1 MAART 2011 ACHTERDEUR’
:
VOORSTELLING
‘SPIONNEN
BIJ
DE
Dank aan : -de organisatoren van deze studiedag en de oprichters van BISC, dank zij wie dit boek is verschenen; -SOMA, dat mij vanaf 1987 de kans heeft geboden mij te verdiepen in de studie van inlichtingendiensten. Bij SOMA verscheen mijn eerste artikel over een Belgisch pro-geallieerd inlichtingennet : het net „Luc-Marc‟. Als bij toeval zijn we hier vandaag in het auditorium dat genoemd is naar dit net, en dat doet mij veel genoegen : ik ben als het ware in een vertrouwde omgeving.
Het boek is een NASLAGWERK over de werking van de Duitse militaire inlichtingen- en sabotagedienst in België tussen 1936 en 1945. Deze dienst staat bekend als de ABWEHR. „Spionnen aan de achterdeur‟ inventariseert en beschrijft alle activiteiten van de Abwehr in België in die periode op het gebied van actieve spionage en subversie. Hiervoor werd uitsluitend geput uit publicaties en archieven waarvan de belangrijkste zijn : het vroegere Auditoraatgeneraal bij het Militair Gerechtshof, het Rijksarchief Beveren, SOMA, de Dienst Vreemdelingenzaken, the National Archives (Kew-London), the National Archives and Record Administration (Washington) en het BundesarchivMilitärarchiv (Freiburg-im-Breisgau). De Abwehr bestond uit drie grote onderafdelingen : Gruppe I of Abwehr I (actieve spionage), Gruppe II (sabotage en ondermijning van potentieel vijandelijke legers), en Gruppe III (contraspionage). In dit boek worden enkel Gruppe I en Gruppe II behandeld, mede omdat over het oprollen van progeallieerde netten (één van taken van Gruppe III tijdens de bezetting) reeds een aantal publicaties verschenen zijn. 1. Abwehr I vóór 10 mei 1940 Abwehr I had onderafdelingen op verschillende gebieden waarover informatie moest gezocht worden : landleger, luchtmacht, marine, economische oorlogvoering, luchtmachttechniek en nog enkele technische departementen. Elk van deze afdelingen stuurde medewerkers naar België (doorgaans Duitse agentenwervers) en rekruteerde ingezetenen als agent. Elke Duitse Wehrkreis beschikte over een Abwehrstelle, een sectie Abwehr gehecht aan het Generalkommando van deze Wehrkreis. Doorgaans waren de hierboven genoemde onderafdelingen aanwezig in de Abwehrstellen. 1
Vier Abwehrstellen waren actief in België : Münster (met „antennes‟ in Keulen en Düsseldorf), Hamburg, Wiesbaden en Stuttgart. Twee voorbeelden : a) De meest actieve Abwehrstelle t.a.v. België was Münster en vooral haar Nebenstelle Keulen. Een VOORBEELD uit het werk van Nebenstelle Keulen laat één van de rekruteringswijzen van de Abwehr zien en illustreert ook het belang van dubbelagenten voor het bestrijden van de Duitse spionage. Het gaat om de ZAAK DOMBRET, waaraan de pers na zijn arrestatie de nodige aandacht besteedde. Joseph Dombret was een jonge officier bij de Cartografische Dienst van het leger. Door gebeurtenissen uit zijn privéleven kwam hij in financiële moeilijkheden. Einde 1936 leende hij geld bij de geldschieter Putteman, die in contact was met de Abwehragent Jean Vandecasteele, aan wie hij ook reeds geld geleend had. Op 26 oktober 1936 liet Vandecasteele in opdracht van de Abwehr een advertentie verschijnen in ‘Le Soir’, waarin leningen, onder meer aan ambtenaren, werden aangeboden. In korte tijd kwamen zeer veel antwoorden op deze advertentie bij ‘Le Soir’ aan – ongetwijfeld zal de economische crisis daarin een rol gespeeld hebben. Deze kandidaten voor een lening vonden zo hun weg naar geldschieters, onder anderen de reeds genoemde Putteman. In april 1937 ontving Putteman een brief van een zekere ‘Bricot’ die hem geld wilde lenen. Putteman ging op een voorstel tot ontmoeting in en – om een lang verhaal kort te maken – verkocht ‘Bricot’ vier adressen van mensen die bij hem schulden hadden. Twee van die vier waren Belgische beroepsmilitairen, onder wie Joseph Dombret. Na enig schaduwen slaagde de Openbare veiligheid erin de werkelijke naam van ‘Dricot’ te weten te komen : het ging om Hans Rumpe, sinds begin 1937 zeer ijverig medewerker van Nebenstelle Keulen. In die periode beging Rumpe nog de onvoorzichtigheid naar België te komen, later belegde hij zijn