Student: Studentennummer: Opleiding: Vak: Docent : Literatuur:
Theo Manders (
[email protected]) 2188472 Master Geschiedenis deeltijd Theorie & Historiografie Krieno Zandinga (
[email protected]) Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven, tweede traktaat tegen de keer, F. Nietzsche, Historische uitgeverij (2006)
Opdracht week 7: Lees bladzijde 1-90 van ‘Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven’ en formuleer 10 stellingen (vermeld de bladzijde in het boek): 1. Een mens leeft gelukkiger als hij niets van de geschiedenis weet. (11) 2. Monumentale geschiedenis heeft een volk nodig om lering te trekken en impulsen te ontvangen voor eigen grote daden. (26) 3. Monumentale geschiedenis creëert gevaarlijke analogieën en leidt tot overmoed en fanatisme. (27) 4. Een cultuur die teveel de nadruk legt op Antiquarische geschiedenis (historisme) verliest haar creativiteit en scheppingsdrang. (33) 5. Een mens met teveel historische feitenkennis komt in een identiteitscrisis terecht. (46-48) 6. Verwetenschappelijking in de geschiedenis (het streven naar objectiviteit) heeft een nihilistisch effect op de menselijke en culturele existentie. Verwetenschappelijking in de geschiedenis leidt dus tot passiviteit, onverschilligheid en normenleegte. (52) 7. De objectieve waarheid bestaat niet maar wordt geconstrueerd vanuit de subjectiviteit van de historicus. (58) 8. Nietzsche ‘s idee van een esthetische waarheid is sterk beïnvloed door de ideeën van Droysen. (58) 9. Nietzsche is in feite een pleitbezorger van het postmoderne narrativisme wat immers leidt tot een oneindige creativiteit. (59) 10. Nietzsche is een tegenstander van het historisme en de positivistische visie op de geschiedschrijving. (60) 11. Hegeliaans denken (buiten ons is er een tijd soort van “Geist” die alles onbewust bepaald en beïnvloed) maakt een cultuur zwak (80)
12. Onze rede vereenvoudigt en vervormt de werkelijkheid.
13. Het idee van een waarheid is voor mensen noodzakelijk om richting te geven aan hun handelen en biedt vertrouwen. 14. Het vernietigen van de waarheid omwille van een nieuwe waarheid is een natuurlijke gang van zaken. 15. De “waarheid” dient de machtsbelangen van politici. 16. Authentieke waarheid is altijd een tijdelijke creatie. 17. Relativisme (niet geloven in een waarheid) leidt tot onverschilligheid. 18. Het gaat om de waarheid die de werkelijkheid van het moment het beste dient. 19. Historie is een koude verzameling van waarheden. 20. Onhistorisch zijn geeft de mens passie. 21. Historie zien als iets multi- interpretabels zorgt voor inspiratie.
Opdracht week 8: Lees bladzijde 90 e.v. van ‘Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven’ en formuleer 10 stellingen (vermeld de bladzijde in het boek): De geschiedenis van het gewone volk (de massa) is de geschiedenis van de middelmaat (94). 1. Geschiedenis wordt gebruikt door de elite om de massa te misleiden (95). 2. De positivistische geschiedschrijving zorgt ervoor dat de jeugd niet meer zelf creatief denkt maar uitgaat van veronderstelde wetmatigheden (101). 3. Teveel kennis vernietigt een cultuur (106). 4. Juist door de chaos wordt een nieuwe cultuur gecreëerd (108). 5. Niets is dodelijker voor de creativiteit dan het denken van Hegel of Von Hartmanns (117). 6. De historicus schept altijd een geschiedenis die er nooit is geweest (119). 7. Ankersmit gebruikt Nietzsche om zijn eigen geschiedopvatting te ondersteunen (121/130). 8. Objectieve geschiedschrijving geeft ons de mogelijkheid af te rekenen met het verleden (125). 9. Voor een succesvolle toekomst moet je eerst afrekenen met het verleden (129). 10. Mensen die terugkijken vergeten vooruit te kijken (150). 11. Aanhangers van Nietzsche willen slechts hun traumatische verleden verdringen (155).
4 Nietzsche over historie 4.1. Introductie van Nietzsches “Over nut en nadeel…”
80 Oorspronkelijke titel “Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben. Zweite unzeitgemässe Betrachtung”.
Afb. 40.
Voorkant van Nietzsche, F.; “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven; tweede traktaat tegen de keer” (Vertalerscollectief Historische Uitgeverij, 2006), ISBN 978-90-6554-022-5.
080
Nietzsche-Belvedere; Belvedere beschouwd in het licht van Nietzsches “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven“
B.A. Labuhn
81 De andere drie beschouwingen zijn: “David Strauss, der Bekenner und der Schriftsteller” (1873); “Schopenhauer als Erzieher” (1874) en “Richard Wagner in Bayreuth” (1876). De eerste was een aanval op David Strauss, wiens populaire “Het Nieuwe en Oude geloof: een bekentenis” (1871) voor Nietzsche een uitdrukking van de algemene culturele degeneratie van Duitsland van toen vormde. Nietzsche levert kritiek op Strauss’ verdediging van een ‘nieuw geloof’ gegrond in een wetenschappelijkgedetermineerd universeel mechanisme in combinatie met het optimisme over het historisch proces’. De derde en vierde beschouwing gingen over Schopenhauer en Wagner, als respectievelijk het filosofische en het artstieke genie, van wie Nietzsche hoopte dat zij tot een sterker, gezonder en levendiger Duitse cultuur zouden inspireren. Uit: Stanford Encyclopedia of Philosophy, http://plato.stanford.edu/ entries/nietzsche.
“Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven. Tweede traktaat tegen de keer”80 is in 1874 door de toen zesentwintigjarige Nietzsche geschreven als één van de vier onderdelen van een serie “Oneigentijdse Beschouwingen”. In deze serie bekritiseert Nietzsche de cultuur van de eigen tijd. In “Over nut en nadeel” stelt hij de eigentijdse omgang met het verleden aan de kaak81. Het werk is typisch Nietzscheaans voor wat betreft de kritische strekking en scherpe, ironische toon en stijl van de beschouwing, die genadeloos de ‘illusies van de eigen tijd verbrijzelt’. Hiermee toont Nietzsche zich welbekend als de ‘filosoof met de hamer’. Het is ook typisch te noemen dat Nietzsche in deze beschouwing de aandacht richt op het leven en zich wantrouwend ten opzichte van het reflexieve denken opstelt. Nietzsche verzet zich tegen het nihilisme, oftewel identiteitsnood en normenleegte, die hij bij de laat 19e-eeuwse Westerse cultuur ondervindt. Dit nihilisme brengt hij in verband met de voor zijn tijd kenmerkende wetenschap van het historisme, die het dagelijks leven aan zich onderwerpt en de cultuur ‘ziek’ maakt. Tegenover dit ‘leven in dienst van het historisme’ stelt hij ‘historie in dienst van het leven’. Zodoende ontwerpt hij de drie levende betrekkingen van het antiquarische (‘conservatieve’), het kritische (‘progressieve’) en het monumentale (‘creatieve’). De opbouw van dit hoofdstuk volgt vanaf paragraaf 4.3 deze logica. Voorafgaand, in paragraaf 4.2., worden eerst die begrippen toegelicht die voor het werkelijk begrip van Nietzsches ontwerp en cultuurfilosofische boodschap noodzakelijk zijn. De afkortingen bij de noten verwijzen naar twee versies: 1. KSA I: xxx(blz) verwijst naar de Duitstalige versie “Unzeitgemässe Betrachtungen Zweites Stück: Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben” in “Sämtliche Werke Kritische Studienausgabe in 15 Bänden” (Deutscher Taschenbuch Verlag de Gruyter, München, 1999), ISBN 3-110-16599-6, blz. 243 tot en met 334. 2. “Over nut…” 2006: xxx(blz) verwijst naar de meest recente Nederlandstalige versie uit 2006 met de titel “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven; tweede traktaat tegen de keer” (Vertalerscollectief Historische Uitgeverij, 2006) met nawoord van dr. F. R. Ankersmit (1983), L.C.Bombet & Jo Tollebeek (1994), Luuk van Middelaar (2006), ISBN 978-90-6554-022-5, 200 blz.
4. Nietzsche over historie
081
4.2. Introductie van het begrippenkader Voor een beter begrip van Nietzsches beschouwing “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven” wordt voorafgaand een aantal begrippen toegelicht. 4.2.1. Leven en plastische kracht Het leven is het grondbegrip in Nietzsches beschouwing van alle werkelijkheid; alles van de meest pragmatische dagelijkse zaken en biologische behoeftes tot aan kunst en de meest abstracte theorieën vindt oorsprong en verankering in het ‘leven’. Het Nietzscheaans ‘leven’ is een holistisch ‘causa prima et finalis’ van alles wat is. Het is echter geen abstracte ‘onbewogen beweger’, zoals dat bij traditionele metafysica het geval is. Het leven is een steeds veranderende ‘onmiddelijkheid’. De eigenlijke aard van het leven is ‘duister’, ‘voortstuwend’ en ‘onverzadigbaar zichzelf begerend’. Het leven in zijn eigenlijke gedaante is onhistorisch, natuurlijk, onbewust, gevaarlijk, dynamisch, vormeloos, chaotisch, meervoudig, bestiaal, altijd wordend, vrij, enthousiast, structuurloos, extatisch en zelfgenoegzaam. ‘Zelfgenoegzaam’ en ‘onverzadigbaar zichzelf begerend’ verwijzen naar de zelfoorspronkelijkheid van het leven; het leven is doel en oorzaak in één. Leven is het domein en synoniem van de zelfgenoegzame, meest levendige krachten zoals liefde, hoop en vertrouwen. Nietzsche gebruikt de term ‘leven’ ook normatief. Als iets ‘levend’ is, is dat vitaal, gezond, sterk, begerend, optimistisch. Het ‘bloeit’, ‘groeit’, ‘rijpt’ en heeft grote ‘plastische kracht’. Tegenover deze positieve notie van het ‘leven’ zet Nietzsche het negatieve begrip van de ‘dood’ en ‘ziekte’. Iets dat ‘dood’ of ‘ziek is, is voor Nietzsche zwak, futloos, onverschillig, pessimistisch, onvruchtbaar, verhard en heeft weinig ‘plastische kracht’. Zaken die zich binnen dit vormeloos ‘leven’ als iets werkelijks weten af te tekenen, ongeacht of het organismen, mensen, voorwerpen, theorieën, culturen, Nota’s Belvedere of andere transformatiebenaderingen zijn, zijn allemaal uitdrukkingsvormen van het leven zelf. Nietzsche vergelijkt ze allemaal met organismen, die dankzij de ‘plastische kracht’ gedurende een continu aan verandering onderhevig proces ontstaan, groeien, zich ontwikkelen en/ of vermenigvuldigen, zonder daarbij hun eigenheid of eenheid te verliezen. De ‘plastische kracht’ die ze daarvoor gebruiken is de kracht van het zichzelf voortstuwend leven zelf en is een combinatie van een ‘gesloten horizon’ en ‘zelfontplooiing’. De gesloten horizon staat voor een eenheid die van een soort omhullende schild/huid/sfeer/nevel voorzien is; het schild verhindert dat een organisme/ mens/cultuur/transformatiebenadering door de levenseigenlijke chaos met al het nieuwe, andere, vreemde en vergane overspoeld wordt82. Horizon staat garant voor ‘rust’, ‘eenheid’, ‘vaste vorm’, ‘eenduidigheid’, ‘iets zijn’, ‘uitdrukking’, ‘overtuiging’, ‘identiteit’. Het sluiten van een horizon voltrekt zich in het leven door middel van handelingen. Sterker nog, zelfs de meest simpele handeling vindt al binnen een horizon plaats. In die zin zijn handelingen enerzijds karakterbepalend en anderzijds voortvloeiend vanuit het karakter van een organisme/mens/cultuur. Op het reflexieve niveau is het sluiten van de horizon de kunst om bepaalde betekenissen en overtuigingen op te bouwen of vast te houden en om andere dingen, ten bate van een geheel eigen
82 “Krachtige natuur: het hele verleden, haar eigen maar ook het meest onbekende, trekt ze naar zich toe, zuigt ze op en zet ze als het ware om in bloed. Hetgeen zo’n natuur niet bedwingt weet zij te vergeten, het bestaat niet meer, de horizon is volkomen gesloten en niets kan er aan herinneren dat er aan de overzijde nog mensen, hartstochten, meningen en doelstallingen bestaan. Dit is een algemene wet; al wat leeft kan slechts binnen een horizon gezond, sterk en vruchtbaar worden. Is het niet in staat een horizon om zich heen te trekken en aan de andere kant weer te zelfzuchtig om eens door de ogen van een ander te kijken, dan kwijnt het lusteloos weg of snelt het een vroegtijdige ondergang tegemoet” in KSA I: 251 / Nietzsche, F.; “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven; tweede traktaat tegen de keer” (Historische Uitgeverij Groningen, 2006) ISBN 90-6554-011-3, blz. 14.
