Lesmateriaal bij de voorstelling:
‘Zwemmen Zonder Mouwen’
Beste docent, Binnenkort gaat u met uw klas naar de voorstelling Zwemmen Zonder Mouwen; een muzikale 8+ voorstelling die zich afspeelt in en rondom het zwembad. Inhoud voorstelling: De voorstelling Zwemmen Zonder Mouwen gaat over drie jonge wedstrijdzwemmers met allemaal hetzelfde doel: winnen en de beste zijn. Om dit te bereiken zijn ze dag in dag uit in het zwembad. Dit is de plek waar ze keihard trainen. Waar de coach hen toeschreeuwt dat het nog niet goed genoeg is. Waar ze lol hebben met elkaar en waar ze tegen elkaar moeten strijden. Hoe ver gaan Cecile, Kim en Noortje voor hun doel? En wat vinden ze uiteindelijk écht belangrijk? Want ….wie wil winnen kan ook verliezen…. De kick van het winnen is wat ik wil De beste zijn, ik maak het verschil Doe alles goed, nee ik maak geen fout Ik wil geen zilver, alleen maar goud Voorbereiding: Voordat u met de klas naar de voorstelling gaat, kunt u de klas hierop voorbereiden. Om u hierbij te helpen, hebben wij een aantal multiple choice vragen gemaakt. (Zie bijlage) Deze vragen prikkelen de leerlingen om zelf na te denken over het thema van de voorstelling: Hoe ver wil ik gaan om de beste te zijn? ‘Wat vind jij?’ Werkwijze: 1. Vertel de kinderen kort waar de voorstelling over gaat. (zie kopje „inhoud voorstelling‟) 2. Neem drie A4 vellen. Schrijf op het eerste vel een grote A, op de ander een grote B en op de derde een grote C. 3. Leg de A4 vellen met daarop A, B en C op de grond. 4. Lees de vraag met de drie antwoorden voor. 5. Geef de kinderen even bedenktijd, laat ze vervolgens achter het antwoord gaan staan waar zij voor kiezen. 6. U kunt een aantal kinderen om een toelichting vragen. “Waarom heb jij gekozen om bij A te gaan staan?” Ook kunt u een voorbeeld vragen van een soortgelijke situatie die de leerling zelf heeft meegemaakt. “Wat gebeurde er toen?” Het is belangrijk dat er tijdens dit spel een veilige sfeer heerst en de kinderen de ruimte voelen om hun eigen antwoord te kiezen. Er is geen goed of fout antwoord. Het gaat erom dat de leerlingen een idee krijgen van hoe zij zelf in een dergelijke situatie staan. U kunt ervoor kiezen ter voorbereiding alleen dit spel te doen. U kunt er ook voor kiezen het spel te gebruiken als startpunt om met de leerlingen verder in gesprek te gaan over de onderwerpen die uit de vragen naar voren komen. Naast deze opdracht kunt u het met de klas hebben over naar het theater gaan. Vraag aan de leerlingen of ze wel eens in een theater zijn geweest? Welke voorstelling hebben ze toen gezien? Vonden ze het leuk?
2
Weten ze welke afspraken er in een theater gelden? Vertel deze afspraken aan de kinderen: Je mag niet eten en drinken in de zaal. Je moet je mobiele telefoon uitzetten. En theater is anders dan film, je kunt er niet dwars doorheen praten. Lachen mag natuurlijk wel, maar met praten over wat je ziet en wat je daarvan vindt, moet je even wachten tot na de voorstelling. Verwerking Wanneer u met uw klas naar de voorstelling bent geweest, kunt u hier met de leerlingen over napraten. Dit kunt u doen door vragen te stellen. “Wat vond je van de voorstelling? Wat vond je er leuk of niet leuk aan? Welk stukje uit de voorstelling vond je het leukst? Waar ging de voorstelling over?” Afhankelijk van de reacties van de leerlingen kunt u hier zelf op doorvragen. In de voorstelling hebben de leerlingen ook kunnen zien hoe de acteurs toneelspelen. Wanneer u zelf na afloop met de leerlingen wilt toneelspelen, kunt u onderstaande oefeningen daarvoor gebruiken. ‘Aanmoedigen in slowmotion’ Werkwijze: 1. Ga met de leerlingen in een kring staan. Vertel dat jullie nu met elkaar gaan toneelspelen, net als in de voorstelling. U vertelt en nodigt de leerlingen uit tot spelen: “Stel je voor. In het midden van deze kring spelen je beste vrienden een wedstrijd. Je wilt heel graag dat ze winnen! Moedig ze zo enthousiast mogelijk aan.” Spreek van te voren een teken af waarop de leerlingen stoppen met aanmoedigen. Bijvoorbeeld als u uw handen in de lucht steekt. U kunt ook als een dirigent tijdens het aanmoedigen aangeven of ze hard of zacht hun denkbeeldige vrienden moeten aanmoedigen. 2.