afspraken doorgaans in Duitsland, Nederland of Luxemburg. In september 1937 ontving Dombret een brief vanuit Nederland van een ‘bankier’ die hem een lening tegen voordelige voorwaarden aanbood. Van dan af tot kort vóór zijn arrestatie op 26 juni 1939 reisde Dombret veertien keer naar Nederland om er Rumpe (de ‘bankier’) te ontmoeten en hem de gevraagde inlichtingen te bezorgen. In deze periode bezorgde Dombret hem 93 documenten van militair belang, waarvan een aantal het kenmerk ‘geheim’ of ‘enkel voor de dienst’ droegen. Deze documenten hadden betrekking op (onder meer) de bewapening van het Belgisch leger, speciale plaatsen van militair belang bij het Albertkanaal, stafkaarten waarop Dombret de ligging van de 2
verdedigingswerken van het bruggenhoofd van Visé had aangebracht, versterkingen bij Bornem en Gent, bruggen op de spoorlijn Mons-Brussel (of ze al dan niet ondermijnd waren), richtlijnen omtrent de verdeling van stafkaarten onder de legereenheden (waaruit volgens de experts een deskundige de organisatie van het Belgisch leger op oorlogsvoet kon afleiden) en de verdedigingswerken rond Namen en Luik. In totaal betaalde Rumpe volgens hemzelf 300 000,- BF van toen aan Dombret, plus reiskosten. Dombret kon gearresteerd worden door een blunder van de Duitser die namens Rumpe onder een commerciële dekmantel geregeld baar België kwam : Hugo Luttger. Soms bezorgde hij geld aan agenten van Rumpe, soms postte hij brieven voor deze agenten, bijvoorbeeld in Luik. Sinds begin 1939 was Luttger geen onbekende meer voor de Openbare Veiligheid : een vroegere agent van Vandecasteele kwam blijkbaar tot inkeer en gaf alles prijs wat hij wist aan de Franse Sûreté Nationale, die de Belgen verwittigde en hem aanmoedigde zijn rol als dubbelagent bleef spelen. Zo kwam de Veiligheid Luttger op het spoor. Een vergissing werd hem fataal. Toen hij weer eens brieven in Luik moest posten, gooide hij ze in de brievenbus van het dagblad ‘La Meuse’ in plaats van in een nabije postbus. De inspecteur die hem sinds begin 1939 volgde (Toussaint, een ‘oude vos’ in de contraspionage) ging meteen de brieven in beslag nemen en kwam zo de naam van zeven correspondenten van Rumpe te weten. Bij zijn volgende komst naar Luik werd Luttger opnieuw geschaduwd. De inspecteur merkte dat hij door een Belg die vergezeld was van een vrouw naar het station werd gebracht. Toussaint noteerde het kenteken van de wagen en kwam zo bij Dombret terecht. Bij de volgende ontmoeting, op 25 juni 1939, werd het drietal ingerekend, kort daarop de andere correspondenten van Rumpe.
b) Abwehrstelle Hamburg legde zich toe op inlichtingen uit Groot-Brittannië en de Verenigde Staten en gebruikte daartoe België als springplank. In 1936 rekruteerde Abwehr Hamburg een electro-ingenieur uit Wales, A. Owens. Hij handelde in accu’s en batterijen die ook voor militaire doeleinden konden gebruikt worden, zodat Owens toegang had tot militaire installaties en instanties in Engeland. Tot september 1939 ontmoette Owens zijn Duitse opdrachtgever (Hauptmann Ritter van Gruppe I, afdeling Luft) in Duitsland, maar na het uitbreken van de 2e W.O. achtte de Abwehr het veiliger die ontmoetingen in neutrale landen te beleggen. Zo ontmoetten beide mannen elkaar éénmaal in Rotterdam en viermaal in Antwerpen tussen september 1939 en april 1940. In Antwerpen zette Ritter met zijn agent, de Duitse scheepsexpediteur Helmut Thimm, een commerciële constructie op die moest dienen als dekmantel voor de ontmoetingen met Owens. Dat was de ‘S.A. Consignation et Affrêtement’ (Soconaf), toen gevestigd aan de van Meterenkaai in Antwerpen. Via deze dekmantel werden brieven uitgewisseld over data voor een ontmoeting en over een fictieve handel in batterijen, die springstoffen 3
