1. MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT Sprekend over een visie op de samenleving in Rotterdam, uitgaande van de eigen aard en positie van SONOR, moet ik eerst een duik in de geschiedenis nemen. Ik vraag me dan af wat de betekenis is geweest, de toegevoegde waarde van het opbouwwerk naar de maatschappij. Opbouwwerk, zou heb ik elders geconstateerd, is niet alleen sterk afhankelijk van het dominante vertoog van de overheid. Of zoals Paul Kuypers dat zei; opbouwwerk zal altijd in de schaduw van de financierende overheid werken. Er is daarboven een overstijgende afhankelijkheid, opbouwwerk opereert eigenlijk altijd sterk tijdsgebonden. De functionaliteit van het opbouwwerk werd altijd gedefinieerd in termen van tijdsgebonden noden en opgaven. Zo speelde opbouwwerk een rol bij de wederopbouw van het land. Opbouwwerk moest helpen de industrialisatie en verplaatsing van landarbeiders naar nieuwbouwwijken tot een succes maken. Vervolgens nadat een belangrijk deel van het werk gevangen zat in de greep van de verzuiling, ontworstelden jonge werkers in de steden zich hieraan en formuleerden hun missie in termen van radicale verschuiving van zeggenschapsverhoudingen. De stadsvernieuwing gaf eenprachtige kans om te scoren en verder te gaan dan anti-autoritair protest. Zo kon het opbouwwerk voor burgers en instanties van grote betekenis te zijn. Verkalkte, in zich zelf besloten bestuurlijke systemen kregen via het kanaliseren van burgerbetrokkenheid en richten van ervaringsdeslkundigheid door het opbouwwerk de kans om zich te vernieuween. Idem dito is dit de functie van het opbouwwerk in de nu nog steeds gaande golf van sociale vernieuwing, uitmondend in het Grote steden beleid. In alle gevallen helpt het opbouwwerk de staat bij de overgang naar een nieuwe tijd, waar andere accenten gelegd worden. Een samenleving in overgang waar mensen anders geacht worden zich in te zetten, te organiseren en instanties anders moeten leren denken en handelen. Dus als je wilt weten wat de betekenis van het opbouwwerk in de komende tien jaren is, moet je je afvragen wat de gaande maatschappelijke verandering is. Wat is het dominante transformatieproces- in Rotterdam ? Immers de functionaliteit van het opbouwwerk moet geformuleerd worden in termen van assisteren bij dat veranderingsproces.
2. TWEE GROTE VERANDERINGSPROCESSEN IN ROTTERDAM a b
Qua economie: van havenstad met havenarbeiders en opgestroopte mouwencultuur naar een stad die zoekt naar aanvullende economische grondslagen. En de daarbij passende scholing- en mentaliteiten van de bevolking wil oproepen/maken. De demografische verandering: Rotterdam wordt meer en meer gekleurd. Qua culturen is de stad diverser geworden, dit levert spanningen op tussen bevolkingsgroepen (in de wijken) en er is een onbalans gekomen tussen arbeidsaanbod en arbeidsmarkt.
Als SONOR een taak heeft naar de stad, dan is het wel helpen bij een goed verloop van dit dubbele transitieproces. De legitimatiebasis van het opbouwwerk ligt in het helpen bij het succesvol verlopen van vooral deze onherroepelijke veranderingen en hun consequenties. Als dit nader uitgewerkt wordt, moet je nader duidelijk maken : * wat een succesvol verloop is (procesplanning, integratiebalans, SONOR als sterk merk) * welke je bijdragen kunnen zijn (ontmoeting + leren = verbinden) en * welke aangrijpingspunten er liggen. (schaal, identiteit, betrokkenheid)
ROTTERDAM VERANDERT NIET IN HAAR EENTJE OF OP ZICHZELF. Er zijn grote multinationale veranderingen in de maatschappij. We kennen de termen en de rijtjes: Globalisering, individualisering, kennisintensiever worden van de nederlandse economie, het betrekkelijker worden van partij- politieke ordeningen & identificaties. Plus nog een stel tendensen: overload en versplintering van de massamedia, leidend tot zappen en verleuking van de kranten, onstuimige opkomst van internet: mensen gaan anders waarnemen, communiceren en de werkelijkheid definiëren.
