HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 1
H e t b ib lio t h e e k we zen P. S C H N E I D E R S
1
Inleiding; begripsbepaling
De gangbare opvatting van wat onder een bibliotheek verstaan kan worden is: ‘een georganiseerde verzameling van boeken, tijdschriften of andere grafische of audiovisuele documenten, beschikbaar voor raadpleging en/ of uitlening’. Drie andere betekenissen blijven hier buiten beschouwing: de bibliotheek als gebouw of als organisatie en het woord bibliotheek als naam voor een reeks of serie boeken, door een uitgever onder de naam bibliotheek op de markt gebracht. Hoewel in deze behandeling van het Nederlandse bibliotheekwezen de voorgaande omschrijving als uitgangspunt zal dienen, wordt daarin geen rekening gehouden met nieuwe typen informatiedragers zoals cd-roms en op diskettes vastgelegde informatie. Toch speelt dat materiaal (een softwarebibliotheek) een steeds belangrijkere rol in bibliotheken, maar de digitalisering heeft nog veel meer gevolgen voor het bibliotheekwezen: sinds een paar jaar spreekt men van virtuele bibliotheken. Een exacte, internationaal geaccepteerde omschrijving van dat nieuwe begrip is (nog) niet te geven. Er kan onder verstaan worden: het geheel van geavanceerde elektronische mogelijkheden om materiaal van elders op te sporen, via onlineverbindingen databanken te raadplegen en materiaal uit andere instellingen te laten komen door middel van bijvoorbeeld elektronische documentleverantie. De functies van de ‘traditionele’ bibliotheek worden als het ware geheel gedigitaliseerd. Zelfs kan men zich bij deze elektronische of digitale bibliotheek een geheel van elektronische voorzieningen voorstellen waarbij de bibliotheek – om dat woord toch nog maar te gebruiken – zelf nauwelijks meer materiaal bezit, maar als ‘informatiedienst’ haar waarde ontleent aan een heel scala van aansluitingen op collecties elders, wereldwijd. En nog een stap verder gaand: het is nu al in een aantal gevallen mogelijk vanuit de werkplek/studeerkamer allerlei catalogi en full text bestanden te
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–2
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
raadplegen zonder naar een bibliotheek te gaan. Men haalt daarbij de virtuele bibliotheek de eigen kamer binnen, een revolutionaire ontwikkeling. En wij staan nog maar aan het begin. De informatietechnologie heeft het bibliotheekwezen in vergelijking tot een kwart eeuw geleden dus al ingrijpend veranderd en zal dat in de nabije toekomst nog meer gaan doen. Aan het eind van deze bijdrage komen wij daarop terug. Nog even verwijzend naar de gehanteerde bibliotheekdefinitie beperken wij ons hier tot bibliotheken die geen privé-bezit zijn, maar in beginsel voor iedereen of toch minstens voor een bepaalde groep (leden van een vereniging, personeelsleden of anderszins) toegankelijk zijn. Hoewel er subtiele accentverschillen zijn tussen bibliotheken en documentatie-instellingen (zie het gedeelte over speciale bibliotheken) is het zinvol om de documentatie-instellingen eveneens onder de noemer bibliotheken te brengen. In de praktijk spreekt men vaak van bidoc-instellingen, bibliotheek en documentatie in een adem noemend. Een voortreffelijk overzicht met gegevens over hun collecties en faciliteiten vindt men in de tweejaarlijks uitkomende Bidocgids, officieel genaamd de Nederlandse Bibliotheek- en Documentatiegids. Daarin worden circa 1850 instellingen kort beschreven; het register geeft door middel van trefwoorden aan op welke gebieden zich belangrijke collecties in Nederlandse bibliotheken bevinden.
2
Geschiedenis
Voor een goed begrip van de Nederlandse bibliotheeksituatie is enige kennis van de bibliotheekhistorie onmisbaar. Uit hun verleden bijvoorbeeld is het te verklaren dat sommige bibliotheken – waaronder enkele openbare bibliotheken – over een eeuwenoud bezit beschikken en dat men niet zelden in bibliotheken literatuur kan vinden die men daar helemaal niet zou verwachten. Ook de indeling naar typen bibliotheken is historisch gegroeid. Men kan de Nederlandse bibliotheekgeschiedenis laten beginnen omstreeks het jaar 1000 na Christus met het ontstaan van kloosterbibliotheken zoals die van de Benedictijnerabdij Egmond. In de vijf eeuwen daarna bestonden er in Nederland enkele honderden kloosterbibliotheken, naar onze maatstaven klein tot zeer klein van omvang met hun paar honderd banden. De catalogi waren feitelijk niets meer dan inventarissen. Behalve
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 3
kloosterbibliotheken waren er kerkelijke bibliotheken, eveneens bescheiden verzamelingen, veelal bestaande uit handschriften en – sinds ongeveer 1480 – ook uit gedrukte boeken die priesters of vrome leken aan de kerk geschonken hadden. In de veertiende en vijftiende eeuw zijn het vooral de Broeders van het Gemene Leven geweest – de Moderne Devotie – die veel teksten afschreven (‘de broeders van de penne’) en bibliotheken aanlegden. De bibliothecaris (librarius) was bij hen een zeer belangrijk man die niet alleen de bibliotheek beheerde, maar ook leiding gaf aan het commercieel, op bestelling werkende schrijfatelier. De uitvinding van de boekdrukkunst (Johannes Gutenberg omstreeks 1450) en de Hervorming die omstreeks 1550 in Nederland veel aanhang kreeg, hebben het bibliotheekwezen ingrijpend veranderd. Door de boekdrukkunst groeide het aantal titels sterk, de uitvinding maakte bovendien een eind aan de eeuwenoude praktijk dat een bibliotheek tevens als een schrijfatelier (scriptorium) fungeerde. De aan de macht gekomen protestanten hieven de kloosters op, de boeken werden veelal ondergebracht in nieuw opgerichte stedelijke boekerijen zoals in Amsterdam (1578), Haarlem (1596) en Utrecht (1581). In Utrecht werd de stedelijke boekerij tevens universiteitsbibliotheek. Een geval apart is de librije in Zutphen, die omstreeks 1560 door een particulier is gesticht en is gebouwd naar voorbeeld van een middeleeuwse kloosterbibliotheek met aan kettingen geketende boeken en lessenaars. De librije in Zutphen is een voor Nederland uniek bibliotheekmonument. De oudste universiteitsbibliotheek van Nederland is die van Leiden. De in 1595 in druk verschenen catalogus van deze bibliotheek is de oudste gedrukte catalogus ter wereld van een institutionele bibliotheek. Stedelijke en universitaire bibliotheken noemden zich vaak ‘openbare bibliotheek’ (bibliotheca publica), maar dat ‘openbaar’ betekende vooral dat de bibliotheek geen particulier bezit was, in mindere mate dat ook het publiek (lees: de geletterden, klassiek gevormden) welkom was. In sommige steden waren er verder kleine verzamelingen, speciaal bedoeld voor de bestuurders van de stad. Men zou zulke raadsbibliotheken en de verzamelingen van de gerechtshoven de voorlopers kunnen noemen van wat later ‘speciale bibliotheek’ ging heten. Bibliotheken werden alleen bezocht door een elite van geletterden, professionele bibliothecarissen waren er niet. Aan de universiteiten was het beheer over de bibliotheek toevertrouwd aan een hoogleraar die met die sinecure wat extra kon verdienen, de stedelijke bibliotheken werden veelal geleid door een predikant of rector van een school. Een aanschafbudget
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–4
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