082
B.A. Labuhn
Nietzsche-Belvedere; Belvedere beschouwd in het licht van Nietzsches “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven“
83 Meyer, K.; “Ästhetik der Historie; Friedrich Nietzsches ‘Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben’” (Köningshausen & Neumann GmbH, Würzburg, 1998), ISBN 3-8260-1481-2, blz. 106. 84 Nietzsche; F. “Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik” (oorspronkelijke uitgave 1872). 85 KSA I: 303 / “Over nut…” 2006: 74.
individualiteit, simpelweg te vergeten. De horizon is sowieso een vorm van vergeten en verdringing. De verdringing betekent beteugeling. Denk hierbij ook aan de betekenis van het woord ‘ontwerpen’, waar in het ‘ont’ een ‘uitsluiten’ in plaats van een ‘insluiten’ werkzaam is. De ontwerper ontwerpt oftewel verwerpt al doende allerlei onnuttige ideeën en vormen omwille van de integriteit en zuiverheid van zijn specifieke ontwerp. Zelfontplooiing houdt verband met toe-eigening en is de kunst om het onbekende af en toe van buiten de eigen horizon naar zich toe te trekken en ‘eigen te maken’. In tegenstelling tot de geslotenheid van de horizon, veronderstelt zelfontplooiing een bepaalde mate van openheid die garant staat voor voeling met het leven als geheel. Deze openheid betekent verfrissing maar ook gevaar; het gevaar dat een organisme/mens/cultuur/transformatiebenadering door de chaos van dit nieuwe, andere, vreemde en/of vergane uit evenwicht gebracht wordt. 4.2.2. Esthetisch ideaal van de paradoxale spanning Inherent aan het leven is de paradoxale spanning tussen de oorspronkelijke vormeloze en altijd aan verandering onderhevige aard van het leven zelf en zijn concrete uitdrukkingsvormen, oftewel zaken die zich daarbinnen als iets concreets weten af te tekenen. Zodra het eigenlijke vormeloze van het leven uitgedrukt wil worden in vormen of begrippen, trekt het eigenlijke zich terug. Daarmee lijkt het eigenlijke van het leven principieel ondoordringbaar, onuitspreekbaar en dus immer vormeloos83. Toch moet men proberen (via kunst) dit ongrijpbare eigenlijke van het leven uit te drukken middels uitdrukkingen die deze spanning juist articuleren; dit is dan ook Nietzsche’s esthetisch ideaal. Een voorbeeld van de kunst die deze paradoxale spanning volgens Nietzsche wel tot uitdrukking weet te brengen is de Griekse Tragedie84, waarin twee tendensen werkzaam zijn: de Apollinische die naar eenheid, regelmaat, schoonheid, rede en orde streeft en de Dionysische die alle orde en regelmaat in een oorspronkelijke chaos en redeloze roes op wil lossen. Denk het sluiten van de horizon als de Apollinische kracht en zelfontplooiing als de ontvankelijkheid van het Apollinische voor het Dionysische. In de tragedie worden beide tendensen met elkaar verenigd. De tragedie staat voor het redeloze en gewelddadige leven, waar de rede geen grip op kan krijgen en waarin de held of heldin te gronde gaat aan de onverzoenlijke keuzes waarvoor de goden hem of haar hebben geplaatst. Deze Dionysische tragische grondtrek is de kracht van de tragedie. Het Apollinische zorgt ervoor dat zij als kunstvorm uitgedrukt wordt en haar boodschap communiceert. Binnen de taalkunst zijn volgens Nietzsche stijlfiguren en orakels bijzonder geschikt om de paradoxale spanning tot uitdrukking te brengen. Zo worden er bijvoorbeeld in de metafoor twee of meer ongelijke betekenissen met elkaar verenigd tot een nieuwe rijkere betekenis, die niet eenduidig is, maar open; het roept beelden op en brengt een vrije gedachtestroom op gang. Zo zegt Hesiodus dat “er een mensheid met grijs haar ter wereld zal komen”85. Deze metafoor verenigt enerzijds het concept van de geboorte met anderzijds het concept van ouderdom en zorgt ervoor dat het abstracte concept van de mensheid meer ‘beeld en vlees krijgt’ door het attribuut grijs haar en dat grijs een abstracte betekenis verwerft. Op deze manier wordt er een multi-interpretabel beeld opgeroepen, waar men
4. Nietzsche over historie
083
de betekenis uithaalt van een mensheid die het aan jeugdigheid en levenslust ontbreekt. In de stijlfiguur van de paradox zit een innerlijke tegenspraak, die zich bij nadere beschouwing oplost. Denk aan uitspraken zoals “zeg nooit nooit”, “Neem één raad van mij aan: dat gij geen raad aanneemt” (Multatuli), “Aan de ene kant ben ik besluiteloos, maar aan de andere kant toch weer niet.”86. Nog een ander voorbeeld is de stijlfiguur van de oxymoron, waarin twee woorden die elkaar in hun letterlijke betekenis tegenspreken, desondanks toch tot één begrip worden gecombineerd. Er is net als bij de paradox sprake van een innerlijke tegenspraak, maar anders dan bij de paradox waar de tegenspraak zichzelf oplost, blijft er bij de oxymoron de spanning van het betekenisverschil in stand. Denk aan de uitdrukkingen als “oud nieuws” of “oorverdovende stilte”87. Een voorbeeld van een orakel is het Delphi-orakel “Ken jezelf”. Enerzijds is de boodschap in de kern voor iedereen hetzelfde, anderzijds zal de invulling voor iedereen anders zijn. Stijlfiguren en orakels zijn dus levensuitdrukkingen met verdichte en gelaagde betekenissen; uitdrukkingen waarin de verschillende levensaspecten en betekenissen als in een brandpunt samenvallen88. Ze verenigen eenduidigheid (zichzelf) met een openstaan voor meerduidige interpretatie (leven) en benaderen daarmee de werkelijkheid zoals ze ‘eigenlijk’ is: complex en constant open. Daarentegen zijn taalkundige begrippen, vanwege hun eenduidigheid en hun successieve, verwijzende aard niet zo goed geschikt als uitdrukking van de paradoxale spanning. Ze zijn te eenzijdig en te afstandelijk op de werkelijkheid betrokken. In hoofdstuk drie van deze scriptie is er een poging ondernomen om uit een aantal concrete transformatieopgaven de beoordelingscriteria en het esthetisch ideaal te destilleren. Daaruit bleek dat interventies die als goed, mooi of ‘intelligent’ werden beoordeeld, in staat waren om middels een eigenzinnig krachtig gebaar een bepaalde gelaagdheid van betekenissen te creëren. Zo was de architect van het Huis de Wiers in staat om middels één duidelijk gebaar, abstrahering van het kenmerkende volume van het oude gebouw, een relatie te leggen tussen heden, verleden, context, functie en vorm. 4.2.3. Waarheid, objectiviteit en rechtvaardigheid De aanduidingen ‘waar’, ‘objectief’ en ‘rechtvaardig’ kunnen volgens Nietzsche positief en negatief89 worden gedefinieerd. Hieronder worden de positieve en negatieve definities tegenover elkaar gezet en toegelicht. Waarheid (authenticiteit, horizon, paradigma, ideaal, mythe, illusie) Waarheid in de traditionele zin is bij Nietzsche een problematisch begrip. Gezien Nietzsches uitgangspunt van het leven als iets ondoorgrondelijks waarin alles constant aan verandering onderhevig is, kan er nooit sprake zijn van ‘de’ of ‘één’ ‘waarheid’90 welke zich ontdekken laat. Waarheden zoals in denksystemen (wiskunde, theorieën) en religieuze overtuigingen die onze verhouding tot de werkelijkheid bepalen, worden volgens Nietzsche niet door mensen ontdekt, maar geconstrueerd via kennis (wetenschap, filosofie), kunst en religie. Zo construeert filosofie haar beeld van de werkelijkheid door namen en begrippen te formuleren. De begrippen ordenen zich tot een logische hiërarchie waardoor een systeem dat redeneren mogelijk maakt, ontstaat. We zullen de zekerheid over de werkelijkheid echter nooit bereiken omdat we met de rede de echte continue aan
084
Nietzsche-Belvedere; Belvedere beschouwd in het licht van Nietzsches “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven“
86 http://nl.wikipedia.org/wiki/Paradox_ (stijlfiguur) (29 december 2008). 87 http://nl.wikipedia.org/wiki/ Oxymoron_(stijlfiguur) (29 december 2008). 88 Meyer, K.; “Ästhetik der Historie; Friedrich Nietzsches ‘Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben’” (Köningshausen & Neumann GmbH, Würzburg, 1998), ISBN 3-8260-1481-2, blz. 102. 89 Nietzsche spreekt van ‘positieve eigenschap’ (KSA I: 292/“Over nut…” 2006, blz. 61, r. 16) en van ‘definiëring’ (KSA I: 289/“Over nut…”, blz. 58, r. 8). 90 Waarheid = overeenstemming van woorden met feiten. Bron: Van Dale http://www.vandale.nl/vandale/ opzoeken/woordenboek/?zoekwoord =waarheid.