1
Waar het om gaat dat op sociaal en cultureel vlak mensen in een wildwaterbaan terecht zijn gekomen, met draaikolken, stroomversnellingen en cataracten. Er is niet veel houvast, denk je daar over door dan zijn eye- eye projecten, duimdrops en opzoomeren houvasten ter grootte van luciferhoutjes. Er is iets aan de hand met de huidige samenleving. Er zijn veranderingen aan de gang die van een geheel ander karakter zijn dan de veranderingen die we in de 20 e eeuw gekend hebben. De veranderingen kunnen moielijk geduid worden met de begrippen die we altijd hanteerden zoals sexe, macht, klasse, natie, stad-platteland, publiek-privaat. Daarom een extra beeld: ten opzichte van nieuwe tijd zijn we alle immigranten geworden. We zullen allen moeten overleven in een vreemd territoir, ons denken en doen al experimerenterend aanpassen om te kunnen overleven en profijt te trekken uit de nieuwe omstandigheden.
EEN EERSTE TAAKSTELLING VAN HET OPBOUWWERK Deze dient zich hiermee al aan: burgers en functionarissen beter uitrusten op de wildwaterbaan. Helpen hen competenties te verwerven om de onherroepelijke veranderingen beter te verwerken. Veranderingen op individueel, sociaal en economisch vlak. SONOR helpt dan bij het inburgeringsproces van wit en zwart, autochtoon en allochtoon. We zijn allen nieuwkomers geworden in cyberspace.
SONOR HEEFT GEEN ECONOMEN IN DIENST Al lang geleden is besloten niet zo veraf van de kernbekwaamheden van staf en personeel te gaan, dat er werkprojecten opgezet worden. De stiel is het bewerken van sociale en daarmee ook culturele en bestuurlijke relaties. Tussen mensen, groepen en tussen deze en instanties. Sociale betrekkingen in ruime zin opgevat is het werkveld. Ontmoeting en organisering (verbindingen tot stand brengen) het ambacht met lokaal burgerschap als focus. Toch komen we terug op de betekenis van SONOR voor de economie van Rotterdam. Mits de juiste invalshoek gekozen, ligt het verband niet alleen verrassend nabij, maar blijkt ook bijzonder profijtelijk.
DE BELANGRIJKSTE THEMA’S, AANGRIJPINGSPUNTEN VOOR DE NABIJE TOEKOMST Dat zijn Schaal, identiteit en betrokkenheid. Als focus voor de positionering van de organisatie kan SONOR zich ontpoppen als sterk merk.
SCHAAL Een tijdje geleden hoorde ik een professor (Adriaanse van de Univ. van Utrecht voor de liefhebber) zeggen dat de opgave voor de komende tijd, als het gaat om welzijn en leefbaarheid, is, om de voordelen van grootschaligheid te combineren met de herkenbaarheid en herbergzaamheid van de kleine schaal. Universiteiten en middelbare scholen slagen daar slecht in: fusuesie en efficiencymaatregelen hebben geleid tot een grootschaligheid die absoluut vervreemdende trekken vertoond. Pim Fortuyn, in Eleviers Weekblad schreef een paarmaanden geleden in zijn column in Eleseviers Weekblad het volgende er over: “ Onze samenlevingen worden steeds meer gekenmerkt door onherbergzaamheid. We functioneren in grotere en daardoor meer anonieme structuren…We hebben een feel good samenleving gecreëerd, waarin eenieder zo goed als mogelijk voor zichzelf zorgt. Zij die dat niet of slechts kunnen, zijn aangewezen op anonieme arrangementen van de verzorgingstaat. De menselijke maat is zoek… In de collectieve sector neemt de anonimisering groteske vormen