ontbrak, de bibliotheek groeide – heel langzaam – door schenkingen en incidentele aankopen. In de tweede helft van de achttiende eeuw gaan de bibliotheken in aantal, typen en bezit groeien. Er ontstaan bibliotheken van geleerdengenootschappen (Teylers, Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, enz.), winkelbibliotheken (waar je boeken en tijdschriften kon huren) en volksbibliotheken. Die laatste waren opgezet door gegoede burgers die de lagere standen door lezen wilden ontwikkelen en verheffen. Vooral de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, opgericht in 1784, ging honderden volksbibliotheken oprichten, vooral op het platteland. De dominee of onderwijzer leende de boeken uit, leeszalen waar gelezen kon worden kende het Nut niet. Op bibliotheekgebied heeft de Franse Revolutie eveneens ingrijpende gevolgen gehad. Gedreven door de opvatting dat burgers in staat gesteld moesten worden hun kennis te vergroten, ontstond allereerst in Frankrijk de idee van een nationale bibliotheek, gevormd uit het onteigende bezit van adel en geestelijkheid. Naar dat voorbeeld werd tijdens de Bataafse Revolutie in Nederland de Nationale Bibliotheek opgericht (1798) met als startcollectie het boekenbezit van de verdreven Oranjestadhouder. Onder bibliothecarissen als J.W. Holtrop en M.F.A.G. Campbell werd in de negentiende eeuw de Koninklijke Bibliotheek een centrum van incunabelstudie, de wetenschap die studie maakt van de vóór 1501 met losse letter gedrukte boeken (incunabelen). In de negentiende eeuw stimuleerde de Romantiek en de daarmee samenhangende historische belangstelling het bibliotheekwezen: de Provinciale Bibliotheek van Friesland (1852) en de Provinciale Bibliotheek van Zeeland (1858; nu Zeeuwse Bibliotheek) zijn daarvan onder meer de vrucht. De belangrijkste Nederlandse bibliothecaris uit de negentiende eeuw is P.A. Tiele (1834-1889) die onder meer conservator van de gedrukte werken op de universiteitsbibliotheek van Leiden is geweest en de laatste tien jaar van zijn leven werkzaam was als bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek in Utrecht. Baanbrekend zijn geweest de door hem opgestelde regels voor titelbeschrijving – die het begin van uniformiteit in de titelbeschrijving brachten – en zijn ‘Leidse boekjes’, tot catalogusboekjes gebonden fiches. De modernisering van het bibliotheekwezen speelde zich vooral in de periode 1875-1900 af, een modernisering die begrijpelijk is tegen de achtergrond van grote maatschappelijke, wetenschappelijke en technische veranderingen. Bibliotheken verloren hun eeuwenoude museale karakter en
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 5
werden instellingen die onmisbaar werden geacht voor de vooruitgang van wetenschap en techniek en de volksontwikkeling. Het catalogusapparaat werd verbeterd door de toepassing van Tieles regels voor titelbeschrijving en de ontwikkeling van systematische catalogi; bibliotheken gingen de nadruk leggen op de aanschaf van recente literatuur, verloren gaandeweg hun museale karakter en kregen de beschikking over jaarlijkse budgetten, terwijl hun bezit ging groeien door geregelde aankoop en door talrijke geschenken. Eén voorbeeld uit tientallen: de joodse bankier L. Rosenthal schonk aan de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam zijn grote collectie boeken die als Bibliotheca Rosenthaliana nu een der belangrijke collecties judaica ter wereld vormt. Behalve particulieren waren er ook veel genootschappen die hun verzamelingen aan bibliotheken schonken. De professionalisering van bibliothecarissen kwam tot uiting in de oprichting – in 1912 – van de vereniging die sinds 1974 de Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen, Literatuuronderzoekers en Documentalisten heet, de NVB. Sinds 1999 staan deze drie letters voor Nederlandse Vereniging van Beroepsbeoefenaren in de bibliotheek-, informatie- en kennissector. Vooraanstaande, pionierende bibliothecarissen uit de periode tussen beide wereldoorlogen waren de bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek, dr. P.C. Molhuysen en die van de Openbare Bibliotheek Den Haag, dr. H.E. Greve. Laatstgenoemde gaf tevens richting aan ons nationale openbaar bibliotheekwezen. Voor de ontwikkeling van de documentatie moet genoemd worden ir. F. Donker Duyvis. De Tweede Wereldoorlog bracht voor de openbare bibliotheken een strenge censuur van de kant van de bezetter, verboden voor joden om van bibliotheken gebruik te maken en de roof van een aantal bibliotheken zoals de Bibliotheca Rosenthaliana en de bibliotheek van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. De meeste door de Duitsers geroofde boeken zijn teruggekomen. Vooral in de rijke jaren zestig heeft het Nederlandse bibliotheekwezen een grote vlucht genomen door een sterke toename van het bezit (de literatuurlawine), een groei van het aantal bibliotheken en de komst van allerlei documentatie-instellingen. Sinds het midden van de jaren zeventig werden de spanningen merkbaar die het bibliotheekwezen van vandaag zo sterk beïnvloeden: de combinatie van nieuwe media en informatietechnologie, bezuinigingen en verzakelijking. Men kan dan ook zeggen dat het bibliotheekwezen zich vandaag de dag voor heel nieuwe taken en mogelijkheden gesteld ziet en verwikkeld is in een proces van herpositionering.
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–6
3
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
Typen bibliotheken
Het is in Nederland gebruikelijk – elders vindt men andere indelingen – de bibliotheken te verdelen in drie categorieën: openbaar, wetenschappelijk, speciaal. Bovendien is er een unieke bibliotheek, de Koninklijke Bibliotheek (KB) in Den Haag die als nationale bibliotheek een aparte, eigen taak en functie heeft. Tevens is er een dertiental bibliotheken, voor een deel openbaar, voor een deel wetenschappelijk, die een speciale status hebben (en extra middelen krijgen) als bibliotheken met een wetenschappelijke steunfunctie, de zogeheten WSF-bibliotheken. Het is zaak zich bewust te zijn van het betrekkelijk willekeurige van de Nederlandse driedeling waarin de grenzen beslist niet als logische, wezenlijke scheidslijnen mogen worden gezien. Enkele voorbeelden maken dat duidelijk: een bibliotheek van een gemeentelijke archiefdienst met veel literatuur over de lokale geschiedenis wordt in Nederland gerangschikt onder het type ‘speciaal’, maar met evenveel, zo niet meer recht zou men zo’n bibliotheek ‘wetenschappelijk’ kunnen noemen, evenals trouwens de museumbibliotheken, sommige ziekenhuisbibliotheken en de bibliotheken van grote bedrijven die de research ondersteunen zoals bij Shell en Hoogovens. Officieel is de Gemeentebibliotheek Rotterdam dan wel een openbare bibliotheek, maar onder meer door haar grote verzameling Erasmiana (literatuur van en over Erasmus) is deze openbare bibliotheek zeker voor een deel van wetenschappelijke aard. De jeugd- en muziekafdelingen van openbare bibliotheken zou men ook in zekere zin ‘speciaal’ kunnen noemen. Men moet dus voor ogen houden dat de typologie ingeburgerd en bruikbaar is, maar historisch gegroeid en allerminst een voorbeeld van een logische, op de realiteit gebaseerde indeling. Daar komt nog bij dat, mede door de informatietechnologie gestimuleerd, de grenzen soms vervagen en steeds meer bibliothecaire netwerken ontstaan. Het zijn samenwerkingsverbanden van bibliotheken op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Verschillende Amsterdamse bibliotheken bijvoorbeeld zijn aangesloten bij AdamNet zoals de bibliotheken van de Universiteit van Amsterdam en die van de Vrije Universiteit, maar ook de Openbare Bibliotheek Amsterdam en de bibliotheek van de Gemeentelijke Archiefdienst. Andere voorbeelden van lokale samenwerkingsverbanden zijn het Utrechtse Ruben en het Haagse Hofnet.