moesten verbergen (bedoeld voor de nationalisten uit Wales). Owens zelf spioneerde niet tegen België, maar bij zijn bezoeken aan Antwerpen ontmoette Ritter ook Thimm en één van diens Vlaamse medewerkers. Beiden stuurden nu en dan gegevens van militaire aard naar Duitsland, onder meer over het vliegveld van Deurne. Pikant detail : tijdens deze ontmoetingen in Rotterdam en Antwerpenstond Owens onder controle van de Britse contraspionage. Die was er achter gekomen dat hij contacten had in Duitsland en had hem begin september 1939 laten arresteren. Owens aanvaardde nu voor de Britten te werken. Tot midden 1941 wisselde zijn geheime zender (bediend door iemand van de Britse veiligheidsdienst) een groot aantal telegrammen met Duitsland, die in grote mate hebben bijgedragen tot de arrestatie van Duitse agenten die naar Engeland werden gestuurd. De Belgische veiligheidsdiensten hebben over de werkelijke rol van de NV Soconaf niets geweten en ook tijdens het naoorlogs gerechtelijk onderzoek inzake Soconaf is de aanwezigheid van Ritter en Owens in de kantoren van het bedrijf niet aan het licht gekomen. Zelf ben ik reeds in 1980 op het spoor van de nep-functie van Soconaf gezet door de naoorlogse verdedigingsnota van een Antwerpse Abwehragent, maar het heeft meer dan twintig jaar en intens speurwerk gekost alvorens ik zekerheid hieromtrent had. Omdat het vooroorlogse archief van de Openbare Veiligheid in juni 1940 in Frankrijk vernietigd werd om niet in handen van de Duitsers te vallen, is het vrijwel onmogelijk na te gaan in hoever onze veiligheidsdiensten het reilen en zeilen van de Abwehr in België kenden. Uit stukken die via een omweg tot ons zijn gekomen (bijvoorbeeld via de Franse diensten) blijkt dat er toch een vrij groot aantal agenten van de 116 personen die ik als vooroorlogse agenten geïdentificeerd heb, opgespoord en soms gearresteerd werden. Maar het staat vast dat dit met een aantal andere niet het geval was (zie het voorbeeld van Owens hierboven). Abwehr Hamburg beschikte in België (en dan vooral in Antwerpen) over enkele tientallen agenten die tot op vandaag onbekend zijn gebleven (enkel hun rapporten met agentennummer zijn bewaard in het Bundesarchiv Militärarchiv in Freiburg). In samenwerking met de Franse en Britse collega‟s volgden de Belgische veiligheidsdiensten bepaalde sporen. Uiteraard werd de handel en wandel van de Duitse militaire attaché gevolgd, maar hierover is relatief weinig bekend. Belangrijker is het werk van de „antenne‟ die in 1938 door de Abwehr in de Duitse ambassade werd ingeplant. In neutrale landen kreeg zo‟n antenne de naam Kriegsorganisation, K.O. (voor België KOB of K.O. Belgien). Die werd in België geleid door Fregattenkapitän Friedrich Unterberg onder de cover van adjunct commercieel attaché. Tot de opdrachten van de KOB behoorde het huren van safe houses om agenten en Abwehr-medewerkers uit Duitsland in 4
onder te brengen, het openen van bankrekeningen met een veilige dekmantel, het begeleiden van „studiereizen‟ van Duitse officieren in België en het verdelen van Duitse propaganda onder Belgische correspondenten. Verder behartigde de KOB de belangen van gearresteerde agenten; daartoe beschikte zij over een Belgische advocaat. De KOB trad ook op als Umleitestelle (brievenbus) voor berichten van Duitse agenten in Frankrijk die na het uitbreken van de tweede wereldoorlog uit voorzichtigheid hun berichten niet meer rechtstreeks naar Duitsland stuurden. Hiervoor gebruikte de KOB de diplomatieke koerier, waarlangs bijvoorbeeld ook de rapporten van de Abwehr-officier die contacten met het VNV onderhield (Fritz Scheuermann) naar Duitsland werden gezonden. De KOB had ook een rechtstreekse radioverbinding met Berlijn, zeer tot ongenoegen van de Duitse ambassadeur, die vreesde dat deze clandestiene verbinding voor politieke verwikkelingen kon zorgen. Wat de Abwehr (en vermoedelijk de Openbare Veiligheid) niet wisten was, dat de KOB door niet minder dan vijf dubbelagenten gepenetreerd was die voor de Franse contraspionage werkten. Er was weinig dat hen ontsnapte : zo konden een aantal Duitse agenten worden gearresteerd wier aankomst in België via de KOB was gemeld. Ter bestrijding van de Duitse spionage in België (en elders) was kort na de eerste wereldoorlog op initiatief van de Britten een tripartiet inlichtingenbureau opgericht, waarin de Britse, Franse en Belgische veiligheidsdiensten een vertegenwoordiger hadden. In de jaren dertig werd dit organisme BOX („Bureau of Exchange‟ genoemd ; het kantoor was in Elsene gevestigd. Aanvankelijk