aan. Gemeenten worden grote, basisscholen van zo’n tweehonderd kinderen heten niet meer rendabel, streekziekenhuizen bedienen hele streken, thuiszorg is niet meer georganiseerd op het niveau van buurt of dorp…Structuren en diensten zijn van niemand, zodat niemand er ook echt verantwoordelijk voor is en aanspreekbaar… Technologisch, cultureel en mentaal zijn we instaat om op de menselijke maat te realiseren binnen een grootschalige handelingsomgeving, kunnen we structuren, organisaties en hun activiteiten een gezicht geven. In de klas, op het gemeentehuis, aan het bed, in de thuiszorg. We doen het niet, we zoeken oplossingen in controle, niet in herkenbaarheid…Gaat dit zo door dan leven we binnenkort in een volstrekt 2
onherbergzame samenleving. het antwoord ligt in het propageren en realiseren van kleinschaligheid in het publieke domein. Een protagonisme van moderne kleinschaligheid. “ In Rotterdam wordt de spanning grote schaal <-> kleine schaal dikwijls verengd tot de verhouding centrale stad versus deelgemeente. Dit onophoudelijk gezever tussen bestuurders, daar moet SONOR zich natuurlijk niet in mengen. Een veel beter voorbeeld vind ik het inbreken in het stadsdebat waar SONOR in klein verband de grootsteedse vraagstukken door bewoners liet bespreken en daarmee van oorspronkelijke opties voorzag. Een ander voorbeeld: in Alexanderpolder zijn er een aantal sterke bewonersorganisaties, die kijken echter niet verder dan hun neus lang is, e.g. de wijk. Terwijl er op de schaal van Alexanderpolder processen zich afspelen en invloeden gaande zijn die alle inwoners raken. SONOR moet met verve en vaart die deelgemeentelijke schaal daar intensiever bewerken, zonder de band met de wijken en wijkorganisaties te verliezen. Bewonersorganisaties zijn altijd een middel voor het opbouwwerk geweest, geen doel. Omgekeerd, bekend en gewaardeerd is de fijnzinnige, face to face, van portiek tot portiekbenadering door de werkers vanuit Rapsodie. Toch merkte een bestuurder ooit eens tegen mij op, dat het opbouwwerk daar toch moet oppassen voor een ‘madurodamisering’ van aanpak en werkzaamheid. Met andere woorden: de gekozen benadering is kennelijk te weinig ingebed in processen, procedures en maatregelen op een hoger niveau dan de straat. Misschien is deze (deel)kritiek onterecht. Wat ik zelf waarneem is dat opbouwwerkers steeds meer verzanden in vormen van ambulant groepswerk (zie bijv. bij jongerenoverlast). Of dat zij het individueel ombudswerk (de buurtwinkel) niet omzetten in ‘advocacy planning’ – of te wel structurele beleidsbeinvloeding. Er wordt dikwijls maar wat ‘aangepolderd’. Waarom niet de aanval openen met mensen die te lang op een wachtlijst staan voor gezinszorg ? (Cf huurderstrijd) Waarom ouders van een te grote school niet ondersteunen in het verkavelen van zo’n moloch ? (Cf de activiteiten in KVV-verband). Het op menselijke maat snijden van instituties, instellingen een gezicht geven, verantwoordelijkheden helder maken, initiatieven in de wijk vaart geven door deze te verbinden aan stedelijk beleid en financiering, is bij uitstek ook een drang die SONOR in wijkoverleg kan inbrengen. Kortom: het oude thema: bemiddelen tussen systeem en leefwereld krijgt met schaal en herbergzaamheid een nieuwe dynamiek en agenda.
