van spataderen een vicieuze cirkel ontstaat.
337
Noem de twee belangrijke behandelingen bij spataderen.
338
Noem zes SOA’s.
339
Waar veroorzaakt Chlamydia eventueel ontsteking?
340
Noem mogelijke klachten bij Chlamydia.
341
Waarom wordt Chlamydia vaak niet opgemerkt?
342
Noem de twee manieren waarop Chlamydia kan worden aangetoond.
343
Waar kan gonorroe ontsteking geven?
344
Welk aanvullend onderzoek is belangrijk bij gonorroe?
345
Noem overeenkomsten en verschillen tussen Chlamydia en gonorroe.
346
Waar heeft iemand met herpes genitalis last van?
347
Waar heeft iemand met Trichomonas last van?
348
Hoe wordt Trichomonas aanvullend onderzocht?
349
Waar heeft iemand met Condylomata (genitale wratten) last van?
350
Hoe kunnen genitale wratten worden behandeld?
351
Waar heeft iemand met syfilis last van?
352
Welk aanvullend onderzoek is voor syfilis belangrijk?
353
Hoe worden de meeste SOA’s behandeld?
354
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke aandoeningen in de dermatologie.
355
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke voorbeelden van aanvullend onderzoek in de dermatologie.
Hoofdstuk 12 – Polikliniek verloskunde/gynaecologie 356
Een gynaecoloog beoefent eigenlijk twee specialismen. Leg uit wat hiermee bedoeld wordt.
357
Wie begeleidt in Nederland de meeste zwangerschappen en bevallingen?
358
Noem de verschillende soorten echo tijdens de zwangerschap.
359
Vanaf welke zwangerschapsduur kan men meten hoe lang de zwangerschap bestaat?
360
Vanaf welke zwangerschapsduur is in de baarmoeder hartactie te zien?
361
Wat is de bedoeling van de geavanceerde echo?
362
Met welk aanvullend onderzoek kan de conditie van de foetus tegelijk met de uterusactiviteit in de gaten gehouden worden?
363
Wat is het verschil tussen de medische term ‘abortus’ en het woord ‘abortus’ in het spraakgebruik?
364
Wat is een miskraam?
365
Wat is bijna altijd de oorzaak van een miskraam?
366
Noem de verschijnselen van een (dreigende) miskraam.
357
Waarom is een dreigende abortus geen spoedgeval?
368
Waarom moet een vrouw een (dreigende) miskraam zorgvuldig en met veel aandacht geholpen worden?
369
Waarom moet een vrouw met een (dreigende) miskraam door een arts gezien worden?
370
Noem een argument om bij een (dreigende) miskraam een echo te maken.
371
Als bij een miskraam hartactie te zien is in de baarmoeder, wat is dan het beleid?
372
Noem de verschijnselen waarmee een buitenbaarmoederlijke zwangerschap aan het licht komt.
373
Welk aanvullende onderzoek zal nodig zijn bij een EUG?
374
Wat is het beleid bij een mogelijke buitenbaarmoederlijke zwangerschap?
375
Welke factoren spelen mee in het ontstaan van hyperemesis gravidarum?
376
Hoe is de bloeddruk tijdens de zwangerschap normaal gesproken?
377
Waarom zou de term ‘zwangerschapsvergiftiging’ niet meer gebruikt mogen worden?
378
Waarom is zwangerschapshypertensie een ernstige aandoening?
379
Waarop wordt bij hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap de urine gecontroleerd?
380
Wanneer wordt gesproken van pre-eclampsie?
381
Bij welke klachten moet bij zwangerschapshypertensie of pre-eclampsie onmiddellijk alarm geslagen worden?
382
Wat is het verband tussen pre-eclampsie en het HELPP-syndroom?
383
Noem de mogelijke klachten bij het HELPP-syndroom.
384
Welke voor de vrouw levensgevaarlijke complicatie dreigt bij het HELPP-syndroom?
385
Wat is de behandeling van zwangerschapshypertensie?
386
Wat moet het beleid zijn als een vrouw in de tweede helft van de zwangerschap bloed verliest?
387
Een vrouw is 30 weken zwanger en verliest vaginaal bloed, maar ze heeft helemaal geen pijn. Wat is het beleid?
388
Als de placenta in de tweede helft van de zwangerschap loslaat, wat merkt de vrouw daarvan?
389
Wat is de behandeling bij een placenta praevia of bij een solutio placentae?
390
Wat is stuitligging?
391
Hoe vaak komt stuitligging voor?
392
Noem voorbeelden van beleid bij de stuitligging.
393
Hoe is de gemoedstoestand van de meeste vrouwen in de eerste dagen na de bevalling?
394
Waarom is het woord postpartale depressie beter dan het woord postnatale depressie?
395
Noem kenmerken van de postpartale depressie.
396
Hoe vaak lijkt de postpartale depressie voor te komen?
397
Om welke twee redenen is de postpartale depressie een ernstige aandoening?
398
Als een vrouw drie dagen na de bevalling vreemde dingen gaat zeggen, angstig is en soms wat suf, wat zou er dan aan de hand kunnen zijn?
399
Waarom is de postpartumpsychose een ernstige aandoening?
400
Wat is het beleid bij een postpartumpsychose?
401
Op welke afdeling moet een vrouw met een postpartumpsychose worden opgenomen?
402
Hoe kunnen myomen zichtbaar worden gemaakt?
403
Hoe kan overmatig bloedverlies door myomen worden behandeld?
404
Wat is een definitieve behandeling voor myomen?
405
Noem de goede reden om de baarmoeder weg te halen als hierin myomen aanwezig zijn.
406
Wat hebben vleesbomen met kanker te maken?
407
Leg kort uit wat een SIS is.
408
Wat is een uitstrijkje?
409
Wat is een curettage?
410
Noem de twee soorten baarmoederkanker.
411
Waarom moet een vrouw met myomen echografisch worden gecontroleerd?
412
Noem het meest voorkomende symptoom van baarmoederkanker.
413
Wat houdt secundaire preventie van cervixcarcinoom in?
414
Waarom komt cervixcarcinoom tegenwoordig veel minder voor dan vroeger?
415
Via welk systeem wordt de uitslag van het uitstrijkje van de baarmoeder tegenwoordig weergegeven?
416
Welke onderzoeken zijn nodig bij een afwijkend uitstrijkje?
417
Als gedacht wordt dat een vrouw endometriumcarcinoom zou kunnen hebben, welk aanvullend onderzoek wordt dan als eerste gedaan?
418
Hoe wordt endometriumcarcinoom definitief vastgesteld?
419
Wat is de behandeling van baarmoederkanker?
420
Op welke twee manieren kan de baarmoeder worden verwijderd?
421
Wat is de meest voorkomende klacht bij endometriose?
422
Noem de verschillende klachten bij endometriose.
423
Noem de plaatsen in het lichaam waar endometriose het meest voorkomt.
424
Hoe wordt endometriose in principe behandeld?
425
Noem de drie factoren die de belangrijkste rol spelen bij het ontstaan van verzakkingen.
426
Noem de twee meest voorkomende soorten klachten bij verzakkingen.
427
Wat is in principe de beste behandeling voor verzakkingen?
428
Noem drie soorten prolapsoperatie.
429
Noem oorzaken van verminderde vruchtbaarheid, als de oorzaak is gelegen bij de vrouw.
430
Wat wordt zichtbaar gemaakt bij een HSG?
431
Noem voorbeelden van aanvullend onderzoek bij verminderde vruchtbaarheid.