B.A. Labuhn
91 KSA I: 289/ “Over nut…” 2006: 58.
verandering onderhevige werkelijkheid vervormen en vereenvoudigen. Zo zal volgens Nietzsche elk (wetenschappelijk, filosofisch) denksysteem op bepaalde momenten aan haar grenzen komen; het denken kan geen constante greep hebben op een nimmer stabiele werkelijkheid. Toch is het scheppen van waarheden, zelfs al zijn het vervormingen, over de werkelijkheid absoluut noodzakelijk. De manier waarop kennis, kunst en religie de wereld structuur geven is toegesneden op de menselijke behoeften en dus van levensbelang. Waarheid in de positieve zin heeft de taak de werkelijkheid zo te vervormen dat ze voor mensen leefbaar wordt. Ze biedt een basis voor vertrouwen, schept een basis voor zin- en betekenisgeving, biedt richting voor het handelen en sterkt de daadkracht. Zolang de waarheid werkelijk aan de behoeften voldoet, het werkelijke leven als haar bestaansvoorwaarde erkent en ons handelen een bepaalde natuurlijkheid verschaft, is ze authentiek. Nietzsche gebruikt voor deze positieve notie van waarheid ook termen als ‘horizon’, ‘paradigma’, ‘ideaal’, ‘mythe’ en ‘illusie’. In die zin is er voor Nietzsche geen normatief onderscheid tussen waarheid of drogbeeld. Beide zijn immers menselijke creaties. Op het moment dat een waarheid niet meer op de werkelijkheid betrokken is en alleen maar omwille van het ‘voortbestaan’ in stand wordt gehouden, verwordt ze tot een dogma. Zo’n non-authentieke waarheid beknelt mensen. Er ontstaat een noodzaak tot het creëren van een nieuwe, wel authentieke en op de huidige behoeften toegesneden waarheid. Als deze ontstaat, spreekt men over de verschuiving van het paradigma. Zo’n vernietiging van een oude waarheid omwille van een nieuwe waarheid is voor Nietzsche een natuurlijke gang van zaken. De waarheid is niet alleen toegesneden op de behoeften, het dient ook belangen. Het is een machtsmiddel waarmee bepaalde groeperingen (politici, kerken, wetenschappers) invloed uitoefenen. De waarheid die ze construeren is vanuit een bepaald perspectief, met een bepaald motief en doel ontworpen en kan dus onmogelijk objectief zijn. Vaak wordt juist vanuit machtszucht van bepaalde belangengroepen een bepaalde dogmawaarheid toch in stand gehouden. Nietzsche vindt het dus niet erg dat men met een bepaalde waarheid de wereld vereenvoudigt, maar hij bekritiseert wel dat men daarmee beweert dat die waarheid eeuwig, objectief en een feit is. Volgens Nietzsche is de authentieke waarheid immers tijdelijk, perspectivisch en een creatie. Waarheid, in andere woorden horizon, staat garant voor integriteit, eenheid. (Zie ook ‘horizon’ bij begripsuitleg “leven en plastische kracht” in 4.2.1). Het feit dat er geen eeuwige of objectieve waarheid is, mag geen excuus zijn voor relativisme. Relativisme, oftewel geen waarheid meer geloven of nastreven omdat men er vanuit gaat dat er toch meerdere waarheden mogelijk zijn, kan uiteindelijk leiden tot onverschilligheid, gebrek aan vertrouwen, ‘geen raad weten’, gebrek aan beoordelingsvermogen (zie ook “rechtvaardigheid”) en een niet daadkrachtig en bang karakter. Het is noodzakelijk ten aller tijd een authentieke waarheid na te streven, te creëren en erin te geloven. De authentieke waarheid geeft immers vertrouwen, biedt richting voor het handelen en sterkt de daadkracht en stimuleert op deze manier een gezond leven. Het feit dat de waarheid op onze behoefte toegesneden is, betekent ook niet dat de waarheid vanuit de ‘algemene mening en tendens’91 geformuleerd dient te worden. Als dat wel gebeurt spreekt Nietzsche van popularisering. De positieve
4. Nietzsche over historie
085
waarheid moet gebaseerd zijn op een authentiek inzicht, ongeacht of deze wel of niet ‘in de smaak valt’.
tot de werkelijkheid. Dan spreekt Nietzsche van de rechter die ‘de menselijke grensstenen verlegt’, ‘ons wakker schudt’, als een ‘blikseminslag fungeert’ en ons fundamenteel ‘zijn’ beroert. Een goede rechter is onpartijdig, hij of zij laat vooral geen eigen belang toe bij de beoordeling. Hij of zij is onpartijdig, maar wel betrokken. Hij of zij identificeert zich bij de bezinning met het object van zijn of haar beoordeling en zoekt binnen de eigenheid van dat object (grenzen van die specifieke horizon) naar authenticiteit. Daar waar positieve objectiviteit vanuit een opgeheven horizon handelt, handelt rechtvaardigheid binnen de horizon van zijn beoordelingsobject. Als illustratie dient de beoordelingssystematiek van de ‘objectmatige aanpak’, waarbij per project eerst inzicht wordt verworven in hoe de ontwerper het bestaande interpreteerde om daarna binnen die interpretatie een oordeel over kwaliteit te vellen. Het zoeken naar authenticiteit is een cruciaal punt. Wanneer de rechtvaardigheid niet met de beste intenties en ‘het onvoorwaardelijk geloof in volmaaktheid’ wordt uitgeoefend, leidt ze negatief tot pure vernietiging. Als er alleen gerechtigheid heerst en er niet geruimd wordt met de bedoeling dat op vrijgemaakte grond iets authentieks en goeds gebouwd wordt, dan is de veroordelende kracht van de rechtvaardigheid slechts zinloos geweld. Je krijgt dan ‘zuivere en vrijblijvende kennis’ en loze kritiek, die tot niets leiden. Toch moet de rechter niet proberen om geforceerd een positief oordeel te vellen; als het oordeel niet positief geformuleerd kan worden, moet men kritiek niet uit de weg gaan. Het zich onthouden van oordeel heeft ook niets met de positieve rechtvaardigheid te maken. Zo treedt er voor Nietzsche een negatieve betekenis van rechtvaardigheid op wanneer een rechter het bezit wordt van regeltjes en deze blind toepast. Een andere negatieve betekenis van rechtvaardigheid treedt op wanneer men rechtvaardigheid als synoniem van negatieve ‘objectiviteit’ opvat; door dingen zuiver, afstandelijk en onbetrokken te bekijken en te beschrijven, onttrekt men zich aan een werkelijk oordeel. Het geen oordeel durven vellen ontmaskert Nietzsche als verdraagzaamheid, als teken van innerlijke leegte: “Want het merendeel komt niet verder dan verdraagzaamheid, het onbetwist laten, het inventariseren en welwillend vergelijken van wat nu eenmaal niet te loochenen is, in de wetenschap dat een onervaren toehoorder het zal uitleggen als rechtvaardigheid.”94 Positieve rechtvaardigheid streeft daarentegen vanuit milde verdraagzaamheid naar de imperatief ‘je moet’.
Objectiviteit Objectiviteit treedt op als negatieve eigenschap wanneer men, totaal niet betrokken, feiten of gebeurtenissen afstandelijk en passief probeert te beschouwen en dit als waarheid beschouwt. Zo presenteren bijvoorbeeld de wetenschappers zichzelf als mensen die door middel van hun ‘zuivere intellect’ - vrij van lichamelijkheid, vrij van belangen en affecten - in staat zijn tot het geven van een ware, waardevrije en objectieve representatie van de werkelijkheid. Denk hierbij bijvoorbeeld ook aan de houding bij materiaalconservatie “de meest terughoudende consolidatie van de oude substantie, waarbij de architect en de ambachtsman hun verlangen naar persoonlijke expressie wegcijferen…”92 . Nietzsche verwerpt echter het idee van kennisinhouden, inclusief de kennis van historie, als ‘dingen op zich’ die zich van buitenaf objectief door de ‘zuiver intellectueel gestemde mens’ laten onderzoeken en zo de ‘waarheid’ tonen. “Dat de dingen een zodanig gestemd mens het beeld van hun wezen tonen, is echter niet meer dan bijgeloof. Het zou namelijk betekenen dat op die momenten de dingen uit eigen beweging zich aftekenen, vorm aannemen, het beeld van hun wezen afdrukken op een leeg vel papier. Dit is een mythe en nog een slechte ook.”93a Momenten van wetenschappelijke, filosofische, historische of religieuze inzichten ziet Nietzsche als momenten van esthetische ordening; “…alles met elkaar in verband brengen, al het afzonderlijke tot een geheel weven, vanuit de gedachte dat wanneer de dingen een planmatige eenheid ontbreekt, deze er in gelegd moet worden. Zo bedwingt de mens het verleden door het met een web te omspannen, niet vanuit zijn drang naar waarheid en rechtvaardigheid maar vanuit zijn esthetische drang”93b. Zo is elke ‘waarheid’, ‘denksysteem’, ‘paradigma’, ‘ontdekking’, ‘theorievorming’ en ‘kennisinterpretatie’ het resultaat van een creatieve roes. Creatieve roes is het kenmerk van de door Nietzsche beoogde positieve objectiviteit. Dit in tegenstelling tot de onbetrokken analyse als kenmerk van de negatieve objectiviteit. De positiefobjectieve houding is niet een houding van focus en afstandelijkheid, maar een houding van openheid en betrokkenheid. De openheid betekent het openstaan voor alle mogelijkheden, suggesties en kansen die het leven biedt. Het is alsof alle horizon op dat moment ‘opgeheven’ is; verschillende waarheden beginnen tot de mogelijkheden te behoren in plaats van dat ze als zekerheden of onmogelijkheden worden bestempeld. Dit geeft een enorm vrijheidsgevoel. Betrokkenheid houdt de intentie in om vanuit het grenzeloze veld aan mogelijkheden tot één zinnige eenheid (horizon) te komen. In die zin staat objectiviteit in dienst van de waarheid. Het gaat om de waarheid die de werkelijkheid van dat moment het beste dient. Rechtvaardigheid Daar waar objectiviteit het nieuwe paradigma uit een veelheid aan mogelijkheden schept, is rechtvaardigheid iets dat zich kritisch-positief op een bepaald onderwerp bezint om het te bevestigen, te toetsen, te zuiveren of te vernietigen. De rechtvaardigheid in haar modus van vernietiging werkt ook positief wanneer zij ongezonde overtuigingen veroordeelt ten bate van het ene eigenlijke inzicht, het nieuwe paradigma, een nieuwe verhoudingswijze
086
Nietzsche-Belvedere; Belvedere beschouwd in het licht van Nietzsches “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven“
92 Woud, A. van der, “De ethiek van de onthouding. De beoefening van het niets-doen bij restauraties” in “Archis”, juni 1996, p. 33-37. 93a KSA I: 290/ “Over nut…” 2006: 58. 93b KSA I: 290/ “Over nut…” 2006: 58-59.
B.A. Labuhn
94 KSA I: 288-289/ “Over nut…” 2006: 57.
4.2.4. Onhistorische, bovenhistorische en historische dimensie Tijd als zodanig is voor Nietzsche fundamenteel verbonden met ‘leven’ en heeft alles te maken met tijdelijkheid, veranderlijkheid en een continu ‘worden’. Nietzsche onderscheidt drie soorten tijdsdimensies. De menselijk-culturele of existentieel-culturele tijdsdimensie is voor Nietzsche historisch van aard; men ervaart een heden, verleden en toekomst. Deze tijdsdimensie manifesteert zich in houdingen/betrekkingen en handelingen. Deze menselijk-culturele tijdsdimensie bakent Nietzsche af door te wijzen op het onhistorische (‘het hier en nu’) en het bovenhistorische (het ‘tijdloze’). Het onhistorische manifesteert zich als instinct, zinnelijkheid, vergeten, begeerte, behoefte, angst. Het bovenhistorische manifesteert zich als de waarheid of paradigma.