Vraag de leerlingen of ze weten wat slowmotion is. En of ze nog weten op welke momenten er in de voorstelling slowmotion was. “Waarom zal er slowmotion gebruikt worden in het theater of in film? Kan iemand voordoen hoe je in slowmotion beweegt?” Vraag de leerlingen om allemaal op de plek in de kring te bewegen (bijvoorbeeld met een dansmove). Zodra u in uw handen klapt, moet iedereen in slowmotion gaan bewegen. Wanneer u weer klapt, moeten de leerlingen weer op normaal tempo bewegen. Wanneer u weer klapt weer slowmotion. Enzovoort. U kunt hier mee spelen; lang slowmotion, kort normaal, kort slowmotion, lang normaal, kort slowmotion, kort normaal enzovoort.
3.
Wanneer de leerlingen het bewegen in slowmotion beheersen, kunt u een stapje verder gaan. Leg uit dat in de kring een denkbeeldige wedstrijd plaatsvindt. U beschrijft de wedstrijd en de leerlingen reageren in slowmotion vanaf hun plek in de kring op deze wedstrijd. De volgende situaties kunt u gebruiken bij het beschrijven van de wedstrijd: -
de spelers staan klaar voor de wedstrijd daar starten ze!
3
-
ze scoren er wordt een doelpunt afgekeurd de wedstrijd is vreselijk saai er raakt een speler geblesseerd de tegenpartij scoort ze scoren nog een keer de spelers hebben het zwaar. Jullie moeten ze heel hard aanmoedigen uiteindelijk winnen je favoriete spelers de wedstrijd!
‘Ik ben de beste’ Werkwijze: 1. Ga met de leerlingen in een kring staan. Laat de leerlingen omdebeurt zeggen: “Ik ben de beste”. Geef iedere leerling voordat ze de zin zeggen een aanwijzing voor hoe ze de zin moeten zeggen: blij, boos, verdrietig, heel fanatiek, heel voorzichtig, zacht, hard. 2. Na één rondje kunt u kort reflecteren op wat er te zien was: “Wat zou er aan de hand kunnen zijn met iemand die heel verdrietig “ik ben de beste” zegt? Wat voor effect heeft het als je heel zacht of heel hard “ik ben de beste” zegt?” 3. Laat de leerlingen nog een keer omdebeurt de zin zeggen, maar laat ze nu zelf kiezen op welke manier ze dat doen. ‘Overtuigen’ Werkwijze: 1. Laat drie kinderen naast elkaar staan op een rijtje met hun gezicht naar het publiek. De andere kinderen zijn het publiek. De drie moeten proberen elkaar en het publiek ervan te overtuigen dat zij de beste zijn. De enige tekst die zij hierbij mogen gebruiken is: “Ik ben de beste”. 2. Zet na een tijdje het spel stop en praat na met het publiek: “Wie vond je het meest overtuigend? Waardoor komt dat? Kon iemand bijvoorbeeld heel geloofwaardig “ik ben de beste” zeggen, of juist heel grappig, of overtuigend? Waardoor geloof je iemand?”
Wij hopen dat deze lesbrief eraan bijdraagt dat u en uw klas optimaal van de voorstelling kunnen genieten. Wij wensen jullie hier veel plezier mee en tot ziens bij de voorstelling Zwemmen Zonder Mouwen! Vriendelijke Groet, De makers van Theatercollectief Zonder Mouwen Linda van Denderen Sanna Langereis Lesja Sondorp
4
Bijlage Multiple choice vragen voor het spel ter voorbereiding op het zien van de voorstelling: Iemand stelt voor om een wedstrijd te doen. A) ik ben de persoon die dat voorstelt B) ik doe mee met de wedstrijd C) ik doe niet mee. Ik houd niet van wedstrijden Wat zou je nooit doen om een wedstrijd te winnen? A) iemand expres pijn doen B) net zolang doortrainen tot ik een blessure heb C) zoveel trainen dat ik geen tijd meer heb voor mijn vrienden Wat doe A) ik B) ik C) ik
je als je verliest? ga huilen word boos denk: “volgende keer beter”
Wat doe A) ik B) ik C) ik
je als je iets graag wilt doen, maar het eigenlijk niet durft? blijf het uitstellen vraag iemand om mij te helpen doe het zo snel mogelijk (dan ben ik er maar vanaf)
Wat vind je belangrijk als je een spelletje speelt? A) ik wil zo snel mogelijk winnen B) ik wil zo lang mogelijk van het spelletje genieten C) ik wil in ieder geval niet verliezen Iemand zegt tegen je dat je iets niet kan. Wat doe je? A) dan doe ik het nooit meer B) het kan me niet schelen dat iemand dat zegt, ik blijf het gewoon doen C) ik ga heel hard oefenen zodat ik kan laten zien dat ik het wel kan! Wanneer ben je tevreden als je iets nieuws leert? A) als ik een compliment krijg van anderen B) als ik het beter kan dan de rest C) als ik het zelf goed genoeg vind Iemand kan iets heel cools wat jij niet kan. Wat doe je? B) ik ga het ook graag leren C) ik ben jaloers D) het maakt mij niet uit. Ik kan weer andere dingen
5