432
Wat is de bedoeling van de BTC (Basale Temperatuur Curve) bij verminderde vruchtbaarheid?
433
Waarom is de BTC niet geschikt om de coïtus te plannen?
434
Als een vruchtbare vrouw onregelmatig of te veel vaginaal bloedverlies heeft, welke oorzaak is dan het meest waarschijnlijk?
435
Wat is in principe de behandeling als de menstruele cyclus verstoord is?
436
Noem enkele complicaties bij de baring.
437
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke aandoeningen in de verloskunde.
438
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke voorbeelden van aanvullend onderzoek in de verloskunde.
439
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke aandoeningen in de gynaecologie.
440
Noem uit je hoofd een aantal belangrijke voorbeelden van aanvullend onderzoek in de gynaecologie.
Hoofdstuk 13 – Endoscopie 441
Welke scopie of scopieën verwacht je op een polikliniek interne geneeskunde / MDL?
442
Welke scopie of scopieën verwacht je op een polikliniek cardiologie?
443
Welke scopie of scopieën verwacht je op een polikliniek longziekten?
444
Welke scopie of scopieën verwacht je op een polikliniek chirurgie?
445
Welke scopie of scopieën verwacht je op een polikliniek urologie?
447
Welke scopie of scopieën verwacht je op een polikliniek orthopedie?
447
Welke scopie of scopieën verwacht je op een polikliniek neurologie?
448
Welke scopie of scopieën verwacht je op een polikliniek oogheelkunde?
449
Welke scopie of scopieën verwacht je op een polikliniek KNO?
450
Welke scopie of scopieën verwacht je op een polikliniek dermatologie?
451
Welke scopie of scopieën verwacht je op een polikliniek verloskunde-gynaecologie?
452
Welke scopie of scopieën zou je ook ‘kijkoperaties’ kunnen noemen?
453
Wat wordt bedoeld met: • indirecte laryngoscopie; • echoscopie; • fundoscopie; • otoscopie.
454
Leg uit waarom indirecte laryngoscopie, echoscopie, fundoscopie en otoscopie geen echte scopieën zijn.
455
a Kan en mag een patiënt tijdens een scopie vaak meekijken? b Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom niet?
456
Noem de reden waarom een patiënt voor een gastroscopie niet met eigen vervoer naar het ziekenhuis moet komen.
457
Op welke manieren kan, met behulp van een scopie, behalve door het kijken, extra diagnostisch onderzoek worden gedaan?
458
Maagzweer: welke scopie is hierbij nuttig?
459
Dikkedarmpoliep: welke scopie is hierbij nuttig?
460
Buitenbaarmoederlijke zwangerschap: welke scopie is hierbij nuttig?
461
Vernauwing van de plasbuis: welke scopie is hierbij nuttig?
462
Welke scopie is nuttig bij longkanker?
463
Welke scopie is nuttig bij een gescheurde meniscus?
464
Welke scopie is nuttig bij een hardnekkige neusbijholteontsteking?
465
Welke scopie is nuttig bij dikkedarmkanker?
466
Welke scopie is nuttig bij het verwijderen van de galblaas?
467
Bloedbraken of zwarte ontlasting door bloedbijmenging: noem een voorbeeld van een therapeutische ingreep (via endoscopie).
468
(Helder) bloedverlies bij de ontlasting; noem een voorbeeld van een therapeutische ingreep (via endoscopie).
469
Pijn in de onderbuik door een gynaecologische oorzaak: noem twee voorbeelden van therapeutische ingrepen (via endoscopie)
470
Wens tot definitieve anticonceptie; noem een voorbeeld van een therapeutische ingreep (via endoscopie).
471
Galstenen die veel klachten geven; noem een voorbeeld van een therapeutische ingreep (via endoscopie).
472
Acute prikkeling van het buikvlies; noem een voorbeeld van een therapeutische ingreep (via endoscopie).
473
Abnormaal vaginaal bloedverlies; noem een voorbeeld van een therapeutische ingreep (via endoscopie).
474
Hardnekkige knieklachten: noem twee voorbeelden van een therapeutische ingreep (via endoscopie).
475
Endoscopieën zijn in wisselende mate belastend voor de patiënt. Op welke manieren kun je hier zo veel mogelijk inzicht in krijgen?
476
Bronchoscopie: in hoeverre is dit belastend?
477
Gastroscopie: in hoeverre is dit belastend?
478
Coloscopie; in hoeverre is dit belastend?
479
Laparoscopie; in hoeverre is dit belastend?
480
Artroscopie. in hoeverre is dit belastend?
Hoofdstuk 14 – Beeldvormend onderzoek 481
Op welke techniek berust echografie?
482
Op welke techniek berust het maken van röntgenfoto’s?
483
Op welke techniek berust het maken van CT-scans?
484
Op welke techniek berust het maken van een MRI?
485
Welke van de onderstaande beeldvormende technieken kunnen schadelijk zijn voor het lichaam of de vrucht? a röntgenfoto; b CT-scan; c MRI-scan.
486
Bij röntgenfoto’s, CT en MRI kan men contraststof gebruiken. Wat is hiervan de bedoeling?
487
Wat kun je zeggen over de belasting voor de patiënt als bij het maken van afbeeldingen contraststof wordt gebruikt?
488
Waarom zijn nierstenen veel vaker te zien op een X-foto (röntgenfoto) dan galstenen?
489
Noem de twee onderzoeken waarmee levermetastasen het best zichtbaar kunnen worden gemaakt.
490
Waarom moet bij sommige oude mannen de buikaorta echografisch worden gecontroleerd?
491
Vanaf hoeveel weken zwangerschap kan de zwangerschap met echografie worden aangetoond?
492
Bij een gevorderde zwangerschap kan met een echo met tamelijk grote zekerheid worden voorspeld of het een jongetje of een meisje is. Wat vind je van deze toepassing van echografie?
493
Een knobbel in de borst kan een reden zijn voor een röntgenfoto of echografie. Noem een situatie waarin het beter is: a een röntgenfoto te maken; b een echo te maken.
494
Wat is het verschil tussen echo en echodoppler (echoduplex)?
495
Noem de belangrijkste toepassingen van echocardiografie.
496
In hoeverre is bot te beoordelen op een: a echo; b X-foto (röntgenfoto); c CT-scan; d MRI.
497
Bij heel jonge kinderen kan met echografie een afbeelding worden gemaakt van de hersenen. Later kan dat niet meer. Hoe komt dat?
498
Hoe ziet het volgende eruit op een X-foto (röntgenfoto)? Kies het juiste antwoord. a osteoporotisch bot: wit / zwart / tussen wit en zwart in; b bot: wit / zwart / tussen wit en zwart in; c lucht: wit / zwart / tussen wit en zwart in; d vocht in de longen: wit / zwart / tussen wit en zwart in; e bronchuscarcinoom: wit / zwart / tussen wit en zwart in; f contrastvloeistof: wit / zwart / tussen wit en zwart in; g verkalkingen in de borsten: wit / zwart / tussen wit en zwart in; h botmetastasen: wit / zwart / tussen wit en zwart in.
499
Als een CT-scan wordt gemaakt is een kalmerend middel nogal eens nodig. Leg uit waarom dat nodig kan zijn (noem twee dingen).
500
Als bij een heel jong kind een MRI wordt gemaakt is narcose nodig. Waarom is dat zo?
501
Vergelijk CT met MRI: noem de voor- en nadelen van beide technieken.
502
Noem de soorten echografie die vervelend zijn voor de patiënt.
