3
1. Inleiding Wie vandaag een krant doorbladert, kan moeilijk om de lijvige sportrubriek heen. Ook de zappende televisiekijker belandt vaak midden in een spannende voetbal- of andere sportwedstrijd. Het lijkt of de sportliefhebber voor het volgen van een wedstrijd zijn luie zetel niet meer hoeft te verlaten. De sportactualiteit wordt door de media breedvoerig behandeld. Op maandag kondigen veel kranten op de voorpagina niet zonder enige trots aan dat ze meer dan twintig pagina’s sport bevatten. Topsport is niet meer weg te slaan van het televisiescherm. De voetballiefhebber wordt wekenlang overstelpt met rechtstreekse uitzendingen van Champions League wedstrijden. De openbare omroep VRT schotelt de wielerfan steeds meer rechtstreekse koersverslagen voor1. Ook andere sporttakken vinden – zij het in minder mate – regelmatig de weg naar het televisiescherm. Naast de geschreven pers en de audiovisuele media bevat ook het internet een karrenvracht sportinformatie. Dit alles toont aan welke belangrijke positie de sport in de hedendaagse media heeft ingepalmd. Die sterke positie is het gevolg van een lange evolutie die terugvoert naar de negentiende eeuw. Van enkele sportblaadjes gericht op kleine groepjes sportfanatici en enige schaarse lijntjes op een verloren plaats in de krant, ontwikkelde de sportjournalistiek zich tot een prominente aanwezige in de media. Een deel van deze evolutie komt in dit artikel aan bod. Hier wordt de focus gericht op de ontwikkeling van de geschreven sportjournalistiek in Antwerpen, van haar eerste verschijning in 1866 tot aan de Tweede Wereldoorlog. In de hier besproken periode was de Scheldestad één van de zenuwcentra van het Vlaamse sportleven. Dat had tot gevolg dat heel wat sportbladen in Antwerpen ontstonden. Daarnaast verschenen er in de stad enkele vooraanstaande dagbladen, met spoedig elk hun eigen sportrubriek. In de hier behandelde periode kende de geschreven sportjournalistiek in Antwerpen haar definitieve doorbraak. Na een toelichting bij de onderzoeksvraag en de methodologie van het onderzoek, volgen drie hoofdstukken waarin de ontwikkeling van de geschreven sportjournalistiek in Antwerpen aan bod komt. De periode 1866-1940 wordt onderverdeeld in drie tijdvakken: van 1866 tot 1900, van 1901 tot 1918 en van 1919 tot 1940. Elk hoofdstuk omvat één tijdvak. Per periode wordt achtereenvolgens stilgestaan bij de sportieve ontwikkeling, de sportbladen, de sportrubrieken in de algemene dagbladen en de meest vooraanstaande sportjournalisten.
1
Alle wielerwedstrijden tot tweede categorie komen op het VRT-scherm. Elders is het echter anders. In Wallonië, Frankrijk en Italië bijvoorbeeld gaat de wielerbelangstelling op het openbare televisiescherm achteruit, en dat om diverse redenen: respectievelijk het gebrek aan middelen, de economische recessie en het tijdsgebrek. Vaak nemen betaal- en satellietzenders de verloren wieleruren over (De Morgen, 26-10-2001).
4
2. Onderzoeksvraag en methodologie De onderzoeksvraag die de leidraad van dit artikel vormt, luidt eenvoudigweg: hoe evolueerde de geschreven sportjournalistiek in Antwerpen, van het eerste sportblad in 1866 tot aan de Tweede Wereldoorlog? Daarbij wordt gefocust op de vorm en de inhoud van de sportjournalistieke producten. Inhoudelijke vragen luiden onder meer: welke sporten kwamen aan bod? Welke taal werd er gebruikt? Werd de sport beschreven in korte mededelingen of in uitvoerige analyses? Vragen omtrent de vorm zijn dan bijvoorbeeld: op welke plaats verscheen de sport in de krant? Werd er gebruik gemaakt van foto’s? Werden er opvallende koppen of duidelijk rubriekvermeldingen gebruikt? Daarnaast worden ook de auteurs van deze sportjournalistieke geschriften (de sportjournalisten) en het onderwerp waarover zij schreven (de sport) in de analyse betrokken. Het uiteindelijke doel is het vormen van een beeld van de evolutie van de geschreven sportjournalistiek in Antwerpen tot aan de Tweede Wereldoorlog. Er werd gekozen voor een analyse van de vorm en de inhoud van de sportgeschriften die in Antwerpen in deze periode verschenen. De factoren die de geschreven sportjournalistiek in Antwerpen hebben bepaald worden niet als dusdanig onderzocht. Maar wanneer tijdens het onderzoek dergelijke gegevens bovenkwamen, worden ze wel in de tekst vermeld. Het onderzoeksonderwerp is vrij onontgonnen zodat praktische bezwaren een analyse naar de bepalende factoren in de weg staan. Het beschikbare materiaal moet eerst zelf worden onderzocht, alvorens dieper in te gaan op zaken als de lezersaantallen, de oplage, de invloed van charismatische sportlui op de sportjournalistiek, de impact van economische, culturele en sociologische tendensen, de professionalisering van de sportjournalistiek, enzovoort. Dit maakt dat onderzoek naar deze en andere aspecten van het onderwerp ten zeerste aan te bevelen is. De resultaten van het onderzoek werden enerzijds gegenereerd uit een literatuuronderzoek en anderzijds uit een kwalitatieve inhoudsanalyse van de sportbladen en de sportrubrieken in dagbladen die in Antwerpen verschenen in de periode 1866-1940. Het literatuuronderzoek leverde vier soorten bronnen op. Ten eerste werden verschillende boeken en bijdragen in boeken geraadpleegd. Daarbij werden vier categorieën onderscheiden: repertoria, sportboeken, wetenschappelijke werken en boeken die over de pers of een aspect ervan handelden. Ten tweede zijn er aan verschillende Vlaamse universiteiten eindverhandelingen geschreven die een deelaspect van dit onderzoek behandelden. Vooral aan de Universiteit Gent en aan de Katholieke Universiteit Leuven hebben historici en communicatiewetenschappers onderzoek verricht dat in aanmerking kwam voor deze literatuurstudie. Een derde groep bronnen vormden de artikels in kranten, wetenschappelijke tijdschriften en sporttijdschriften. Tenslotte werd ook beroep gedaan op enkele onuitgegeven bronnen. Het ging daarbij om teksten en brieven die bewaard worden in het KBC-
5
Van Landeghemarchief2 (Heverlee) en het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (Antwerpen). Het uitgangspunt voor het kwalitatief onderzoek was wat Wester (1995: 624-625) een ‘beredeneerde lezing van het onderzoeksmateriaal’ noemt. Die lezing is voor hem een ‘interpretatie gebaseerd op een registratie van welgekozen kenmerken’. Bij de toepassing van deze methode moest aan twee voorwaarden worden voldaan (Wester 1995: 636-638): - De onderzochte documenten moesten voldoende representatief zijn. - Er moest voldoende achtergrondmateriaal voorhanden zijn om de betekenissen te duiden. Een eerste eis was dus de representativiteit van de documenten. Van de sportbladen uit de hier onderzochte periode bevinden zich in de meeste gevallen nog exemplaren in de Antwerpse Stadsbibliotheek. We trachtten uitspraken te doen over het uitzicht van het blad, de illustraties, de auteurs, het taalgebruik, de behandelde thema’s, enzovoort. Van de bladen waar geen exemplaar meer van werd terugvonden, werden deze aspecten niet besproken. Wat de dagbladen betreft was het niet mogelijk om alle exemplaren van de Antwerpse kranten uit deze periode te onderzoeken. Vandaar dat er een selectie werd gemaakt. Deze vond plaats op twee niveaus, namelijk op dat van de jaargangen en binnen de jaargang op dat van de exemplaren. De eerste sportrubriek in een Antwerpse krant verscheen in 1894. Het onderzoek begon bij dat jaar, maar ter controle werden ook oudere jaargangen doorgenomen. Omdat de sportrubrieken in die pioniersjaren erg onregelmatig verschenen, werden voor de periode 1894-1900 alle jaargangen onderzocht. Voor de periode 1901-1918 werd voor een aangepast interval van vijf jaren gekozen: 1901, 1905, 1910 en 1914. Daarbij werd 1901 boven 1900 verkozen omdat we de scheidslijn tussen de twee periodes (1866-1900 en 19011918) lieten samenvallen met de eeuwwisseling. De jaargang 1914 werd geselecteerd i.p.v. 1915 omdat er tijdens de Eerste Wereldoorlog amper sport in de dagbladen verscheen. Om het interbellum zo goed mogelijk te overspannen kozen we er voor de jaren 1923, 1930 en 1937 te onderzoeken. Voor deze periode werden minder jaargangen onder de loep genomen, omdat er over de sport in de Antwerpse dagbladen tijdens het interbellum al enkele onderzoeken – onder meer Sels (1980) en Putzeijs (1991) – bestonden waarop beroep kon worden gedaan. Binnen deze jaargangen drong zich een tweede selectie op, namelijk die van de exemplaren. Daarbij werd meteen duidelijk dat verschillende maanden in de analyse moesten worden opgenomen om vertekeningen zo veel mogelijk te vermijden (bijvoorbeeld extra veel sportaandacht in de maand juli vanwege de Ronde van 2
Jos Van Landeghem is een oud-sportjournalist van ondermeer Gazet van Antwerpen. Jarenlang legde hij een archief aan omtrent sport en aanverwante thema’s. Zijn indrukwekkende collectie wordt vandaag bewaard in het Sportmuseum Vlaanderen te Heverlee.
6
Frankrijk). Bovendien moesten verschillende weekdagen worden onderzocht, omdat de kranten bijvoorbeeld op maandag veel meer sport bevatten dan op andere dagen. Uiteindelijk werden voor elke jaargang en voor elke krant minstens twintig exemplaren geselecteerd, gespreid over de verschillende dagen van de week. Dit principe noemt Huypens (1999: 220) de geconstrueerde week. Ook werd er voor gezorgd dat de verschillende maanden van het jaar in de steekproef voorkwamen. De sportrubrieken van de onderzochte exemplaren werden nauwgezet doorgenomen en gegevens i.v.m. taal, lay-out, stijl en inhoud werden zorgvuldig genoteerd. Maar ook data aangaande de behandelde thema’s, de sportjournalisten zelf, merkwaardige feiten en gebeurtenissen en dergelijke, werden in de analyse opgenomen. Er werden dus geen kwantitatieve uitspraken gedaan, behalve wanneer deze gestoeld waren op bestaande onderzoeken of wanneer het ging om zeer duidelijke en eenvoudig waar te nemen verschillen (bijvoorbeeld: het onderscheid tussen een sportrubriek van enkele lijntjes en een sportrubriek die meerdere pagina’s beslaat). De tweede eis stelt dat er voldoende achtergrondmateriaal beschikbaar moet zijn. Het kwam er in de eerste plaats op aan de sportieve context te duiden. Er moest m.a.w. een antwoord gevonden worden op de vraag: waarover schreven de Antwerpse sportjournalisten tussen 1866 en 1940? Vandaar dat de sportieve evolutie in Antwerpen – en voor zover relevant ook in de rest van België – werd bestudeerd. Hiervoor werd beroep gedaan op enkele standaardwerken over de (Antwerpse) sportgeschiedenis. Ten tweede werd gepeild naar de auteurs van de artikels over sport. Door de levens van de belangrijkste onder hen te schetsen, werd een beeld getekend van de mannen3 achter de sportjournalistieke teksten in kranten en sportbladen. Het betrof hier enkele getalenteerde en gedreven sportschrijvers die ten onrechte wat in de vergeethoek zijn beland en naar wiens leven en werk diepgaander onderzoek zeker de moeite waard zou zijn. Samengevat komt de gehanteerde werkwijze hierop neer: na een beredeneerde selectie van de exemplaren van Antwerpse sport- en dagbladen die verscheen tot 1940, werden deze exemplaren zorgvuldig doorgenomen. Daarbij werden gegevens genoteerd i.v.m. de inhoud, het taalgebruik en de vormelijke kenmerken. Deze waarnemingen werden geïnterpreteerd om zo uitspraken te kunnen doen over de ontwikkeling van de Antwerpse sportbladen en de sportrubriek van de Antwerpse dagbladen tussen 1866 en 1940. Deze gegevens werden aangevuld met en geduid aan de hand van bestaande bronnen.