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
4
I V A 100– 7
Openbare bibliotheken
Verspreiding, doelstelling Met hun ongeveer 1300 vestigingen in Nederland (centrales, filialen, standplaatsen van bibliobussen) en een ledenbestand van ongeveer vijf miljoen, vormen de openbare bibliotheken de grootste en meest bekende groep. Op veel gevels van openbare bibliotheken is kortweg het opschrift ‘bibliotheek’ geplaatst. Het percentage van de bevolking dat lid is, ligt rond de dertig. Eind negentiende eeuw – in navolging van de Verenigde Staten, Duitsland en Engeland – ontstonden hier de eerste openbare bibliotheken zoals die van Utrecht in 1892 en de Dordtse in 1899. In 1908 waren er zes openbare bibliotheken. Hun officiële naam was openbare leeszaal en bibliotheek (OLB), maar het publiek sprak meestal van ‘leeszaal’. De term openbare bibliotheek is pas in zwang gekomen in de jaren zestig toen het openbare bibliotheekwezen in Nederland een geweldige groei doormaakte. Bovendien werd in die jaren de ongedeelde algemene openbare bibliotheek de norm; daarvoor was het Nederlandse openbare bibliotheekwezen verzuild, een uniek verschijnsel. De winkelbibliotheken en volksbibliotheken zijn in de jaren zestig verdwenen, de openbare bibliotheek kreeg het monopolie als bibliotheek waar recreatieve en informatieve literatuur te vinden was. Openbare bibliotheken zijn bedoeld voor iedereen, ongeacht geloof, politieke richting, sekse of leeftijd. Hoewel er uiteraard in de doelstellingen van deze door de overheid gesubsidieerde bibliotheken veranderingen zijn opgetreden, kan men hun taak en functie toch steeds beschrijven met de mengeling van cultuur, educatie, informatie, recreatie. De openbare bibliotheek is een instelling die – natuurlijk binnen haar mogelijkheden – het literaire erfgoed en de eigentijdse, actuele publicaties ter beschikking stelt en door middel van culturele activiteiten (lezingen, tentoonstellingen, enz.) een cultureel instituut is. Daarbij wordt er steeds meer rekening mee gehouden dat Nederland een multiculturele samenleving is geworden. Educatie in de zin van: mensen de mogelijkheid bieden zich te ontwikkelen (education permanente) door (studie)materiaal ter beschikking te stellen stond in de beginperiode voorop en is nog steeds een fundamentele taak evenals het verschaffen van informatie. Dat laatste krijgt tegenwoordig binnen het geheel van activiteiten sterke nadruk. Mede door de overload aan informatie ziet de openbare bibliotheek het als haar taak na een proces van selectie en presentatie de gebruikers de juiste informatie (informatie op maat) aan te bieden. Ook de overheid ziet in de openbare bibliotheek een
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–8
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
instelling bij uitstek om de burgers te informeren, bijvoorbeeld door daar materiaal van Postbus 51 te deponeren. Daarnaast beijveren openbare bibliotheken zich lokale en regionale informatie aan te bieden en maatschappelijke publieksinformatie in bijvoorbeeld een ‘Regiohoek’. Als maatschappelijk-informatief instituut wil de openbare bibliotheek ook van de moderne media en technieken gebruikmaken zoals internet; het wordt passend geacht de mensen te helpen bij het gebruik van de nieuwe media, zoals ook leesbevordering tot het takenpakket van de openbare bibliotheek behoort. Hoewel er van de kant van de overheid op grond van het profijtbeginsel kritische vragen gesteld worden over de recreatieve functie van de openbare bibliotheek en er door de uitgeverij en de boekhandel (concurrentie) kanttekeningen geplaatst worden, willen openbare bibliotheken de recreatieve functie overeind houden. Aan de andere kant is er het besef dat de openbare bibliotheek toch primair een doorgeefluik van cultuur, educatie en informatie moet zijn en niet mag devalueren tot een soort ‘uitleenfabriek’ van romans. De openbare bibliotheek wil het gebruik van haar collectie stimuleren en het publiek een zo groot mogelijke vrijheid van keuze geven. De ‘gesloten uitleen’ waarbij men aan de hand van de catalogus het materiaal moest aanvragen, heeft in de jaren zestig allerwegen plaatsgemaakt voor de ‘open uitleen’ waarbij het publiek zelf toegang heeft tot de kasten. Mede door deze open opstelling – een vorm van toegankelijk maken van het materiaal – speelt het catalogusapparaat een minder belangrijke rol dan bij de wetenschappelijke bibliotheken. Daar staat doorgaans maar een fractie van het bezit in voor het publiek toegankelijke ruimtes en moet de catalogus veel meer het ‘oog op de collectie’ zijn. Veel openbare bibliotheken beschikken over een muziekafdeling, meestal in de vorm van een collectie cd’s, soms door het bezit van bladmuziek. Ook het bezit van beide komt voor. Als sociale instellingen leggen zij zich toe op de literatuurvoorziening van groepen die minder gemakkelijk de weg naar de openbare bibliotheek weten te vinden zoals zieken, bejaarden, gehandicapten, allochtonen. Soms beheert een bibliotheekmedewerker een kleine collectie in zieken- of bejaardenhuis, elders brengt de boekendienst materiaal thuis of naar de instelling. In een aantal gevallen wordt daarbij gebruikgemaakt van de hulp van vrijwilligers, maar er zijn openbare bibliotheken die geen gebruik van de diensten van vrijwilligers willen maken vanuit de opvatting dat bibliotheekwerk professioneel dient te worden aangepakt. Speciaal ten behoeve van visueel gehandicapten en andere mensen die moeilijk kunnen lezen (reuma- en dwarslaesiepatiënten bijv.) zijn er blin-
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 9
denbibliotheken met brailleboeken en gesproken boeken en tijdschriften. Met behulp van de computer is het mogelijk teksten op het scherm door middel van spraaksynthese te laten horen of de tekst via een brailleregel tastbaar te maken. De vijf bibliotheken in Nederland die met de zorg voor visueel gehandicapten belast zijn, noemen zich ‘de anders lezen bibliotheken’. Voor de binnenvaart, zeevarenden en Nederlanders die in het buitenland werken is er de Bibliotheek voor Varenden en Nederlanders in het buitenland. Organisatie, financiering In gemeenten boven de 30.000 inwoners is er vrijwel altijd een zelfstandige bibliotheek, hetzij direct onder de gemeente ressorterend, hetzij onder een stichtings- of verenigingsbestuur met verantwoordingsplicht tegenover de gemeente. Door kleinere gemeenten wordt in de regel gebruikgemaakt van Provinciale Bibliotheek Centrales (PBC’s), in de jaren zestig in het leven geroepen – als opvolgers van de zogeheten centrale plattelandsbibliotheken – om het bibliotheekwerk op het platteland tot ontwikkeling te brengen. PBC’s zijn service-instellingen die tegen betaling het openbare bibliotheekwerk verrichten door staf en personeel beschikbaar te stellen en te adviseren. Zij lenen niet aan de individuele particuliere gebruikers uit. Hun toekomst is ongewis. De bekostiging van openbare bibliotheken, tot 1987 een zaak van rijks-, provinciale en gemeentelijke overheid, is gedecentraliseerd en ligt nu in handen van provincie en gemeente die van het rijk gelden ontvangen om welzijnsinstellingen te financieren. De nieuwe methode van bekostiging, waarbij niet meer zoals vroeger, de openbare bibliotheek verzekerd kon zijn van ‘geoormerkte’ gelden (doeluitkeringen), heeft ertoe bijgedragen dat de openbare bibliotheken meer kostenbewust en klantgericht zijn geworden. Bezuinigingen hebben eveneens de efficiency en een marktgerichte opstelling gestimuleerd. Als voorbeeld daarvan is te denken aan de verschillende tarieven die veel bibliotheken hanteren: wie meer leent, betaalt meer contributie, wie een recent verschenen veel gevraagd werk wil lenen, betaalt daar extra voor, de snelservice. Ook voor non-book materiaal moet betaald worden zoals voor cd’s en video’s. Gratis – ook voor niet-leden – is vanouds de raadpleging van materiaal ter plaatse. Het is anno 2000 nog niet duidelijk welke ingrijpende herstructurering het OB-wezen te wachten staat. Vermoedelijk zullen er – conform het advies van de Raad voor Cultuur – processen van schaalvergroting worden ingezet in de vorm van nieuwe basisbibliotheken met een andere rol van de PBC’s.
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–10
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
Een opmerkelijke trek van het Nederlandse openbare bibliotheekwezen was de verzuiling en is nu nog steeds de hechte landelijke organisatie in de vorm van het NBLC. Vroeger was dat de afkorting van Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, nu staan de vier letters voor: Centrum voor Bibliotheken. Het NBLC, gevestigd in Den Haag, is de voortzetting van de Centrale Vereniging die in 1908 door de toen bestaande zes leeszalen werd opgericht en onder meer tot taak kreeg de regering over het openbare bibliotheekwerk te adviseren. Het NBLC is verdeeld in drie min of meer los van elkaar staande diensten: de Vereniging, Biblion BV (voorheen de Stichting) en NBLC Systemen. De taak van de Vereniging NBLC is op de eerste plaats de collectieve belangen van openbare bibliotheken en PBC’s te behartigen bij de overheid, de landelijke politiek en bij organisaties die raakvlakken hebben met het openbaar bibliotheekwerk zoals de boekhandel en uitgeverij. Leesbevordering in het algemeen is een ander belangrijk punt van beleid. Het bureau van de Vereniging bezit een grote vakbibliotheek; de indrukwekkende verzameling kinderboeken alsmede documentatie op het gebied van kinder- en jeugdlectuur is overgedragen aan het Letterkundig Museum. De Vereniging en Biblion BV leveren centraal producten en diensten aan de openbare bibliotheken zoals aanschafinformaties (a.i.’s). In samenwerking met de Nederlandse Bibliotheek Dienst (NBD) worden boeken kant-en-klaar aan openbare bibliotheken geleverd. NBLC Systemen levert complete bibliotheekinrichtingen en geautomatiseerde systemen. De Vereniging wordt gesubsidieerd door de overheid, maar wordt eveneens gefinancierd uit contributies en uit inkomsten die door dienstverlening zijn verkregen. Met een verdere reorganisatie en herstructurering moet rekening gehouden worden. WSF-bibliotheken Dertien bestaande bibliotheken kregen in 1969 de functie van regionale steunbibliotheek, een naam die in 1987 gewijzigd werd in bibliotheek met wetenschappelijke steunfunctie (WSF). Het betreft bibliotheken van heel uiteenlopende aard en omvang: stads- of provinciale bibliotheken die geen openbare bibliotheekfunctie vervullen zoals de Provinciale Bibliotheek van Friesland, grote stedelijke openbare bibliotheken zoals de openbare bibliotheken van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, middelgrote openbare bibliotheken zoals die van Eindhoven en stads- of provinciale wetenschappelijke bibliotheken die een openbare bibliotheekfunctie vervullen zoals de Bibliotheek Arnhem. Eertijds in het leven geroepen om de universiteitsbibliotheken, die toch al geconfronteerd werden met een sterke groei van
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 11
literatuuraanvragen door studenten, te ontlasten, kregen de regionale steunbibliotheken primair de taak de niet-universitair studerenden aan literatuur te helpen. Veranderingen binnen het onderwijs, onder meer de ontwikkeling van hogeschoolbibliotheken, hebben geleid tot andere taken voor de WSF-bibliotheken. Hun beleid is er nu op gericht te functioneren als ‘brug’ en ‘buffer’, dat wil zeggen dat zij een brugfunctie vervullen bij het verkrijgen van informatie uit wetenschappelijke en speciale bibliotheken en buffer zijn waar het burgers betreft die met succes een beroep kunnen doen op de in deze bibliotheken hoogwaardige collecties. Op grond van hun doelstelling ‘burgers toegang bieden, direct of indirect, tot wetenschappelijke en technische informatie’ willen de dertien bibliotheken tot nauwere samenwerking komen en de banden met andere bibliotheken aanhalen, in eerste instantie met de Provinciale Bibliotheek Centrales.