IDENTITEIT De tweede sleutel naar succes in de toekomst ligt besloten in het werken aan identiteiten door het opbouwwerk ? Wat nu!?, zult U zeggen, is Broekman bekeerd door Diekstra en keert hij op zijn oude stek van de psychologie terug ? Niets van dat alles, al langer huldig ik dit standpunt, zie bijvoorbeeld het slotwoord in het Handboek Opbouwwerk waar op blz 387 en 388 een lans gebroken wordt voor identiteit als aandachtveld voor het opbouwwerk. (januari 1998). En het gebeurde al eerder, massief ondersteund door het overheidsbeleid. Toen het opbouwwerk tijdens de wederopbouwperiode ingezet werd, gebeurde dat mede omdat men bang was dat de landarbeiders, hun wortels doorsneden, zich niet goed zouden ontplooien in de betonkoude nieuwbouwwijken. (En daarmee hun christelijke identiteit zouden verliezen). Het is dit motief dat er debet aan is dat tot op heden er disproportioneel veel opbouwwerk is te vinden is in plaatsen als helmond, huizen, heerhugowaard, hoorn, zoetermeer. Omgekeerd, In oostgroningen werd een groot blik met opbouwwerkers opengetrokken om de collectieve identificatie met communistische organisaties te doorbreken. Waar gaat het om bij identiteit ? Een positief zelfbeeld en een redelijk stabiele identiteit zijn van belang voor je idee van welzijn. Identiteit heeft een verticale en een horizontale dimensie: verbonden met geschiedenis, cultuur, een streek, een moederland. Een horizontale dimensie: je moet een identiteit ontwikkelen in de vraagstukken van alledag in je huidige, actuele context. De communicatie met de omgeving is van fundamenteel belang voor de identiteitsvorming, dit geldt zowel voor individuen als voor gemeenschappen. Een gezonde identiteits wordt zo continu herontwerpen in communicatie met de omgeving, is een sociaal leerproces. Kenmerkend voor deze tijd is dat identiteiten niet meer voorgegeven zijn: sommige auteurs gaan daarin zover dat zij schrijven over de westerse mens als iemand die geen standaardbiografie meer heeft (arbeiderskind dus zelf arbeider, vrouw dus onderdrukt, directeur dus oppermachtig, geboren en getogen in Charlois dus…?). Een biografie wordt veel meer bricolage, patchwork: verzamelen, afstoten, keuzes maken, idolen selecteren i.p.v. overnemen. Constant 3
groeperen en hergroeperen. Geldt dit voor de witte mens, a fortiori geldt dit voor de allochtoon in Nederland. De eerste generatie migranten zijn uitgerust met een cultuur, identiteit die nuttig was voor een dorp in Afrika. In Spangen aangeland vereist de omgeving andere gewoonten en bekwaamheden. Vandaar inburgeringscursussen en projecten als opstap en buurtmoeders. 2 e genneratie migranten leven tussen twee culturen in. Aan hen wordt getrokken door de school, Gerard de Kleijn, Johan Janssens en de witte buurtvriendjes. Maar ook door de imam, de drugshandelaren, familie-eer en de ‘ecole koranique’. In buurten botsten de identiteiten. Buurtbewoners wit en zwart, moeten zichzelf in de postmoderne samenleving heroriënteren, op hun toch al netelige pad, waar zij met vallen en opstaan zich de do’s en son’ts proberen eigen te maken. Al verlangend naar de inclusieve, geïdealiseerde gemeenschap van 1950-1960 of die van het thuisland, komen zij in toenemende mate migranten tegen met wie ze weinig cultuur delen. Onbegrip en conflicten zijn schering en inslag in het buurtleven anno 2000. De uitdaging die hierin voor SONOR in zit, is het bevorderen van een positieve identificatieprocessen. Dus niet de defensieve, regressieve kant op van de gesloten communities: van wit of gekleurd, rond het buurthuis als veilige haven in een veranderende wereld. Evenmin zich terugtrekken binnen zelforganisaties met strikte banden met de moskee. Maar in een open interactie, uitgaande van het idee dat: 1) de tijden van weleer nooit meer treugkomen, ook niet als de Witte Reus de buurt weer etnisch homogeen zou kunnen maken 2) de toekomst open is, 3) zin en waarde gevonden wordt in communicatie, interactie. 4) Het eindproduct op geen enkel niveau te voorspellen is of af te dwingen is. Kwaliteit moet gezocht worden in het proces: ontmoeting, dialoog, confrontatie opzoeken. (De opbouwwerker als stimulator, als procesbewaker) De uitdaging is om de verschillende polen van identiteitsopbouw met elkaar in balans te brengen: geschiedenis met huidige omgeving eigenheid met gemeenschappelijkheid. autochtoon met allochtoon (of gevestigden met nieuwkomers) Bij die uitdaging kan het opbouwwerk faciliteren, ondersteunen en interveniëren. Beveel de burgers aan zich niet onder te dompelen in de geschiedenis: zoals in Kosovo of Noord Ierland, doch evenmin afkomsten verloochenen. Geschiedenis en eisen vanuit de huidige samenleving moeten geen vijanden van elkaar zijn. Te zwaar leunen op een van beide polen