3
Van vrouwelijke sportjournalisten was in deze periode inderdaad amper sprake.
7
3. De pioniersjaren van de geschreven sportjournalistiek in Antwerpen (1866-1900) 3.1 De sportieve ontwikkeling in Antwerpen tot aan de eeuwwisseling Dat de eerste gespecialiseerde sportbladen in Antwerpen op de duivensport gericht waren, mag eigenlijk geen verwondering wekken. Het was immers de eerste sport die in Antwerpen echt van de grond kwam. Het aantal duivenmelkers was er niet gering. De evolutie van de transportmogelijkheden was sterk bepalend voor de ontwikkeling van de duivensport (Van Landeghem, 1972: 43). Hoewel er voor 1882 al sprake was van fietsende avonturiers (Mortelmans, 1990: 1516), worden de zeer jonge oprichters van de Antwerp Bicycle Club (ABC) (opgericht op 31 maart van dat jaar) aanzien als de pioniers van de wielersport te Antwerpen. Net als de Antwerp Football Club werd ook de wielerclub opgericht onder impuls van jonge Engelsen die in Antwerpen verbleven. In tegenstelling tot de voetballers waren de meeste leden van de ABC geen Engelsen, maar jonge, gegoede en Franstalige Antwerpenaren. In de jaren tachtig bleef de wielrennerij nog beperkt tot een sport voor kleine clubjes fanaten. Maar vanaf de jaren negentig zou de wielersport doorbreken, met enerzijds de organisatie van de eerste grote eendagswedstrijden en anderzijds de doorbraak van het baanwielrennen. In dat laatste speelde Antwerpen een vooraanstaande rol. In de stad verrezen tot aan de Eerste Wereldoorlog maar liefst zeven velodrooms, waarvan er drie nog voor de eeuwwisseling werden gebouwd. Vooral de velodroom van Zurenborg was een internationaal befaamde piste waarop men binnen- en buitenlandse vedetten aan het werk kon zien. In 1896 werd het wereldkampioenschap te Antwerpen georganiseerd. De geschiedenis van de voetbalsport in Antwerpen begint met de oprichting door enkele Engelse studenten van de Antwerp Football and Cricket Club in 1880. Pas vanaf het 1895 werd door de dat jaar opgerichte Union Belge des Sociétés de Sports Athlétiques4 een competitie opgericht. FC Luik werd kampioen en Antwerp, dat zijn thuiswedstrijden naast de wielerpiste van Zurenborg afwerkte, eindigde tweede. Na een intern conflict richtte Antwerp-doelman Alfred Grisar in 1899 een eigen voetbalvereniging op onder de naam Beerschot Athletic Club. Een groot deel van de Antwerp-spelers volgden hem. Al bij al was de belangstelling voor het voetbal in die pioniersjaren gering (Luyckx, 1985: 16). Ook andere sporttakken leefden in de schaduw van de populaire wielersport. Veel wielrenners uit de pioniersjaren van deze sport zochten in de jaren negentig van de negentiende eeuw een nieuwe sport, waarmee zij zich konden distantiëren van de in hun ogen lagere standen – die nu ook de fiets hadden ontdekt (Mortelmans, 1990: 4
In 1912 veranderde de naam in Belgische Voetbalbond, pas in 1920 werd ook het predikaat Koninklijke toegevoegd.
8
27). Daarom verenigden zij zich vanaf de jaren negentig in automobiel- en motorverenigingen. Vanaf de jaren ’80 van de negentiende eeuw werd er in Antwerpen al veel gezwommen, ook in competitie. Vanaf 1895 ontstonden er verschillende zwemclubs (Van Landeghem, 1972: 125-127). Naast het zwemmen waren nog andere watersporten aanwezig in het Antwerpse sportleven van de negentiende eeuw. Roeiclubs behoren tot de oudste Antwerpse sportverenigingen (Van Landeghem, 1972: 51-52). De regatta’s op de Schelde, en dan vooral de halfoogstwedstrijden op 15 augustus, trokken steevast veel kijklustigen. Ook het ledental evolueerde gunstig. In deze periode ontstonden te Antwerpen ook heel wat turnkringen, die aangesloten waren bij een viertal – vaak ideologisch gekleurde – federaties (Van Landeghem, 1972: 61). De belangstelling was eerder gering. Andere sporten stonden voor de eeuwwende nog in hun kinderschoenen, of moesten zelfs nog geboren worden te Antwerpen.
3.2 De eerste Antwerpse sportbladen Het oudste Antwerpse sportblad ontstond reeds in 1866. Vanaf dan gaf ene Karel Mortelmans het weekblad De Duivenliefhebber uit. Het ‘Orgaan der Bonden Eenige Kevie’ zou tot op 1893 verschijnen (De Borger, 1968: 265). Het blad bevatte enkel uitslagen en pronostieken (Vandevenne, 1994: 217). Vanaf de jaren tachtig volgden meer duivensportbladen. Bladen als De Klamper (1878), De Duivenvriend (1882) en De Duif (18885) (De Borger, 1936: 263-266, 373) stortten zich volop in de toen heersende polemieken tussen de concurrerende duivenbonden in Antwerpen. De bladen richtten zich dan ook voornamelijk naar de leden van een bepaalde bond. Wat de inhoud betreft waren er echter weinig verschillen. Ze bevatten veel informatie over de eigen bond en haar leden (uitslagen, verslagen van vergaderingen, aankondigingen van tentoonstellingen en verkopen). Meer beschouwende artikels waren een zeldzaamheid. Na de Eerste Wereldoorlog zou de echte opgang van De Duif beginnen, vooral nadat concurrent De Duivenvriend bezweek (De Kijker, 1970). Vanaf de jaren ’80 kwam dus ook de wielersport op. De geschreven sportjournalistiek zou in Antwerpen pas echt van wal steken onder impuls van deze sporttak. Enkele gespecialiseerde sportbladen uit deze periode waren op het wielrennen gericht. Het vroegste Antwerpse wielerblad was La Revue Vélocipédique Belge (1889) (De Borger, 1968: 541). Dit pioniersblad zou het uithouden tot 1902 (Lauters, 1936: 226227). Het blad was ontstaan na een conflict binnen de Fédération Vélocipédique Belge. De oplage van het blad stelde in die beginjaren niet te veel voor: het eerste nummer werd verspreid onder 72 abonnees (Lauters, 1936: 70-71). Naast clubbladen werd in 1896 ook een echt sportdagblad gelanceerd, met name Le Rush, dat het vierde sportdagblad in België was (Lauters, 1936: 240). Het blad kostte 5
82 jaar later, in 1970, verscheen het blad nog steeds (De Kijker, 1970).
9
5 centiemen en werd gedrukt op vier bladzijden, wat toen een veelvoorkomende omvang was voor zowel dagelijks als wekelijks verschijnende sportbladen. Het blad verscheen één jaar lang elke dag, om daarna wekelijks te verschijnen tot in 1901. Toen ging het blad op de fles. Le Rush was een idee van de sportmedewerkers van het Antwerpse liberale dagblad Le Matin. De oprichter was Fernand Colignon (die schreef onder het pseudoniem Fernand Lenoir), die net als verschillende andere medewerkers aan het blad ook voor het liberale dagblad Le Matin schreef. Le Rush kondigde zichzelf aan als een neutrale waarnemer. Lauters (1936: 240) spreekt zelfs van een kleurloos blad, althans voor wat betreft de beginnummers. Toch bleven die eerste nummers van het blad helemaal niet zo op de vlakte als Lauters doet uitschijnen. In de intentieverklaring6 in het eerste exemplaar kondigde de redactie aan dat ze wantoestanden en onrechtvaardigheden in de wielersport aan de kaak zou stellen. De eerste nummers van Le Rush bevatten zeer minutieuze koersverslagen, uitslagen, enkele korte berichtjes en bijdragen over watersporten, schermen en schietsport. Le Rush had tot doelstelling niet alleen Frans- maar ook Nederlandstalige artikels op te nemen. Bovendien zouden de auteurs niet alleen over de wielersport, maar ook over andere sporttakken berichten. Volgens Den Hollander (1996: 32) werd 20 % van de tekst inderdaad gewijd aan andere sporten dan het wielrennen. Veel Nederlandstalige artikels heeft zij bij haar onderzoek van de eerste 214 nummers van Le Rush echter niet kunnen vinden. Het ging dus om een in hoofdzaak Franstalig blad. Vanaf 1 februari 1897 verscheen Le Rush op groter formaat en op roze papier, in juli van dat jaar werd het omgevormd tot een weekblad. Op het einde van 1896 verscheen Anvers-Cycliste voor de eerste keer (Lauters, 1936: 241-242). Het weekblad was het officieel orgaan van de Fédération Cycliste Anversoise en was bedoeld als dam tegen de dominantie van de Antwerp Bicycle Club en tegen het sportcomité van de Ligue Vélocipédique. Het eerste nummer van Anvers-Cycliste verscheen op 2000 exemplaren. Op 17 februari 1897 somde het blad een hele reeks grieven tegen de Ligue op in een editie met een oplage van maar liefst 20.000 exemplaren. Na een jaar verdween het blad zonder haar doel – het sportcomité van de Ligue omverwerpen – te hebben bereikt. Een opmerkelijk feit is dat de meeste wielerbladen uit die tijd – in tegenstelling tot de duivenbladen – Franstalig waren. De eerste wielrenners waren inderdaad francofoon, zij behoorden tot de liberale, welgestelde burgerij. Toen zij hun vélocipèdes in de jaren ’90 aan de haak hingen, gingen ze over tot het uitoefenen van bestuursfuncties in de Wielrijdersbond en in de clubs (Mortelmans, 1990: 27). Zo bleven zij het beleid bepalen, en was er dus weinig kans dat de wielerbladen vernederlandst zouden worden.
6
Deze tekst is het grootste Nederlandstalige stuk dat Den Hollander (1996: 32) bij haar onderzoek van de eerste 214 nummers van Le Rush heeft kunnen terugvinden.