5
Wetenschappelijke bibliotheken
Bij deze bibliotheken zal men in eerste instantie denken aan instellingen die uitsluitend wetenschappelijke literatuur verzamelen en beheren. Dat is maar voor een deel juist. Wetenschappelijke bibliotheken dienen het wetenschappelijk onderzoek, maar ook literaire werken of ontspanningslectuur zijn object van wetenschappelijk onderzoek voor de literatuurhistoricus of cultuurhistoricus. Het accent bij wetenschappelijke bibliotheken ligt evenwel op de wetenschappelijke literatuur en op de bibliografische hulpmiddelen om literatuur op te sporen. Voorts zijn dit bibliotheken die als ‘bewaarbibliotheken’ hun collecties niet saneren, zelfs niet als zelden of nooit naar bepaalde werken uit de collectie wordt gevraagd. Anders dan bij de openbare bibliotheken waar de collectie actueel dient te zijn en rekening gehouden wordt met de vraag van het publiek, is een lage leenfrequentie (het aantal uitleningen van een publicatie per jaar) bij wetenschappelijke bibliotheken geen reden tot verwijderen van materiaal. De wetenschappelijke bibliotheek moet er altijd rekening mee houden dat onderzoekers wellicht in de toekomst belangstelling voor de publicatie krijgen. Men kan wetenschappelijke bibliotheken op grond van hun bezit verdelen in universele en gespecialiseerde instellingen. Universeel zijn bibliotheken – centrale universiteitsbibliotheken bijvoorbeeld – waar literatuur over een groot aantal wetenschapsgebieden te vinden is, de gespecialiseerde wetenschappelijke bibliotheken richten zich op een of enkele disciplines. Te denken valt dan aan de bibliotheken van universitaire vakgroepen (insti-
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–12
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
tuutsbibliotheken) of de collectie van de bibliotheek van het Vredespaleis in Den Haag die zich vooral richt op het internationaal recht. De eerder genoemde Nederlandse Bibliotheek- en Documentatiegids vermeldt meer dan honderd wetenschappelijke bibliotheken waarvan een aantal over zeer grote, bijzondere collecties beschikt met unieke documenten en daardoor ook buiten Nederland bekendheid geniet. Een paar voorbeelden: het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam heeft veel archiefstukken onder zijn beheer, bezit een groot aantal affiches en ander beeldmateriaal en heeft een zeer grote bibliotheek op het terrein van de sociale geschiedenis en internationale arbeidersbeweging. Behalve boeken en tijdschriften zijn er veel pamfletten, brochures en ander ‘klein materiaal’ te vinden. De bibliotheek is daar dus onderdeel van een groot wetenschappelijk instituut, een ‘onderzoeks-bibliotheek’ (Forschungsbibliothek in het Duits) die zelf ook publicaties zoals bronnenuitgaven verzorgt. Het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT), eveneens te Amsterdam, bezit een grote collectie met betrekking tot de voormalige kolonies van Nederland, culturele, sociaal-economische en landbouwtechnische literatuur over de ontwikkelingslanden en literatuur over ontwikkelingssamenwerking. Evenals bij het IISG maakt bij het KIT de bibliotheek deel uit van een groot wetenschappelijk instituut. Van heel andere aard is de historisch-wetenschappelijke bibliotheek van het Teylers Museum in Haarlem. Deze bibliotheek, daterend uit 1776, vult sedert tientallen jaren haar collectie nauwelijks meer aan, maar heeft in de negentiende eeuw een bijzonder rijke verzameling natuurwetenschappelijke en natuurhistorische literatuur – vooral tijdschriften – opgebouwd waardoor een unieke verzameling ontstaan is. Collectievorming bij wetenschappelijke bibliotheken geschiedt door middel van aankoop, schenkingen en ruil. Vooral de bibliotheken van geleerdengenootschappen – ontstaan in het laatste kwart van de achttiende eeuw – ruilden met zusterinstellingen in Nederland en het buitenland, waarbij het vooral ging om de geleerde verhandelingen die deze academies publiceerden. In Nederland is de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) het belangrijkste geleerdengenootschap en de bibliotheek van de KNAW (in Amsterdam) onderhoudt een intensief ruilverkeer met vele honderden geleerdengenootschappen. Hoewel deze bibliotheek in beginsel een universeel karakter heeft, ligt toch alle nadruk op de biomedische literatuur waardoor zij op dat gebied in Nederland een heel aparte plaats inneemt als zwaartepuntbibliotheek (zie daarover onder Samenwerking).
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 13
Behalve de wetenschappelijke bibliotheken die van (internationaal) belang zijn, kent Nederland een reeks bibliotheken die een wetenschappelijke functie vervullen op provinciaal, regionaal of lokaal niveau. Het gaat in die gevallen dan vooral om de beoefening van de geschiedenis in een ruime zin des woords: politieke geschiedenis, demografische geschiedenis, volksgebruiken, topografie zijn onderwerpen waarin deze bibliotheken ruim voorzien zijn en zij beschikken vaak over een grote collectie beeldmateriaal (iconografische verzameling). Voorbeelden zijn de Provinciale Bibliotheek Friesland in Leeuwarden en de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg die regio-gerichte documentatie bedrijven. De Zeeuwse bibliotheek is tevens openbare bibliotheek met WSF-taak evenals de Arnhemse Bibliotheek. De Zeeuwse Bibliotheek en de Provinciale Bibliotheek Friesland dateren uit de tweede helft van de negentiende eeuw, uit omstreeks 1560 dateert de Deventerse Stads- of Athenaeumbibliotheek. Ook de Haarlemse Stadsbibliotheek – tevens openbare bibliotheek – is meer dan vier eeuwen oud. Er is dus een aantal openbare bibliotheken met een zeer oude collectie. Universiteitsbibliotheken Onder de wetenschappelijke bibliotheken vormen de dertien universiteitsbibliotheken een aparte groep. Zij dienen primair het wetenschappelijk onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Universiteitsbibliotheken bestaan in de meeste gevallen uit een centrale bibliotheek (de UB in engere zin) en een reeks instituutsbibliotheken en/of (sub)faculteitsbibliotheken. Na de wildgroei van instituutsbibliotheken in de jaren zestig is men in de jaren zeventig tot de conclusie gekomen dat het zowel uit organisatorisch als uit financieel standpunt de voorkeur verdient tot grotere eenheden te komen en de positie van de bibliothecaris van de centrale UB te versterken. De centrale UB met als directeur de bibliothecaris van de hele universiteit zorgt voor centrale aanschaffing, titelbeschrijving en catalogusbouw. Men vindt er de grote studiezalen en in voorkomende gevallen de Afdeling Handschriften, de Afdeling Zeldzame en Kostbare Werken en de Kaartenzaal. De instituuts- en (sub)faculteitsbibliotheken lenen soms niets uit of alleen aan eigen studenten en personeel en dragen daardoor meer het karakter van een presentiebibliotheek In het algemeen kan overigens opgemerkt worden dat het uitleenbeleid van de Nederlandse wetenschappelijke bibliotheken zeer liberaal is en alle materiaal – met uitzondering van tijdschriften en zeldzame en kostbare werken – wordt uitgeleend. In het buitenland is de presentiebibliotheek regel.
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–14
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
Afhankelijk van aantal en aard van de faculteiten van de universiteit zijn universiteitsbibliotheken meer of minder universeel. Van specialistische aard zijn de collecties van de Technische Universiteit Delft en de Landbouw Universiteit Wageningen, waaraan men dan wel onmiddellijk moet toevoegen dat zij op respectievelijk het gebied van de natuurwetenschappen-techniek en landbouw over zeer grote verzamelingen beschikken. Bovendien zijn in de loop der tijden vaak schenkingen aan wetenschappelijke bibliotheken gedaan - bijvoorbeeld van hoogleraren die hun bibliotheek aan de instelling nalieten – waardoor niet zelden ook de min of meer gespecialiseerde bibliotheken over materiaal beschikken dat men op die plaats geenszins zou verwachten. De grootste universiteitsbibliotheek in Nederland – tevens de grootste bibliotheek van ons land – is die van de Universiteit van Amsterdam die volgens de Bidocgids in totaal ongeveer vier miljoen banden bezit.