vervormt de identiteit en belemmert het zoekproces, remt de noodzakelijke dynamiek in interactie met anderen. Integratie betekent dan niet assimilatie of segregatie op maatsschappelijk vlak. Of uniformisering versus categorisering op het vlak van dienstverlening. Om dat soort tegenstellingen gaat het niet. Integratie betekent dan bestaansrecht voor diversiteit claimen in een uitonderhandeld en dynamisch kader, met respect voor verschillen en aandacht voor gemeenschappelijkheid. (De opbouwwerker als katalysator van in interactie uitonderhandelde identificatieprocessen. De opbouwwerker ook als arbiter bij de worstelpartij, immers er zijn machtsverschillen en uit frustratie slaat de een de ander wel eens onder de gordel.) Dus niet iedereen in 1 wijkbewonersorganisatie stoppen, maar wel gemeenschappelijke noemers proberen te vinden. (De opbouwwerker als netwerker tussen associaties). Alsmede eigenheid bevorderen. Er is in principe niets tegen categoraal werken of migrantenzelforganisaties ondersteunen. Je moet dit wel doen vanuit de voorwaarde dat de eigenheid van een groepering de belangen van een andere niet schaadt. Dialoog, openheid bevorderen als subdoelstelling bij de ondersteuning. Het idee van collectieve identiteiten als aanhechtingspunt biedt voor SONOR ook de kans om de bekrompenheid en bijziendheid van de buurt te ontstijgen en aan stedelijke samenlevingsopbouw te doen in de vorm van praktische maatschappijkritiek. Boomkens schrijft hier het volgende over: De oude buurtbewoner, als deze al bestaan heeft als collectieve identiteit, bestaat in ieder geval nu niet meer en daarvoor zijn te veel uiterst structurele oorzaken aanwijsbaar die een gemakkelijk beroep op het aloude buurtgevoel zeer problematisch, zo niet gevaarlijk maken. het is interessanter in plaats van alleen maar te spreken in termen van erosie, te onderzoeken hoe en via welke kanalen tegenwoordig collectieve 4
identiteiten tot stand komen en verantwoordelijkheden worden gedragen. Zou het kunnen zijn dat we dan ontdekken dat de buurt, de wijk, of het dorp weinig of geen rol van betekenis kunnen spelen en dat geheel andere organisatievormen en intermediaire instanties verantwoordelijk zijn voor gevoelens van saamhorigheid, collectieve identiteiten (gemeenschapszin) en voor dat vaak nogal ongrijpbare en veel misbruikte idee van burgerschap ? Is het misschien zinvol op het moment waarop we overheden, politici, bestuurders of politiefunctionarissen een beroep horen doen op burgerzin, gemeenschapszin, sociale controle of buurtgevoel in de strijd tegen verloedering, de vraag stellen welke verloedering ? Diezelfde gezagsdragers spreken al weer enige tijd over flexwerkers, deeltijdburgers en netwerksteden, over corridors van bedrijvigheid… kortom over de noodzaak om in alle opzichten mobiel te zijn en mobieler te worden…Politiek en economisch sleurt het paarse poldermodel ons bij de haren weg uit elk lokaal collectief verband om ons permanent mobiel te houden, zowel in ruimtelijke zin, als in economische en sociaal culturele betekenis: werk, werk, ergo; van de ene uitdaging in het arbeidsproces naar de andere; van de ene (arbeids-)identiteit naar de volgende. De flexwerker annex netwerk-stedeling kan niet alleen geen buurtgevoel hebben, hij of zij mag het van de huidige politieke leiders ook niet hebben. Hij of zij bevindt zich vrijwel onafgebroken op de economische snelweg richting, ja….. daarover doen politici en gezagsdragers tegenwoordig een stuk schimmiger; over gewenste samenlevingsvormen horen we ze niet meer. Boomkens concludeert na nog veel meer ammunitie te hebben aangedragen: Niet de buurt of de woonomgeving vormt het voornaamste kader voor de vorming van sociale of culturele verbanden, maar een heel scala van institutie en organisaties, van scholen tot werkverbanden, van winkeliersverenigingen tot sportverenigingen, culturele organisaties en dergelijke. In plaats van het beroep dat overheden regelmatig doen op het ouderwetse buurtgevoel zouden zij juist moeten aansluiten bij werkelijke bestaande vormen van zelforganisatie in al die genoemde -minder ruimtelijk bepaaldeinstellingen en voorzieningen. Voor SONOR impliceert dit een pleidooi voor het opzoeken van beweging en confrontatie in andere kaders dan het W.O.B van wijk 7 van deelgemeente X. SONOR is geen federatie van speeltuinverenigingen of buurthuizen. Zij hoeft helemaal niet de buurt als voornaamste oriëntatie kader en werkterrein te hebben. Enerzijds barst het tegenwoordig in de buurt van als agogen vermomde politieagenten en interactief besturende wijktafelaars, dus waarom hen dupliceren ? Anderzijds maakt Boomkens duidelijk dat blijven wedden op het paard van de buurt weleens op langere termijn de verkeerde gok zal blijken te zijn.