10
In tegenstelling tot het voetbal, bestonden er voor andere sporttakken wel specifieke bladen. Zo waren er met de Revue des Tirs et autres Sports (1891), Le Tireur Belge (1892), De Belgische Schutter – Le Tireur Belge (1893) en De Wipschutter (1896) verscheidene weekbladen die op de schietsport gericht waren. Deze bladen werden geschreven door onbetaalde deskundigen, wat een grotere onafhankelijkheid tot gevolg zou hebben. In de negentiende eeuw ontstonden er reeds enkele op het turnen gerichte bladen. Volksheil (1873) was een tweewekelijks blad dat zowel op Vlaanderen als Nederland gericht was. De hoofdopsteller was Nikolaas J. Cupérus, de grondlegger van de Belgische turnbeweging. Het ‘Tijdschrift ter bevordering en verspreiding der geregelde lichaamsoefeningen’ bevatte veel beschouwende artikels. Daarnaast verschenen er korte berichten uit de turnkringen, waarbij verscheidene verenigingen aan bod kwamen. Tenslotte bracht Volksheil ook heel wat technische informatie, bijvoorbeeld over bepaalde turntoestellen. Deze artikels werden meestal vergezeld van tekeningen van de toestellen in kwestie. De Turner (1896) was een ‘Veertiendaagsch Tijdschrift gewijd aan de Lichamelijke Opvoeding’. Het blad bracht informatie over verschillende kringen, nieuws van gouwen uit andere steden en zelfs turnberichten uit het buitenland. In De Turner stonden ruime verslagen of aankondigingen van bondsfeesten. Daarbij werden de oefeningen die op het programma stonden, nauwgezet overlopen. Ook meer algemene turnvraagstukken kwamen aan bod.
3.3
De eerste sportrubrieken in de Antwerpse kranten
De sportbelangstelling in de algemene dagbladen kwam ook in Antwerpen pas na het ontstaan van de eerste gespecialiseerde sportbladen. Terwijl Karel Mortelmans reeds in 1866 De Duivenliefhebber uitgaf en vooral vanaf de jaren ’80 verschillende Antwerpse sportbladen ontstonden, vindt men de eerste sportbijdrage in een algemeen Antwerps dagblad pas terug in de jaren ‘90. Het was de Franstalige liberale krant Le Matin die de spits afbeet. Reeds in haar eerste nummer (op 1 mei 1894) was een sportrubriek opgenomen. Die eerste sportrubriek – getiteld ‘Chronique Sportive’ – bestond uit een verzameling korte wielerberichten. Hiermee was de toon gezet. Het was deze sporttak die samen met de paardensport meestal aan bod kwam in Le Matin. De artikels waren niet langer dan enkele lijntjes, de sportkolom was slechts enkele centimeters lang. Bovendien werd deze doorspekt met korte reclameboodschappen, vaak met dezelfde lay-out als de redactionele bijdragen. De eerste sportschrijvers van de krant – die allen onder een fantasierijk pseudoniem schreven – waren (ex)sportmedewerkers van de Brusselse liberale krant La Chronique en zij zouden in 1896 aan de wieg staan van de Antwerpse sportkrant Le Rush. Het voorbeeld van Le Matin werd al snel opgevolgd door een andere Franstalige krant, La Métropole. Reeds in haar eerste nummer (25 juni 1894) bracht de
11
katholieke krant een korte sportrubriek die, behalve in de zomer, niet dagelijks verscheen. Ook in La Métropole nam de wielersport de meest prominente plaats in. De Nederlandstalige dagbladen volgden deze evolutie met enige vertraging. De katholieke dagbladen Het Handelsblad (vanaf 18 april 1895) en Gazet van Antwerpen (vanaf 1 mei 1895) en het liberale De Nieuwe Gazet (vanaf haar eerste exemplaar op 1 december 1897) publiceerden nog in de negentiende eeuw hun eerste sportrubriek. Inhoudelijk en vormelijk was er weinig verschil met de Franstalige Antwerpse kranten. Ook hier werd in de summiere sportberichten vooral over de wielrennerij en in mindere mate over de paardensport geschreven. De sportrubriek verscheen niet dagelijks, maar waarschijnlijk enkel indien er sportnieuws te rapen viel. Soms werd Le Matin – ondanks de ideologische tegenstelling – expliciet als bron gebruikt. Die Franstalige Antwerpse krant was dus niet alleen trendsettend wat betreft de idee om een sportrubriek op te nemen, maar soms ook op inhoudelijk vlak.
3.4
De eerste Antwerpse sportschrijvers
De pioniers van de Antwerpse sportjournalistiek waren dikwijls voormalige topsporters die hun discipline nog een dienst wilden bewijzen door haar met de pen te bezingen. Naast die ex-sportlui waren er ook de gewone journalisten die de sportverslaggeving verzorgden (Mortelmans, 1984: 269). Veel van deze eerste sportjournalisten kwamen uit hetzelfde milieu, met name de Franstalige bourgeoisie. Nadat zij eerst actief waren in de (wieler)sport, bekleedden ze bestuursfuncties in allerlei sportverenigingen en verzorgden zij de sportverslaggeving in clubbladen, sportbladen en in de Franstalige liberale krant Le Matin. Verschillende pionierssportjournalisten oefenden één of andere bestuursfunctie uit in het Antwerps Sportpers Syndicaat – de in 1896 opgerichte vereniging ter verbetering van de werkomstandigheden van de sportjournalisten. De meest in het oog springende naam is die van Fernand Collignon (1875-1934) alias Fernand Lenoir7, bestuurslid van verschillende sportverenigingen en sportfederaties en dus ook sportjournalist. Hij leverde bijdragen aan een hele reeks dag- en sportbladen, waaronder Le Matin en Le Rush, bladen waarvan hij respectievelijk ook sportrubriekleider en hoofdredacteur was.
7
In zijn beginjaren als sportverslaggever schreef Colignon onder het pseudoniem Cléan Glèze.
12
4. De Antwerpse geschreven sportjournalistiek in het begin van de twintigste eeuw (1900-1918) 4.1 Het Antwerpse sportleven tot aan de Eerste Wereldoorlog Net na de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw taande aanvankelijk de belangstelling voor de wielersport in België, mede omdat de schitterende prestaties uitbleven (Jacobs & Van Doorne, 1979: 18, Luyckx, 1985: 22, Mortelmans, 1991: 45). Vanaf 1905 steeg het wielerenthousiasme weer, waarbij het zwaartepunt van het wielrennen gestaag van de baan naar de weg zou verschuiven. Hoewel de beste renners niet uit Antwerpen, maar uit Oost- en West-Vlaanderen kwamen, kende de ook Scheldestad een vernieuwde belangstelling voor de wielersport. Ondanks de bouw na 1901 van vier nieuwe wielerbanen, nam het wielrennen op de weg ook in Antwerpen steeds meer de fakkel van het baanrennen over. Het was vooral de immens populaire Karel Verbist die de Antwerpenaars nog enigszins in de ban van het baanrennen hield. In 1909 stierf hij, na een ongeval op de Brusselse Karreveldpiste. Zijn begrafenis lokte tienduizenden rouwenden (Cleiren, 1909: 17). Tijdens de Eerste Wereldoorlog lag het wielrennen nagenoeg volledig lam. Stilaan groeide de populariteit van het voetbal. Maar de echte doorbraak zou er pas komen met de Olympische titel van de Belgische nationale ploeg in 1920 (zie 5.1). Toch tonen toeschouwersaantallen aan dat het Antwerpse publiek ook vóór de Eerste Wereldoorlog de weg naar het voetbalstadion wist te vinden. Nog voor de Eerste Wereldoorlog werd de basis gelegd voor twee tradities die vooral tijdens het interbellum zouden uitgroeien tot hoogtepunten in het Antwerpse sportleven. Vanaf 1901 werden in de stad namelijk voor het eerst twee spraakmakende voetbalderby’s gespeeld. Het ging om respectievelijk de wedstrijden België-Nederland en AntwerpBeerschot. De eerstgenoemde was een jaarlijks terugkerende prestigeslag die vanaf de jaren twintig tienduizenden belangstellenden zou lokken. De tweede was het treffen tussen de twee belangrijkste voetbalclubs van de stad – die vanaf 1906 het gezelschap kregen van Berchem Sport. De Eerste Wereldoorlog kelderde de gehele nationale voetbalcompetitie. De Belgische Voetbalbond weigerde om onder de bezetting een competitie te organiseren en werd hierin gevolgd door de grote clubs. De voetbalmicrobe was bij velen echter sterker dan dat en overal in de stad speelden zogenaamde straatploegen tegen elkaar. Het is in deze ploegjes dat latere Antwerpse voetbalgrootheden hun voetballoopbaan begonnen. Roeien was in Antwerpen in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog een redelijk populaire sport. Ons land was internationaal een toonaangevende natie (Van Landeghem, 1972: 52). In het waterpolo speelde de Antwerpse Zwemclub (AZC) een dominante rol, met drie nationale titels. Ook de zwemmers en zwemsters van deze
13
club gooiden hoge ogen. Hoewel er nog geen georganiseerde verenigingen bestonden, werd er ook al aan atletiek gedaan (Van Landeghem, 1972: 29). Er was een scherpe tegenstelling tussen de Nederlandstalige atleten die om den brode liepen en de Franstaligen die zich een dure hobby als de atletiek konden veroorloven. Ook het tennis, het hockey, het biljart en het boksen waren sporttakken die in het Antwerpse nog voor de Eerste Wereldoorlog van de grond kwamen. De Scheldestad kende enkele zeer populaire sporthelden, zoals Laurent Gerstmans en Jan Olieslagers. De eerste was een worstelaar die ook internationaal een hoofdrolspeler was. De tweede – die de bijnaam Jan zonder vrees kreeg – was eerst een wielrenner, maar werd vooral beroemd als gangmaker van diverse wielerkampioenen en als stuntvliegenier.