6
Koninklijke Bibliotheek
De Koninklijke Bibliotheek is als Nationale Bibliotheek in 1798 opgericht door de toenmalige volksvertegenwoordigers. Onder Lodewijk Napoleon (1807-1810) werd zij Koninklijke Bibliotheek. Bij de terugkeer van de Oranjes in 1813 kreeg zij opnieuw de naam Koninklijke Bibliotheek en afgezien van de jaren 1940-1945 toen zij wederom Nationale Bibliotheek moest heten, heeft zij die naam steeds gehad. De Koninklijke Bibliotheek zou men ook een min of meer gespecialiseerde wetenschappelijke bibliotheek kunnen noemen, gericht op het verzamelen van literatuur op alfa- en gamma-gebied. Technische, medische en natuurwetenschappelijke literatuur wordt door de KB niet aangeschaft. In de loop van de twintigste eeuw heeft de KB in de Nederlandse bibliotheekwereld de plaats gekregen van Nationale Bibliotheek. Dat wil zeggen dat zij voor Nederland bepaalde nationale taken vervult die te vergelijken zijn met de taken van nationale bibliotheken in het buitenland, zoals de British Library in Groot-Brittannië en de Library of Congress in de Verenigde Staten. Een verschil met deze twee is dat de KB niet de grootste van het land is, maar met haar bestand van circa twee miljoen banden kleiner is dan de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Kenmerkend voor een nationale bibliotheek is haar depotfunctie, haar bibliografische functie en haar specifieke rol in het nationale bibliotheekbestel. Uiteenlopend als de situatie in de verschillende landen is, voldoen na-
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 15
tionale bibliotheken in meer of mindere mate aan deze essentiële taken. Wat Nederland betreft heeft de KB als nationale bibliotheek weliswaar een depotfunctie, maar in tegenstelling tot vrijwel alle andere landen is die depotfunctie niet bij wet geregeld. In Nederland bestaat wel sinds 1974 een zogeheten vrijwillig depot. Dat houdt in dat via een overeenkomst tussen de erkende Nederlandse uitgevers en de KB afgesproken is dat de uitgevers één exemplaar van de door hen uitgegeven boeken ter beschikking stellen van de KB. Die betaalt daar een vergoeding voor als het dure boeken betreft. In de praktijk is het vrijwillig depot een bruikbare oplossing gebleken. Allerlei ‘klein drukwerk’ zoals kalenders, visitekaartjes, tijdschriften van verenigingen en voorts door niet erkende uitgevers op de markt gebrachte publicaties (huisorganen van bedrijven, in eigen beheer uitgegeven boeken) komt niet in het depot, al tracht de KB ook het belangrijkste van dit materiaal (wetenschappelijke rapporten bijvoorbeeld) in bezit te krijgen. Vanuit de idee dat een nationaal depot als een soort archiefbibliotheek voor de productie van in Nederland of in het Nederlands uitgegeven werken in het buitenland de aanwezigheid daarvan op minstens één plaats in Nederland garandeert, schaft de KB ten behoeve van het depot de in het Nederlands buiten Nederland verschenen publicaties aan, alsmede uit het Nederlands in vreemde talen vertaald werk. Met het oog op elektronische publicaties is daarvoor een apart depot opgericht. Voor de registratie van de nationale boek- en tijdschriftenproductie door middel van een nationale bibliografie, draagt de KB zorg in het Nederlands Bibliografisch Centrum, dat als samenwerkingsverband tussen de KB en uitgeverij-boekhandel de nationale Nederlandse bibliografie onder zijn hoede heeft. In de loop van de twintigste eeuw is de KB een nationale bibliotheek geworden. Daarbij is vooral gedoeld op dr. P.C. Molhuysen die zich als bibliothecaris van de KB tussen 1921 en 1939 beijverd heeft de KB in die zin te ontwikkelen. Begrijpend dat een strenge centralisatie en een overheersende rol van de KB in ons nationale bibliotheekbestel niet mogelijk was en niet goed zou functioneren, heeft Molhuysen ervoor gekozen de KB een rol van primus inter pares (de eerste onder de gelijken) te laten spelen waarbij goed samengewerkt werd met de belangrijkste, soms veel oudere bibliotheken. Mijlpaal was in 1922 de stichting van de Centrale Catalogus waarin gaandeweg het bezit van tientallen bibliotheken werd opgenomen. Ook de oprichting van het Internationaal Ruilbureau als dienst van de KB paste in de taak van nationale bibliotheek. Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam de KB het initiatief om de Centrale Catalogus (van boeken) aan te
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–16
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
vullen met een Centrale Catalogus van Periodieken. Beide catalogi alsmede de Centrale Technische Catalogus (Delft) en de Centrale Landbouw Catalogus (Wageningen) maken sinds 1984 deel uit van de geautomatiseerde NCC (Nederlandse Centrale Catalogus). Meer dan 600 bibliotheken werken daarin thans samen. In enkele landen zijn de taken van de nationale bibliotheek over verschillende bibliotheken verdeeld. In Nederland is niet voor zo’n constructie gekozen, maar dat laat onverlet dat de bibliotheek van de Landbouwuniversiteit Wageningen, de bibliotheek van de Technische Universiteit Delft en de bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in Amsterdam (omvangrijke biomedische collectie) eveneens een nationale functie in de wetenschappelijke informatieverzorging hebben. Op grond van de positie die de KB in ons nationale bibliotheekwezen al sinds jaar en dag speelde, betekende de formele wettelijke regeling waarbij de KB tot nationale bibliotheek werd verklaard, eerder een bevestiging van een gegroeide praktijk dan iets geheel nieuws. Die formele wettelijke regeling was het Koninklijk Besluit van 7 september 1982 (KB over KB), uitgevaardigd ter gelegenheid van de opening van het nieuwe gebouw van de KB bij het Haagse Centraal Station. Artikel 3 van het Koninklijk Besluit omschrijft de taakstelling van de KB. Enkele passages daaruit: ‘het verzamelen en vervolgens beheren van in het Nederlandse taalgebied verschenen publicaties en van elders over Nederland verschenen publicaties; het maken van beschrijvingen van de . . . bedoelde publicaties op zodanige wijze dat deze beschrijvingen de bouwstenen vormen voor de Nederlandse bibliografie en haar derivaten en het in overleg met alle daarbij betrokken instanties uitgeven van de Nederlandse bibliografie . . . het op het gebied van de geesteswetenschappen verwerven, ontsluiten, beheren en ter beschikking stellen ten behoeve van wetenschapsbeoefening van publicaties . . . opdat in samenhang met het bezit van andere instellingen landelijk een zo verantwoord mogelijk collectie beschikbaar is . . . het in samenwerking met andere houders van centrale catalogi op basis van het bezit van Nederlandse bibliotheken instandhouden van centrale catalogi als instrument voor een zo doelmatig mogelijke lokalisering van de benodigde literatuur ten behoeve van wetenschapsbeoefening en als beheersinstrument voor een efficiënt landelijk leenverkeer, het interbibliothecaire inbegrepen . . . het samenwerken met de overige wetenschappelijke en de speciale bibliotheken in Nederland teneinde een doelmatige vorm op het gebied van de collectievorming in Nederland te bewerkstelligen . . . het fungeren als bibliografisch inlichtingencentrum . . . het internationaal uitwisselen van pu-
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 17
blicaties; het verzorgen van het fysieke behoud van documenten door middel van het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het toepassen van conserveringstechnieken . . . het waar mogelijk en wenselijk bieden van faciliteiten aan samenwerkingsverbanden voor afstemming met en samenwerking tussen de wetenschappelijke en speciale bibliotheken en het openbare bibliotheekwezen . . .’ Aan de concretisering van bovenstaande taken, zoals geformuleerd in 1982, heeft de KB verder gewerkt. Een nadere omschrijving is vastgelegd in het Bestuursreglement KB van 1994. De KB vervult daarmee een spil- en soms een voortrekkersfunctie in zo uiteenlopende zaken als bibliotheekautomatisering en -conservering. Vooral vanwege het gevaar dat in ons nationale papieren geheugen door verzuring grote gaten gaan vallen, is het Coördinatiepunt Nationaal Conserveringsbeleid opgericht, een samenwerkingsverband van KB en Algemeen Rijksarchief. Een Nationaal Program voor het behoud van bibliotheekmateriaal (Metamorfoze) is opgesteld en wordt thans geïmplementeerd.