503
a Noem voorbeelden van röntgenonderzoek die vervelend zijn voor de patiënt. b Leg telkens kort uit waarom dat zo is.
504
In hoeverre is het vervelend om een CT-scan te ondergaan?
505
In hoeverre is het vervelend om een MRI te ondergaan?
506
Noem contra-indicaties voor echografie.
507
Noem contra-indicaties voor het maken van een X-foto (röntgenfoto).
508
Noem contra-indicaties voor het maken van een CT-scan.
509
Noem contra-indicaties voor het maken van een MRI.
510
Hier volgt een aantal aandoeningen of situaties. Welke soort afbeelding zal bij deze aandoening of situatie als eerste worden gemaakt?
a galstenen: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. b multipele sclerose: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. c borstkanker bij een 65-jarige vrouw: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. d zwangerschap: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CTscan / MRI-scan / geen van deze. e coloncarcinoom: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CTscan / MRI-scan / geen van deze. f bronchuscarcinoom: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. g fractuur: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. h uitzaaiingen in de lever: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. i longoedeem: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. j lekke of vernauwde hartkleppen: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. k knobbel in de borst bij een 20-jarige vrouw: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. l vernauwde halsslagaderen: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. m divertikels: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. n CVA: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRIscan / geen van deze. o onvruchtbaarheid door eileiderproblemen: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. p rugpijn door gespannen spieren: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. q pijn in de nek door gespannen spieren: echogram / echoduplex / röntgenfoto / röntgenfoto met contrast / CT-scan / MRI-scan / geen van deze. Hoofdstuk 15 – Scintigrafie 511
Leg kort uit wat het principe is van scintigrafie.
512
Noem vier toepassingen van scintigrafie.
513
Welke specialist voert scintigrafie uit en beoordeelt het resultaat?
514
Noem een specialist die het volgende onderzoek zal aanvragen: a VP-scan; b schildklierscintigrafie;
c thalliumscan; d botscan. 515
Noem de belangrijkste indicatie voor een hartscan.
516
Noem voorbeelden van redenen voor een schildklierscan.
517
Wat is een ‘hot spot’ op een schildklierscan?
518
Wat is een ‘cold spot’?
519
Noem voorbeelden van redenen voor een botscan.
520
Welke is de belangrijkste indicatie voor het maken van een botscan?
521
Wat is een ‘hot spot’ op een botscan?
522
Wat is een voordeel van de botscintigrafie, vergeleken met CT of MRI?
523
Wat is de belangrijkste reden voor longscintigrafie?
524
Wat betekent de afkorting VP-scan?
525
Leg in het Nederlands uit wat een VP-scan is.
526
In hoeverre is scintigrafie belastend voor een patiënt?
527
In hoeverre kan scintigrafie voor de patiënt schadelijk zijn?
Hoofdstuk 16 – Cel- en weefselonderzoek 528
Wat betekent de afkorting PA?
529
Hoe heet de specialist die zich met de ‘PA’ bezighoudt?
530
Voor de PA is patiëntenmateriaal nodig. Noem voorbeelden van patiëntenmateriaal.
531
Noem voorbeelden van manieren waarop patiëntenmateriaal kan worden verkregen.
532
Noem voorbeelden van ziekten waarvoor PA noodzakelijk of zinvol is op de polikliniek interne geneeskunde.
533
Noem voorbeelden van ziekten waarvoor PA noodzakelijk of zinvol is op de polikliniek cardiologie.
534
Noem voorbeelden van ziekten waarvoor PA noodzakelijk of zinvol is op de polikliniek longziekten.
535
Noem voorbeelden van ziekten waarvoor PA noodzakelijk of zinvol is op de polikliniek chirurgie.
536
Noem voorbeelden van ziekten waarvoor PA noodzakelijk of zinvol is op de polikliniek urologie.
537
Noem voorbeelden van ziekten waarvoor PA noodzakelijk of zinvol is op de polikliniek orthopedie.
538
Noem voorbeelden van ziekten waarvoor PA noodzakelijk of zinvol is op de polikliniek neurologie.
539
Noem voorbeelden van ziekten waarvoor PA noodzakelijk of zinvol is op de polikliniek dermatologie
Hoofdstuk 17 – Contactmomenten in de jeugdgezondheidszorg 540
Wat is de bedoeling van de anamnese bij het PGO in de jeugdgezondheidszorg?
541
Noem uit je hoofd een aantal punten die je kunt navragen bij een kind van 5 of 6 jaar.
542
Noem uit je hoofd een aantal punten die je kunt navragen bij een kind van 12 of 13 jaar.
543
Noem een voorbeeld van een probleem dat naar voren zou kunnen komen bij de anamnese van een kind van 5 of 6 jaar.
544
Noem een voorbeeld van een probleem dat naar voren zou kunnen komen bij de anamnese van een kind van 12 of 13 jaar.
545
Als je tijdens je anamnese zo’n probleem tegenkomt, wat moet je dan doen?
Hoofdstuk 18 – Groei 546
Hoe snel groeit een kind op de basisschool?
547
Wanneer begint de groeispurt bij meisjes normaal gesproken?
548
Wanneer begint de groeispurt bij jongens normaal gesproken?
549
Hoe lang duurt de groeispurt?
550
Wanneer is een meisje uitgegroeid?
551
Wanneer is een jongen uitgegroeid?
552
Waarom zijn er aparte groeicurven voor Turkse en Marokkaanse kinderen?
553
Als de standaarddeviatie 0 is, wat wil dat dan zeggen?
554
Als de standaarddeviatie daalt, wat wil dat dan zeggen?
555
Een meisje van 5½ jaar is 1,06 meter. Wat kun je zeggen van haar lengte in vergelijking met haar leeftijdgenootjes?
556
Stel een jongen van 12 jaar en 3 maanden weegt 45 kg. Als je wilt weten in hoeverre deze jongen te zwaar is, welk gegeven heb je dan nog nodig?
557
Een meisje van precies zes jaar is 1,20 meter en weegt 22 kg. Welke conclusie kun je hieruit trekken?
558
Een meisje van 16 heeft een BMI van 29,5. Welke conclusie kun je hieruit trekken?
559
Een meisje van 12 heeft een tailleomtrek van 60 cm, hetzelfde meisje heeft als ze 16 is een tailleomtrek van 75 cm, wat is je conclusie?
560
Op welke percentiellijn zit je zelf voor wat betreft je lengte? Wat is (ongeveer) de bijbehorende standaarddeviatie?
561
Op welke percentiellijn zit je zelf voor wat betreft je gewicht? Wat is (ongeveer) de bijbehorende standaarddeviatie?
562
Wat is voor jou zelf de standaarddeviatie?
563
Kies een vriend of vriendin. Op welke percentiellijn zit hij/zij qua lengte respectievelijk gewicht? Wat zijn (ongeveer) de bijbehorende standaarddeviaties?
564
Een meisje van 11 jaar zit al jaren op de -2-lijn. De ouders vinden haar te klein. Wat is bijna zeker de oorzaak van haar korte lichaamslengte? Wat zou je in dit geval nog willen weten?
565
Als bij een kind van zes jaar blijkt dat het de afgelopen twee jaar erg weinig in de lengte is gegroeid, wat moet er dan allemaal gebeuren?
566
Noem een aantal mogelijke oorzaken van groeivertraging bij een kind op de basisschool.
567
Zowel wat lengte als gewicht betreft is het verloop in de tijd belangrijker dan een momentopname. Waarom is dat zo?