verzamelde BOX ook politieke inlichtingen (over communisten bijvoorbeeld) maar geleidelijk ging het zich meer toeleggen op Duitsland, zeker nadat de Rijnbezetting in 1936 nog weinig twijfel liet over de offensieve bedoeling van de Duitsers. Midden 1939 schortte België echter zijn medewerking aan BOX op. Deze beslissing was gemotiveerd door de neutraliteitspolitiek : men wilde te allen prijze vermijden Duitsland argumenten in de hand te spelen waarmee kon worden „aangetoond‟ dat België niet neutraal was. De veiligheidsdiensten vermoedden ook spionage achter de activiteiten van het Deutsches Nachrichtenbüro, van de Duitse kolonie in steden als Antwerpen en Gent, van de Auslansorganisation van de NSDAP, van bepaalde bedrijven en ten slotte van de Duitse Kriegsgräberfürsorge, die instond voor het onderhoud van de Duitse militaire begraafplaatsen in België en Noord-Frankrijk. Harde bewijzen zijn in dit verband niet gevonden. In Antwerpen trok vooral de haven de aandacht. Hier interesseerde de Abwehr zich vooral in scheepsbewegingen, cargo‟s en bestemmingen van geallieerde schepen. Daarvoor deed de dienst onder meer beroep op Duitse scheepsexpediteurs, vertegenwoordigers van Duitse rederijen en personen die zich bezig hielden met scheepsprovianderingen en uit de aard van de zaak vaak op allerlei schepen kwamen. Via de Heuerstelle (aanwervingskantoor voor 5
Duitse zeelieden) werd ook politieke controle op de zeelieden uitgeoefend. Vooral communisten werden hierbij geviseerd. Deze politieke informatiegaring behoorde eerder tot het domein van de Gestapo, die daartoe in Antwerpen over talrijke informanten beschikte en op dit gebied een rechtstreekse verbinding met het Duits consulaat-generaal onderhield. Zoals hierboven aangegeven heb ik 116 agenten (Belgen, Duitsers, Nederlanders, Fransen) gevonden die tussen 1936 en 1940 in België voor de Abwehr actief zijn geweest. Het is wegens gebrek aan persoonsgegevens niet mogelijk een goed gestructureerd profiel van deze agenten te schetsen, maar er kunnen wel enkele kenmerken naar voren worden gebracht. -motivering : bij verreweg de meeste agenten lijkt geldgewin het belangrijkste motief om voor de Duitse dienst in België te gaan spioneren. De economische crisis zal er ongetwijfeld voor gezorgd hebben dat dit motief nog belangrijker was dan in andere perioden. Er zijn wel enkele uitzonderingen, waar het gaat om personen die om ideologische motieven handelden of althans lid waren van een extreemrechtse organisatie. Het Vlaamse agentenduo Lauwaert-Cappaert, dat einde 1939 dank zij een dubbelagent kon worden gearresteerd, was lid van de NSVAP en tijdens zijn ondervragingen stelde Lauwaert uitdrukkelijk dat hij niet uit geldgewin gehandeld had maar uit sympathie voor het nationaal-socialisme. Enkele Franssprekende agenten waren lid van Rex, en ofschoon zij hun spionage niet aan Duitse sympathie toeschreven ,mogen we ervan uitgaan dat dit element zeker zal meegespeeld hebben. Dat was ongetwijfeld het geval voor één van de weinige vrouwen uit de groep van 116 : Raymonde Beugoms, een vurige Rexiste die reeds voor de oorlog lid wilde worden van het Duitse Rode Kruis, en haar medewerker, die vrijwilliger wilde worden bij Kriegsmarine. -van de 116 agenten hebben er 59 de Belgische nationaliteit. 30 onder hen komen uit Wallonië, 17 uit Brussel en slechts 12 zijn „geografische‟ Vlamingen, zodat we kunnen zeggen dat de Franssprekenden ruim in de meerderheid zijn. -slechts 11 van de 116 zijn vrouwen -al deze agenten deden aan ambachtelijke informatiegaring : documenten moesten buit gemaakt worden, aan de opdrachtgevers bezorgd en door hen gekopieerd worden en weer op hun plaats gelegd worden. Observaties van objecten (vliegvelden bijv.) moesten ter plaatse gebeuren, soms met een camera in de hand. De Abwehr scheen weinig belang te hechten aan militaire kennis bij de agenten. Zo kwalificeerde Abwehr Hamburg een Antwerpse agent die nu en dan over het vliegveld in Deurne rapporteerde als “militärisch geschult”, terwijl de man bij mijn weten enkel zijn dienstplicht had vervuld. Het lijkt erop – en dat was tijdens de bezetting niet anders – dat de Abwehr er vooral op uit was zoveel 6