7
Speciale bibliotheken
Binnen de typen openbare en wetenschappelijke bibliotheek zijn er, zoals al opgemerkt, vaak grote verschillen tussen de afzonderlijke bibliotheken. Bij de speciale bibliotheken is die verscheidenheid het grootst. Als groepen binnen dit type zijn onder meer te onderscheiden de administratieve bibliotheken zoals verbonden aan de provinciale griffie of werkzaam ten behoeve van het gemeentebestuur, de bedrijfsbibliotheken – een zeer belangrijke groep die weer verder onder te verdelen is naar het soort bedrijven, de juridische bibliotheken van gerechtshoven, rechtbanken en kantongerechten, archiefbibliotheken, museumbibliotheken, ziekenhuisbibliotheken, enzovoort. Aparte vermelding verdienen de ministeriële of departementsbibliotheken waarvan sommige bijzonder omvangrijk zijn, die documentatiewerk verrichten (verzorging van referaat-tijdschriften, aanwinstenlijsten, enz.) en bovendien niet alleen voor de beleidsmedewerkers toegankelijk zijn, maar in de meeste gevallen ook voor buitenstaanders. Zo heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een voortreffelijke bibliotheek. Kenmerkend voor de speciale bibliotheek is bovenal dat zij dienstbaar is aan een groter geheel, dat zij belast is met de ondersteuning van de activiteiten van een instelling, organisatie, dienst of bedrijf en als het ware bij de
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–18
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
gratie van dat grotere geheel bestaat. De speciale bibliotheek verraadt dat ook in haar huisvesting. Wetenschappelijke en openbare bibliotheken beschikken vrijwel in alle gevallen over een eigen gebouw, de speciale bibliotheek heeft haar onderkomen – het liefst vlak bij de gebruikers – in een deel van het gebouw waarin zich ook de kernactiviteiten van de organisatie of het bedrijf afspelen. Zij is daarvan niet los te zien. Niet alleen qua huisvesting, maar ook in haar collectie, personeel, gebruikers en dienstverlening onderscheidt de speciale bibliotheek zich van andere typen. Bij de collectievorming is het belang van de organisatie doorslaggevend. Bij de bibliotheek van een museum zal dat betekenen dat er behalve algemene museologische literatuur verzameld wordt op het gebied waarop de museale collectie gericht is: een bepaalde kunstenaar, glaswerk, militaria, enzovoort. Bij bedrijfsbibliotheken is het ondernemingsdoel richtsnoer voor de collectievorming: de speciale bibliotheek van een bedrijf moet door middel van documentaire informatie het beleid (management), onderzoek (research) en het productieproces ondersteunen. De aard van de onderneming heeft een grote invloed op het soort materiaal dat van belang is. Dat kunnen octrooien zijn, technische literatuur, marktrapporten, adresboeken, gespecialiseerde tijdschriften, enzovoort. In de speciale bibliotheek van een rechtbank zal alle nadruk liggen op juridische literatuur, in de speciale bibliotheek van een gemeentelijke archiefdienst op literatuur met betrekking tot heden en verleden van de gemeente (inclusief beeld- en geluidsmateriaal). Men ziet dat in speciale bibliotheken – vooral die van bedrijven – de actualiteit van de gegevens een bijzonder belangrijk punt is en dat uit die behoefte boeken dikwijls een ondergeschikte rol spelen vergeleken bij tijdschriften, rapporten, technische handleidingen, enzovoort. Bij bepaalde speciale bibliotheken zal men veel ‘grijze literatuur’ aantreffen, dat wil zeggen publicaties die niet bij een officieel erkende uitgever zijn verschenen en niet via de gebruikelijke kanalen van uitgeverij en boekhandel verspreid worden, maar op kleine schaal in een simpele uitvoering (offsetdruk) onder geïnteresseerden en belanghebbenden. Rapporten vormen de belangrijkste categorie in de ‘grijze literatuur’, maar ook congresverslagen, congrespapers, brochures, dissertaties en academische geschriften worden daartoe gerekend. Omdat het in veel speciale bibliotheken alleen om het actuele en recente gaat, wordt daar vaak systematisch gesaneerd waarbij meestal als vuistregel wordt aangehouden dat het niet loont (kosten van bewaren!) om materiaal ouder dan vijf jaar te bewaren. Het personeel dat in een speciale bibliotheek werkt, zal goed op de hoogte moeten zijn van de activiteiten van het grotere geheel. In bijvoorbeeld de
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 19
bibliotheek van een chemisch concern zullen de bibliotheekmedewerkers een zodanige kennis van de chemie moeten hebben dat zij de vragen van onderzoekers (feitelijke vragen of de vraag naar relevante literatuur) adequaat kunnen beantwoorden. Kennis van het terrein waarop bedrijf of instelling zich beweegt, is dus een voorwaarde naast bibliotheektechnische vaardigheden. In speciale bibliotheken die zich op technisch, medisch of chemisch gebied bewegen, staat vaak een vakman aan het hoofd, zoals bij museumbibliotheken een kunsthistoricus of -historica en een jurist bij bibliotheken van de provinciale griffie of een rechtbank. Bij veel speciale bibliotheken – maar beslist niet bij alle – beperkt de dienstverlening zich tot het eigen personeel; dat heeft in ieder geval voorrang. De dienstverlening, de service, gaat vaak veel verder dan in de andere typen bibliotheken. Van een speciale bibliotheek wordt snelle, accurate informatieverstrekking op maat verwacht, een afwachtende, passieve opstelling is strijdig met haar doel. Het attenderen op relevante literatuur, bijvoorbeeld door middel van tijdschriftencirculatie of het gericht verspreiden van fotokopieën van tijdschriftartikelen of rapporten, is niet ongebruikelijk. Soms – bijvoorbeeld bij de departementsbibliotheken – wordt een knipselkrant verzorgd en worden door literatuuronderzoekers-documentalisten literatuurrapporten vervaardigd, een op recente literatuur gebaseerd verslag van de actuele ontwikkelingen rond een bepaald onderwerp. Een deel van de bibliothecarissen van speciale bibliotheken vond indertijd, omstreeks 1925, dat ‘bibliotheek’ voor hun dienst niet de juiste naam was en dat zij geen ‘bibliotheekwerk’ deden, maar ‘documentatie’ bedreven. Deze mensen gaven er de voorkeur aan van documentatie en documentatie-afdeling te spreken. Zij bleven wel lid van de Nederlandse Vereniging van Bibliothecarissen, maar vormden daarbinnen in 1941 een aparte afdeling. In het woord documentatie lag opgesloten dat het hun niet zozeer ging om boeken en tijdschriften, maar om het verfijnd, op onderwerp, toegankelijk maken van documenten van allerlei aard. Een veel gebruikt systeem dat verregaande ontsluiting mogelijk maakt is de UDC, Universele Decimale Classificatie, een systeem dat tussen de jaren twintig en de jaren tachtig veel gebruikt werd in speciale bibliotheken, maar nauwelijks of niet in andere bibliotheken. De automatisering heeft ook voor het documentatiewerk grote, ingrijpende gevolgen gehad. In de laatste paragraaf wordt daarop teruggekomen. Hier beperken wij ons tot het signaleren van een veranderende terminologie. Het woord documentatie ging te veel geassocieerd worden met ambachtelijk, handmatig werk, met knippen en plakken (schaar en lijm-
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–20
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
pot) waardoor men de laatste tien, vijftien jaar steeds meer de voorkeur is gaan geven aan de term documentaire informatie of kortweg: informatie. Het betekent in de praktijk dat menige afdeling die zich vroeger speciale bibliotheek noemde, nu de naam draagt van Afdeling Documentaire Informatie of Afdeling Informatie, waaraan soms Archief, Voorlichting en Public Relations of Communicatie zijn gekoppeld.