4.2 De Antwerpse sportbladen tussen 1900 en 1918 De sportbelangstelling te Antwerpen werd dus opengetrokken naar steeds meer verschillende sporttakken. Tegelijk werd er her en der begonnen met de uitgave van algemene sportbladen die op meer dan één sporttak gericht waren. Bovendien waren deze bladen vaak onafhankelijk van clubs of federaties. Met Anvers-Sport (1905), La Chronique Sportive (1906), La Comète Sportive (1909) en L’Officiel Sportif (1912) (De Borger, 1968: 181-182, 220-221 & 466) verschenen er verschillende Franstalige sportbladen die op diverse sporttakken gericht waren. Ook aan Nederlandstalige zijde werden verscheidene sportbladen uitgegeven die meerdere sporttakken behandelden. Vanaf 1908 verscheen het weekblad Het Sportblad, dat in 1913 werd opgeslorpt door Karel Van Wijnendaele’s Sportwereld (Vandevenne, 1994: 220). Het blad was het officieel orgaan van de Belgische Wielrijdersbond en andere federaties (Cleiren, 1914: 1). De oprichters van Het Sportblad waren hoofdopsteller Constant Cleiren en Gustaaf Van der Linden. Vooral Cleiren zou later een autoriteit worden in de Antwerpse sportjournalistiek. Vanaf 15 januari 1910 nam Karel Van Hoeck de functie van hoofdopsteller over van Constant Cleiren. Het Sportblad wilde een alternatief zijn voor de Nederlandstalige sportliefhebber, die zijn gading niet vond in de Franstalige sportpers en in de beperkte sportberichtgeving in de dagbladen (Het Sportblad, 1: 1). Het blad beloofde onpartijdig te zijn en in een eenvoudige en verstaanbare taal te schrijven. De artikels getuigden van een grote betrokkenheid bij de sporthelden van die jaren. Wielrennen – en dan vooral het koersen op de baan – vormde de hoofdmoot in de artikels. In veel mindere mate kwamen ook andere sporten aan bod. In 1909 startte diezelfde Constant Cleiren met zijn weekblad Onze Kampioenen. Het blad werd mede uitgegeven door de NV Patria, de latere uitgever van het dagblad De Dag (zie 5.3). Naast Cleiren behoorden ook twee andere beheerders van Het Sportblad tot de oprichters van Onze Kampioenen. Het waren Gustaaf Van der Linden en Arthur Daseleire. Het blad verschilde duidelijk van de sportbladen die tot dan waren verschenen. Onze Kampioenen verliet ten dele het platgetreden pad dat de
14
oudere sportbladen bewandelden: veel minder minutieuze koersverslagen, aankondigingen van wedstrijden of nauwgezet opgetekende verslagen van vergaderingen. Het was een blad dat door haar verhalende schrijfstijl, de langere artikels en de vele knappe foto’s duidelijk afstak tegen de vroegere sportbladen. In die zin zou men Onze Kampioenen een voorloper van de moderne sportbladen kunnen noemen. Wielrennen was ook in dit blad de belangrijkste sport, maar ook andere sporten kwamen aan bod. Naar aanleiding van het overlijden van wielrenner Karel Verbist op de wielerpiste van Brussel-Karreveld op 26 juli 1909 stelde Constant Cleiren een speciaal nummer van Onze Kampioenen op ‘ter nagedachtenis van onzen diepbetreurden kampioen van België’. Uit het verslag sprak een grote bewondering, haast liefde, voor de overleden renner. De taal van gans het nummer was intens meelevend. Tot november 1909 waren Onze Kampioenen en Het Sportblad zeer sterk met elkaar verbonden. Dat kwam onder meer tot uiting in de korting die abonnees van Het Sportblad kregen bij het nemen van een abonnement op Onze Kampioenen. Maar vanaf die maand november gingen de bladen elk hun eigen weg. Football-Echo verscheen vanaf 1908 (De Borger, 1968: 302 & 570-571). Het weekblad begon als een overwegend Franstalig blad dat enkel op voetbal gericht was. Gaandeweg evolueerde het Football-Echo tot een Nederlandstalig blad dat ook aan andere sporttakken aandacht schonk. In 1909 werd het blad omgedoopt tot SportEcho. Drie maanden later kocht Rik Senten het blad over en verzorgde gedeeltelijk zelf de inhoud. De erfenis van Football-Echo bleef aanwezig: het voetbal palmde het meeste plaats in. Maar ook andere sporten kregen de nodige aandacht. Tijdens de zomer – wanneer de voetbalcompetitie stillag – werd de nadruk gelegd op het wielrennen. Na verloop van tijd bracht Sport-Echo onder de rubriek ‘Waar den avond doorbrengen ?’ zelfs film-, toneel- en andere uitgangtips. In vergelijking met Het Sportblad en vooral met Onze Kampioenen bevatte Sport-Echo – dat op groen papier werd afgedrukt – vrij weinig foto’s. Sport-Echo kreeg hevige concurrentie van beide andere bladen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog gaf Rik Senten Sportgazet uit (Van Landeghem, s.d.a: 2). Naast deze algemene sportbladen die op verschillende sporttakken gericht waren, verschenen na de intrede in de twintigste eeuw nog steeds bladen die slechts op één sporttak focusten. Vaak waren dat clubbladen, maar er rolden ook nog onafhankelijke of overkoepelende sportbladen van de persen, zoals De Duivengazet (1903) en het paardensportblad De Draver (1911) (De Borger, 1968: 262-265). Ook in enkele Franstalige kunst- en theaterbladen verschenen af en toe artikels over sport.
4.3 Sport in de Antwerpse dagbladen tussen 1900 en 1918 Net na de eeuwwisseling was De Nieuwe Gazet de enige Nederlandstalige krant met een dagelijkse sportrubriek. Gazet van Antwerpen en Het Handelsblad publiceerden
15
aanvankelijk op vrij onregelmatige wijze sportberichten. In de drie kranten bestond de sportrubriek hoofdzakelijk uit een verzameling zeer bondige verslagen, clubmededelingen, uitslagen en aankondigingen van wedstrijden en vergaderingen. Er werd vooral over de wielersport bericht, al vonden ook andere sporttakken8 soms de weg naar de sportrubriek. Sporadisch verschenen ook langere artikels over sportevenementen waarmee er een duidelijke regionale binding was, zoals wielerwedstrijden op de Antwerpse Zurenborg-velodroom. Gaandeweg groeide de sportbelangstelling van de Antwerpse kranten, onder meer Gazet van Antwerpen (Meerts e.a., 1966: 40), maar dit was een vrij langzaam proces. In 1910 verschenen er vaker meer uitgebreide verslagen, waarbij af en toe werd afgestapt van de droge, afstandelijke taal van voorheen. Net als in de gespecialiseerde sportbladen, kwamen ook in de dagbladen bloemrijke teksten meer voor. Daarbij werd niet alleen veel aandacht besteed aan het wielrennen, maar werden ook mechanische sporten – de luchtsport op kop – meer in de schijnwerpers geplaatst (Sels, 1980: 97). Vooral grote sportevenementen, zoals de Ronde van Frankrijk en de voetbalwedstrijd België-Nederland, konden zich beroepen op ruime verslagen in de dagbladen. Voor de berichtgeving over buitenlandse wedstrijden beschikten de kranten vaak niet over voldoende middelen om er zelf een verslaggever naar toe te sturen. Vandaar dat vaak beroep werd gedaan op buitenlandse bladen als bron. Het gevolg daarvan was dat artikels over bijvoorbeeld de Ronde van Frankrijk in verschillende kranten inhoudelijk vaak weinig van elkaar verschilden. Sels noteerde een verhoogde sportbelangstelling in de Antwerpse volksdagbladen (1980: 96 & 102104), al moest Het Handelsblad wat dit betreft onderdoen voor Gazet van Antwerpen en De Nieuwe Gazet. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verdween de sport uit de kolommen van alle kranten. De Antwerpse socialistische dagbladpers bestond in die jaren uit twee concurrerende arbeidersbladen: De Werker (ontstaan in 1868 als een weekblad en vanaf 1894 dagelijks verschijnend) en De Volkstribuun (1907) (Van Pelt, 2001: 55). De Werker had lange tijd geen sportrubriek. Pas in de jaargang 1910 konden we sportbijdragen in deze krant terugvinden. De Werker publiceerde toen – zij het enkel in de zomermaanden – dagelijks een bondige sportbijdrage. De krant bevatte minder sport dan de andere volksdagbladen (Sels, 1980: 96). Opvallend is dat De Werker veel aandacht had voor de luchtsport (Sels, 1980: 102-104), wat toen een bij uitstek elitaire sport was. Blijkbaar hielden de prestaties van de luchtvaartpioniers – en dan vooral de krachttoeren van de Antwerpse sportheld Jan Olieslagers – ook de socialistische arbeiders in de ban. De Volkstribuun, het ‘Dagblad van de Federatie der Vakbonden’, pakte al vanaf haar eerste nummer (25 juli 1907) uit met een sportrubriek. Ook deze krant schreef vooral over de wielersport, en dan in de eerste plaats over wedstrijden op de Zurenborg-velodroom. De Volkstribuun bracht echter niet alleen Antwerps sportnieuws. Ook wedstrijden elders te lande en zelfs in het 8
Deze andere sporten waren niet altijd even belangwekkend, getuige bijdragen over wandelwedstrijden of over kanarievogels.
16
buitenland werden dikwijls behandeld. Net als in de liberale en katholieke dagbladen, brachten ook de socialistische kranten gaandeweg meer uitgebreide en analyserende verslagen. Op 3 juni 1914 verscheen het eerste exemplaar van Volksgazet, de samenvoeging van De Werker en De Volkstribuun. In de korte vooroorlogse periode dat die krant nog sportnieuws bracht, ontpopte zij zich tot een uitzondering in vergelijking met de andere dagbladen. Weliswaar besteedde ook Volksgazet in de eerste plaats veel aandacht aan de Antwerpse wielrennerij, maar de krant berichtte ook veel over nietAntwerpse wedstrijden en besteedde meer aandacht aan sfeerschepping en een nauwgezet relaas van de koersfeiten. De renners werden bezongen als ware helden en men leefde intens mee met hun lijdensweg. In de Franstalige kranten Le Matin en La Métropole werden de artikels – in tegenstelling tot in de Nederlandstalige dagbladen – wel ondertekend door de auteurs, die hiervoor meestal pseudoniemen gebruikten. In de sportrubriek verschenen voornamelijk korte berichten, maar n.a.v. belangrijke gebeurtenissen werden langere artikels gepubliceerd. Typisch voor Le Matin waren de verslagen van vergaderingen en festiviteiten van sportverenigingen en -federaties. Le Matin bleef nog zeer sterk gericht op het baanwielrennen. Terwijl de Nederlandstalige kranten – zeker vanaf de komst van de Ronde van Frankrijk – het wielrennen op de weg op veel enthousiasme onthaalden, bleef Fernand Lenoir aan deze populaire tak van de wielersport zeer weinig aandacht besteden. De liberale krant, die eens een echte pioniersrol in de sportjournalistiek in Antwerpen had gespeeld, was op dat vlak geen voorbeeld meer voor de Nederlandstalige volksdagbladen. Bovendien spendeerde de Le Matin veel aandacht aan elitaire sporttakken als de autosport en de luchtsport en werd een echte volkssport als de duivensport genegeerd (Sels, 1980: 96). Opvallend is de snelheid waarmee Fernand Lenoir zijn teksten persklaar kreeg. Verslagen en uitslagen verschenen in Le Matin dikwijls een dag vroeger dan in de andere dagbladen.