mogelijk agenten te rekruteren met de hoop dat enkelen toch rendement zouden opleveren. Dieu reconnaîtra les siens…Bij de verhalen over hun rekrutering valt het op met welk gemak Abwehrofficieren agenten rekruteren. Er was bijvoorbeeld geen of nauwelijks screening. 2. ABWEHR II VOOR MEI 1940 Gruppe II stelde zich tot doel in (potentieel) vijandelijke landen sabotagegroepen te vormen die bij een Duitse inval in actie zouden komen, en parallel daarmee, in het leger van deze landen Zersetzung (subversie, ondermijning van het moreel inzonderheid in het leger en van het centraal gezag) te organiseren. Dat deed Abwehr II bij vrijwel alle „minderheidsgroepen‟ die steun bij Duitsland konden zoeken (Oekraïeners, Sudetenduitsers, ZuidTyrolers, Bretoenen, Ieren). Ook nationaal-socialistische splintergroepjes in Nederland en het Groothertogdom Luxemburg werden voor de doeleinden van Abwehr II ingezet. In België is Abwehr II voor de oorlog op volgende terreinen actief geweest: -de organisatie van een desertiecampagne onder gemobiliseerde soldaten uit de Oostkantons/Duitstalig België. Deze campagne werd gefinancierd door de Abwehr (de familie van een deserteur werd vergoed voor de loonderving) en georganiseerd door leiders van het Heimattreue Front dat „heim ins Reich‟ voorstond (terugkeer van de Oostkantons naar Duitsland, waartoe ze tot 1919 behoord hadden). In totaal deserteerden zo‟n 150 soldaten naar Duitsland, overwegend uit de regio Sankt-Vith. In grote lijnen is dit bekend, maar nieuw is dat ik de aangewende middelen in detail heb onderzocht, en de inzet van deze soldaten bij de pioniers van de speciale commandotroepen van de Wehrmacht (de „Brandenburgers‟) geval per geval heb beschreven. Ook heb ik nagegaan wat er waar is van een (ook in de Oostkantons) wijd verbreid verhaal als zouden deserteurs uit de Oostkantons ingezet zijn bij de luchtlandingstroepen die het fort van Eben-Emael veroverd hebben. Niet dus. -het aanmoedigen van een geheime organisatie die door de VNV-leider Staf De Clercq in het Belgisch leger werd opgezet (de zogeheten „Militaire Organisatie‟, M.O.). De M.O. wilde onder het motto „geen Vlaams bloed voor vreemde belangen‟ vooral anti-Franse propaganda voeren, de goodwill tegenover Duitsland aanwakkeren en indien mogelijk tot desertie aansporen. Er is weinig met zekerheid over de M.O. geweten, maar we mogen ervan uitgaan dat de steun van de Abwehr niet belangloos was. Via de M.O. heb ik ook gedetailleerder dan in eerdere publicaties de nauwe banden tussen het VNV en de Abwehr (op zijn minst sinds 1936-37) kunnen blootleggen.
7
-de oprichting van een sabotagegroep in en om Antwerpen (de groep „Hercules‟). De groep bestond uit een twintigtal Vlaamse nationaal-socialisten. Zes onder hen hebben deelgenomen aan een actie van Duitse „Brandenburger‟commando‟s in Nieuwpoort op 27 mei 1940, dus nog vóór de capitulatie van het Belgisch leger. Doel van deze actie was de sluizen van Nieuwpoort onbeschadigd in handen te krijgen (dus het opblazen ervan door de Belgen te beletten) om te voorkomen dat de IJzervlakte onder water kon gezet worden. Hierdoor kon immers de opmars van de Duitse legers naar Noord-Frankrijk vertraagd worden De „Herculesgroep‟ komt later nog ter sprake. 3. Een balans Was de vooroorlogse werking van de Abwehr in België een succes? Omdat er van de rapporten die agenten naar Duitsland hebben gestuurd buitengewoon weinig werd teruggevonden, is het zelfs bij benadering niet mogelijk op deze vraag te antwoorden. We weten dat de Abwehr en de Duitse legerleiding over gedetailleerde informatie in verband met de Belgische verdedigingswerken beschikte, zoals fort Eben-Emael en fort Tancrémont (waarover een deserteur uit de Oostkantons gedetailleerde gegevens verstrekte). De documenten die door Dombret bezorgd werden zullen bij de Abwehr ongetwijfeld enige vreugde hebben teweeg gebracht. De inlichtingen die deserteurs uit de Oostkantons verstrekten (over wegversperringen, al dan niet ondermijnde spoorwegbruggen) hebben hun nut bewezen toen deze deserteurs als gids optraden voor de Brandenburger-eenheden die bepaalde doelwitten zoals bruggen