4. Nietzsche over historie
087
Deze dimensie wil zich als het ware onttrekken aan het ‘tijdelijke’ en ‘wordende’ en wordt geassocieerd met krachten die het eeuwige, constante en wijze behartigen. Doorgaans worden kunst, religie en kennis (filosofie en wetenschap) als positieve manifestaties van deze tijdsdimensie gezien. Vanuit deze manifestaties kunnen mensen en culturen krachten putten om een horizon te stichten: paradigma’s te vormen, inzichten te verwerven, een richting voor het handelen te definiëren, beoordelingscriteria te formuleren en een eigen identiteit te scheppen. Zo is bijvoorbeeld geschiedenis (als kennisdiscipline) in staat om het historische levensproces te overzien. De ‘tijd’ met zijn verleden, heden en toekomst wordt ervaren als iets dat door de mens of cultuur beschouwd en geanalyseerd kan worden. Iets waar men wetmatigheden in kan ontdekken en waar men rationeel grip op kan krijgen. In onderscheid tot de onhistorische ‘onmiddellijkheid’, kenmerkt de bovenhistorische tijdsdimensie zich door een zekere distantie tot ‘tijd’ en leven. Een negatieve manifestatie van het bovenhistorische treedt op wanneer door die afstand de voeling met het leven van hier en nu verzwakt wordt. Het bewustzijn van de bovenhistorische mens of cultuur raakt dan zo geabstraheerd dat hij of zij alles als theoretisch en onwerkelijk ervaart, zijn (onhistorische) emoties en behoeftes niet meer serieus neemt en in nieuwe situaties niet adequaat kan reageren. De plastische kracht van zo’n mens of cultuur wordt dan verzwakt omdat men door gebrek aan openheid voor het leven aan zelfontplooiing inboet en star in zijn opvattingen wordt. Een andere negatieve manifestatie van het bovenhistorische treedt op wanneer het mensen niet lukt om vanuit het bovenhistorische een overtuiging of waarheid te formuleren. Men staat dan bloot aan het hele spectrum van soms tegenstrijdige theorieën en er bestaat dan de dreiging dat men alles relativeert en geen overtuiging kent. Plastische kracht wordt verzwakt omdat men geen gezonde ‘horizon’ om zich heen kan trekken. “…het verleden en het heden zijn één en hetzelfde, in alle verscheidenheid immers in wezen gelijk en als alomtegenwoordigheid van onvergankelijke typen een onbeweeglijke constructie van onveranderde waarde en van eeuwig gelijke betekenis. Zoals de honderden verschillende talen beantwoorden aan vaste typen behoeften van de mensen, zodat iemand die deze behoeften begrijpt uit geen van die talen iets nieuws zou kunnen leren, zo maakt de bovenhistorische denker de gehele geschiedenis der volkeren en van elk volk afzonderlijk voor zichzelf van binnenuit inzichtelijk. Als een helderziende raadt hij de oerbetekenis van de verschillende hiërogliefen, terwijl hij steeds vaker nieuw toestromend beeldschrift vermoeid uit de weg gaat. Want hoe zou hij zichzelf in de oneindige overvloed van het gebeuren voor verzadiging, voor oververzadiging, ja voor walging moeten behoeden!”99
Afb. 41.
Drie soorten tijdsdimensies.
Onhistorische tijdsdimensie; concentratie op het ‘nu’ en het geluk De onhistorische tijdsdimensie is de dimensie95 die het meest dichtbij het eigenlijke leven staat en zich kenmerkt door haar concentratie op het ‘nu’, het ‘ogenblik’. ’Het ‘onhistorische’ wordt door Nietzsche geïllustreerd aan de hand van het dierlijke “…Kort aangelijnd aan de pin van het ogenblik en daardoor niet zwaarmoedig en niet verveeld”96 staat het dier elk ogenblik in directe verbinding met het eigenlijke leven. Het bewustzijn van het dier concentreert zich op het ogenblik, simpelweg omdat zijn bewustzijn in staat is om enkel en alleen het ogenblik te bevatten. Mensen ‘zijn jaloers op dieren’, want ze willen ook ‘in het ogenblik leven’, zonder zorgen; niet verveeld, niet opgejaagd en zonder ergens spijt van te hebben. Ze duiden het aan als: ‘geluk’, ‘nirwana’ of ‘verlossing’. Nietzsche wijst dit nastreven van het permanente ‘totale vergeten’ af voor wat betreft de menselijkculturele existentie97. Waar het ‘totale vergeten’ voor dieren natuurlijk is, is het voor mensen tegennatuurlijk; een mens is nu eenmaal ‘van nature’ historisch en hoort zich tot zichzelf en dingen te betrekken door middel van houdingen en handelingen. Kan een mens dan nooit gelukkig worden door alleen het momentane te ervaren? Jawel. De onhistorische tijdsdimensie, zonder uitwendige hulpmiddelen als drugs en niet als gevolg van biologische storing, is voor een mens episodisch bereikbaar in passie. De passie verschaft de mens een ‘existentie in het momentane’. Dit uit zich in de vorm van concentratie; de vaardigheid om zich op één iets te concentreren, terwijl men al het andere én zichzelf vergeet. Het is een ‘opgaan in de dingen’ en staat voor de intensiteit waarmee iemand zich ergens mee bezighoudt. Mensen die door een bepaalde passie worden gevangen, worden dan blind voor veel dingen, maar wat ze waarnemen is “tastbaar dichtbij, gekleurd, doorklonken, verlicht, alsof ze dat met al hun zinnen tegelijkertijd opnemen”98. Dit zijn de gelukkige momenten van ‘plotselinge zinnelijkheid’ of ‘absolute presentie’. De krachten die onhistorisch zijn, zijn die van instinct, zinnelijkheid, vergeten (loslaten), begeerte, behoefte, angst. Deze krachten openen de existentie voor het nieuwe, onverwachte, verfrissende en gevaarlijke van het leven en zorgen tegelijkertijd voor de noodzakelijke horizonbeperking. Zo vormen bijvoorbeeld de angst voor ruimtelijke verschraling en behoefte aan cultuur(historie) een aantal van de onhistorische motieven bij Belvedere.
95 Eigenlijk is het onhistorische als dimensie een werkthese. Het werkelijk onhistorische is de nog vorm- en betekenisloze levenskracht zelf, die nog geen tijdsdimensie heeft. 96 KSA I: 248, 6-7/ “Over nut…” 2006: 11. 58-59. 97 K.; “Ästhetik der Historie; Friedrich Nietzsches ‘Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben’” (Köningshausen & Neumann GmbH, Würzburg, 1998), ISBN 3-8260-1481-2, blz. 97.
Bovenhistorische tijdsdimensie; kunst, kennis en spiritualiteit De bovenhistorische betrekking tot tijd heeft een tijdloze, eeuwige dimensie.
98 KSA I: 253, 18-20/ “Over nut…” 2006: 16.
088
B.A. Labuhn
Nietzsche-Belvedere; Belvedere beschouwd in het licht van Nietzsches “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven“
99 KSA I: 256 / “Over nut…” 2006: 19-20. 100 KSA I: 248, 6-7/ “Over nut…” 2006: 11. 58-59.
Historische tijdsdimensie; menselijk-culturele existentie “En telkens weer raakt een blad los uit de rol van de tijd, valt eruit, dwarrelt weg – en dwarrelt plotseling weer terug in de schoot van de mens. Dan zegt de mens: ‘ik herinner mij’”100 De historische tijdsdimensie houdt in dat men behalve het heden ook een verleden en een toekomst ‘ervaart’. Het hebben van herinneringen en verwachtingen hangt samen met het verhoogde bewustzijn van de mens en/of cultuur. Dit bewustzijn trekt als het ware een horizon om het ogenblik heen en plaatst het op deze manier in de context van ogenblikken die geweest zijn en
4. Nietzsche over historie
089
om rechter te spelen en geniet daarvan, ze beaamt net zo weinig als dat ze veroordeelt, ze stelt vast, ze ‘beschrijft’…Dit alles is in hoge mate ascetisch; het is tegelijkertijd in een nog hogere mate nihilistisch…”102 (Zie ook de negatieve definitie van “Objectiviteit” in 4.2.3). Nietzsche noemt deze vorm van historie ook ‘antiquarisch’, omdat het doel van deze historie slechts het verzamelen van feiten lijkt te behelzen. Katrin Meyer wijst in deze context op het vóór-19e-eeuwe onderscheid tussen de historicus en de antiquair. Een historicus vertelt het verhaal narratief en chronologisch. Daardoor geeft hij ook het eigenlijke ‘wordingskarakter’ of ‘veranderlijkheidkarakter’ van de historie weer. Een antiquair verzamelt feiten en data en geeft deze als ‘geworden en af’ weer103. Het antiquarische verzamelen vindt zijn uitdrukking in musealisering. Het historisme is een soort van museum, een magazijn, waar alles opgeslagen wordt. De opgeslagen schatten worden van hun oorspronkelijke omgeving geïsoleerd en als individuele, eenmalige en op zichzelf staande objecten tentoongesteld. In principe hebben de afzonderlijke schatten niets met elkaar te maken, ze zijn alleen bij elkaar geraapt. De willekeurigheid van zo’n verzameling wordt gemaskeerd door hun kwantiteit. Binnen de verwetenschappelijking van historie toont zich uiteindelijk de onverschilligheid van de nihilistische cultuur, waar de rondkijkende en genietende museumbezoeker langs de verzameling voortschrijdt. Men kan de betekenis en waarde van de schatten niet meer duiden, omdat men deze niet meer voelt. “Hij is een rondkijkende en genietende toeschouwer geworden en in een stemming terechtgekomen waaraan grote oorlogen of revoluties zelfs geen moment iets kunnen veranderen. De oorlog is nog niet ten einde of deze verschijnt honderdduizendvoudig in druk om als nieuwste prikkel voor een vermoeide smaak te worden voorgeschoteld aan de naar geschiedenis snakkende mens.”104
ogenblikken die nog moeten komen. Het heden (het in het hier en nu voelen), verleden (kennis van het verleden) en de toekomst (verwachtingen, hoop) worden op deze manier onderling verweven. Ze tonen zich als een ondoordringbaar continuüm; het heden staat dan niet op zich zelf, maar is ingebed in ‘het geheel van iemands levenssamenhang’101. De historische tijdsdimensie vormt de natuurlijke horizon van mens en cultuur. Binnen deze historische horizon wordt de mens en de cultuur gedefinieerd. Dit uit zich in het eigen karakter, de eigen handelingen en de eigen stijl. In tegenstelling tot het dier, dat alleen de ogenblikhorizon heeft, ervaart een mens de tijd als een constant worden, als een constante opvolging van verleden, heden en toekomst. En toch moet men de (plastische) kracht opbrengen om ‘een eenheid’ te blijven. Net zoals alle dingen die zich binnen het constant veranderende leven weten af te tekenen, moet men enerzijds een eigen identiteit scheppen (horizon stichten) en anderzijds zichzelf blijven ontplooien (openstaan voor de verfrissing en gevaren van het leven). Bij horizonstichting en zelfontplooiing wordt de mens/cultuur geholpen door zowel de onhistorische krachten zoals behoefte en angst als de bovenhistorische dimensies zoals waarheid en inzicht. Beide zijn in staat om de mens/cultuur met zekerheid in de vorm van illusie/waarheid te voeden die de eigen identiteit (horizon) helpt definiëren en anderzijds met nieuwe inzichten, gevaren en prikkels te stimuleren tot zelfontplooiing. De wijze waarop men zijn horizon sticht en zichzelf ontplooit is mede afhankelijk van de eigen historische betrekking die men tot de bovenhistorische en onhistorische krachten aanneemt. Deze betrekking is iets wat op zijn beurt kenmerkend wordt voor een mens of cultuur, iets wat het karakter van een mens of cultuur mede bepaalt. Wat de historische tijdsdimensie betreft, onderscheidt Nietzsche drie soorten betrekkingen: de antiquarische, de kritische en de monumentale (zie 4.5. “Antiquarische, kritische en monumentale als drie levende betrekkingen en als transformatiebenaderingen”).
4.3. Nietzsches kritiek op historismewetenschappelijke cultuur Nietzsche verwijt zijn cultuur ‘te veel historisme’. Hij spreekt in dit verband van ‘historische ziekte’ of ‘groot en vijandig gesternte’. Het historisme kent een tweetal zwaartepunten. Het eerste is de verwetenschappelijking van historie. Het tweede betreft het historiseren van kennis (wetenschap en filosofie), kunst en religie. Het gaat Nietzsche niet zo zeer om de wetenschappelijke of historische methode op zich, maar om hun nihilistisch effect op menselijke en culturele existentie.