568
Bereken je eigen target height. Vergelijk die met je eigen lengte. Klopt de uitslag?
569
Stel: een meisje van negen jaar heeft een vader van 1,96 meter en een moeder van 1,88 meter. a Wat kun je zeggen over hoe lang het meisje als volwassen vrouw zal zijn? b Wat zou je in het groeidiagram bij TH moeten invullen?
570
Stel: een 7-jarig jongetje heeft een vader van 1,80 meter en een moeder van 1,62 meter. a Wat kun je zeggen over hoe lang het jongetje als volwassen man zal zijn? b Wat zou je in het groeidiagram bij TH moeten invullen?
571
Noem de vier belangrijkste zaken die een rol kunnen spelen in het ontstaan van overgewicht bij kinderen.
572
Noem de belangrijkste punten in de behandeling van overgewicht bij kinderen.
573
Worden meisjes met een vroege menarche gemiddeld langer of korter dan meisjes met een late menarche? Leg je antwoord uit.
574
In welk opzicht is het voor jongens te hopen dat ze laat in de puberteit komen?
575
Een 15-jarig meisje heeft volgens de groeicurve haar groeispurt een paar jaar geleden al gehad. Ze is 1,68 meter. Ze zou zo graag wat groter willen worden. Wat is belangrijk om nog te weten? Zal ze nog veel langer worden dan 1,68 meter?
Hoofdstuk 19 – De ogen van kinderen 576
Met welk onderdeel of met welke onderdelen in/bij de ogen heeft amblyopie te maken?
577
Leg in je eigen woorden uit wat amblyopie is.
578
Noem de meest voorkomende oorzaak van amblyopie.
579
Noem verschillende oorzaken van amblyopie.
580
Noem gevolgen die amblyopie heeft voor het dagelijks leven.
581
Welk risico brengt amblyopie met zich mee?
582
Tot ongeveer welke leeftijd is amblyopie te voorkomen en te behandelen?
583
Welke kinderen met (behandelde) amblyopie komen in aanmerking voor een operatie?
584
Een kind heeft een pleister over een oog. Welk oog is afgeplakt?
585
Waarom mag het afplakken bij amblyopie niet te lang duren?
586
Leg aan een ouder uit waarom afplakken een belangrijke behandeling is. Doe dat in je eigen woorden, zodat de ouder goed begrijpt wat je bedoelt.
587
Noem enkele punten die, met betrekking tot de ogen van kinderen, in de anamnese van belang zijn.
588
Waaraan denk je als je bij het visusonderzoek merkt dat het kind sterk voorover wil buigen?
589
Waaraan denk je als bij het kind zich tijdens het visusonderzoek telkens verzet als links een brilletje wordt opgezet?
590
Bij het visusonderzoek knijpt een kind met de ogen en doet erg veel moeite het te kunnen zien. Volgens de ouder doet het kind dat vaak en heeft het vaak hoofdpijn. Wat is er misschien aan de hand?
591
Als bij het onderzoek van de visus een links-rechtsverschil opvalt is dat (extra) belangrijk. Leg uit waarom dat zo is.
592
Wat heeft amblyopie met dieptezien te maken?
593
Hoe kan dieptezien worden onderzocht?
594
Wat kan een kind met hypermetropie niet goed?
595
Wat kan een kind met myopie niet goed?
596
Wat is de oplossing voor verziendheid?
597
Wat is de oplossing voor bijziendheid?
598
Wat is astigmatisme?
599
Wat is de oplossing voor astigmatisme?
600
Stel, je wilt visusonderzoek doen bij een zéér druk, ongeconcentreerd en beweeglijk kind. Noem twee tips die de kans op succes bij het onderzoek vergroten.
601
De eigenschap voor kleurenblindheid ligt op het X-chromosoom. Omdat vrouwen twee Xchromosomen hebben en mannen maar één, zou je verwachten dat vrouwen meer kans hebben op kleurenblindheid. Toch komt deze afwijking veel meer bij mannen voor. Leg uit hoe dat komt.
602
Waarom hoeft het kleurenzien in de jeugdgezondheidszorg niet als routine te worden onderzocht?
Hoofdstuk 20 – Het gehoor bij kinderen 603
Een slecht gehoor is slecht voor de ontwikkeling van een kind. Vooral welke ontwikkeling kan belemmerd worden?
604
Wat betekent de afkorting OME?
605
Leg in eenvoudig Nederlands uit wat OME is.
606
Hoe vaak komt OME voor?
607
Op welke leeftijd komt het voor?
608
Wat weet je van de prognose van OME?
609
Welke operaties worden bij OME wel eens uitgevoerd?
610
Wat wordt met geleidingsdoofheid bedoeld?
611
Wat wordt met perceptiedoofheid bedoeld?
612
Wat is erger voor een kind: geleidingsdoofheid of perceptiedoofheid?
613
Noem enkele punten die, met betrekking tot het gehoor van kinderen, in de anamnese van belang zijn.
614
Hoe heet het gehooronderzoek dat je als doktersassistent in de jeugdgezondheidszorg bij kinderen kunt doen?
615
Stel, je wilt audiometrie doen bij een zéér druk, ongeconcentreerd en beweeglijk kind. Noem tips die de kans op succes bij het onderzoek vergroten.
616
Stel, een kind reageert bij audiometrie onvoldoende. Wat is verreweg de meest voorkomende oorzaak?
617
Waarom wordt bij een (eerste) onvoldoende uitslag van een audiometrie in principe niet verwezen naar de huisarts? Wat gebeurt er dan wel?
618
Noem redenen voor de jeugdarts om een kind met een onvoldoende uitslag bij audiometrie door te verwijzen naar de huisarts.
619
Is audiometrie vooral gericht op het opsporen van geleidingsdoofheid of op het opsporen van perceptiedoofheid? Leg je antwoord uit.
620
Noem oorzaken van perceptiedoofheid bij kinderen.
621
Noem de redenen waarom perceptieslechthorendheid zo vroeg mogelijk vastgesteld moet worden.
622
Waar kan het gehoor het best onderzocht worden?
623
Leg uit hoe een slecht gehoor tot gedrags- en leerproblemen kan leiden.
624
Geef tips om jezelf voor een slechthorend kind beter verstaanbaar te maken.
Hoofdstuk 21 – AD(H)D 625
Wat wordt bij AD(H)D bedoeld met ‘aandachtstekort’?
626
Denk je dat er in een schoolklas gemiddeld wel één of twee kinderen met AD(H)D zitten of komt het (veel) minder voor?
627
Vat de belangrijkste verschijnselen van ADHD in drie woorden samen.
628
Wat wordt gezien als de belangrijkste oorzaak van ADHD?
629
Wat heeft de opvoeding met ADHD te maken?
630
Er wordt vaak van uitgegaan dat ADHD aan het kind zelf te wijten is. a Hoe zou dat komen? b In hoeverre kun je een kind zélf verwijten dat het last heeft van ADHD?
631
Er wordt vaak van uitgegaan dat ADHD de schuld is van de ouders. a Hoe zou dat komen? b In hoeverre kun je het inderdaad de ouders verwijten?
632
Leg uit waarom kinderen met ADHD nogal eens gepest worden.
633
Leg uit waarom kinderen met ADHD nogal eens pesten.
634
De intelligentie van kinderen met ADHD wijkt gemiddeld niet of bijna niet af van die van andere kinderen. Toch kunnen zij minder goed leren. Hoe komt dat?
635
Hoe moet de diagnose AD(H)D gesteld worden?