moesten veilig stellen voor de opmars van de reguliere Duitse troepen. De zeer gedetailleerde vragenlijsten die aan Abwehragenten werden bezorgd, wijzen erop dat de Abwehr over een groot aantal aspecten van het Belgisch militair potentieel nauwkeurig ingelicht was (veel gegevens kwamen niet van agenten, maar bijvoorbeeld via de luchtfotografie). Op het gebied van subversie kan de desertiecampagne in Duitstalig België zeker een succes genoemd worden, terwijl anderzijds de M.O. onder de verwachtingen van de Abwehr is gebleven. Het is duidelijk dat er bij de Belgen (overigens vrijwel uitsluitend Vlamingen en inwoners van Duitstalig België) die voor Abwehr II werkten een uitgesproken pro-Duitse ideologische instelling aanwezig was en dat hun loyaliteit tegenover de Belgische staat nagenoeg onbestaande was. De Abwehr en deze groepen hadden gelijklopende belangen, zodat een „ontmoeting‟ min of meer voor de hand lag : ondermijning van het centraal gezag, wens tot annexatie („heim ins Reich‟) of alleszins tot toenadering met Duitsland, het terugdringen van de Franse invloed, een zo groot mogelijke zelfstandigheid voor Vlaanderen, die het VNV van Duitsland verwachtte. Een aantal leden van de „Hercules‟-groep hadden zelfs voor de oorlog geprobeerd de Duitse nationaliteit te verkrijgen, wat alleszins niet wijst op loyaliteit tegenover de Belgische staat. Dat is om 8
juridische redenen toen niet gelukt, maar na 10 mei 1940 zijn ten minste zes „Hercules‟-leden Duitser geworden (overigens met behoud van de Belgische nationaliteit).
Deel II : TIJDENS DE BEZETTING In juni 1940 kwam de Abwehrstelle Belgien tot stand. Samen met enkele Aussenstellen (waarvan Antwerpen de belangrijkste was) bestreek haar activiteit heel België en de Franse departementen Nord en Pas-de-Calais. Alle onderdelen van de Abwehr waren vertegenwoordigd. De werking van Abwehr I en II tijdens de bezetting vertoont twee fasen : een offensieve en een defensieve. De offensieve fase begon in de zomer van 1940 en moet gesitueerd worden in het kader van de plannen tot Duitse invasie in Groot-Brittannië. Enerzijds werd België gebruikt als springplank naar Engeland voor agenten die in Duitsland waren opgeleid (meestal waren dat ook Duitsers), anderzijds werden agenten, waaronder nu ook Belgen, vanuit Franse havensteden met visserssloepen naar Engeland gezonden. Deze agenten worden invasie-agenten genoemd. Het gaat om een 15-tal personen ; geen enkele van hen kon in Engeland zijn werk als Duits agent uitoefenen. De meeste werden zeer kort na hun aankomst gearresteerd (een deel daarvan omdat hun komst via de zender van Owens – die sinds september 1939 onder Britse controle werkte – was aangekondigd). Om hun leven te redden aanvaardde een aantal van de gearresteerde agenten onder Britse controle telegrammen naar Duitsland te seinen. Dat werd het zogeheten „double cross system‟, waarin ook enkele Belgen een rol hebben gespeeld. Toen de Duitse invasie in Engeland in het najaar van 1940 werd afgeblazen, betekende dat niet dat er geen agenten meer naar Engeland werden gezonden. De Abwehr hoopte op die manier toch gegevens te verkrijgen die nuttig konden zijn voor luchtbombardementen of acties tegen konvooien van de Britse handelsvloot of onderzeeërs. Ongeveer 50 van deze agenten waren Belgen : 45 voor alle afdelingen van Gruppe I, 6 voor Abwehr II. Slechts vier van hen werden niet meteen gearresteerd, maar slechts één van deze vier (de Belgische militair Neukermans) kon gedurende enkele maanden via Spanje berichten naar Abwehr België sturen. Hij liep toch tegen de lamp en werd als één van de unlucky sixteen in de Tower opgehangen. De meeste van deze agenten kwamen via Frankrijk, Spanje en Portugal naar Engeland, meestal op eigen krachten en uiteraard met de hulp van buitenlandse Abwehrstellen. Om de zes agenten van Abwehr II naar Engeland te zenden werd een bijzondere methode gebruikt. Zij werden in contact gebracht met twee Belgische Abwehragenten (Debray en Hollevoet) die zich uitgaven als bona fides geallieerde agenten die kandidaat-„Engelandvaarders‟ naar de overkant 9