102 KSA V: 26, 405f (Zur Genealogie der Moral)
Historisme: verwetenschappelijking van historie Het eerste bezwaar betreft de verwetenschappelijking van historie. De historie als wetenschap berust op het idee van objectiviteit en rechtvaardigheid in de negatieve zin. Vanuit een passieve onbetrokkenheid probeert men feiten of gebeurtenissen afstandelijk te beschouwen. “Haar voornaamste opgave bestaat erin een spiegel te zijn; ze wijst alle teleologie af; ze wil niets meer ‘bewijzen’; ze verzaakt het
101 Visser, G.T.M., “Du sollst der werden, der du bist”; Nietzsche gelezen in het licht van “Zijn en Tijd”; Tijdschrift voor filosofie, 66/2004, p.506.
090
B.A. Labuhn
Nietzsche-Belvedere; Belvedere beschouwd in het licht van Nietzsches “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven“
103 Meyer, K.; “Ästhetik der Historie; Friedrich Nietzsches ‘Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben’” (Köningshausen & Neumann GmbH, Würzburg, 1998), ISBN 3-8260-1481-2, blz. 70. 104 KSA I: 279/ “Over nut…” 2006: 46.
Historisme: vernietiging van de mythe met als gevolg ontbrekende maatstaven en normenleegte Het tweede bezwaar ligt in de invloed die de historische methode op kennis (wetenschap en filosofie), kunst en religie heeft. Oorspronkelijk richt de historische methode zich op bestudering van de sociale, politieke of religieuze problemen van de vorige generaties. Ze richt zich op het reconstrueren van het verleden via bronnenonderzoek. Men moet daarbij zoveel mogelijk objectief in de negatieve zin (afstandelijk) de feiten benaderen. Hiermee streeft men naar de zuivere waarheid. Het oordelen en het handelen moeten daarbij zo veel mogelijk worden vermeden (zie ook negatieve objectiviteit en negatieve rechtvaardigheid). In de 19e eeuw verspreidt deze methode zich naar klassieke filologie, muziek, kunst, linguïstiek, rechten, theorie en filosofie en dringt daarna door tot de dagelijkse werkelijkheidsbeleving van mensen. De kennistoename van de verschillende, vaak tegenstrijdige feiten en denkbeelden uit het verleden biedt perspectief op verschillende paradigma’s uit het verleden. Door deze overvloed wordt de waarheid begrepen als iets dat aan historische verandering onderhevig en dus relatief is. Men begint de geschiedenis als verzameling relatieve waarheden te zien, die men alleen nog maar mag analyseren. Het handelen naar een bepaalde waarheid is er helemaal niet bij. Men voelt zich onmachtig om over deze waarheden te mogen oordelen. Volgens welke maatstaf zou men dat moeten
4. Nietzsche over historie
091
doen? Er bestaat immers (nog) geen eigen paradigma die deze tegenstrijdige waarheden zou helpen bedwingen. Het eigen heden wordt gewoonweg niet ‘serieus’ genomen als een moment waarop een nieuw paradigma gemaakt zou kunnen worden. Een met overmatige theoretische kennis of feiten vervulde mens en cultuur zonder eigen maatstaaf of paradigma verkeert in een identiteitscrisis (kan geen horizon om zich heen trekken). De wetenschap valt dan terug op de economie. Dit heeft tot gevolg dat de wetenschap als ‘een zichzelf nastrevend doel’ steeds bedrijfsmatiger wordt. Dit resulteert in innerlijke onrust. Men probeert ergens zekerheid of overtuiging in te vinden105, maar daartoe is kennis in combinatie met economie niet geschikt. Dit resulteert in een cultuurklimaat waarin mensen en culturen zich theoretiserend, berekenend, controlerend en egoïstisch op het eigen zelf betrekken. Egoïsme houdt in dat men zich als gevolg van ‘geen zinnige horizon kunnen trekken’ angstig op zichzelf betrekt: “Hij zal zich dan vanuit de oneindigheid van zijn horizon terugtrekken op zichzelf, in zijn kleinste egoïstische domein terugtrekken om daar uit te drogen en te verdorren.”106 Men wordt de ‘rondkijkende en genietende’ toeschouwer. Hij of zij heeft begrip voor alles, maar men kan zich nergens meer over verbazen, nergens enthousiast of kwaad over zijn, alles is immers ‘al bekend’. Men wordt onverschillig en emotieloos, onbetrokken en niet in staat om te oordelen of zinnig te creëren. De enige emotie die overblijft is de angst om controle over de zaken te verliezen. Identiteitsnood verwordt tot existentiële angst (nood). Naast de bovengenoemde normenleegte (het ontbreken van waarden/ maatstaven/paradigma’s), passiviteit, diepe onrust, controledwang en onverschilligheid, zijn er nog een aantal andere negatieve symptomen die een decadente cultuur kenmerken: een ontregeld instinct, nooit rijp worden, egoïsme, non-authenticiteit, middelmaat als maatstaf, cynisme, het niet kunnen onderkennen van eigen behoeften, verwaarlozing van het uiterlijk en contrast tussen het innerlijk en het uiterlijk. Het contrast tussen het innerlijk en uiterlijk betekent dat hetgeen wat geweten wordt geen uitwendige uitdrukking meer vindt, maar opgesloten blijft in een ‘chaotische innerlijkheid’. De formele uitdrukking wordt verwaarloosd, blijft hangen in een conventie of wordt ‘van iemand anders’ geleend; niet vanuit een innerlijke overtuiging of behoefte, maar vanuit een willekeurige esthetiek, algemene haast en gemakzucht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het laissez-faire bij transformaties (zie hoofdstuk 1).
4.4. Nietzsches ontwerp voor nuttige historie In zijn kritiek op de eigentijdse cultuur legt Nietzsche de passiviteit, onverschilligheid en normenleegte van deze cultuur bloot. Dit ‘nihilisme’ hangt voor Nietzsche samen met een voor die cultuur kenmerkend historisme. Nietzsche wil deze cultuur van die historische obsessie bevrijden en weer tot leven wekken. Hij suggereert daarom de kenmerkende geschiedenisinteresse van zijn tijd anders in te zetten. Zijn ontwerp van de antiquarische, monumentale en kritische betrekking ontsluit manieren waarop mens en cultuur zijn of haar existentiële geborgenheid, activiteit, creativiteit, betrokkenheid en vrijheid met behulp van historiegebruik terug kan winnen. Zijn doel is de omslag van ‘historisme ten koste van het leven’ naar ‘historie in dienst van het leven’.
092
Nietzsche-Belvedere; Belvedere beschouwd in het licht van Nietzsches “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven“
Pragmatisme? Nee! Nietzsches uitgangspunt om geschiedenis in dienst van het leven te stellen, lijkt in de richting van een pragmatische omgang met historie te wijzen, waarin de hedendaagse cultuur zich, geleid door haar ‘momentane behoefte van hier en nu’ van de historie bedient. Het pure pragmatisme is echter niet wat Nietzsche bedoelt: “Het verleden mag alleen vanuit de grootste kracht van het heden geïnterpreteerd worden, want wat het weten en het behouden waard is, het werkelijk grote uit het verleden, kunnen we alleen beoordelen met de volledige inzet van onze meest voortreffelijke eigenschappen. Gelijk mint gelijk.”107 Het nuttig maken van de geschiedenis ‘vanuit de grootste kracht van het heden’ moet echter niet geïnterpreteerd worden als het zich toe-eigenen van een bepaalde geschiedenis door de grootste macht. Wanneer de geschiedenis alleen aan de grootste macht, bijvoorbeeld de politiek-economische macht of aan de ‘algemene mening en tendens’ van nu, dienstbaar wordt gemaakt, dreigt ze ‘verdraaid’ te worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan hoe dictators de geschiedenis vervormen om hun eigen slechte daden te maskeren. Nietzsches pragmatisme is dus niet het pragmatisme van het plannende, analyserende, utilitaire en doelmatige denken. Het instrumentele denken dat zich in dienst van ‘het overleven’ stelt, noemt Nietzsche egoïstisch. Esthetisch-existentiële zingeving ‘Nut van historie’ staat voor Nietzsche in het teken van esthetisch-existentiële zingeving. Dit in tegenstelling tot het historisme, waarbij de geschiedenis pas nuttig is wanneer ze waar in de negatieve zin is; de geschiedenis wordt dan ‘afstandelijk’ als een zuiver kennisfenomeen beschouwd. Historie als waarheid en voorbeeld bij het antiquarische voorziet de menselijke en culturele existentie van een sterke eigen identiteit; vertrouwen en zekerheid worden uit het verleden geput en tegelijkertijd in de toekomst geprojecteerd. Historie als afzetpunt bij het kritische voorziet de existentie van hoop, bevrijdingsgevoel en verfrissing. Historie als inspiratie, leermeester of vertrooster bij het monumentale, voorziet de existentie van hoop op een betere toekomst, creativiteit en daadkracht. De monumentale en kritische betrekkingen hebben bij Nietzsche een streepje voor, omdat ze geloof in de toekomst stimuleren en daardoor onafhankelijkheid en oordeelskracht stimuleren (zie voor uitgebreide beschrijvingen 4.5. Antiquarische, kritische en monumentale als levende betrekkingen en als transformatiebedanderingen)
105 “Voortdurend stroomt de historische kennis uit onuitputtelijke bronnen binnen, het onbekende en onsamenhangende dringt zich op en het geheugen opent alle poorten. Omdat het niet ver genoeg open kan zijn, doet de menselijke natuur haar uiterste best om deze onbekende gasten te ontvangen, te plaatsen en te eren. Maar deze zijn onderling ook nog eens in een strijd verwikkeld en het lijkt noodzakelijk ze allemaal te bedwingen en te beheersen om niet zelf aan hun strijd ten onder te gaan. […] De moderne mens zeult een enorme hoeveelheid onverteerbare stenen van kennis met zich mee, die als in het sprookje af en toe behoorlijk in zijn buik rommelen.” In KSA I: 272/ “Over nut...2006”: 38. 106 KSA I: 323, 27-29/ “Over nut…” 2006: 97.