636
Welke soort arts kan de diagnose AD(H)D het beste stellen?
637
Waarom wordt bij veel kinderen ten onrechte gedacht aan ADHD?
638
Waarom wordt de diagnose ADHD vaak gemist?
639
Wat is tegenwoordig een belangrijke behandeling van ADHD?
640
In de behandeling van ADHD staat medicatie tegenwoordig centraal. Wat is daarnaast ook altijd van belang?
641
Hoe werkt ADHD-medicatie?
642
Hoeveel procent van de kinderen heeft baat bij ADHD-medicatie?
643
Veel mensen zijn bang dat ADHD-medicatie verslavend is. Wat kun je daarover zeggen?
644
Waarom kan een kind met ADD op school en thuis niet goed functioneren?
645
Waarom kan een kind met ADHD op school en thuis niet goed functioneren?
646
Noem complicaties van ADD.
647
Noem complicaties van ADHD.
648
Noem een aantal tips om goed met een kind met ADHD om te gaan, zowel voor ouders, leerkrachten als voor doktersassistenten.
649
Wat weet je over de prognose van ADHD?
650
Ongeveer hoeveel procent van de kinderen met ADHD heeft later als volwassene in meer of mindere mate nog steeds symptomen?
651
Ongeveer hoeveel procent van de volwassenen heeft ADHD?
652
Geef veelvoorkomende problemen bij volwassenen met ADHD.
Hoofdstuk 22 – Gehandicapte kinderen 653
Wat kun je zeggen over de oorzaken van lichte verstandelijke handicaps?
654
Wat kun je zeggen over de oorzaken van ernstige verstandelijke handicaps?
655
Noem voorbeelden van oorzaken van ernstige verstandelijke handicaps.
656
Wat is het belangrijkste behandeldoel bij mensen met een ernstig verstandelijk handicap?
657
Hoe heten de artsen die zich in mensen met een verstandelijk handicap hebben gespecialiseerd?
658
Wat kun je zeggen over de oorzaken van autisme?
659
Noem vier kenmerken van autisme.
660
Wat is het verband tussen autisme en verstandelijk handicap?
661
Vertel in gewoon Nederlands wat met PDDNOS wordt bedoeld.
662
Wat is een verschil tussen PDDNOS en de stoornis van Asperger?
663
Noem de twee aan autisme verwante contactstoornissen.
664
Waarom is bij een kind met gebrekkige sociale vaardigheden lang niet altijd sprake van een vorm van autisme?
665
Waar komt de behandeling van aan autisme verwante contactstoornissen op neer?
666
Welke soort arts is gespecialiseerd in autisme en aanverwante stoornissen?
667
Wat kun je zeggen over de oorzaken van dyslexie?
668
Leg in gewoon Nederlands uit wat dyslexie is.
669
Noem een behandelingsmogelijkheid voor kinderen met dyslexie.
670
Wat kun je zeggen over het ontstaan van spasticiteit?
671
Wat valt op in de motoriek van spastische kinderen?
672
Op welke zaken moet gelet worden als men een mogelijke verstandelijke en/of lichamelijke handicap zo vroeg mogelijk wil ontdekken?
673
Een verstandelijke handicap heeft ook sociale en emotionele gevolgen. Leg dat uit.
674
Noem voorbeelden van disciplines die bij onderzoek en/of begeleiding van gehandicapte kinderen betrokken zijn.
Hoofdstuk 23 – Vaccinaties 675
Geef de medische term voor inenten.
676
Hoe werken de vaccinaties?
677
Noem alle ziekten waartegen bijna alle kinderen in Nederland worden ingeënt.
678
Noem mogelijkheden om pijn te voorkomen, als een kind een prik moet krijgen.
679
Tegen welke ziekten worden bijna alle kinderen (baby’s) op de basisschool nog eens ingeënt?
680
Op welke leeftijd worden bijna alle kinderen op de basisschool ingeënt?
681
Hoe leg je een ouder uit waarom hun kind (8 of 9 jaar) zal worden ingeënt?
682
Hoe leg je een ouder uit hoe hun kind (8 of 9 jaar) zal worden ingeënt?
683
Hoe leg je een kind zelf uit dat het zal worden ingeënt?
684
Waarom wordt ingeënt tegen difterie?
685
Waarom wordt ingeënt tegen tetanus?
686
Waarom wordt ingeënt tegen polio?
687
Waarom wordt ingeënt tegen de bof?
688
Waarom wordt ingeënt tegen de mazelen?
689
Waarom wordt ingeënt tegen de rode hond?
690
Waar en hoe wordt de DTP-prik toegediend?
691
Waar en hoe wordt de BMR-prik toegediend?
692
Waarom wordt de DTP-prik als eerste gegeven?
693
Wat kun je vertellen over mogelijke bijwerkingen van de DTP-prik?
694
Wat kun je vertellen over mogelijke bijwerkingen van de BMR-prik?
695
Noem een voorbeeld van een tip om een kind af te leiden tijdens het inenten.
696
Kun je het vaccin als beste snel of langzaam inspuiten?
697
Waarom kun je bij het vaccineren maar beter langzaam spuiten?
698
Noem twee redenen om een vaccinatie even uit te stellen.
699
Noem contra-indicaties voor de DTP-vaccinatie.
700
Noem contra-indicaties voor de BMR-vaccinatie.
701
Waarom is een heel lage weerstand een contra-indicatie voor de BMR-vaccinatie maar niet voor de DTP-vaccinatie?
702
Als een kind na de vaccinatie bijvoorbeeld duizelig wordt en bleek wegtrekt, wat kun je dan het beste doen?
703
Stel dat een kind net vóór de vaccinatie flauwvalt en een aantal seconden bewusteloos in de stoel zit. Vind je dat de prik dan snel gegeven mag worden? Leg je antwoord uit.
704
Stel dat een kind na de vaccinatie langer dan een minuut buiten bewustzijn is. Wat moet er dan gebeuren?
705
Hoe vaak komt het voor dat een kind een levensgevaarlijke bijwerking krijgt na het toedienen van een DTP of BMR-inenting?
706
Stel, op de dag van de vaccinatie denkt een moeder dat haar kind koorts heeft. Wat wil je nog meer weten?
707
Wat is het beste beleid als een kind na een inenting koorts krijgt?
708
In hoeverre is de bescherming na inenting tegen DTP respectievelijk BMR levenslang?
709
Sommige mensen zeggen dat de vaccinaties in de jeugdgezondheidszorg niet zinvol zijn omdat de ziekten waar ze voor bedoeld zijn heel weinig voorkomen. Wat vind je van deze opvatting?
Hoofdstuk 24 – Kindermishandeling 710
Noem de vijf vormen van kindermishandeling.
711
Bij welke vorm van kindermishandeling kan hulp het minst moeilijk op gang worden gebracht?
712
Is kleineren, te weinig aandacht geven of te weinig knuffelen een vorm van kindermishandeling?
713
Is meisjesbesnijdenis een vorm van kindermishandeling?
714
Er gaat in Nederland gemiddeld bijna elke week een kind dood door kindermishandeling. Klopt deze bewering?
715
Ongeveer hoeveel kinderen worden in ieder jaar op één of andere manier mishandeld?
716
Ongeveer hoeveel procent van de vrouwen heeft als meisje seksueel misbruik moeten ondergaan?
717
Noem voorbeelden van kenmerken van ouders die relatief vaak overgaan tot kindermishandeling.
718
Noem voorbeelden van kenmerken van kinderen die relatief vaak mishandeld worden.