4.4 Constant Cleiren en Rik Senten, twee bezielers van de Nederlandstalige sportjournalistiek in Antwerpen In de periode tussen de eeuwwende en de Eerste Wereldoorlog ontstonden in Antwerpen dus enkele populaire sportmagazines (Onze Kampioenen, Het Sportblad, Sportgazet). In de schoot van deze bladen begonnen enkele jonge mannen aan hun rijk gevulde carrière als sportschrijver. Twee onder hen, Constant Cleiren en Rik Senten, hebben een veelbepalende rol gespeeld in de ontwikkeling van de Nederlandstalige geschreven sportjournalistiek in Antwerpen, en ruimer: in Vlaanderen. Samen met Gustaaf Van der Linden stichtte Constant Cleiren (1881-1940) twee sportbladen: Het Sportblad (1908-1913) en Onze Kampioenen (1909-1912). Toen beide bladen in 1909 hun eigen weg gingen, nam Cleiren Het Sportblad onder zijn
17
hoede. In 1910 gaf hij de functie van hoofdopsteller door aan Karel Van Hoeck. Kort na de oprichting van Sportwereld in 1913 werd Cleiren door Karel Van Wijnendaele aangetrokken om de redactie van het kersverse sportdagblad te versterken. Cleirens poging om op de sportredactie van De Standaard binnen te raken, bleef zonder succes (Cleiren, 1914: 1). Naast sportschrijver was Constant Cleiren ook voorzitter van het Antwerps Sportpers Syndicaat, directeur van de wielerbanen van Zurenborg en Wilrijk, lid van de Antwerpse Afdeling van de Belgische Wielrijdersbond en eigenaar van twee sportlokalen (Cleiren, 1914: 2 ; Nieuwsbrief bbs-al, oktober 2000 : 23; Van Landeghem, 1972: 16). Cleiren was ook betrokken bij de oprichting van het Antwerpse Sportpaleis. Beroepshalve was hij rechter bij de handelsrechtbank van Antwerpen (Van Landeghem, s.d.b). In die periode konden zelfs de meest prominente sportschrijvers niet als professioneel sportjournalist hun brood verdienen. Rik Senten (1885-1962) was één van de belangrijkste Antwerpse sportjournalisten van de eerste helft van de twintigste eeuw. Zijn naam is verbonden aan verschillende sport- en dagbladen. In 1909 nam hij het blad Sport-Echo over dat eerder als Football-Echo was verschenen. In 1912 ging dat blad op de fles, maar tijdens de Eerste Wereldoorlog (vanaf 1915) kwam Senten op de proppen met Sportgazet. Na de Tweede Wereldoorlog richtte hij samen met zijn broer Joe (die toen sportjournalist bij De Nieuwe Gazet was) terug een blad op onder de naam Sportgazet, dat later verkocht werd aan Volksgazet. Vanaf 1923 werkte Rik Senten als sportmedewerker voor De Schelde. In 1928 stapte hij over naar Volksgazet, waar hij veertig jaar als sportjournalist actief was. In 1937 werd Senten chef-sport bij het socialistisch dagblad (Van Bergen, 1961). Bij die krant stampte hij na de Tweede Wereldoorlog terug een sportredactie uit de grond met René Marteleur en Pierre Van Vught. Samen organiseerden zij ook verschillende sportavonden voor de krant, waarop bekende sportlui door het drietal werd geïnterviewd (Marteleur, 1980: 54-60 & 77). Hij verzorgde daarnaast ook de boksrubriek in verschillende sportbladen (Van Bergen, 1961). Naast zijn journalistieke loopbaan was Senten ook lange tijd actief als bokspromotor. In die functie begeleidde hij verschillende topboksers uit die jaren (Hobin, Humbeek, Spaniers, Geeraerts) en organiseerde hij ook zelf boksmeetings. Over zijn wedervaren in de bokswereld schreef hij 100 gongslagen. Vrolijke sportmemoires (1944). Senten schreef ook verschillende revues en toneelstukken, die steevast veel volk lokten. Sommige stukken regisseerde hij zelf (Marteleur, 1980: 54). Tenslotte baatte hij ook twee cafés uit (eerst Café Sportif, later Café Sportkring) die de ontmoetingsplaats waren voor verscheidene sportlieden en sportliefhebbers van divers pluimage (Nieuwsbrief bbs-al, oktober 2000: 27-28). De figuur van Rik Senten was binnen de sportjournalistieke wereld niet onomstreden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had Senten Sportgazet uitgegeven, maar zoals alle bladen die toen met Duitse toestemming verschenen, moest ook hij berichten van het Duitse persagentschap Wolff op zijn bladzijden opnemen. Dat werd hem na de oorlog vanuit het Antwerps Sportpers Syndicaat kwalijk genomen en daarom mocht hij geen
18
lid zijn van deze organisatie. Binnen die organisatie wilden sommigen een banvloek over hem uitspreken. Rik Senten beloofde in De Schelde dat hij hen zwaar weerwerk zou bieden: “Omdat een Senten NOOIT op de knieën kruipt, verklaart men hem den oorlog. Nu, hij aanvaardt hem van harte!” (De Schelde, 4 januari 1923). Na de Tweede Wereldoorlog werd Rik Senten dan wel aanvaard binnen het Antwerps Sportpers Syndicaat: van 1957 tot 1959 was hij zelfs voorzitter en later ook erevoorzitter van de organisatie (Van Landeghem, 1972: 16).
5. De Antwerpse geschreven sportjournalistiek tijdens het interbellum
5.1 De sport in Antwerpen tussen beide Wereldoorlogen Net na de Eerste Wereldoorlog kreeg België een uitgelezen kans om een groot deel van de ellende die de grote oorlog had veroorzaakt van zich af te schudden. De stad Antwerpen werd door het Internationaal Olympisch Comité (IOC) immers aangeduid om de VIIe Olympiade te organiseren. Door de laattijdige toewijzing van de Olympische Spelen aan Antwerpen door het IOC en door de oorlogsschade, kampten de organisatoren met verschillende problemen. Er werden te weinig financiële middelen gevonden, door de laattijdige toewijzing kenden veel deelnemende landen een moeilijke voorbereiding, er waren te weinig overnachtingsmogelijkheden en de informatiecampagne was niet adequaat. Op de Beerschot-piste werden slechts weinig atletiekrecords gebroken. Volgens Renson (1995 : 36) kwam dat enerzijds door de kraters die de oorlog ook in de atletenwereld had geslagen en anderzijds door de slechte staat van de piste, die er door de overvloedige regenval vaak bijzonder modderig bijlag. De publieke belangstelling voor de atletiekwedstrijden was zeer mager. Ook voor het Olympisch wielrennen – nochtans een sport die in Vlaanderen bijzonder populair was – liep de Antwerpenaar niet warm (Renson, 1995: 59). Andere sporten trokken wel het grote publiek. Voor de waterpolo-finale tussen België en Groot-Brittannië was het ‘nautisch stadion’ aan de Jan Van Rijswijcklaan barstensvol gevuld. Ook voor het voetbaltornooi – dat door de Belgen werd gewonnen – was de publieke belangstelling overweldigend. Na eerder Spanje en Nederland te hebben uitgeschakeld, speelden de Rode Duivels op 2 september 1920 in het eivolle Beerschot-stadion de finale tegen Tsjechoslovakije. Die finale won België met 2-0, nadat de Tsjechoslovaken uit ontevredenheid met de scheidsrechterlijke beslissingen nog tijdens de eerste helft collectief het veld hadden verlaten. In andere sporttakken waren de Belgen minder
19
succesvol. In de atletiekwedstrijden kaapten de Amerikanen de meeste medailles weg op de korte afstanden en de Finnen op de lange afstandsnummers. Ook in het zwemmen waren de Amerikanen en de Scandinaven de grootste medaillejagers. In totaal pakte België toch 18 maal goud, 10 maal zilver en 17 maal brons (Van Landeghem, 1972: 24)9. De Olympische Spelen eindigden op een financiële catastrofe (Renson, 1995: 65). De dure toegangsprijzen en de stiefmoederlijke behandeling van bepaalde populaire volkssporten droegen bij tot de relatief lauwe publieke belangstelling. Blijkbaar bereikte de Olympische oproep van de organisatoren enkel de elitaire kringen. Dat zou, samen met enkele organisatorische mankementen, van de Olympische Spelen van 1920 tot een relatieve mislukking gemaakt hebben (100 jaar Belgische atletiek, 1989: 22). Toch spreekt Renson (1995: 74-76) van een politiek succes, omdat slechts twee jaar na de Eerste Wereldoorlog atleten van over de ganse wereld samen konden komen. Dit betekende een noodzakelijke nieuwe kans voor de Olympische beweging. Voor sommige sporttakken waren de Olympische Spelen van 1920 de aanzet van een bloeiperiode, maar dat was zeker niet het geval voor alle sporten. Zo ondervond de wielersport weinig heil van de VIIde Olympiade, waar de Belgen slechts één medaille op de fiets veroverden (Mortelmans, 1991: 100). Bovendien werd tijdens de Spelen enkel op de piste gekoerst, terwijl het wielrennen op de weg belangrijker en populairder was geworden. De opsplitsing van het peloton in ronde- en ééndagsrenners zette zich verder door. Belgische renners triomfeerden in binnen- en buitenland, en binnen het Belgische peloton, speelden de Antwerpse renners een vooraanstaande rol (Mortelmans, 1990: 30). Het wielrennen op de baan trad in Antwerpen weer wat meer in het voetlicht met de bouw van het Sportpaleis, een nieuwe, volledig overdekte wielertempel. Het is op deze en andere pistes dat de populaire, maar omstreden10 Zesdaagsen werden georganiseerd. In de vroege jaren twintig zou het voetbal ook in Antwerpen definitief het wielrennen bijtreden als populairste sporttak. De katalysator van deze evolutie was de gouden medaille van de Belgische nationale ploeg op de Olympische Spelen te Antwerpen. De Antwerpse clubs profiteerden van het aangewakkerde voetbalenthousiasme. Tijdens het interbellum boekten zij het ene succes na het andere, en dat lokte de grote massa naar hun stadions. Tussen de twee Wereldoorlogen speelde Beerschot zeven maal en Antwerp twee maal kampioen in de hoogste afdeling. De invloed van het Antwerpse voetbal groeide en vanaf 1920 sprak men van de Antwerpse voetbalschool, een nieuwe voetbalstijl die in het hele land bekend raakte onder impuls van Antwerp en Beerschot. Dat deze school succes had, bewijzen de schitterende resultaten van de Antwerpse clubs in de jaren ’20 en ’30. Ze hadden de 9
Luyckx (1985: 45) kwam tot een andere eindbalans: 14 maal goud, 12 maal zilver en 11 maal brons. 10 Reeds toen hing er rond deze Zesdaagsen een onfrisse geur van combines en afspraken die het daglicht niet mochten zien. In 1939 verbood de Belgische Wielerbond de organisatie van deze evenementen.
20
Brussels-Brugse voetbalhegemonie doorbroken. Op bescheidener niveau waren ook Tubantia FC11 en vooral Berchem Sport erg succesvol. Ook na de Eerste Wereldoorlog bleven de Belgische en Nederlandse nationale elftallen elkaar jaarlijks treffen in een heen- en terugwedstrijd. De wedstrijden op Belgische bodem werden in het Bosuil-stadion van Antwerp beslecht. Ook dit stadion was in feite te klein, zodat er werd gezocht naar alternatieve oplossingen. Sommigen kochten hun kaartje op de zwarte markt, anderen trokken massaal naar de Oude Vaartplaats, alwaar Het Handelsblad op een bord de wedstrijd live uitbeeldde (zie 5.3). Niet alleen Belgische supporters toonden veel belangstelling voor deze wedstrijden. In het weekend van de derby werd Antwerpen overspoeld door Nederlanders die de wedstrijd kwamen volgen. Antwerpen was in het interbellum met verschillende legendarische namen de bokshoofdstad van België. Verschillende Antwerpse boksers werden Belgisch of Europees kampioen, en Staf Roth werd in 1936 wereldkampioen bij de halfzwaargewichten. Sportjournalist Rik Senten fungeerde als manager van verschillende boksers. Ook het worstelen was in Antwerpen razend populair. Met Laurent Gerstmans en anderen kende de stad een reeks internationaal toonaangevende worstelaars. Tijdens het interbellum was Antwerpen ook het Mekka van de Belgische biljartsport. Verder bleven ook de gemotoriseerde sporten heel wat volk lokken. Anders dan bij het voetbal zorgden de Olympische Spelen van 1920 niet voor een opflakkering van de atletiek. Beerschot AC trachtte wel het publiek warm te krijgen met de organisatie van meetings waarop grote namen uit de internationale atletiekwereld met elkaar kampten. De atletiekafdeling van Beerschot was echter geen lang leven beschoren, vermits de wedstrijden te onregelmatig werden georganiseerd en het voetbal binnen de vereniging alle aandacht opeiste (Schalembier, 1998: 97). Tijdens het interbellum ontgroeiden enkele sporten het pioniersstadium (hockey en tennis) en zetten andere disciplines voor het eerst voet aan wal in de Scheldestad (basketbal en korfbal).
5.2 Sportbladen ontstaan na de Eerste Wereldoorlog In de naoorlogse periode verschoof de sportbelangstelling voor een groot deel naar de dagbladen. Die hadden ontdekt dat het lezend publiek in sport geïnteresseerd was. Zij stortten zich daarom op dit winstgevende onderwerp. Het gevolg was dat de sportbladen het steeds lastiger kregen de kop boven water te houden. Zelfs Vlaanderen’s populairste sportdagblad, Sportwereld, kon slechts overleven door 11
Tubantia FC was en is een club uit Borgerhout.