konden helpen. Daartoe stelden zij een groepje samen, bestaande uit enkele echte patriotten en één of twee Abwehragenten. Op die manier werd gehoopt dat deze agenten door de Britten als vluchtelingen zouden aanvaard worden. Ook dat werd geen succes : geen enkele agent van Abwehr II die in Engeland gearriveerd is heeft er zijn werk uitgevoerd; enkele hadden reeds alles verteld aan geallieerde autoriteiten in Spanje of Portugal. Uit de beschikbare gegevens blijkt niet dat veel van deze agenten van Abwehr I die naar „de overkant‟ werden gezonden lid waren van een collaboratiebeweging. Ze waren er wel, maar ze waren in de minderheid. Relatief veel waren werkloos op het moment van hun rekrutering (deels door de aard van hun beroep : zeelieden, militairen, vliegers). De Abwehr betaalde goed, de agenten die ervoor in aanmerking kwamen waren vrijgesteld van verplichte arbeid in Duitsland en allen kregen extra rantsoenbonnen. Geld speelde voor de Abwehr geen rol vermits het uit de bezettingskosten kwam, die in laatste instantie toch door de Belgische belastingbetaler werden betaald. Behalve het sturen van enkele agenten naar Engeland heeft Abwehr II in de offensieve fase een spectaculaire actie op touw gezet, die uitgevoerd werd door leden van de Antwerpse ‘Hercules’-groep. Het gaat om ‘operatie Wespennest’, één van de weinige Abwehroperaties waarover een uitgebreid eigentijds Duits dossier bestaat. Op bevel van Berlijn moest de enige spoorwegbrug tussen onbezet Frankrijk en Zwitserland gesaboteerd worden. Via deze brug stuurde het Zwitsers bedrijf Oerlikon precisieapparatuur (onder meer voor vliegtuigen) naar Engeland. Officieren van Abwehr II kwamen naar Antwerpen en kregen een tiental mannen ter beschikking, die in augustus 1940 in Frankrijk een sabotageopleiding kregen. De brug werd in de nacht van 2 op 3 september 1940 inderdaad opgeblazen, zodat het spoorwegverkeer toch enige tijd verstoord bleef. Op 21 september 1940 was het verkeer echter wel weer hersteld. De defensieve fase van de Abwehr – niet alleen in bezet België maar in zowat alle bezette gebieden – wordt gekenmerkt door de vorming van R-Netze, in feite stay behind-groepen of agenten die na het mogelijk geacht terugtrekken van het Duitse leger ter plaatse zouden blijven en – eventueel via een geheime zender – berichten naar Duitsland zouden zenden, bijvoorbeeld over de geallieerde legers na een landing, de stemming in de bevrijde gebieden, de bevoorrading e.d. Zowel Gruppe I als Gruppe II hebben zich intensief bezig gehouden met het rekruteren van stay behind-agenten. Voor Gruppe I heb ik er 52 geïdentificeerd, onder wie drie vrouwen. Voor Gruppe II heb ik er ten minste zeventig teruggevonden. Wat Gruppe I betreft was ongeveer de helft lid van een collaboratiebeweging, maar ook hier mogen materiële factoren niet verwaarloosd worden : vrijstelling van verplichte arbeid in Duitsland, geldgewin – op sommige ogenblikken betaalden de Duitsers 3 à 4000,- BF per maand tijdens de opleiding. Voor de 10
meeste agenten was dat een welkome aanvulling van de inkomsten uit beroepsactiviteit, die ze vaak tijdens de opleiding nog konden voortzetten, onder meer als dekmantel. Vrijwel alle stay behind-agenten van Gruppe II waren Vlamingen en lid van een collaboratiebeweging (VNV, DeVlag-SS of een paramilitaire organisatie). Ook in Noord-Frankrijk werd een vijftiental agenten gerekruteerd; eenaantal daarvan waren van een Rijsel functionerende Rex-afdeling. Hier lag de nadruk niet op het doorseinen van berichten, maar om het uitvoeren van sabotage, bijvoorbeeld tegen de bevoorradingslijnen van de geallieerden na de invasie. Daartoe werden ongeveer zeventig opslagplaatsen voor wapens en munitie aangelegd, vooral in het westen van het land. De hele onderneming van stay behind-agenten was een compleet fiasco. De meeste gaven zich na de bevrijding zelf aan of werden verklikt. Geen enkele agent heeft na de bevrijding ten voordele van de Duitsers gefunctioneerd. De enige die in contact bleven met de Duitsers waren „gedraaid‟ en hebben als dubbelagenten vooral de geallieerde zaak – en hun eigenbelang – gediend. Een uitzondering op de regel dat dubbelagenten in de eerste plaats hun eigenbelang