719
Dankzij welke leuke eigenschap van kinderen komt kindermishandeling zo zelden gemakkelijk aan het licht?
720
Als je denkt dat kindermishandeling niet bestaat is dat slecht voor de kinderen. Hoe komt dat?
721
Wat kan je rol als doktersassistente zijn in het voorkómen en bestrijden van kindermishandeling?
722
Veel mensen zijn bang de ouders ten onrechte te beschuldigen van kindermishandeling. Wat is hiervan een nadelig gevolg?
723
Wat moet er gebeuren met ouders die hun kinderen mishandelen?
724
Stel, je onderzoekt het gehoor van een kind en ziet vreemde blauwe plekken in de hals. Wat kun je in zo’n situatie doen?
725
Stel, je ziet in de wachtkamer een kind dat nogal wordt gekleineerd door zijn moeder, of: ze geeft het kind een mep en roept: ‘Nou ben je stil!’ a Noem punten waar je nog meer op kunt letten. b Wat kun je in zo’n situatie doen?
726
Hoe heet de instantie waar een vermoeden van kindermishandeling aan gemeld kan worden?
727
Als iets wordt gemeld aan een AMK, wat gaat er dan gebeuren?
728
Als er verkiezingen komen, waar zou je dan op moeten letten om te kunnen beoordelen of een politieke partij een beleid wil voeren dat het vóórkomen van kindermishandeling waarschijnlijk kan verminderen?
729
Waarom is het uitgeven van miljarden extra guldens aan onderwijs, gezondheidszorg en welzijn teneinde kindermishandeling te verminderen misschien wel min of meer gratis?
730
Als een kind niet goed gekleed is en misschien zelfs niet goed gevoed is, zou er sprake kunnen zijn van een heel andere oorzaak dan kindermishandeling. a Aan welke mogelijkheid moet je dan ook nog denken? b Komt dit probleem in Nederland veel voor?
Hoofdstuk 25 – Hoofdluis 731
Als een schoolklas dertig kinderen telt, hoeveel kinderen zullen dan gemiddeld in één schooljaar hoofdluis oplopen?
732
Beschrijf hoe besmetting met hoofdluis plaatsvindt.
733
Wat is een neet?
734
Waarvan leeft een luis?
735
Waarom geeft hoofdluis zo veel jeuk?
736
Wat kun je zeggen over het verband tussen hoofdluis en hygiëne?
737
Waarom is primaire preventie van hoofdluis erg moeilijk?
738
Wie spelen een grote rol in de secundaire preventie van hoofdluis?
739
Waar zijn de neten het beste te vinden?
740
Als je een kind op luizen nakijkt: hoe kun je vermijden dat je zelf besmet wordt?
741
Als er hoofdluis in de klas wordt gevonden is controle na enige tijd noodzakelijk. Vanaf welk moment is het mogelijk om dat te doen? Waarom dan pas?
742
Welke functies heeft de doktersassistente in de JGZ als het gaat om hoofdluis?
743
Wanneer moet een kind bij het onderzoek op hoofdluis verwezen worden naar de huisarts?
744
Is het bij de behandeling van hoofdluis per se nodig om bestrijdingsmiddelen te kopen?
745
Met welk huis- tuin en keukenmiddel is het losweken van neetjes mogelijk?
746
Wanneer is de aanschaf van een dure luizenkam zinvol?
747
Welke relatief goedkope kam is in de bestrijding van hoofdluis in het algemeen voldoende?
748
Noem twee bestrijdingsmiddelen tegen hoofdluis.
749
Noem contra-indicaties bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen tegen hoofdluis.
750
Noem het belangrijke voordeel van malathion vergeleken met permetrine.
751
Noem nadelen van malathion vergeleken met permetrine.
752
Welke toedieningsvorm is zowel voor malathion als voor permetrine de beste?
753
Op welke drie manieren kunnen hoofdluizen en neten in kleding en beddengoed en dergelijke onschadelijk worden gemaakt?
754
Waarom is het onvoldoende om met hoofdluis besmette knuffels, kleding en dergelijke alleen maar een aantal dagen tot een week buiten neer te leggen?
Hoofdstuk 26 – Varia uit de jeugdgezondheidszorg 755
Voor welke soort problemen is de kalendermethode geschikt?
756
Hoe werkt de kalendermethode?
757
Geef geschikte voorbeelden van beloningen bij de kalendermethode.
758
Ongeveer vanaf welke methode kan overwogen worden de kalendermethode te gebruiken bij de aanpak van een probleem?
759
Geef drie voorbeelden van problemen die met de kalendermethode kunnen worden aangepakt.
760
Noem drie geheel verschillende oorzaken van spraakproblemen bij kinderen op de basisschool.
761
Als een kind een spraakachterstand heeft, wat is dan de eerste oorzaak waaraan gedacht moet worden?
762
Als een kind schor is, wat is dan vaak de oorzaak?
763
Hoe moeten stembandknobbeltjes worden behandeld?
764
Wat zijn twee typische oorzaken van onschuldig stotteren, waarbij het kind als het ware struikelt over zijn eigen woorden?
765
Geef manieren om onschuldig stotteren te doen ophouden.
766
Noem kenmerken van pathologisch stotteren.
767
Hoe kan stotteren worden behandeld?
768
Wat is broddelen?
769
Hoe kan broddelen worden behandeld?
770
Op welke leeftijd kan broddelen worden behandeld?
771
Noem een aantal geheel verschillende oorzaken van slaapproblemen.
772
Geef suggesties voor ouders hoe om te gaan met een kind dat last heeft van nachtmerries.
773
Geef suggesties voor ouders hoe om te gaan met een kind dat last heeft van slaappaniekaanvallen.
774
Geef suggesties voor ouders hoe om te gaan met een kind dat last heeft van slaapwandelen.
775
Wat is de bedoeling van onderzoeken, zoals stippeltjes laten zetten, vingertop tegen de neus laten zetten en laten hinkelen?
776
Noem voorbeelden van onderzoek van de motoriek bij kinderen in de jeugdgezondheidszorg.
777
Op welke manieren kan de houding van een kind worden onderzocht?
778
Hoe kunnen kinderen met een slechte houding en/of slechte motoriek in veel gevallen geholpen worden?
779
Noem de belangrijkste afwijking die wordt gevonden met de buktest.
780
Hoe komt scoliose bij de buktest aan het licht?
781
Wat moet er met een kind gebeuren als het scoliose blijkt te hebben?
782
Wat is de behandeling van scoliose?
783
Bij een jongetje van 6 jaar zijn de balletjes niet te voelen zijn. Wat is hiervan meestal de oorzaak?
784
Welke oorzaak moet je als eerste proberen uit te sluiten, als bij een jongen op de basisschool één of twee balletjes niet te voelen zijn?
785
Hoe kan men cryptorchisme van retractiele testikels onderscheiden?
786
Als bij een jongetje van 6 jaar het eikeltje nog niet te zien is, wat is belangrijk om te weten te komen?
787
Hoe behandel je fysiologische fimosis?
788
Hoe behandel je pathologische fimosis?
789
Joodse en islamitische jongens krijgen vaak een circumcisie. Wat is daarvoor de reden?
Hoofdstuk 27 – Ziekte en arbeidsongeschiktheid
790
Noem een belangrijke soort medische oorzaak van kortdurend verzuim.
791
Noem de twee belangrijkste medische oorzaken van langdurend verzuim en (blijvende) arbeidsongeschiktheid.