ECONOMIE, SOCIALE RELATIES, BETROKKENHEID Op weg naar Zuid direct komend van de Erasmusbrug, staat een prachtig “beeldhouwwerk “ boven op een torenflat. Het is van gemaakt door John Kormeling. Het beeld toont niet meer en niet minder het getal 1989 in neon. Een gedenkteken voor de val van de Muur in Berlijn, definitief markeringspunt van het einde van de ideologie. Fukuyama, Amerikaan met Japanse wortels, schreef toentertijd een boek met die titel. Zijn geschrift The end of Ideology heeft hij recent van een opvolger voorzien, (Trust) spectaculair bruikbaar voor de toekomst van SONOR en Rotterdam. Zijn betoog draait om drie stellingen: 1. Economische productiefactoren zijn, zoals bekend: arbeid, kapitaal, kennis en techniek. Maar er is een vijfde factor, dikwijls over het hoofd gezien en in ieder geval in de 21 e eeuw van wezenlijk belang: Het vermogen van mensen om associaties (verbindingen) aan te gaan. Essentiële voorwaarde voor het aangaan van verbindingen is vertrouwen: zonder vertrouwen komen transacties in de economie niet tot stand. En ook het sociale verkeer wordt belemmerd bij ontbrekend vertrouwen. (Vandaar bijvoorbeeld dat vertrouwensvorming methodisch in de beginfase zit bij het tot stand brengen van interdisciplinaire samenwerking). 2. Kenmerk van onze tijd is dat door diversiteit en schuivende identiteiten vertrouwen minder direct aanwezig is. Onzekerheid over te nemen risico’s heerst. Algemener nog: het lijkt alsof het menselijk vermogen om verbanden aan te gaan zelf problematisch is geworden. Relatievorming is minder vanzelfsprekend geworden. (let bijvoorbeeld op verminderd vertrouwen tussen openbaar bestuur en burger (45 % opkomst bij provinciale verkiezingen); hoge echtscheidingspercentages, toename flexwerkcontracten, verschriftelijking van verhouding welzijnsinstelling en subsidiënt of zelfs de juridisering van economische relaties). 5
3. Welvaartverschillen in de wereld schrijft Fukuyama voor een deel toe aan hoog- versus laagontwikkelde vertrouwensvorming in de samenleving. Het succes van de VS ziet hij als een resultaat van het vermogen van immigranten om snel verbindingen aan te gaan. Met name dan het vermogen om associaties te vormen die niet gericht zijn op directe behoeftebevrediging, maar op verder weg liggende maatschappelijke doelen. Ons poldermodel kan zo ook gezien worden als een complex van procedures en omgangsvormen bedoeld om vertrouwen te wekken tussen tegenstanders. We kennen het verhaal: ontzuiling, open grenzen (Schengen akkoord), emancipatie, anti-autoritaire opvoeding, rationalisaties door internationale concurrentie bij het bedrijfsleven, veel langs de weg moeten zitten, voorlopers van VINEX locaties: dit alles en nog meer leidde tot het verbrokkelen van oude oriëntatiekaders. (Deze oorzaken zien boze/verdrietige buurtbewoners over het hoofd wanneer ze beschuldigend naar migranten wijzen die het vertrouwde buurtleven kapot gemaakt zouden hebben) In plaats van gesloten gemeenschappen komen clubs op Greenpeace, Natuurmonumenten, AHbonuskaarthouders, de stadspartij. Zo kiezen we Big Brother als nationaal conversation-piece. Oude associaties zijn sneller verdwenen dan nieuwe opgekomen zijn. In Noord hebben nu al drie traditionele wijk-bewonersorganisaties het loodje gelegd. En er is geen zicht op een alternatief. Duurzame verbanden en daar in investeren lijkt afgenomen. Vrijwilligers zappen meer en tonen partiele inzet en met voorwaarden