21
vanaf 1939 als sportkatern van Het Nieuwsblad te verschijnen. Ook in Antwerpen was de situatie voor de meeste sportbladen erg penibel. In 1897 verscheen Le Rush voor het laatst als dagblad12. Daarmee verdween het eerste en tevens laatste Antwerpse sportdagblad. Ook veel week- en maandbladen die op sport gericht waren, konden de lippen niet meer boven het water houden. Toch ontstonden ook na de Eerste Wereldoorlog nog enkele sportbladen te Antwerpen. Zo verschenen er met Sportleven (1918) en Sport-Revue (1933) twee algemene sportbladen. Het eerstgenoemde werd bestuurd door de befaamde voetbalscheidsrechter John Langenus (Lelarge, 1950: 162). Aan het blad werkten verschillende militairen mee. In 1920 verscheen Sportleven gedurende een korte periode als het officiële bondsblad van de Belgische Voetbalbond (Rombauts, 1950: 163). Het droeg toen de tweetalige titel La Vie Sportive/Sportleven en kwam twee maal per week uit. Het blad was uiteraard in de eerste plaats op voetbal gericht, maar beloofde ook aan andere sporten aandacht te schenken. Achiel Van den Broeck – een bekend figuur binnen de Vlaamse wielerwereld – stichtte samen met Rik Hodister Sport-Revue, een weekblad dat zowel in België als in Nederland verspreid werd. Sport-Revue werd uitgegeven door de NV Patria, de uitgever van De Dag. Het blad bevatte erg veel foto’s en de tekstbijdragen waren dan ook niet zo lang. N.a.v. de Ronde van Frankrijk van 1934 bracht het blad een speciale editie uit. Deze wedstrijd werd heel intens gevolgd en uitvoerig belicht. Andere bladen belichten slechts één sporttak. Het Boksblad (1921) was een weekblad dat werd gedrukt op felgroen papier en zich enkel richtte op het boksen. Het ‘Algemeen Orgaan voor Vlaamsch België’ kondigde wedstrijden in Antwerpse zalen aan, versloeg deze kampen, bracht beschouwende artikels en had ook oog voor gebeurtenissen in ander steden en landen. Af en toe werden ook teksten in het Antwerpse dialect gepubliceerd. De Supporter (1922) was in zijn pioniersperiode een blad voor de supporters van voetbalclub Berchem Sport. Het blad was in die eerste maanden fel betrokken bij het reilen en zeilen van die club. In feite was De Supporter dan ook een echt clubblad. Het blad verscheen tijdens het voetbalseizoen wekelijks, daarbuiten tweemaal per maand. Vanaf 4 februari 1923 droeg De Supporter de ondertitel: ‘Orgaan der supporters-clubs van R. Antwerp FC, Beerschot AC en Berchem Sport’. Het vizier werd niet alleen opengetrokken naar de andere Antwerpse clubs, maar ook naar de nationale ploeg en naar clubs uit andere steden. Vanaf 4 oktober 1925 (4: 1) veranderde De Supporter weer van ondertitel. Het blad was nu kortweg een ‘Voetbalorgaan’. Het blad verruimde de horizont: er werd steeds meer buitenlands voetbalnieuws gebracht. Daarnaast kwamen ook meer technische aspecten van het voetbal aan bod. Het blad beweerde in het eerste hernieuwde nummer geen enkele club te zullen bevoordelen, maar toch bleef de betrokkenheid van de auteurs bij ‘hun’ club groot. Zo stonden de matchverslagen vol termen als ‘onze jongens’ en ‘onze mannen’. Later (vanaf 20 maart 1927) verruimde De
12
Le Rush verscheen vanaf dan als weekblad (zie 2.2.3).
22
Supporter haar ondertitel naar ‘Orgaan voor Voetbal en andere sporten’, maar die andere sporten moesten het stellen met een karig aantal berichten. Zwemmen (1935) was een maandblad dat enkel over watersporten berichtte. Hoofdredacteur was G.L. Blitz, zoon van de grote Antwerpse zwemkampioen Maurice Blitz. Die laatste werkte ook mee aan Zwemmen, samen met onder meer Cesar Rombaut, een sportredacteur van Volksgazet. Soms schreven ook gastauteurs zoals Rik Senten voor Zwemmen. Het maandblad – dat in het begin onregelmatig verscheen – was tweetalig, maar met meer Nederlandstalige artikels. Als een spannend feuilleton konden de lezers de (voorbereiding van de) bouwwerken van een nieuw zwembad in de Nerviërsstraat volgen. In elk nummer werd de stand van zaken meegedeeld. Bovendien werden de lezers opgeroepen om zelf hun steentje bij te dragen door aandelen te kopen. Verder kwamen ook louter sportieve en meer beschouwende artikels voor. Ook andere sporttakken hadden hun gespecialiseerde pers, met bladen als Duivengazet voor Vlaemsch België (1935) en Tennis (1936). Met De Heraut (1920) en Het Roode Wiel (1922) verschenen tijdens het interbellum twee bladen die inhoudelijk sterk contrasteerden met de reguliere sportpers. Het eerstgenoemde blad was het officieel orgaan van twee verschillende verenigingen: de zwemclub Antverpia en de Girl-Boy et Sea-Scouts de Belgique, district Antwerpen. Een merkwaardige combinatie: De Heraut bevatte enerzijds sportberichten en anderzijds nieuws over het lokale, nationale en internationale scoutleven. De favoriete sport was uiteraard het zwemmen. Er werd gewezen op de heilzame invloed van deze sporttak. In mindere mate mochten ook andere disciplines zich in enige aandacht verheugen. Vanaf januari 1927 verscheen het blad onder de titel Zwemmen en Redden. Het blad bleef het orgaan van de Zwem- en Reddingvereniging Antverpia. Daarnaast vertegenwoordigde Zwemmen en Redden enkel de Sea-scouts de Belgique en niet meer de landscouts. Na een korte onderbreking rolde er in april 1929 weer een exemplaar van de persen, maar Zwemmen en Redden was nu niet meer met de scoutingbeweging verbonden. Het blad vertegenwoordigde naast Antverpia ook de Antwerpsche Groep van den Belgischen Reddingsbond. Buiten het zwemmen werd over geen andere sport meer bericht. Een bijzondere vermelding verdient ook Het Roode Wiel, het ‘Maandblad der Federatie van Socialistische Wielrijders’. Het blad wilde namelijk niet alleen de belangen van de (socialistische) wielrijders, maar ook het socialistische gedachtegoed verspreiden (cfr. Het Roode Wiel, 1: 2). In een strijdvaardige taal werden de aangesloten renners aangespoord om niet alleen voor hun plezier en voor de verbetering van hun lichamelijk conditie met de fiets rond te rijden, maar ook om het socialisme te verspreiden ‘in de achterhoeken van het verklerikaliseerde platteland’ (Het Roode Wiel, 1: 3). Het Roode Wiel bracht geen berichtgeving over de toprenners uit die tijd, maar focuste enkel op de aangesloten clubs en hun renners, en op problemen die voor hen relevant waren (zoals de slechte staat van de wegen).
23
5.3 Sport in de Antwerpse dagbladen tijdens het interbellum Tussen beide wereldoorlogen ontstonden er in Antwerpen nog drie algemene dagbladen: De Schelde (1919), opgevolgd door Volk en Staat (1936), De Morgenpost (1921) en De Dag (1934). Allen hadden ze een eigen sportrubriek. Het eerste nummer van De Schelde verscheen op 15 april 1919. Daarvoor was de krant korte tijd verschenen onder de titel Het Vaderland. Vanaf 15 november 1936 heette het blad Volk en Staat. De krant was in den beginne gematigd Vlaamsgezind, pas vanaf 1934 ging men de radicalere toer op en in 1936 werd het blad overgenomen door het Vlaams Nationaal Verbond (VNV). In 1944 zou Volk en Staat van het perstoneel verdwijnen. Voor verschillende rubrieken werd beroep gedaan op externe medewerkers, zo ook voor de sport (Bergen, 1973: 6-9, 123). Daarvoor werd Rik Senten ingeschakeld, de vroegere hoofdopsteller van Sport-Echo en Sportgazet en later Volksgazet. Een andere sportredacteur van De Schelde was Rik Hodister, de latere hoofdopsteller van de sportrubriek van De Dag (Geukens, 1975: 63). In het begin van de jaren twintig bestond de sportrubriek van De Schelde voornamelijk uit korte mededelingen. Pas later ging de krant echt veel aandacht aan de sport besteden. In 1930 verscheen er elke dag één pagina (op zes). Naast de gebruikelijke sportmededelingen, kwamen ook berichten en aankondigingen uit de clubs en de federaties aan bod. In 1936 veranderde De Schelde dus van naam. De krant heette vanaf dan Volk en Staat. We vonden op de sportpagina’s geen aanwijzingen van de rechts-radicale pad dat het dagblad sinds 1934 bewandelde. Wel werd bij zwarte en joodse sportmannen steeds de nadruk gelegd op hun afkomst: ‘Joe Louis, in wien het zwarte ras gansen zijn vertrouwen gesteld heeft.’, ‘Max Rausen, de kampioen van het Joodsche ras’. Blijkbaar was de nazistische terminologie al bij Volk en Staat binnengesijpeld13. Het wielrennen kwam vrij ruim aan bod. De Ronde van Frankrijk werd verslagen in lange ritverslagen, aangevuld met volledige klassementen en uitslagen en geïllustreerd met foto’s. Daarbij ging de verslaggever van dienst volledig op in de heldendaden van de Vlaamse renners. In 1921 kwam De Standaard opzetten met een Antwerps kopblad: De Morgenpost. Deze krant hield het uit tot 1940 (Luyckx, 1978: 516). De Morgenpost is echter nooit een echte sportkrant geweest. Weliswaar nam de sport in vergelijking met de twintiger jaren tegen het einde van de jaren dertig een belangrijkere plaats in in De Morgenpost, met ’s maandags twee tot drie bladzijden sportnieuws. Maar toch stonden de sportberichten nog vaak op een verloren plaats, zonder rubriektitel, achter in de krant. De krant bleef niet ongevoelig voor de Vlaamse grieven. Ook in de sportrubriek werden Vlaams-onvriendelijke wantoestanden aan de kaak gesteld. Zo fulmineerde De Morgenpost bijvoorbeeld tegen de onverschillige houding die sommige Vlaamse sportjournalisten innamen t.o.v. de vijandige bejegening van Vlaamse sporters en verenigingen in Wallonië. 13
Volk en Staat had toen reeds veel sympathie voor figuren als Hitler en Staf De Clercq (Bergen, 1973: 123).