792
De heer Aziz is 38 jaar en automonteur. Op een dag voelt hij zich plotseling niet goed, hij krijgt koude rillingen en gaat vroeg naar bed. Hij moet hoesten, heeft hoofdpijn, overal spierpijn en hoge koorts. Vier dagen lang ligt hij in bed. Dan gaat het langzaam beter. Na ongeveer twee weken is de patiënt hersteld. Hij gaat weer werken. a Denk je dat de heer Aziz echt ziek is geweest? b Zo ja, welke ziekte had hij dan? c Wat vind je van het feit dat hij pas na een periode van twee weken weer aan het werk gaat?
793
De heer Van Dorp is 52 jaar en buschauffeur. Tot enkele jaren geleden kon hij zijn werk prima aan. Hij had er ook plezier in. De laatste tijd gaat het minder goed. Hij wordt een dagje ouder. De onregelmatige werktijden vallen hem zwaar. Steeds vaker krijgt hij te maken met agressieve passagiers. Gemiddeld eens in de zes weken meldt de heer Van Dorp zich enkele dagen ziek met hoofd- en rugpijn. a Vind je dat de heer Van Dorp zich telkens terecht ziek meldt? b Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? c Op welke manier(en) zou het probleem kunnen worden opgelost?
794
De heer Van Zon is 60 jaar en bankdirecteur. Sinds drie maanden werkt hij niet. Hij kreeg in toenemende mate een gelige kleur. Na onderzoek bleek dat de oorzaak een pancreascarcinoom is. De verwachting is dat de heer Van Zon niet lang meer te leven heeft. Toch voelt hij zich op dit moment naar omstandigheden heel goed. a Is de heer Van Zon op dit moment ziek? b Kan hij werken? c Denk je dat hij daartoe wordt verplicht? d Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
795
Mevrouw Van Dalfsen is 28 jaar en onderwijzeres. Ze houdt van de kinderen maar vindt haar werk erg vermoeiend. Op een dag krijgt ze een aanval van hevige bonzende hoofdpijn en braken. Ze voelt zich er erg ziek bij. Gedurende een dag ligt ze op bed, met de gordijnen dicht. Na twee dagen is er niets meer aan de hand en kan ze weer beginnen. Ze heeft dit wel vaker gehad. a Denk je dat mevrouw Van Dalfsen echt ziek is geweest? b Zo ja, welke ziekte denk je dat ze had? c Hoe kan dit probleem worden opgelost?
796
De heer Jansen is 42 jaar en boekhouder. Hij werkt al zestien jaar bij hetzelfde bedrijf. In zijn privé-leven gaat het niet goed. Zes jaar geleden is zijn dochtertje overleden door een ongeluk. Vorig jaar is hij gescheiden van zijn vrouw. Hij ziet er slecht uit en ruikt niet zo fris. Een collega riep pas geleden: ‘Leuk feestje gehad, Jansen?’ Vorig jaar ging zijn promotie niet door. De heer Jansen maakt fouten en werkt minder snel dan voorheen. Het
contact met de chef is de laatste tijd slecht. Steeds vaker meldt de heer Jansen zich ziek. Dit gebeurt opvallend vaak op maandag. Meestal heeft hij dan maagklachten of hoofdpijn. a Vind je dat de heer Jansen zich telkens terecht ziek meldt? b Welke factoren kunnen de klachten misschien verklaren? c Op welke manier of manieren kunnen de problemen worden opgelost? 797
Mevrouw De Groot, 27 jaar, is schoonmaakster en heeft twee kinderen. Ze lijdt aan overgewicht. De kinderen zijn allebei regelmatig ziek. Ze wil dan graag thuis zijn. Haar werk vindt ze stomvervelend en het wordt slecht betaald. Van het bukken krijgt ze rugklachten, ze moet samenwerken met een collega met wie ze totaal niet op kan schieten. Al met al meldt mevrouw De Groot zich vaak ziek. Ze geeft dan klachten aan als rugpijn, griep of hoofdpijn. Meestal gaat ze na twee tot vijf dagen weer aan het werk. a Vind je dat mevrouw De Groot zich telkens terecht ziek meldt? b Welke factoren kunnen verklaren dat dit zo vaak gebeurt? c Op welke manier of manieren kunnen de problemen misschien worden opgelost? d Vind je dat mevrouw De Groot, als ze zich ziek meldt, doorbetaald moet worden?
798
De heer Van Es is 46 jaar en stratenmaker. Hij is een vrolijke kerel, houdt van werken, de buitenlucht en de omgang met zijn collega’s. De laatste tijd heeft hij veel last van zijn knieën en van zijn rug. Het lukt niet meer om iedere dag te werken. Als hij ’s ochtends te veel pijn heeft, meldt hij zich ziek. a Vind je dat de heer Van Es zich telkens terecht ziek meldt? b Wat is waarschijnlijk de oorzaak van de klachten? c Op welke manier(en) kan het probleem misschien worden opgelost?
799
De heer Berends is 37 jaar en docent Duits. Jarenlang stond hij fulltime voor de klas. Dat vergde altijd veel energie. Orde houden was erg moeilijk. De leerlingen zagen hem niet zo zitten. Soms werd hij in de klas ontzettend kwaad. Een half jaar geleden schold hij een leerling uit voor ‘rotjoch’ en barstte opeens in tranen uit. Sindsdien is de heer Berends ziek. Overspannen, zegt men. a Vind je dat de heer Berends zich terecht heeft ziek gemeld? b Op welke manier(en) kan het probleem misschien worden opgelost?
800
Stel, een werknemer heeft ruzie met de baas. Daardoor moet hij erg piekeren, is hij huilerig en slaapt hij slecht. De bedrijfsarts zou kunnen zeggen: blijf nog een weekje thuis, maar dan moet je wel weer aan het werk.Zo gaat het in de praktijk vaak en niemand zal het de bedrijfsarts kwalijk kunnen nemen. Helemaal zuiver is het echter niet. a Waarom is het niet helemaal zuiver? b Welke andere oplossing is in zo’n situatie ook nog mogelijk en misschien wel hard nodig?
801
Mevrouw De Wit is 24 jaar en secretaresse. Sinds enkele maanden heeft ze een nieuwe baas, de heer R. Deze valt haar lastig, kijkt op een vervelende manier naar haar en maakt dubbelzinnige opmerkingen. Op een dag wordt hij handtastelijk. De dag daarna meldt mevrouw De Wit zich ziek. Bij de gedachte dat ze weer naar haar werk moet wordt ze angstig en misselijk. Verder gaat het wel goed. De heer R. is gewoon een rotzak. a Vind je dat mevrouw De Wit ziek is?
b Op welke manier(en) kan het probleem worden opgelost? c In de weken daarna voelt mevrouw De Wit zich steeds slechter. Nare herinneringen uit haar jeugd komen naar boven. Na verloop van tijd is ze ingestort. Ze slaapt slecht, is angstig en depressief. Ze is erg met haar verleden bezig. Vind je dat mevrouw De Wit ziek is? d Op welke manier(en) kan het probleem worden opgelost? 802
Mevrouw De Graaf is 26 jaar en verkoopster op de modeafdeling van een warenhuis. Bijna een jaar geleden heeft ze zich ziek gemeld. De enige klacht was vermoeidheid. Deze vermoeidheid bleek ernstig te zijn. Nog steeds kost geringe activiteit op de meeste dagen verschrikkelijk veel energie. Er zijn dagen dat mevrouw De Graaf bijna niets doet. Uitgebreid onderzoek leverde niets op. In haar omgeving stuit mevrouw De Graaf op onbegrip. Het is net alsof ze zich aanstelt. Ze heeft geen duidelijke ziekte. Toch is ze ontzettend moe. Ze kan bijna niets. Ze krijgt op dit moment nog wel haar loon doorbetaald. Het ziet er echter naar uit dat ze binnenkort in de bijstand moet. a Welke diagnose heeft mevrouw De Graaf waarschijnlijk? b In hoeverre zou deze ziekte door het werk veroorzaakt kunnen worden? c Is daar iets over bekend? d Hoe komt het dat ze in de bijstand moet? Met andere woorden: waarom komt zij niet in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering? e Wat vind je daarvan?