dienden is de Oostendse hydrograaf Pierre Wessels, die sinds 1941 voor enkele pro-geallieerde netwerken heeft gewerkt, waaronder het net ‘Clarence’. In 1944 werd hij benaderd door een Vlaamse agentenwerver voor het stay behind-netwerk van Gruppe I Marine. In overleg met de leiding van Clarence en de Britten liet hij zich aanwerven en kende zo nagenoeg alle anderen die zich als agent hadden laten aanwerven. Wessels speelde zijn dubbelrol met brio tot april 1945 en droeg bij tot de arrestatie van de meeste andere stay behind-agenten van I Marine. Bovendien kon de geallieerde contraspionage via zijn zender heel wat bewegingen en operaties van I Marine volgen. BESLUIT OVER DE BEZETTINGSPERIODE Het overgrote deel van de activiteit van de Abwehr in bezet België was een volledige mislukking – ten minste als we ons tot Gruppe I (spionage) en Gruppe II beperken. Dat is niet alleen toe te schrijven aan de efficiënte werking van de Britse contraspionage (het XX-systeem en het onderscheppen van Abwehrtelegrammen waarin de komst van agenten werd aangekondigd). Alleszins tijdens de voorbereiding van de invasie in Engeland waren de agenten amateurs, die slecht voorbereid en onvoldoende of zelfs helemaal niet opgeleid waren voor spionagewerk, in verband met geheimhouding e.d.
11
NA SEPTEMBER 1944 Nadat de Duitse troepen begin september 1944 het Belgisch grondgebied verlaten hadden (ook de Abwehrafdelingen deden dat) probeerde de Abwehr nieuwe agenten te werven onder de naar Duitsland gevluchte collaborateurs. De bedoeling was een aantal onder hen in bevrijd België te parachuteren of door de vijandelijke linies te sturen met ofwel spionageopdrachten (de vroegere Gruppe I) ofwel sabotageplannen (Gruppe II). Deze agenten moesten zich in België inplanten en de verhoopte terugkeer van de Duitsers voorbereiden. Uit de verklaringen van de betrokken Abwehrofficieren blijkt hoe slecht ze ingelicht waren over de toestand in bevrijd gebied – of hoe weinig ze daarover wilden weten. Nog in april 1945 vertelden ze hun Vlaamse agenten dat ze contact moesten opnemen met het „witte maquis‟, een verondersteld ondergronds netwerk van Vlaamse nationalisten die nog niet door de repressie waren getroffen en verzetsgroepen zouden vormen. Dat was niet meer dan wishful thinking. Enkele van deze agenten kregen ook de opdracht Eerste minister Pierlot, minister van Justitie Verbaet en Auditeur-generaal Ganshof van der Meersch te vermoorden. Enkele agtenten kregen ook schetsen en foto‟s mee van locaties waar zich munitieopslagplaatsen bevonden, die voor de Duitse terugtocht door de Abwehr waren aangelegd. Van de agenten die effectief naar België werden gezonden heeft geen enkele ook maar een begin van zijn opdracht uitgevoerd. Het gaat van Duitse zijde duidelijk om een buitengewoon onrealistische wanhoopsstrategie. Hiermee wordt nogmaals het besluit onderstreept dat de werking van de Abwehr – steeds beperkt tot Gruppe I en II – in België tijdens de bezetting vanuit Duits standpunt een nagenoeg volledig fiasco is geweest. Er werden wel veel agenten geworven, ingewikkelde en soms ingenieuze constructies bedacht (de rol van Debray-Hollevoet bijvoorbeeld) maar tastbare resultaten voor het Duits leger heeft dit alles niet opgeleverd. Reëel succes – als men dat zo mag noemen – heeft de Abwehr geboekt op het gebied van de contraspionage. Abwehr III was trouwens numeriek de grootste afdeling. Haar belangrijkste opdracht bestond erin agenten te vinden die in progeallieerde netwerken konden binnendringen, namen van agenten van deze netten konden te weten komen en al deze gegevens aan de Abwehr zouden bezorgen als de dienst de tijd rijp vond om in te grijpen. Dat leidde tot honderden, wellicht duizenden arrestaties. Het ongemeen handige mollenwerk van Prosper Dezitter en zijn medewerkster Florentine Giralt is hiervan het beste en treurigste voorbeeld. Vrijwel alle pro-geallieerde inlichtingennetten, heel wat sabotagegroepen en ontsnappingsroutes kregen met deze Abwehr III-agenten te maken. Zelfs een goed georganiseerd en geolied netwerk als „Luc-Marc‟, waaraan we in dit auditorium herinnerd worden, is hieraan niet ontsnapt. 12
13