24
Een belangrijke datum voor de Antwerpse en de Belgische persgeschiedenis is 20 november 1934. Toen werd het eerste nummer van het dagblad De Dag uitgegeven. De krant zou tijdens de Tweede Wereldoorlog optreden als fel verdediger van het nationaal-socialisme. Dat had tot gevolg dat De Dag na de Duitse capitulatie voorgoed werd begraven. De geboorte van De Dag is een opmerkelijke gebeurtenis, omdat ze een volkomen nieuw soort krant was. De krant verscheen op tabloidformaat, bevatte veel foto’s, gebruikte opvallende koppen, bevatte elke zaterdag een magazine-bijlage en probeerde de sensatiehonger van de lezer te stillen. De andere Antwerpse massakranten leden onder de populariteit van hun nieuwe concurrent en zagen hun oplage dalen. Vooral Volksgazet en Het Handelsblad, maar ook Gazet van Antwerpen en De Nieuwe Gazet kregen na de geboorte van De Dag rake klappen (Geukens, 1975: 77-78, 87). De Dag wilde zich van meet af aan profileren als een echte sportkrant. De krant lukte er inderdaad in – onder meer door het aantrekken van bekende sportjournalisten – een populaire sportkrant te worden. De sportredactie lag trouwens aan de basis van het succes van De Dag als massakrant. Het was vooral onder de leiding van Rik Hodister, die eveneens de hoofdredacteur van Sport-Revue was, dat de sportrubriek tot bloei kwam. Ook de stichter en eerste hoofdredacteur van de krant, Mark Edo(uard) Tralbaut, was een fervente sportliefhebber die met zijn dynamische aanpak ook de sportrubriek bezielde. In 1936 volgde hij persoonlijk de Ronde van Frankrijk in een auto waarin een belinograaf14 was geïnstalleerd, die werd bediend door topfotograaf Hendrik Selleslags. Die traditie werd ook na het vertrek van Tralbaut bij De Dag voortgezet. Door het gebruik van de belinograaf had De Dag soms een dag voorsprong op de concurrenten (Claeys, 1989). De Dag bracht dagelijks in de namiddag een extra Ronde-editie van vier bladzijden. Volledig in de commerciële geest van de krant, werd ook de sportrubriek van De Dag in de promotiemachine ingeschakeld. Zo organiseerde de krant ook zelf wedstrijden (bijvoorbeeld de wielerwedstrijd Antwerpen-Antwerpen waarmee het koersseizoen werd geopend), waar dan uitgebreid over werd bericht in de krant. De Dag was ook de sponsor van verschillende manifestaties in het Sportpaleis, waarin de eigenaars van de krant, Jan Antoon Van Opstraet en Edmond Van Tassel, een aanzienlijke participatie hadden (Geukens, 1975: 82, 91, 239-240). De krant organiseerde daarnaast de Nationale Zwemcompetitie van De Dag. De lezers konden ook deelnemen aan de Voetbalwedstrijd ‘Patria’, een pronostiek voor de nationale voetbalcompetitie. De redacteurs van De Dag leefden in grote onmin met collega’s van andere kranten. In september 1936 dreigden een journalist van Volksgazet en één van De Nieuwe Gazet een boksmeeting in het Rubenspaleis te boycotten omdat De Dag optrad als sponsor (Geukens, 1975: 99). Maar ook omgekeerd reageerden de journalisten van De Dag bitsig op uitlatingen van concurrerende sportschrijvers. Omdat een 14
De belinograaf is een apparaat waarmee foto’s werden doorgeseind.
25
sportjournalist van Volksgazet in verband met een boksmeeting die georganiseerd werd door De Dag sprak van een subjectieve arbitrage, werd hij getrakteerd op de eretitel ‘eeuwig schurftig schaap in de nobele gilde’ (De Dag, 6 mei 1937). Al bij al nam men in de sportrubriek de huisstijl van De Dag over: opvallende koppen, veel foto’s, niet overdreven veel tekst. Ook op het vlak van de sportjournalistiek speelde De Dag dus een pioniersrol en zou ze de inspiratiebron zijn van verschillende kranten, die haar allen overleefden. De Eerste Wereldoorlog was voor de meeste kranten een moeilijke periode van censuurmaatregelen en stilliggende persen. Toch gaf deze periode paradoxaal genoeg de aanzet voor de definitieve doorbraak van de sportrubriek in De Nieuwe Gazet. Directeur Flor Burton was gedurende de oorlogsjaren naar Engeland gevlucht. Bij zijn terugkeer gaf hij meteen de opdracht om de krant van een degelijke sportbijlage te voorzien. Tijdens zijn verblijf over het Kanaal had hij ontdekt welk een prominente plaats de sport in de Engelse dagbladen innam. Hij besefte dat ook een Vlaamse krant haar positie op de lezersmarkt kon versterken door de sport goed en uitgebreid te verslaan. Sportjournalist Flor Van Eekelen, die op 31 maart 1913 als eerste sportredacteur van De Nieuwe Gazet was aangeworven, bezorgde de krant vanaf 1920 een stevige sportrubriek (Verbaet, 1972: 45). Ook de andere Antwerpse dagbladen hadden ontdekt dat de sport een interessant wapen was in de concurrentiestrijd. De bestuurders van de kranten stelden vast dat sportwedstrijden steeds meer volk lokten en dat de lezers de sportkolommen gretig verslonden. De sportrubriek werd dan ook onverwijld ingeschakeld in de commerciële logica van de krant. Dat kon op een verschillende wijze tot uiting komen. Zo pakte Gazet van Antwerpen vanaf 1936 uit met een zondagse editie en naar aanleiding van speciale sportgebeurtenissen – zoals de voetbalinterland België-Nederland – verschenen er extra edities (Ghijs, 1991: 56). Een weinig voorkomend, doch merkwaardig fenomeen – waarmee Gazet van Antwerpen zijn tijd ver vooruit was – was de sponsoring van bepaalde delen van de sportrubriek. Zo stond er soms boven de wielerberichten: “Baankoersen gegeven met de steun der ‘Sigaretten Belga’” (Gazet van Antwerpen, 3 juli 1937). Het uitbrengen van extra edities n.a.v. een bepaalde sportgebeurtenis was trouwens een bij verschillende kranten voorkomend fenomeen. Vanaf 1929 bracht De Nieuwe Gazet een speciale editie rond de Ronde van Frankrijk uit, die meteen na de ritaankomst aan de man werd gebracht. De gebrekkige telefoonverbindingen vanuit de Franse provinciestadjes bemoeilijkten en vertraagden meermaals het doorseinen van de artikels. Maar vermits de kranten in die tijd niet te lijden hadden van de concurrentie van radio of televisie, bleef het publiek geïnteresseerd in het Rondenieuws van De Nieuwe Gazet (Verbaet, 1972: 45). De ‘bijzondere uitgaaf’ bevatte veel foto’s, volledige uitslagen en klassementen, voorstellingen van de volgende rit, randberichten en weetjes, een overzichtskaart van het traject van de Ronde en een stand van zaken na het afgelegde parcours.
26
Een speciale vermelding verdient de manier waarop het dagblad Het Handelsblad de interesse van potentiële lezers trachtte op te wekken. De krant was tijdens het interbellum zeer bekend omwille van haar reportages rond de voetbalinterlands tussen België en Nederland. Daarbij ontwikkelde de krant een systeem waarbij de uitwedstrijd te Amsterdam in Antwerpen visueel werd voorgesteld. Op een groot plein (achtereenvolgens de Lijnwaadmarkt, het Arsenaalplein en tenslotte de Oude Vaartplaats) werd tijdens het interbellum verschillende keren een groot groen bord geplaatst. Op het voetbalveld, dat op het bord geschilderd was, werd de wedstrijd uitgebeeld m.b.v. van een klein balletje aan een lange stok en begeleid door commentaren die via luidsprekers over het plein schalden (Lahou, 1944: 280). In die televisieloze tijden was dit systeem uiteraard een grote nieuwigheid, en de grote massa kwam er dan ook op af. Het Handelsblad was in de jaren dertig zeker niet de Antwerpse krant met de grootste sportrubriek (Sels, 1980: 259). Maar voor de derby’s der Lage Landen stak de krant steevast een tandje bij. In 1930 haalde de wedstrijd zelfs enkele dagen na elkaar de eerste pagina – wat vrij uitzonderlijk was voor een sportbericht. Na de wedstrijd bracht Het Handelsblad telkens een extra editie uit (Lahou, 1944: 281). In de maandageditie van Het Handelsblad verschenen alle artikels uit de extra editie opnieuw. De eerste bladzijde stond zelfs volledig in het teken van de wedstrijd. Daarbij werd gewezen op de massale opkomst voor de rechtstreekse uitzending en uitbeelding. De wedstrijd werd in al zijn aspecten uitgebreid behandeld. Het eigenlijke wedstrijdverslag was – zoals bijna alle voetbalverslagen uit die tijd – een nauwgezet opgetekend verhaal dat minuut per minuut de wedstrijd navertelde. Daarbij hanteerde Het Handelsblad ook een heel eigen weergave van de wedstrijd in grafieken. Deze hadden tot doel een ‘duidelijk beeld (te geven) van den wedstrijd en dit minuut per minuut.’ (Prims, 1944: 284). Tijdens het interbellum nam de proportie sport in de Antwerpse Nederlandstalige dagbladen alsmaar toe (Ghijs, 1991: 48; Putzeijs, 1991: 141; Sels, 1980: 259, Van Bergen: 1966). Daarbij had het voetbal de wielersport definitief geklopt als meest behandelde sporttak (Sels, 1980: 275-276). In de berichtgeving werd veel aandacht besteed aan belangrijke sportevenementen zoals de voetbalinterlands BelgiëNederland, de Antwerpse voetbalderby Antwerp-Beerschot en de Ronde van Frankrijk. Ondanks onderlinge verschillen zijn er toch een aantal parallellen tussen de sportrubrieken van de verschillende kranten vast te stellen. Het voetbal was dus de belangrijkste sporttak en dat vertaalde zich in een breedvoerige behandeling van deze sport. De wedstrijden van de Antwerpse ploegen in de hoogste afdeling kregen de meeste aandacht. Maar ook over andere wedstrijden werd bericht. Daarbij werd niet alleen de hoogste afdeling in het voetlicht geplaatst, maar kwamen ook wedstrijden uit lagere reeksen en zelfs uit alternatieve federaties (Vlaamsche Katholieke Sportfederatie of Vlaamsche Voetbalbond) of buitenlandse competities aan bod. Gaandeweg kwamen er meer foto’s in de krant voor, ook in de sportrubriek. Het voetbal kwam aan bod in wedstrijdverslagen, achtergrondartikels, uitslagen en
27
klassementen. Andere sporttakken werden niet alleen minder behandeld, ze bevonden zich ook achter in de sportrubriek, tenzij het om zeer belangrijk nieuws ging. Naast deze gelijkenissen, behielden de diverse sportrubrieken hun eigen specifieke kenmerken. Zo voer de sportrubriek van Volksgazet onder dezelfde socialistische vlag als de rest van de krant. De krant schonk veel aandacht aan de arbeiderssport, bijvoorbeeld in het kader van de Socialistische Voetbalbond van België, waarvan de wedstrijden door de krant werden aangeprezen. Ook werden de lezers soms aangesproken als ‘partijgenoten sportliefhebbers’. Volksgazet deinsde er ook niet voor terug om kritiek te leveren op bepaalde gebeurtenissen in de sportwereld. Zo reageerde de krant furieus op ‘vreemde worstelpaljassen’ die volgens Volksgazet (2 februari 1937) met de steun van de organisatoren het Antwerpse publiek bedrogen door allerlei combines op te zetten. De werkomstandigheden van de sportjournalisten getuigden nog van een groot amateurisme. Zo moest Gazet van Antwerpen-sportredacteur Marcel Cleiren zondagavond in het station de speciale edities van de Franstalige bladen afhalen om dan snel de voetbalverslagen te vertalen voor zijn eigen krant (Ghijs, 1991: 48). Die werkomstandigheden hadden natuurlijk hun gevolg voor het uitzicht en de inhoud van de sportrubriek. Oud-sportjournalist Jos Van Landeghem (1991: 116) beschrijft de manier waarop de toenmalige sportschrijvers een zondagwedstrijd als de Ronde van Vlaanderen in de krant brachten. Op maandag, aldus Van Landeghem, verscheen een uitgebreid technisch verslag, dat voor een groot deel in de volgauto tot stand was gekomen. De interviews verschenen grotendeels pas dinsdag in de krant, omdat de journalisten de tijd niet hadden om ze voor de maandageditie op te tekenen en uit te schrijven. Zoals reeds in 4.3 werd gesignaleerd, verloor Le Matin steeds meer haar voorbeeldfunctie. Daar waar de krant in het laatste decennium van de negentiende eeuw nog een pioniersrol vervulde (het was de eerste Antwerpse krant met een sportbijdrage), viel de liberale krant in het interbellum vooral op door de beperkte omvang van haar sportrubriek. En dat terwijl de meeste Nederlandstalige kranten steeds meer sport gingen verslaan. In de bondige sportrubriek van Le Matin kwam het voetbal – en dan vooral de verrichtingen van de Antwerpse ploegen – nog vrij ruim aan bod. De mechanische sporten bleven ook sterk vertegenwoordigd in Le Matin’s sportrubriek. Daarnaast veroverden ook het korfbal15, het tennis (in 1937 werd het tornooi van Wimbledon nauwgezet gevolgd) en het hockey hun plaats in de krant. De wielersport – de volkssport bij uitstek – verloor in de liberale krant steeds meer terrein (Sels, 1980: 192). De Ronde van Frankrijk werd verslagen in zeer korte stukken. Het voetbal was ook in La Métropole de populairste sport, maar kwam – net als in Le Matin – minder aan bod dan in de Nederlandstalige kranten. De paardensport was daarentegen sterker vertegenwoordigd in de Franstalige bladen. De 15
In 1923 spraken de Franstalige Antwerpse kranten Le Matin en La Métropole van ‘balle au panier’. In de edities van 1930 en 1937 werd de Nederlandse benaming overgenomen.