omklede deelname. De vanzelfsprekend waarmee burgers verantwoordelijkheid opnamen en maatschappelijk initiatief toonden is voorbij. Vandaar de massale mobiliseringscampagne van Opzoomeren. Wat in elk geval drastisch veranderd is, is de wijze waarop mensen verbindingen aangaan. Vroeger werd je vanzelf opgenomen in verbanden als gezin, de familie, de vereniging en het bedrijf. Die vanzelfsprekendheid lijkt verleden tijd. Voor de nieuwe associaties moet je je kwalificeren. Je moet er bewust mee omgaan, je moet de codes kennen en investeren in je netwerk. Er komen als maar meer kansen, als maar meer keuzes oproepend. Tegelijkertijd dekken verenigingen, clubs, groepen (of de buurt) steeds minder functies: je moet voor een complete behoeftenbevrediging bij steeds meer netwerken shoppen. Big Brother wordt vooral bekeken omdat relaties aangaan een latent probleem is voor de leeftijdsgroep 15-45. In die pressurecooker van het gesticht zonder leiding in Almere kun je van minuut tot minuut probleempjes en oplossingen meemaken. Ook moeten mensen dus steeds meer verbindingen aangaan. De netwerkmaatschappij stelt steeds hogere eisen aan het associatievermogen van het individu (en de opbouwwerkers). Zo is het geenszins vanzelfsprekend dat een gewenst relatie tot stand komt. Iemand kennen is niet meer voldoende. Je moet iets met die kennis kunnen doen. Daar gaan soms lange leer- en communicatieprocessen aan vooraf. Dus sociale intelligentie, -vanwege tijdwinst en meer effect- blijft goud waard. Dat ziet het bedrijfsleven ook, let maar op de personeelsadvertenties.
WAT IS NU DE MORAAL VAN DIT VERHAAL, WAT MOET SONOR HIER NU MEE ? Wel, in de achterstandswijken kun je constateren dat er onderling een relatiearmoede is. Vermijding, langs elkaar heen leven, zich terug trekken in eigen kring. Natuurlijk zijn er ook conflicten of weten mensen elkaar op een positieve manier te treffen. De opbouwwerker kan hier zijn oude vetrtrouwde rol als relatie makelaar spelen. Verder tref je er zich terugtrekken op de eigen gemeenschap aan: rond de godsdienst en/of een gedeeld moederland. De community als vluchthaven, als cocon voor een niet te vertrouwen, onbekende wereld. Niet zelden worden islamitische vrouwen thuis gehouden. Zij leren niet alleen de Nederlandse taal niet, maar ook niet het abc van zich bewegen in de moderne westerse wereld. Samen met andere instanties, waaronder het club- en buurthuiswerk kun je dat isolement proberen te doorbreken. Bijvoorbeeld bij jongeren, zij kunnen geholpen worden bij het leren van het leggen van relaties en kontakten. Dat helpt op de arbeidsmarkt.
6
Autochtonen op hun beurt kunnen ook leren. Bijvoorbeeld dat het buurtleven blijvend anders zal worden. Bewonersorganisaties zullen veelzijdig en gedifferentieerd met de diverse groeperingen om kunnen gaan. Gewoon meedoen met vergaderingen is maar 1 variant. Je zult veelzijdiger moeten relateren. Misschien ook hun streefdoelen verlagen: een buurt waar geen racisme bloeit en die redelijk schoon, heel en veilig is, is mogelijk het maximum dat er in zit. Fukuyama op zijn beurt is overigens bezorgd wat de sociale versplintering, wederzijdse onzekerheid en collectief onvermogen om te relateren, betekent voor de economie. En met hem –hoewel ze dat waarschijnlijk zich niet bewust zijn- vele R’damse beleidsambtenaren. Sociale activering betekent immers dikwijls mensen leren zich te presenteren en leren zich te gedragen in ontmoetingen.
7