8
Informatietechnologie, innovaties, herpositionering
Het bibliotheekwezen verkeert door verschillende omstandigheden in een turbulente overgangsfase. Allereerst is daar de invloed van de informatietechnologie die onder meer de online publiekscatalogus (de kaartcatalogus is nagenoeg verdwenen) met zijn vele zoekmogelijkheden en de online raadpleging van externe databanken mogelijk heeft gemaakt en nieuwe informatiedragers als de cd-rom heeft voortgebracht. Verder spelen andere, maatschappelijke veranderingen een rol: het nog steeds sterk groeiende literatuuraanbod en de toename van het aantal wetenschappelijke onderzoekers, de verzakelijking en de opmars van de beeldcultuur. Het hele complex van veranderingen heeft geleid tot nieuwe visies op de taken van bibliotheken. Uiteraard verschilt de manier van herpositionering afhankelijk van het type bibliotheek en daarbinnen per afzonderlijke bibliotheek. Niettemin zijn er opvallende trends en tendensen in het beeld dat opgeroepen wordt van bibliotheken in de 21e eeuw. Openbare bibliotheken De openbare bibliotheken worden geconfronteerd met teruglopende inkomsten uit overheidsgeld en verhogen daarom de contributiegelden, een verhoging die dikwijls gekoppeld wordt aan verschillende tarieven voor de veel-leners en voor leden die weinig lenen. In sommige gevallen wordt leengeld per boek geheven, voor nieuwe media als cd-rom, compact disc en video wordt altijd leengeld gevraagd. Een financiële last die op openbare bibliotheken drukt is de leengeldvergoeding, een regeling waarbij aan uitgever, auteur en andere betrokkenen een bedrag per uitlening betaald moet worden. De overheid keert weliswaar deze bedragen uit, maar een fors deel van de leengelduitkeringen moet door de openbare bibliotheken worden opgebracht. Voor wetenschappelijke en speciale bibliotheken geldt de leenrechtregeling niet. Als cultureel-maatschappelijke instelling ziet de openbare bibliotheek het mede als haar taak de samenleving te hoe-
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 21
den voor een kloof tussen de geïnformeerden en niet-geïnformeerden. In het kader daarvan willen openbare bibliotheken het publiek ook de mogelijkheid bieden gebruik te maken van nieuwe media en de elektronische snelweg. Aanschaf van bijvoorbeeld cd-roms en aansluiting op internet rekent de openbare bibliotheek tot haar taak, waarbij overigens het ‘traditionele’ bibliotheekwerk niet vergeten wordt. Als instelling die een intensief contact wil houden met de samenleving, zal de openbare bibliotheek ook een rol willen spelen in zo uiteenlopende maatschappelijke processen als de inburgering van allochtonen en de veranderingen in het onderwijs. Voor de omvorming van de school tot ‘leer- en studiehuis’ zal behalve de eventueel aanwezige schoolbibliotheek de openbare bibliotheek een bijdrage moeten leveren. Ook de Provinciale Bibliotheek Centrales, eveneens in hun middelen door de overheid gekort, zoeken naar nieuwe wegen in hun dienstverlening en naar grotere efficiency. Mede uit die overwegingen hebben de Provinciale Bibliotheek Centrales van de provincies Noord- en Zuid-Holland in 1996 besloten tot een fusie onder de nieuwe naam Pro Biblio. Een paar fragmenten uit Op weg naar 2005; strategie van de openbare bibliotheken in Nederland; eerste fase 1995-1998 (uitgegeven door de Vereniging NBLC in 1995) kunnen duidelijk maken waarop de openbare bibliotheek nieuwe stijl mikt: ‘De bibliotheek innoveert! Kiezen voor de toekomst is kiezen voor verandering. Een innovatief scenario schetst de openbare bibliotheek anno 2005 als een centrum van informatie, cultuur en educatie, omdat het gelukt is diensten aan te bieden op een wijze die voor grote groepen klanten aantrekkelijk blijkt te zijn. Het aantal actieve gebruikers ligt boven de zestig procent van de bevolking. Het gebruik is veel gedifferentieerder dan voorheen, dankzij het veel breder aanbod van diensten. De sfeer in de bibliotheken is sterk veranderd. Het is er uitnodigender en aantrekkelijker geworden. Dankzij automatisering en self-service heeft het personeel meer tijd om het publiek te helpen, en te adviseren bij het maken van keuzen tussen beschikbare publicaties en informatiemedia. Heeft de bibliotheek iets niet direct beschikbaar, dan wordt als regel gegarandeerd dat dit binnen een week uit een andere instelling geleverd wordt. Boeken vormen nog maar ongeveer de helft van het aanbod. Tijdschriften zijn talrijker voorradig, deels ook in de bibliotheek te koop. Elektronische informatiebronnen, die vaak in aantrekkelijke cabines zelfstandig te raadplegen zijn, spelen in op de eis-van-vandaag: snel, beknopt en volledig. Niet alleen voor deze quick-referencefunctie zijn elektronische bestanden van belang. Ook voor culturele verdieping en educatieve doeleinden hebben
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–22
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
de nieuwe media een grote aantrekkingskracht voor het publiek. Mensen komen steeds minder materiaal lenen. In plaats daarvan wordt in de bibliotheek informatie gezocht of om concreet advies of assistentie gevraagd. Ook hoeft de klant vaak zelf niet meer naar de bibliotheek toe, omdat elektronisch contact gelegd kan worden om thuis informatiebronnen te raadplegen.’ Wetenschappelijke bibliotheken De informatietechnologie heeft het karakter en de dienstverlening van wetenschappelijke bibliotheken ingrijpend gewijzigd. Voorheen waren het bovenal instellingen die ieder voor zich, vanuit hun eigen collectie de gebruikers aan het materiaal wilden helpen, in de laatste tien jaar is de onderlinge samenwerking sterk gegroeid en is de gebruiker niet meer aangewezen op wat de bibliotheek aan eigen bezit kan bieden, maar is het mogelijk de gebruiker ook snel materiaal van elders te leveren. Een grote verworvenheid is het OBN, het Open Bibliotheek Netwerk waarmee men behalve de eigen catalogus van de bibliotheek ook de catalogi van vele andere bibliotheken kan raadplegen en de Nederlandse Centrale Catalogus (NCC). In de NCC zijn titelbeschrijvingen opgenomen van circa 10 miljoen boeken en circa 350.000 tijdschriften. De boeken worden via het interbibliothecair leenverkeer per post geleverd, van tijdschriftartikelen zijn kopieën te krijgen die per post, fax en in de nabije toekomst elektronisch aangeleverd worden aan de (eind)gebruiker. Behalve de geautomatiseerde NCC zijn titels van artikelen uit de recente jaargangen van circa 12.000 tijdschriften online beschikbaar in OLC, Online Contents. OLC en NCC zijn uitstekende hulpmiddelen voor het zoeken naar in Nederland beschikbare literatuur. Een groot aandeel in de bibliotheekautomatisering heeft Pica, centrum voor bibliotheekautomatisering in Leiden, dat sinds 1969 in samenwerking met de Koninklijke Bibliotheek en universiteitsbibliotheken een reeks nationale en lokale systemen ontworpen heeft. In veel wetenschappelijke bibliotheken, maar in toenemende mate ook in openbare en speciale bibliotheken wordt van Pica gebruikgemaakt. Door Pica beschikbaar gestelde online retrieval systemen zijn onder meer de BNTL (Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap; circa 165.000 titels) en HinT (Historie in Titels; circa 32.000 titels).
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 23
Samenwerking Een knellend probleem voor de wetenschappelijke bibliotheken is het steeds groter wordende verschil tussen de beschikbare middelen voor aanschaf en het grote literatuuraanbod. Bovendien is de prijs van boeken en vooral die van wetenschappelijke tijdschriften in de loop der jaren sterk gestegen, veel meer dan de ter beschikking gestelde gelden voor de collectievorming. Allerwegen wordt dan ook, en niet ten onrechte, geklaagd dat de collecties van wetenschappelijke bibliotheken – in het bijzonder de alfagerichte – verschralen en dat bibliotheken de relevante literatuur niet meer kunnen aanschaffen. Een oplossing – niet dé oplossing – wordt gezocht in de zwaartepuntbibliotheken en in coördinatie van de collectievorming. Zwaartepuntbibliotheken zijn bibliotheken die extra geld krijgen om op hun specifieke gebied extra aan te schaffen. In het samenwerkingsverband Jupiter zijn de taken als volgt verdeeld: zwaartepuntbibliotheek voor de humaniora is de Koninklijke Bibliotheek, voor de landbouwwetenschappen Wageningen, voor de natuurwetenschappen en technische wetenschappen Delft, voor de biomedische wetenschappen de bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Coördinatie van de collectievorming is een andere methode om te proberen ervoor te zorgen dat althans één exemplaar van een belangrijk tijdschrift of boek ‘ergens’ in Nederland te vinden is. Hoewel het in eerste instantie niet moeilijk lijkt afspraken inzake de aanschaf te maken, is coördinatie van de collectievorming een uiterst gecompliceerde zaak waarbij onder meer rekening gehouden moet worden met bestaande collecties, de diverse mogelijkheden van afbakening (naar taal, naar gebied, naar onderwerp, enz.) en bovendien is coördinatie pas mogelijk als de bestaande collecties goed geïnventariseerd zijn. Ofschoon de Nederlandse Centrale Catalogus een belangrijk instrument is bij de coördinatie, zal het nog wel geruime tijd duren voordat er daadwerkelijk volgens een bevredigend plan in gemeenschappelijk overleg zal worden aangeschaft. Wetenschappelijke bibliotheek en wetenschappelijke uitgeverij De sterk gestegen prijzen van vooral de wetenschappelijke tijdschriften, de prijzen die uitgevers doorberekenen bij de leverantie door bibliotheken van tijdschriftartikelen (de serials crisis) en de mogelijkheid van elektronisch publiceren hebben bij de universiteiten gedachten losgemaakt over de kansen om zelf als uitgever op te treden. Een argument is bovendien dat universitaire onderzoekers vaak als auteur optreden van publicaties die ook nog eens tegen een fors bedrag moeten worden aangeschaft. De Techni-
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–24