803
Wat is de allerbelangrijkste methode voor dokters om vast te stellen aan welke aandoening hun patiënten lijden?
804
Op welke manier kan de definitie voor arbeidsongeschiktheid problemen veroorzaken?
805
Mensen met een hoog inkomen worden eerder afgekeurd dan mensen met een laag inkomen. Leg uit hoe dat komt. Maak gebruik van de definitie van arbeidsongeschiktheid.
806
Een postbode krijgt ernstige staar (troebele ooglenzen) en ziet niets meer. Hij wil zich echter niet laten opereren, ondanks het feit dat hij al acht maanden zijn werk niet meer kan doen. a Wat denk je: zou hij recht hebben op loondoorbetaling en, daarna, op een uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid? b Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hoofdstuk 28 – Het medische belang van de arbodienst 807
Wat is het verschil tussen een beroepsziekte en een beroepsgebonden aandoening?
808
Welke twee soorten beroepsgebonden aandoeningen komen verreweg het meest voor?
809
Overspannenheid zal (bijna) nooit als een echte beroepsziekte worden beschouwd. Leg zo goed mogelijk uit hoe dat komt.
810
Noem de echte medische term voor ‘schildersziekte’.
811
Waarom klopt de term ‘schildersziekte’ niet helemaal?
812
Noem de echte medische term voor ‘muisarm’.
813
Waarom klopt de term ‘muisarm’ niet helemaal?
814
Vanaf welke luidheid is geluid schadelijk?
815
Vanaf hoeveel dB is gehoorbescherming verplicht?
816
Hoe heet het onderzoek van het gehoor?
817
Is OPS in feite een lichamelijke of een psychische ziekte?
818
Wat kun je zeggen over de prognose van OPS?
819
Noem een aantal punten die psychische problemen door het werk kunnen voorkomen of verminderen.
820
Het lijkt erop dat psychische problemen veel vaker voorkomen dan vroeger. Hoe zou dat komen? Bedenk enkele verklaringen.
821
Noem een aantal punten die klachten van het bewegingsapparaat door het werk kunnen voorkomen of verminderen.
822
Hoe zou het komen dat mensen met rugklachten zo weinig bewegen? Noem twee redenen.
823
Wat is (kort samengevat) de behandeling van ‘gewone’ lage-rugpijn?
824
Wat betekent de afkorting RIE?
825
Leg dat in eenvoudig Nederlands uit wat een RIE is.
826
Wat betekent de afkorting PAGO?
827
Leg in eenvoudig Nederlands uit wat een PAGO is.
828
Bij beeldschermwerkers kan af en toe de visus worden gecontroleerd om te kijken of ze geen speciale beeldschermbril nodig hebben. Is dat een voorbeeld van PAGO, RIE of van geen van beide?
829
Noem enkele voorbeelden van onderzoeken die je als doktersassistente kunt doen bij een PAGO.
830
De RIE kan directe gevolgen hebben voor de inhoud van het PAGO.
Leg dat uit en bedenk een voorbeeld. 831
Waarom en in welke situaties is het goed het gehoor en het gezichtsvermogen van werknemers te onderzoeken?
832
Bij PAGO-audiometrie van vrachtwagenchauffeurs kan blijken dat de werknemer lawaaidoof is. Dit kan tot grote verbazing leiden. Hoe komt dat?
833
Lawaaidoofheid bij vrachtwagenchauffeurs zit vaker links dan rechts. Hoe komt dat?
834
Een trambestuurder is verbaasd dat bij het visusonderzoek blijkt dat hij niet meer zoveel ziet als de vorige keer. Hoe zou het komen dat hij daar zo verbaasd over is?
835
Wat is de bedoeling van aanstellingskeuringen?
836
Noem enkele voorbeelden van onderzoeken die je als assistente zou kunnen doen bij een aanstellingskeuring.
837
Stel, je wilt in een winkel gaan werken. a Tijdens de sollicitatie vraagt de eigenaar van de winkel belangstellend of je bij ongesteldheid veel klachten hebt. Mag dat? b Ook vraagt hij of je wel eens hoofdpijn hebt. Mag dat?
838
Wat is uiteindelijk de functie van de arbodienst en dus van de medewerkers, zoals artsen en doktersassistenten?
Woordenlijst Dan nu in alfabetische volgorde een selectie van de woorden en afkortingen uit het boek. In de lijst zie je vooral de wat moeilijker termen. De opdracht is telkens: omschrijf het woord of de afkorting in zo eenvoudig mogelijk Nederlands. 839
ADD
840
adenotomie
841
ADHD
842
amblyopie
843
aneurysma
844
angina pectoris
845
aortastenose
846
artrodese
847
artroscopie
848
AV-blok
849
biopsie
850
bloedgasanalyse
851
BMI
852
BMR
853
BPH
854
BPPD
855
bronchoscopie
856
bronchuscarcinoom
857
BSE
858
CANS
859
carotisarteriestenose
860
cholecystectomie
861
CML
862
congenitale heupdysplasie
863
coronairsclerose
864
coxitis fugax
865
cryptorchisme
866
CTG
867
curettage
868
cystoscopie
869
DTP
870
dyslexie
871
echodoppler
872
endometriose
873
epicondylitis lateralis
874
EUG
875
excimerlaser
876
expiratie
877
FEV1
878
fibroadenoom
879
ganglion
880
gegeneraliseerd insult
881
geleidingsdoofheid
882
Gilles de la Tourette
883
Grawitz-tumor
884
hartfalen
885
hartkatheterisatie
886
HELPP-syndroom
887
hemoptoë
888
Hib
889
HSG
890
hypertensieve retinopatie
891
hypothyreoïdie
892
hysteroscopie;
893
ileus
894
indirecte laryngoscopie
895
ischemisch
896
ischias
897
Landolt-ringen
898
laparoscopie
899
longembolie
900
luxatie
901
maculadegeneratie
902
MCV
903
melanoom
904
mitralisinsufficiëntie
905
MRI
906
myocardscintigrafie
907
NHG-standaard
908
OME
909
oncoloog
910
osteomyelitis
911
osteosynthese
912
PA
913
PAGO
914
PDDNOS
915
pediculose
916
perifeer arterieel vaatlijden
917
PGO
918
phimosis
919
PIH
920
pneumothorax
921
prolaps
922
PSA
923
PTCA
924
PTSS
925
punctie
926
radicale uterusextirpatie
927
radioloog
928
RIE
929
sclerocompressietherapie
930
scoliose
931
seminoom
932
slaappaniekaanvallen
933
spalken
934
sputum
935
standaarddeviatie
936
sternumpunctie
937
strabismus
938
supraventriculaire tachycardie
939
tic
940
tinnitus
941
TNM
942
tonometrie
943
tonsillectomie
944
TURP
945
UDO
946
uterus myomatosus
947
varices
948
vertrouwensarts
949
visus
950
VP-scan