B.A. Labuhn
107 KSA I: 293-294/ “Over nut…” 2006: 62.
Leven als uitgangspunt; tijdelijkheid, ‘timing’ Elke van de drie manieren (antiquarisch, monumentaal, kritisch) om zich tot de historische tijd te betrekken is nuttig voor het leven in zoverre ze de desbetreffende historievoltrekking toebehoort. Een voortdurende toestand bestaat daarbij niet. Elke van de drie manieren slaat om in een nadeel voor het leven, wanneer zij de voortdurend aan verandering onderhevige grondtrek van het totale leven negeert. “Elk van de drie gegeven wijzen van geschiedbeoefening komt maar op één bodem en in één klimaat tot haar recht; onder alle andere omstandigheden groeien zij uit tot een verwoestend onkruid[…]: de vrijblijvende criticus, de antiquarische historicus zonder enige piëteit, de kenner van het grote zonder een vermogen tot het grote, dat zijn zulke tot
4. Nietzsche over historie
093
onkruid uitgegroeide, van hun natuurlijke omgeving vervreemde en daardoor ontaarde gewassen”108 Wanneer een bepaalde betrekking het hedendaagse (het ‘hier’ en ‘nu’) niet als de verankering en daarmee tegelijkertijd de tijdelijke begrenzing van haar bestaansrecht erkent en respecteert, verwordt ze tot een dogma. Nietzsche spreekt in dit geval van het omslaan van een nut in een ‘perversie’. Zodra dit gebeurt, dient ze te worden opgevolgd door een betrekking die afweer tegen of overwinning op de geperverteerde vorm kan bieden. Dit is dan ook precies wat Nietzsche zelf door middel van zijn traktaat doet; middels zijn bezinning verwoordt hij het levensontkennende cultuurkarakter van de 19e-eeuwse Duitse cultuur dat, enkel gevoed door kennis, in een antiquarische kennisvergaring verzandt. Hij biedt tegenwicht door zich kritisch te betrekken en voor het monumentale te pleiten (zie ook 4.6 “Nietzsches eigen standpunt en boodschap voor vandaag”, blz. 103). Het (opnieuw) kiezen van een juiste betrekking geschiedt in eerste instantie vanuit een nood die gevoed en gevoeld wordt door een verstoord evenwicht. Vanuit deze noodtoestand ontstaat een situatie waarbij men de werkelijke behoefte onder woorden en tot uitdrukking brengt. Als men ertoe komt een nieuwe orde op zaken te stellen door een passend beeld van de (nieuwe) werkelijkheid te scheppen, ontstaat er een tijd van de consolidatie van dat beeld of paradigma.
nood+vernietigen kritisch
behoefte+creëren monumentaal
authenticiteit+behouden antiquarisch
nood+vernietigen kritisch
‘De grootste kracht van het heden’ = de ware behoefte De grootste kracht van het heden is voor Nietzsche dan ook meteen de grootste behoefte van zijn tijd. In dit geval levensbehoefte. Het onder woorden brengen van de eigen noden en ware behoeften is niet makkelijk en vereist ‘uitzonderlijk talent’. Men moet daarbij onderscheid kunnen maken tussen werkelijke behoeften en schijnbehoeften. Voorbeeld van een cultuur die dit volgens Nietzsche goed deed, was die van de Oude Grieken: “De Grieken leerden op den duur de chaos te organiseren door, in navolging van de leer van Delphi [“Ken jezelf”], tot bezinning te komen, dat wil zeggen zich van hun werkelijke behoeften bewust te worden en de schijnbehoeften te laten afsterven. Zo herwonnen zij zichzelf […] Laat dit voor ieder van ons een voorbeeld zijn! Ieder van ons moet de chaos in zichzelf organiseren door zich van zijn werkelijke behoeften bewust te worden. Onze eerlijkheid, ons sterke en oprechte karakter moet zich er eens tegen gaan verzetten dat er altijd maar nagepraat, afgekeken en nageaapt wordt.”110 Tegendeel daarvan vormt de laat-Romeinse cultuur die “zich verloor te midden van binnenstromende vreemdelingen en van zichzelf vervreemde in het kosmopolitische goden-, zeden- en kunstencarnaval…”111 Als we de Belvederevisie als voorbeeld van hedendaagse levensuiting nemen, dan merken wij op dat ze zich bewust is van allerlei eigentijdse noden, van ‘ecologische druk’, ‘mondiale waterstijging’, ‘verkeersdruk’, ‘vorming van nieuwe stedelijke centra’, ‘groeiend toerisme’, ‘economische levensnood van de groeiende hoeveelheid monumenten’, ‘verschraling van gebouwde omgeving’ en ‘gebrek aan identiteit en zingeving’. Haar voornaamste focus betreft de ‘economische levensnood van monumenten’, ‘verschraling van gebouwde omgeving’ en ‘gebrek aan identiteit en zingeving’. Ze probeert deze noden op te lossen door ze aan elkaar te koppelen. Enerzijds kan de economische levensnood van het kwantitatief groeiend erfgoed worden opgeheven doordat het aan de marktwerking wordt onderworpen. Anderzijds kan de hedendaagse bouwmarkt identiteit, kwaliteit en diepgang winnen door zich door cultuurhistorie te laten inspireren. Belvedere formuleert dus de behoefte in de monumentenzorg als ‘behoefte aan marktwerking’ en de behoefte in de ruimtelijke inrichting als ‘behoefte aan cultuurhistorie’. De vraag die hier gesteld moet worden luidt: welke is onze belangrijkste behoefte? Staat deze er überhaupt tussen of zijn het allemaal slechts behoeftigheden? Bij Belvedereprojecten is het formuleren van de behoeftes afhankelijk van de context van de opgave en is dus per opgave anders. Bij de Hollandse Waterlinie bestaat er bijvoorbeeld de hedendaagse behoefte aan ‘wateropvang in geval van dreiging’. Met dreiging wordt de mondiale dreiging van het stijgende waterpeil bedoeld.
behoefte+creëren monumentaal
Afb. 42.
Hypothese voor de betrekkingenlogica.
Grootste kracht van het heden, behoefte, zingeving, eigen stijl Maar wat bedoelt Nietzsche met de ‘interpretatie van de historie vanuit de grootste kracht van het heden met de inzet van onze meest voortreffelijke eigenschappen’? Katrin Meyer attendeert erop dat de geschiedenis voor Nietzsche slechts een hulpmiddel is, dat ingezet wordt vanwege de toenmalige maatschappelijke actualiteit. Historisme was toen één van de tijdskenmerkende eigenschappen. Als zodanig is het door Nietzsche ingezet als hulpmiddel bij het bereiken van zijn ideaal. Nietzsches ideaal is een ‘gezonde levende existentie’, die met behulp van haar plastische kracht een eigen horizon sticht en tot zelfontplooiing komt. ‘Leven’ noemt Nietzsche dan ook ‘de grootste kracht’. Vanuit dit levensideaal interpreteert Nietzsche de Oude Grieken als diegenen, die een gezond leven leidden. Zodra de Westerse cultuur van de historische ziekte genezen is en voldoende plastische kracht bezit, verwacht Nietzsche dat ze direct uit de krachten van het onhistorische leven zelf (nood, behoefte, liefde) en uit de kracht van het eigentijdse bovenhistorische (kunst, inzicht, mythe, maatstaaf, paradigma, ideaal) haar horizon schept en tot zelfontplooiing komt109. Nietzsche verwacht dan ook dat ze haar identiteit in alle levensuitdrukkingen zoals bijvoorbeeld taal, economie, historiografie, religie, kunst, visies, ruimtelijke transformaties, etc. zal tonen.
094
Nietzsche-Belvedere; Belvedere beschouwd in het licht van Nietzsches “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven“
108 KSA I: 264-265/ “Over nut…” 2006: 29-30. 109 Meyer, K.; “Ästhetik der Historie; Friedrich Nietzsches ‘Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben’” (Köningshausen & Neumann GmbH, Würzburg, 1998), ISBN 3-8260-1481-2, blz. 189.
B.A. Labuhn
110 KSA I: 333/ “Over nut…” 2006: 108-109. 111 KSA I: 279/ “Over nut…” 2006: 46.
Interpretatie van het verleden: zingeving Tegenover historie als ‘koude verzameling waarheden’ bij het historisme stelt Nietzsche historie voor als ‘inspiratie’ en als ‘kunstwerk’. Bij de historie als inspiratie en kunstwerk is er altijd, elke keer opnieuw, ruimte voor zingeving. De historie is dan niet iets dat qua haar betekenis vastligt en onveranderbaar is. De historie als inspiratie is daarentegen multi-interpretabel en haar betekenis is, net als de betekenis van een orakel, afhankelijk van de interpreet. Zo’n historie stimuleert tot een actieve zoektocht naar de eigen zingeving. Zo kan ze, afhankelijk
4. Nietzsche over historie
095
van de context en tijd waarin ze geïnterpreteerd wordt, elke keer opnieuw een nieuwe betekenis krijgen. “De taal van het verleden is als de taal van het orakel en alleen de architect van de toekomst en kenner van het heden zal haar begrijpen”112.
tegenstelling tot ‘bouwwerken die samengeraapt’ zijn115. In hoeverre zijn Belvederevisie en Belvedereprojecten ‘geconstrueerde bouwwerken’? (Zie “Belvedere–stijl?“ in 5.2. “Is Belvedere de juiste benadering?”)
Het orakel heeft geen eenduidige, objectieve zin. Het biedt de zoekende slechts een uitgangspunt zelf een eigen zin te vinden. En deze zin zal vanuit het heden met het oog op de toekomst eigen-zinnig geformuleerd moeten worden. Het eigen-zinnige dat dan geformuleerd wordt, is getuige van de eigen tijd en zal ook een orakel voor de toekomstige generaties moeten zijn. Deze generaties zullen op hun beurt door middel van interpretatie of actualisatie zich dat orakel moeten toe-eigenen. Afhankelijk van de mate van hun eigen voortreffelijkheid zullen ze grootse of triviale betekenissen in het orakel ontdekken. Dit is het ‘gelijk mint gelijk’ zoals Nietzsche het bedoelt: “Geschiedenis wordt dus alleen geschreven door een ervaren en superieur mens. Wie niets groter en edeler dan het alledaagse heeft gezien, zal ook nooit het grote en edele uit het verleden kunnen interpreteren.”113 Hoe bereikt men het eigen-zinnige? Het eigene is een combinatie van de onhistorische krachten, voor de tijd kenmerkende eigenschappen en de bovenhistorische krachten. Bij Nietzsche was de kenmerkende eigenschap: historiebelangstelling. Wat voor Nietzsche het eigentijdse bovenhistorische moet zijn, wordt door hemzelf gedefinieerd in de vorm van het filosofisch levensideaal (zie 4.2.1. “Leven en plastische kracht“ en 4.2.2. “Esthetisch ideaal van de paradoxale spanning“). Zo zijn de aanwijzingen van Belvederevisie open en dwingen daardoor de afzonderlijke projecten tot eigen creativiteit. De openheid van de aanwijzing ‘analogie bewerkstelligen’ heeft echter ook een schaduwzijde. Hoe kan men bijvoorbeeld projecten beoordelen, als men geen kwaliteitscriteria heeft voor een ‘goede analogie’? Het ontbreken van duidelijke kwaliteitscriteria maakt de Belvederevisie ongeschikt voor zelfevaluatie. Belvedere hoopt het gevoel voor een ‘goede analogie’ pas naar aanleiding van de tot stand gekomen concrete projecten te ontwikkelen. In hoofdstuk 3 van deze scriptie heb ik me dan ook tot een aantal concrete projecten gewend en een miniatuuronderzoek gedaan naar wat de ‘goede analogie’ zou kunnen zijn. Daaruit bleek dat projecten die een bepaalde gelaagdheid bezitten, doordat ze middels een helder gebaar gelaagde en zinvolle relaties tussen oud en nieuw creëren, altijd zeer positief beoordeeld worden. Toevallig of niet, maar deze definitie van ‘goede analogie’ of ‘intelligente’ ingreep lijkt in overeenstemming te zijn met het esthetisch ideaal van Nietzsche, waarin eenduidigheid en het openstaan voor meerduidige interpretatie tot uitdrukking komen.
4.5. Antiquarische, kritische en monumentale als drie levende betrekkingen en als transformatiebenaderingen
Uitdrukkingen: eigen stijl De ware cultuur (lees ook: cultuurfenomeen) heeft een eigen stijl waarop ze handelt en zichzelf uitdrukt. Deze eigen stijl is dan de uitdrukking van haar eigenzinnige karakter: “cultuur als een nieuwe en verbeterde natuur, zonder scheiding tussen innerlijk en uiterlijk, zonder vervalsing of conventie. Cultuur als eenstemmigheid van leven, denken, vorm en wil.”114 In de context van een eigen stijl gebruikt Nietzsche zelfs de architectonische metafoor van ‘bouwwerken die geconstrueerd’ zijn, in
096
Nietzsche-Belvedere; Belvedere beschouwd in het licht van Nietzsches “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven“
Afb. 43.