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
sche Universiteit Delft ontwikkelt serieuze plannen om behalve het ‘papieren circuit’ in de wetenschappelijke informatievoorziening een elektronisch circuit te creëren en die twee in een nieuwe synthese aan te bieden. Een fragment uit het bedrijfsplan 1995-2000 van de bibliotheek van de Technische Universiteit (De Magiër uit Delft) schets de volgende situatie: ‘De moderne informatietechnologie elimineert zowel de afstand tot verre kennisbronnen, als de tijd die verloopt tussen voltooiing en beschikbaarstelling van een publicatie. Sinds kort is het mogelijk om audiovisuele informatie, programmatuur en gegevensbestanden als post-Gutenbergse, dat wil zeggen niet te drukken, kenniselementen in een publicatie op te nemen. Geautomatiseerd indexeren en samenvatten, hyperlinkingen speuren op basis van beeldinhoud komen snel tot wasdom. Al deze faciliteiten, die de verspreiding en toegankelijkheid van kennis sterk vergroten, zullen ten volle door de Bibliotheek worden ingezet . . . Geïntegreerde werkstations zoals de Personal Composers© zullen op onstuimige wijze direct publishing versnellen . . . Universiteiten en onderzoeksinstituten zullen de publicatierechten van hun intellectuele productie opeisen. Kwaliteitsselectie en authenticiteitscontrole in de cyberruimte zullen onderwerp van hevige discussie zijn en de Internet gemeenschap zal de uitgevers uitdagen op deze kerncompetities. De ontsluiting van al deze informatie zal in hoge mate geautomatiseerd plaatsvinden – aan de aanbodzijde door indexeren, samenvatten en verwijzen met behulp van programmatuur die zowel semantiek als syntaxis kan begrijpen; aan de vraagzijde door ‘gedigitaliseerde speurders’ die, wellicht een aantal dagen, het internet afzoeken naar geschikte informatie- aldus de klassieke rol van bibliotheken in twijfel trekkend . . . Voor studenten, onderzoekers en docenten van de Technische Universiteit Delft willen wij een gestructureerde informatie rijke omgeving creëren waar mensen kunnen verblijven en werken. De Bibliotheek zal mensen in staat stellen zich te laven met kennis via grasduinen in en lezen of bestuderen van het aanwezige materiaal, en door het verkennen van de cyberruimte of (op onderwerp toegespitste) subruimten daarvan. Gedrukte en elektronische bronnen zullen in een optimale mix worden aangeboden. De Bibliotheek levert zodoende haar bijdrage aan de studeerbaarheid van de opleiding in Delft. In haar werkzalen en studiecellen zal de Bibliotheek een groot aantal Personal Composers© plaatsen. Met deze veelzijdige informatieverwerkers kunnen auteurs gemakkelijk de benodigde informatie opsporen en in de multimediale publicaties waaraan zij werken, opnemen. Na voltooiing kan een documentserver, die door de Bibliotheek zal worden opgezet, deze – en andere – publicaties direct wereld-
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 25
wijd toegankelijk maken. Dat zal de internationale zichtbaarheid van de Delftse Alma Mater bevorderen.’ Afgezien van de problemen rond toegang, bewaren en ontsluiten van elektronische publicaties, staat het wel vast dat met name op het terrein van de medische, natuurwetenschappelijke en technische wetenschappelijke informatieverzorging, de plaats en functie van bibliotheek en uitgeverij drastisch gaan veranderen. Speciale bibliotheken De speciale bibliotheken en documentatie-instellingen, en dan vooral die van bedrijven, zullen eveneens onder invloed van de informatietechnologie en hun streven naar een efficiënte, zo voordelig mogelijk geprijsde informatievoorziening, grote veranderingen ondergaan. Als het gaat om actuele informatie geven bedrijven er dikwijls de voorkeur aan het eigen bezit aan materiaal tot een minimum terug te brengen en vooral de aansluitingen op databanken te optimaliseren. Bij gebruikersvriendelijke systemen is dan menigmaal zelfs een ‘informatiespecialist’ als vraagvertaler en kenner van de systemen, niet meer nodig. De mensen in het bedrijf zullen in veel gevallen – maar zeker niet altijd – de vereiste informatie zelf kunnen achterhalen. Het gaat niet te ver te veronderstellen dat in plaats van de speciale bibliotheek de grote bedrijven aan hun afdelingen of groepen onderzoekers gespecialiseerde ‘informatiedeskundigen’ verbinden die niet alleen voor informatie van buitenaf zorgen, maar zich ook bezighouden met interne communicatie- en informatiestromen. Ook is er een groeiend aanbod van informatiemakelaars (information brokers) en informatie-adviesbureaus die hun diensten aanbieden. Van hun diensten kan dan voor een bepaald project gebruikgemaakt worden, zij worden als het ware ‘ingehuurd’. In een enkel geval heeft een onderneming haar informatiewerk uitbesteed aan een externe bibliotheek zoals de Gasunie die een contract gesloten heeft met de Groningse universiteitsbibliotheek. Organisaties, opleidingen, vakliteratuur Enkele toonaangevende organisaties binnen het Nederlandse bibliotheekwezen zijn het NBLC (voor de openbare bibliotheken), de NVB en de UKB, een samenwerkingsverband van bibliothecarissen werkzaam bij universiteitsbibliotheken, de Koninklijke Bibliotheek en de bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Deze organisaties werken samen in het overkoepelende FOBID, Federatie van Organisaties werkzaam op het terrein van Bibliotheek en Documentatie. De Stuurgroep
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
IV A 100–26
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
IWI (Innovatie Wetenschappelijke Informatievoorziening) is een overlegorgaan waarin onder andere de universiteiten, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Koninklijke Bibliotheek vertegenwoordigd zijn. IWI heeft een belangrijk aandeel in innovatieve projecten. Een speciaal advieslichaam voor bibliotheekzaken dat de overheid adviseert, bestaat sinds 1995 niet meer. Een bibliotheeksectie in de breed samengestelde Raad voor Cultuur adviseert de rijksoverheid inzake openbare bibliotheken. De Adviesraad Wetenschaps- en Technologiebeleid wordt geacht te adviseren over de wetenschappelijke informatievoorziening. Voorts is er een tijdelijke Commissie Informatiebeleid. Er zijn in Nederland drie opleidingen die zich richten op bibliotheek- en documentatiewerk: de GO (Gemeenschappelijke Opleiding), de universitaire vakgroep Bibliotheek-, Informatie- en Archiefwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en de HBO-opleidingen IDM. De opleidingen verkeren, evenals de bibliotheekpraktijk, in een proces van herpositionering waarbij zij trachten hun werkterrein te verbreden en aan te passen aan de veranderingen in de praktijk. Het duidelijkst komt dat tot uiting bij de opleiding IDM op HBO-niveau waarbij IDM staat voor Informatiedienstverlening en -management. Het woord bibliotheek komt in de naamgeving van deze vierjarige, voltijdse opleiding dus zelfs niet meer voor. Op zes hogescholen (Amsterdam, Den Haag, Deventer, Groningen, Maastricht, Tilburg) zijn er faculteiten met een afstudeerrichting IDM. Aan de Amsterdamse faculteit is bovendien nog een opleiding Boekhandel en Uitgeverij (BU) verbonden en een opleiding Archivistiek. De opleiding aan de Universiteit van Amsterdam is een driejarige bovenbouwstudie, volgend op een propedeuse in willekeurig welke studierichting. De GO is een particuliere stichting die in nauw contact staat met ‘het veld’ en geen voltijdse opleidingen verzorgt, maar een reeks van cursussen, onder meer een basisopleiding bibliotheken, bedrijfsarchivistiek, informatiekunde en management in informatieverzorgende instellingen. Mede gezien de reeks veranderingen in de programma’s van de opleidingen gedurende de afgelopen jaren, is het niet mogelijk gebleken een handboek/leerboek voor de opleidingen samen te stellen. Voor de bibliotheekpraktijk verwijzen wij niettemin naar het ongetwijfeld nog bruikbare Basisboek Documentaire Informatieverzorging; onder redactie van A.H. Ligthart Schenk e.a. Den Haag (NBLC) 1993. Het bevat veel literatuurverwijzingen. Wie de actuele ontwikkelingen wil volgen raadplegen de vakbladen Informatie Professional (de voortzetting per 1 januari 1997 van Open en Login)
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100
HET BIBLIOTHEEKWEZEN
I V A 100– 27
en Bibliotheekblad, dat een voortzetting is – per 1 januari 1997 – van Bibliotheek en Samenleving. Informatie Professional verschijnt maandelijks en is vooral van belang voor werkers in wetenschappelijke en speciale bibliotheken, Bibliotheekblad verschijnt als uitgave van het NBLC elke twee weken en richt zich primair tot mensen die in openbare bibliotheken werkzaam zijn. In elke bibliotheek van enige omvang zal men deze vakbladen kunnen vinden. Twee bibliotheken die een grote collectie vakliteratuur bezitten zijn de vakbibliotheek van het NBLC (met nadruk op literatuur over openbare bibliotheken) en de vakbibliotheek in de Koninklijke Bibliotheek. In het voorgaande is herhaaldelijk gesproken van een ongewisse, tijdelijke of voorlopige situatie. De ICT-revolutie, feitelijk nog maar pas op gang gekomen, zal het bibliotheekwezen stellig een heel andere functie in de informatieketen geven. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen bibliotheken met een dienende, ondersteunende functie zoals de wetenschappelijke en speciale bibliotheken en die met een cultureel-informatieve taak zoals de openbare bibliotheek. Waar documenten voor het eerste type steeds meer in digitale vorm zullen verschijnen, bovendien door de gebruiker zelf op te roepen, verwachten velen dat deze bibliotheken op den duur – maar wanneer? – vooral een museale bewaarfunctie krijgen met daarnaast via een stelsel van licenties een actueel-informatieve taak. Ten aanzien van de openbare bibliotheek zijn de prognoses nog vager. Mede met het oog op de grote en snelle veranderingen op het vakgebied, is het goed te weten dat deze bijdrage in december 2000 geactualiseerd is.
16 Informatiewetenschap
december 2000
iv_a/a100