28
aandacht voor het wielrennen in La Métropole daalde dramatisch (Sels, 1980: 190192). De Ronde van Frankrijk werd slechts in minuscule berichtjes behandeld. La Métropole had veel meer aandacht voor gelijktijdige koersen in het Antwerpse, zoals de wedstrijden op de velodroom van Garden City of het Criterium van Brasschaat.
5.4 De Antwerpse sportjournalisten tijdens het interbellum: Flor Van Eekelen en Rik Hodister Tijdens het interbellum nam de proportie sport in de Antwerpse dagbladen sterk toe. Dat betekende dat er uiteraard ook meer sportschrijvers nodig waren. Verschillende vooroorlogse sportjournalisten (onder meer Rik Senten als rubriekleider van de sportrubriek in Volksgazet) bleven hun stiel ook na de Eerste Wereldoorlog uitoefenen. Zij kregen echter het gezelschap van verschillende nieuwe confraters, waaronder Flor(ent) Van Eekelen (1889-1980) en Rik Hodister (1899-1997). Eerstgenoemde begon in 1913 als eerste sportredacteur bij De Nieuwe Gazet. Vanaf 1920 zorgde hij voor een vaste sportrubriek in deze krant (Verbaet, 1972: 45). Van Eekelen werkte ook voor de andere Antwerpse liberale krant Le Matin. Bij beide kranten oefende hij de functie van chef-sport uit. Verder was hij medewerker van het Brussels dagblad Le Soir. Van Eekelen schreef dus zowel in het Nederlands als in het Frans. Op de ledenlijst van de Beroepsbond van Belgische Sportjournalisten (BBBSJ) – waarvan hij enige tijd vice-voorzitter was – stond hij geregistreerd als een Franstalige (Officieel jaarboek van de Belgische pers, 1937-1938: 323). Flor Van Eekelen was ook geruime tijd voorzitter van het Antwerps Sportpers Syndicaat (1932-1935, 1939-1940 en 1945-1956) (Van Landeghem, 1972: 16). Rik Hodister werkte van 1919 tot 1934 voor Karel Van Wijnendaele’s Sportwereld, waarvoor hij de correspondent voor boksen en worstelen was (Vanden Hautte, 1919). In dezelfde periode was hij sportjournalist bij het dagblad De Schelde (Durnez: 1985: 434) en was hij ook correspondent van La Dernière Heure (Nieuwsbrief bbs-al, oktober 2000: 25). In 1933 stichtte hij samen met Achiel Van den Broeck SportRevue, waarvan hij hoofdredacteur werd. Samen met Rik Senten (Sport-Echo, Sportgazet, De Schelde, Volksgazet), Achiel Van den Broeck (Sport-Revue, Sportwereld) en Frans Clerck (Gazet van Antwerpen, Ons Land) vormde Rik Hodister het zogenaamde klavertje vier van de Antwerpse sportjournalistiek dat voor velen een voorbeeld en inspiratiebron was. In 1934 verliet Hodister De Schelde en volgde bij De Dag Adelbert Jansen als hoofd van de sportredactie. Hodister was persoonlijk aangenomen door Jan Antoon Van Opstraet, de baas van de NV Patria, die De Dag uitgaf. Hodister’s Sport-Revue verscheen ook bij Patria. Zowel Van Opstraet als Hodister waren verwoede boksliefhebbers. Het succes van de sportrubriek van De Dag is grotendeels te danken aan Rik Hodister en diens dynamische aanpak (Geukens, 1975: 63). Hodister was ook correspondent van het Franse blad L’Echo des Sports en het Nederlandse Sportrevue Stadion (Nieuwsbrief bbs-al, oktober 2000: 25).
29
Rik Hodister schreef ook boeken, onder meer De worstelsport (1926) en samen met Louis Dewinter, de stichter van het Sportpaleis, 25 jaar Sportpaleis 1933-1958 (1958). Hij was nauw verbonden met het Antwerpse Sportpaleis, waar hij verschillende sportmeetings inrichtte. Zo organiseerde hij de wielerwedstrijd Omloop van De Dag en verschillende boks- en worstelkampen met de bekendste atleten uit het interbellum (Danneels, 1979). Na de Tweede Wereldoorlog werkte Hodister voor het publiciteitsagentschap Reclaphone (Van den Broeck, 1953) en verzorgde hij de PR voor het Sportpaleis, de wielerwedstrijd Acht van Brasschaat en de Ancienne Belgique (Nieuwsbrief bbs-al, oktober 2000: 25). Een bijzondere vermelding verdiend ook Pol Jacquemyns (1896-1977). Samen met Karel Van Wijnendaele wordt hij beschouwd als de grondlegger van de Nederlandstalige sportjournalistiek. Hoewel hij een geboren Brabander was en vooral schreef voor niet-Antwerpse bladen16 (met op kop Sportwereld, en later De Standaard en Het Nieuwsblad), heeft hij eveneens bijgedragen tot de Antwerpse sportjournalistiek. Na de Tweede Wereldoorlog vestigde Jacquemyns zich in Hove en van 1946 tot 1948 was hij hoofdredacteur van het Antwerpse sportblad Sporting, dat na zijn vertrek wegdeemsterde (Durnez, 1998: 1549; Nieuwsbrief bbs-al, oktober 2000: 25). Vermits zijn ‘Antwerpse’ periode buiten het tijdsbestek van dit artikel valt, gaan we hier niet dieper in op het leven en het werk van deze nestor van de Vlaamse sportjournalistiek.
6. Besluit Toen Karel Mortelmans in 1866 in Antwerpen zijn weekblad De Duivenliefhebber uitgaf, kon hij niet weten dat hij hiermee een diepgaande en langlopende evolutie in gang zette. Een ontwikkeling waarbij eerst enkele sportenthousiastelingen zijn voorbeeld volgden en eveneens gespecialiseerde sportblaadjes lanceerden. Op het einde van de negentiende eeuw volgden dagbladen schoorvoetend. Ergens tussen de ‘gebroken armen en benen’ vond de lezer enkele zeer korte sportberichtjes. De meeste sportschrijvers waren leden van de Franstalige burgerij. Het was dan ook een Franstalige krant, het liberale Le Matin, die de toon zette. Door als eerste Antwerpse dagblad een sportrubriek in haar pagina’s op te nemen, was de krant niet alleen een pionier, maar ook een voorbeeld voor haar concurrenten. De Antwerpse geschreven sportjournalistiek vernederlandste pas in de twintigste eeuw. In de periode tussen de eeuwwisseling en de Eerste Wereldoorlog ontstonden er ten eerste enkele Nederlandstalige sportbladen die over verschillende sporttakken berichtten. Bladen als Het Sportblad, Sport-Echo en vooral Onze Kampioenen waren de veelgelezen voorlopers van de moderne sportmagazines. Ten tweede staken in deze periode enkele vooraanstaande Nederlandstalige sportjournalisten de neus aan 16
Pol Jacquemyns was na de Tweede Wereldoorlog ook bekend om zijn sportcommentaren op televisie.
30
het venster. In dit artikel noemden we Rik Senten en Constant Cleiren, die na de Eerste Wereldoorlog het gezelschap kregen van onder meer Rik Hodister en Flor Van Eekelen. Tenslotte kalfde de toonaangevende positie van de Franstalige krant Le Matin op het gebied van de sportjournalistiek af. De Nederlandstalige kranten wrikten zich los van hun oorspronkelijke voorbeeld. Dit uitte zich onder meer in een ruime belangstelling voor het populaire wielrennen op de weg, een discipline die in Le Matin slechts in zeer geringe mate de krant haalde. De doorbraak van de geschreven sportjournalistiek in Antwerpen kwam er na de Eerste Wereldoorlog. De kranten ontdekten de sport als goudmijn. De Olympische Spelen van 1920 – die in Antwerpen werden gehouden – waren de katalysator van deze evolutie. Het ontging de dagbladbestuurders niet dat hun lezers de sportbijdragen gretig verslonden en dat sporttakken als het voetbal en het wielrennen heel wat mensen in de ban hielden. Vandaar dat de dagbladen steeds meer sport gingen opnemen. Dat had uiteraard gevolgen voor de sportbladen, waarvan er velen de Eerste Wereldoorlog niet overleefden. Nieuwe dagbladen, De Dag op kop, trachtten zich onder meer via hun sportrubriek waar te maken. Er werd steeds naar nieuwe middelen gezocht om lezers te verleiden. Kranten brachten naar aanleiding van bijzondere sportevenementen zoals de Ronde van Frankrijk en de voetbalderby België-Nederland speciale extra edities op de markt. Technische nieuwigheden zoals de belinograaf (De Dag en De Nieuwe Gazet) en Het Handelsblad-systeem om de voetbalderby der Lage Landen van op afstand te verslaan, werden gretig gebruikt. Via speciale evenementen en wedstrijden wou men de aandacht van de lezers lokken. Op enkele decennia tijd was de sport van het lelijke eendje in de krant uitgegroeid tot een krachtig commercieel wapen in de moordende concurrentiestrijd tussen de dagbladen. Maar achter dat commercieel wapen stonden verschillende gedreven sportjournalisten, die niet alleen sportenthousiastelingen maar vooral sportkenners waren, die ondanks alle commerciële druk hun werk goed trachtten te doen. Zij hielden met hun veelgelezen teksten over een populair onderwerp hun talrijk publiek in de ban. Die tendens zette zich na de Tweede Wereldoorlog onhoudbaar verder, al is de sportberichtgeving in Antwerpen uiteraard sterk gewijzigd. Van de genoemde Antwerpse dagbladen, hebben enkel Gazet van Antwerpen en De Nieuwe Gazet de jaren getrotseerd. Antwerpse sportbladen zijn al helemaal een zeldzaamheid geworden. Daar tegenover staat een uigebreid aanbod van audiovisuele media. De regionale televisiezender ATV brengt sterk regiogerichte sportberichten, net als enkele vrije radiozenders en de openbare zender Radio 2. Maar het belang van deze plaatselijke media is veel minder groot dan in de periode die we in dit artikel onderzochten. Sport en sportberichtgeving maakten een diepgaande internationalisering mee. Naast de plaatselijke sportclubs en atleten, zijn tot de verbeelding sprekende vedetten en sterren getreden. Het publiek is niet alleen geïnteresseerd in wat er gebeurt in het Bosuil-, het Beerschot- of het Ludo Coeckstadion, maar wilt weten wat er zich in internationale sporttempels als Old
31
Trafford, San Siro of Santiago Bernabeu afspeelt. En net als steeds trachten de media op deze tendensen in te spelen.