De antiquarische, monumentale en kritische als drie betrekkingen binnen de historische dimensie.
112 KSA I: 294/ “Over nut…” 2006: 63. 113 Idem. 114 KSA I: 334/ “Over nut…” 2006: 109.
B.A. Labuhn
115 Gemes, K.; “Postmodernism’s Use and Abuse of Nietzsche” (Yale University, 2006), blz. 11
Om de historische obsessie en het daarmee samenhangende nihilisme een halt toe te roepen, zet Nietzsche historie terug in de historische dimensie van menselijk-culturele existentie. Hij stelt dat alle uitingen binnen de menselijkculturele werkelijkheid zich op een bijpassende manier tot de historie horen te betrekken. Nietzsche onderscheidt daarbij drie betrekkingen of karakters: het antiquarische, het kritische en het monumentale. Vrij geïnterpreteerd gaat het om de conservatieve/behoudende, progressieve/bevrijdende en creatieve existentie. Hierdoor is Nietzsches ontwerp voor historie uiterst geschikt als raamwerk waarin de verschillende transformatieopgaven existentieel en cultureel geduid kunnen worden. Hieronder zal elk van de drie betrekkingen apart worden beschreven. Per betrekking zullen de volgende zaken aan de orde komen: - betrekkingsspecifieke betekenis van historie en voordelen voor het ‘leven’ in de zin van menselijke en culturele existentie. - enkele illustraties en voorbeelden van die betrekking. - uiting van die betrekking als een van de transformatiebenaderingen;
4. Nietzsche over historie
097
-
karakterbepaling van Belvedere. gevaren van de betrekking voor het ‘leven’ (menselijke en culturele existentie) en (eventueel) illustratie d.m.v. transformatiebenadering(en).
Gevaren van het antiquarische Het antiquarische neigt ertoe elk afzonderlijk detail van het verleden even belangrijk te vinden. Het gevaar bestaat dat al het oude en voorbije uiteindelijk als even eerbiedwaardig wordt opgevat en dat er geen onderscheid meer gemaakt kan worden tussen wat echt belangrijk en wat minder belangrijk is. Er treedt een overwaardering op van alles wat maar ‘oud’ is. Er treedt een verwarring op alsof ‘oud’ meteen het recht heeft om onsterfelijk te worden. Dit manifesteert zich in blinde verzamelwoede of rusteloos samenschrapen van wat ooit is geweest. Zo kunnen ook gewoonten egoïstisch en zelfingenomen om hun eigen middelpunt blijven draaien. De antiquarische mens of cultuur volhardt dan in zijn gevoel van zekerheid en gewoonte, maar schuwt zelfreflectie en evaluatie: “De boom voelt meer wortels dan hij kan zien, want hij meet hun omvang af naar de omvang en kracht van de zichtbare takken. Hoe moet hij zich dan wel niet verkijken op het hele bos rondom hem, waar hij alleen iets van weet en voelt voor zover hij er in zijn groei door gehinderd of geholpen wordt – maar meer niet.”119 Het antiquarische mist het instinct voor het wordende en het hedendaagse. Het gevaar bestaat dan dat al het nieuwe en wordende vijandig benaderd en afgewezen wordt. Het antiquarische sluit zich dan af voor nieuwe frisse invloeden en impulsen. Hierdoor sluit het leven zich af voor nieuwe ontwikkelingen. Ze conserveert niet meer, maar mummificeert; “De antiquarische geschiedenis ontaardt op het moment dat het frisse hedendaagse leven haar niet meer bezielt en inspireert.”120
Het antiquarische: materiaalconservatie “Wie het […] graag bij het vertrouwde en traditionele wil houden, koestert het verleden als antiquarisch historicus.”116 Het antiquarische richt zich in eerste instantie op het oude of bestaande; daarin vindt het de verankering van zijn of haar bestaan. Dit geeft een gevoel van geborgenheid. Omdat de dingen waar men zich op richt reeds geweest zijn en dus in zekere zin vastliggen en/of tastbaar zijn, is het referentiepunt zo duidelijk en zijn verankering daarin zo sterk dat de eigen identiteit (horizon) heel sterk is. De antiquarische mens of cultuur identificeert zich met de geschiedenis middels materiële artefacten; hij voelt zich innig verbonden met bijvoorbeeld de stadsmuur, de poorttorens of het volksfeest. Ook is het gevoel van solidariteit met iedereen die dezelfde referentie heeft, makkelijk te bewerkstelligen. Men is trouw en blikt liefdevol, eerbiedig en dankbaar terug op waar hij vandaan komt en waarin hij gevormd is. De historie vormt bij het antiquarische het uitgangspunt van waaruit het heden en de toekomst gedefinieerd worden. Sterker nog, het verleden verschaft zin en rechtvaardiging voor het eigen bestaan; men krijgt het rustgevende vertrouwen dat men niet geheel willekeurig en toevallig bestaat, maar een vrucht is van het verleden. Het antiquarische is sterk gericht op het behouden van de eenmaal gevonden waarheid of paradigma. De antiquarische mens of cultuur dient de mensheid door wijsheden en kostbaarheden voor de toekomstige generaties te bewaren en door te geven: “Door het vanouds bestaande met behoedzame hand te onderhouden wil hij de voorwaarden waaronder hij is ontstaan voor hen bewaren die nog na hem moeten ontstaan en zo dient hij het leven.”117 De antiquarische mens of cultuur heeft een instinct voor dingen die authentiek zijn en een eeuwigheidswaarde bezitten. Er is een sterke gevoeligheid voor nuances, essenties en gelaagdheid van betekenissen. “Het doorvoelen en herkennen, een neus hebben voor vrijwel uitgewiste sporen, het instinctief vinden van de juiste lezing van de overvol beschreven rol van de tijd, een snel begrip van de palimpsest, zelfs polypsest – dat zijn zijn gaven en deugden.”118 Het antiquarische is de zoon die zijn vader eert en zich volledig met hem identificeert. Hij bewondert bijvoorbeeld de manier waarop zijn vader zich kleedt en draagt daarom precies dezelfde kledij. Nietzsche gebruikt de metafoor van een boom die, door de tijd gegroeid, in de geschiedenis wortelt en van daaruit de kracht put om te bloeien op de manier waarop alle bomen vóór hem hadden gedaan en alle bomen na hem zullen doen. Wat betreft transformatiebenaderingen (hoofdstuk 1) valt te constateren dat monumentenzorg en onderhoud oorspronkelijk antiquarisch van aard zijn; ze nemen oude bouwwerken onder bescherming en proberen deze voor de toekomstige generaties te bewaren. Daarbinnen vindt het antiquarische het sterkst zijn uitdrukking in de transformatiebenadering van materiaalconservatie; men koestert en bewaart met de grootste zorg elk fysiek detail van de artefacten die uit het verleden tot ons zijn gekomen.
098
Nietzsche-Belvedere; Belvedere beschouwd in het licht van Nietzsches “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven“
Het kritische; modernisme “Alleen hij die gebukt gaat onder de ellende van zijn tijd en tot elke prijs die last van zich af wil werpen, streeft naar een kritische, dat wil zeggen oordelende en veroordelende geschiedbeoefening.”121
119 KSA I: 267; 11-17/ “Over nut…” 2006: 32. 116 KSA I: 264/ “Over nut…” 2006: 29.
120 KSA I: 268; 8-10/ “Over nut…” 2006: 33.
117 KSA I: 265; 9-12/ “Over nut…” 2006: 30.
121 KSA I: 264; 30-33/ “Over nut…” 2006: 29.
118 KSA I: 265-266/ “Over nut…” 2006: 31.
122 KSA I: 269; 20-21/ “Over nut…” 2006: 35.
B.A. Labuhn
Het kritische wordt geboren vanuit een gevoel van onbehagen, een nood. Nietzsche spreekt van ‘instinct voor de nood’. Bron van deze nood is geen zuivere kennis, maar “het leven zelf, de duistere, stuwende, zichzelf begerende macht”122. Van daaruit put de criticus de kracht om een deel van het verleden aan stukken te slaan en uit te wissen. Het verleden vormt het afzetpunt. Het doorsnijden van alle banden met het verleden geeft een gevoel van bevrijding en verfrissing. Er opent zich dan een kans op een andere houding ten opzichte van de dingen, op omslag, op inzicht en op (vernieuwde) waarheid over zichzelf of de eigen cultuur. Even leeft men in het hoopvolle ogenblik, dat de toekomst zich met ‘geluk zal vullen en het lijden op zal houden’. Het kritische is nauw verbonden met de rechtvaardigheid in haar modus van vernietiging en veroordeling. Het kritische is de zoon die zijn vader vermoordt in de overtuiging dat hij alleen dan in staat zal zijn om een werkelijk eigen leven te kunnen leiden. Nietzsche noemt de metafoor van een mes dat de banden met het verleden doorsnijdt. Binnen transformatiebenaderingen (hoofdstuk 1) vindt het kritische zijn uitdrukking in het modernisme, dat zich eigenlijk aan transformatiebenaderingen onttrekt. Het modernisme verzette zich tegen de oude traditie. Het wilde deze traditie niet alleen ontdoen van alle zaken die er niet meer toededen. Het wilde een geheel nieuwe eigen taal scheppen.
4. Nietzsche over historie
099
Gevaren van het kritische Het kritische brengt het leven uit evenwicht doordat het de ankers naar het verleden wegslaat. Nieuwe ankerpunten worden naar de toekomst uitgeworpen, maar deze zijn nog in wording en niet stevig genoeg. Men mist als het ware stevige grond onder zijn voeten. Bovendien draagt de criticus de sporen van de weggeslagen geschiedenis in zich, vaak in de vorm van (lijfelijk gebonden) gewoontes. Nietzsche zegt hierover: “Wanneer wij de dwalingen [uit het verleden] veroordelen en ons ervan bevrijd achten, dan nog is het feit dat wij hieruit zijn voortgekomen niet ongedaan gemaakt.”123 In het gunstigste geval worden we ons hiervan bewust en ontstaat er een tweestrijd tussen de overgeërfde natuur en het nieuwe inzicht. Het is riskant, omdat de tweede natuur veelal zwakker is dan de eerste. Vaak houdt het op bij het kennen van het goede, zonder het goede te doen. Het beste wat men kan doen om dit soort ‘terugglijden’ te voorkomen, is denken aan die gevallen in de geschiedenis waarbij een tweede natuur erin geslaagd is om de eerste natuur te worden. Dit brengt hoop voor de toekomst en vergroot onze kracht. “Het is een poging zich als het ware a posteriori een verleden te verschaffen waaruit men is voortgekomen.”124 Zo zijn volgens Nietzsche de paradigma’s van het christendom en de wetenschap erin geslaagd om onze eerste natuur te worden. Bij deze remedie lijkt het alsof het kritische een monumentaal trekje krijgt. Bij het monumentale zoekt men immers leermeesters uit het verleden (zie hieronder “Het monumentale: analogiebenadering en Belvedere”). Voor het kritische, als de vernietigende modus van rechtvaardigheid, is het van belang dat ze wordt uitgeoefend in het ’onvoorwaardelijk geloof in volmaaktheid’. Als er niet vernietigd wordt met de bedoeling iets nieuws en beters op te bouwen, leidt het kritische tot loze kritiek.
daarom ook ooit wel weer mogelijk zal zijn.”126 Het monumentale is de zoon die zijn vader eert, omdat deze groot is. De zoon wil ook groot worden, maar dan op een geheel eigen manier. Hij bewondert bijvoorbeeld de manier waarop zijn vader zich kleedt. In tegenstelling tot de antiquarische zoon, kopieert de monumentale zoon de kledingstijl van zijn vader niet letterlijk. Hij zoekt daarentegen uit waarom hij zijn vaders kledingstijl zo goed vindt. Stel dat hij ontdekt dat dat zo is omdat zijn vader ‘altijd met de mode meegaat’. In dat geval besluit de zoon om ook ‘met de mode mee te gaan’ en kijkt daarbij naar de mode van zijn eigen tijd. De zoon kan ook ontdekken dat hij de kledingstijl van zijn vader bewondert, omdat deze zich excentriek kleedt. In dat geval zoekt de zoon naar manieren om zich binnen zijn generatie ook excentriek te kleden. Nietzsche gebruikt voor het monumentale het metafoor van ‘hoge bergen die zich door duizenden jaren heen tot een bergketen der mensheid aaneenrijgen’. Binnen de transformatiewereld (hoofdstuk 1) vindt het monumentale zijn uitdrukking in de analogiebenadering. Welk aspect van het verleden door de analogie-interventie aangesproken zal worden, wordt bepaald door wat het heden ermee kan en wil. Het heden is het creatieve punt waarin het verleden met het oog op de toekomst als inspiratiebron mag dienen. In hoofdstuk 2 en 3 hebben we gezien dat ook Belvedere een analogiebenadering is. Daarmee is Belvedere monumentaal te noemen. Ook bij de transformatiebenadering van het beeldherstel (hoofdstuk 1) is er deels sprake van een monumentale betrekking; dit voor zoverre men zich op één bepaald beeld uit het verleden richt. In de bewerking van dit ene beeld is beeldherstel echter weer antiquarisch te noemen; het nieuwe spreekt de architectonische taal van toen en niet de eigen taal.
Het monumentale: analogiebenadering en Belvedere
Gevaren van het monumentale; gevaren voor Belvedere Gevaar 1 De essentie van het monumentale ligt in ‘impuls’, in daden en scheppingen. Wanneer het monumentale geen enthousiasme, hoop en vertrouwen in het eigen kunnen en de toekomst heeft, verliest het zijn essentiële daadkracht en scheppingsdrang. Het verleden inspireert dan niet meer, maar werkt remmend; het grote uit het verleden lijkt nu ‘niet meer haalbaar’ en ontneemt de mens alle hoop voor de toekomst: “Nemen wij een eenvoudig en veel voorkomend voorbeeld: de onartistieke en semi-artistieke naturen geharnast en gewapend met de monumentale kunstgeschiedenis. Tegen wie zullen ze hun pijlen richten? Tegen hun erfvijanden, de artistieke genieën, dus tegen de enigen die in staat zijn om wezenlijk, op het leven gericht uit deze geschiedenis te leren en het geleerde in een hogere praxis om te zetten.”127 “…alsof hun devies is: laat de doden de levenden begaven.”128 Het ontbreken van daadkracht is een soort van fundamentele interne crisis van het monumentale zelf. Daarmee wordt de helende (daad)kracht weggenomen, waarmee het monumentale de pessimistische passiviteit van het nihilisme bestrijdt. Belvedere heeft gelukkig geen last van dit soort pessimistische passiviteit. Integendeel, er is de afgelopen jaren een enthousiaste productieroes ontketend129. Belvederes ‘behoud door ontwikkeling’ wordt (te pas en te onpas) bij allerlei projecten geroepen zodra er maar ‘iets met historie’ wordt gedaan. Hier ligt een kleine discrepantie; hoewel de door Belvederevisie geïnitieerde projecten blijk geven van monumentale binding met het verleden, lijkt de Belvederevisie op
“Wanneer een mens iets groots wil volbrengen en daarbij het verleden nodig heeft, dan maakt hij zich hiervan meester middels de monumentale geschiedenis”125 Het monumentale richt zich in eerste instantie op het heden en de toekomst, waarin het iets groots en nieuws wil verwezenlijken. Het monumentale heeft een instinct voor het wordende en hedendaagse en een natuurlijke voeling met ‘wat er speelt’. Het is zich bewust van de behoeften van deze tijd en is erop uit deze vorm te geven. Het monumentale staat in nauw verband met de objectiviteit, de creatieve roes en met het originele en spontane van de Dionysische zelfontplooiing. De historie wordt door het monumentale als inspiratie gebruikt. Daar waar het antiquarische het hele verleden tot en met zijn kleinste details probeert te bewaren, is het monumentale erop gericht de grote lijnen of bepaalde aspecten van het verleden een eigentijdse gestalte te geven. De historische oriëntatiepunten van het monumentale zijn dus veel abstracter. Het verleden wordt meer als ‘proces en essentie’ dan als ‘ding en artefact’ opgevat. De geschiedenis kan de daadkracht en scheppingsdrang katalyseren door voorbeelden, vertroosters en leermeesters te leveren. Zo waren bijvoorbeeld de Grieken de leermeesters van de Romeinen. De geschiedenis toont zich in deze grote beelden en nodigt het heden uit om er een eigen groot beeld aan toe te voegen; een mens of cultuur met een monumentale houding “…maakt eruit op dat het grote dat eens was, in elk geval eens mogelijk was en
100
Nietzsche-Belvedere; Belvedere beschouwd in het licht van Nietzsches “Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven“
126 KSA I: 265-266/ “Over nut…” 2006: 31. 127 KSA I: 263; 8-15/ “Over nut…” 2006: 27-28.
123 KSA I: 270; 13-15/ “Over nut…” 2006: 36. 124 KSA I: 270; 20-22/ “Over nut…” 2006: 36. 125 KSA I: 264; 26-28/ “Over nut…” 2006: 29.
B.A. Labuhn
128 KSA I: 264; 21-22/ “Over nut…” 2006: 29. 129 Ondertussen zijn er meer dan 350 officiële Belvedereprojecten. Daarnaast zijn er talloze projecten die zonder Belvedere subsidie de gedachte van Belvedere toch tot uitdrukking weten te brengen.
4. Nietzsche over historie
101
F W N
Friedrich Wilhelm Nietzsche (1844 – 1900) Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie:
Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011
2. Vom Nutzen und Nachteil der Historie
Das Frühwerk in seiner Gesamtheit der Werke • Autarker Bereich • Gliederung des FWs • Geprägt von Bewunderung großer Vorbilder, Verehrung als Kennzeichen (Schopenhauer, Wagner, Burckhardt) • Einwände gegen das FW Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
Der Ort des Frühwerks Ort und Inhalt des Frühwerks: •
Der philosophische Charakter ist „unzeitgemäß“ und Zeitkritik.
•
Geschichtskritik = Gegenwartskritik
Sachliche Intention: 1. Ns Eigenschaft als Altphilologe: Einsicht in den Pessimismus der Antike 2. Äußerung als Zeitgenosse gegen den Historismus dadurch 2 Themen mit jeweils anderem Schwergewicht: A Antike /Vergangenheit B Gegenwart /Aktualität
Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
Was ist „unzeitgemäß“? 1. Kritik am damals anerkannten Werten = Abkehr von Zeitgeschehen 2. Nicht außer- und überzeitlich, bleibt auf Zeit bezogen 3. Gefahr der eignen Zeit erkennen 4. Die 4 Unzeitgemäßen sind durchaus kriegerisch (Ecce homo) Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
„Unzeitgemäß“ in der Historienschrift
1) Polemik gegen die Zeit: „Unzeitgemäß ist auch diese Betrachtung, weil ich etwas, worauf die Zeit mit Recht stolz ist, ihre historische Bildung erst einmal als Schaden, Geberste und Mangel der Zeit zu verstehen versuche, weil ich sogar glaube, dass wir alle an einem verzehrenden historischen Fieber leiden, und mindestens erkennen sollten, dass wir daran leiden.“ (HS, Vorwort, S. 98) Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
„Unzeitgemäß“ in der Historienschrift
2) Woher Maßstab nehmen? Aus der Kenntnis der Antike „...und , dass ich nur, sofern ich Zögling älterer Zeiten, zumal der griechischen, bin, über mich als ein Kind dieser jetzigen Zeit zu so unzeitgemäßen Erfahrungen komme.“ (HS, Vorwort, S. 99)
Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
„Unzeitgemäß“ in der Historienschrift 3) Zugunsten einer kommenden Zeit Vorwort in der HS; Gegen die Zeit, auf die Zeit, zugunsten einer kommenden Zeit „Soviel muss ich mir aber selbst on Berufswegen als klassischer Philologe zugestehen dürfen: denn ich wüsste nicht, was die klassische Philologie in unserer Zeit für einen Sinn hätte, wenn ich den in ihr unzeitgemäß – das heißt gegen die Zeit und dadurch auf die Zeit und hoffentlich zugunsten einer kommenden Zeit – zu wirken.“ (HS, Vorwort, S.99) Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
Titel der zweiten unzeitgemäßen Betrachtung: Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben
• Was soll Geschichte? • Keine Kampfschrift gegen das Studium der Geschichte • Historie kontra Leben • Bezug der Theorie zur Praxis „Übrigens ist mir alles verhasst, was mich bloß belehrt ohne meine Tätigkeit zu vermehren oder unmittelbar zu beleben.“ Das sind Worte Goethes... über den Wert und Unwert der Historie. In derselben soll nämlich dargestellt werden, warum Belehrung ohne Belebung, warum Wissen, bei dem die Tätigkeit erschlafft, warum Historie als kostbarer Erkenntnis-Überfluss und Luxus uns ernstlich, nach Goethes Worten verhasst sein muss – deshalb, weil es uns noch am Notwendigsten fehlt, und weil das Überflüssige der Feind des Notwendigen ist.“ (HS, Vorwort, S. 97) Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
Titel der zweiten unzeitgemäßen Betrachtung: Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben
Maßstab ist der Leben „Das heißt, wir brauchen sie (die Historie) zum Leben und zur Tat, nicht zur bequemen Abkehr vom Leben und von der Tat, oder arg zu Beschönigung des Selbstsüchtigen Lebens und der feigen und schlechten Tat. Nur soweit die Historie dem Leben dient wollen wir ihr dienen: Denn es gibt einen Grad, Historie zu treiben, und eine Schätzung derselben, bei der das Leben verkümmert und entartet: ein Phänomen, welches an merkwürdigen Symptomen unserer Zeit sich zur Erfahrung zu bringen jetzt ebenso notwendig ist, als es schmerzlich sein mag.“ (HS, Vorwort, S. 97) Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
Was heißt Historie? 1. Historia rerum gestarum (= Kunde) 2. Res gestae (= Geschehen, verändernde Ereignisse) 1. 2. 3. 4. 5.
Antike: Herodot (Geschichten) und Thukydides (Beginn der kritischen Geschichtsschreibung) Christentum als große Zäsur 18. Jhd: Beginn der Geschichtsphilosophie. Voltaire- Niebuhr Ranke 19. Jhd: historische Forschung (historisch-kritische Methode) Ns eigene Zeit: der Historismus Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
Was heißt Historismus?
• Historismus: Was ist das? • Kritik am Historismus: Zurichtung auf Wirkungsprinzip „Folgenlose Erkenntnis und gleichgültige Wahrheit“ „objektive Fakten“
Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
Gliederung der HS Thema ist Bewusstsein des Vergangenen im Menschen • Unhistorisch – das Kind – Erinnerung Gedächtnis • Überhistorisch – Plastische Kraft als Mittelbegriff, der Horizont • Was ist notwendig zum Handeln? Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
Die 3 Arten des wissenschaftlichen Bewusstseins und ihr Zusammenhang 1. die monumentalische Geschichtsbetrachtung 2. die antiquarische Geschichtsbetrachtung 3. die kritische Geschichtsbetrachtung •
Zusammenhang der 3 Arten der positiven Geschichtsschreibung - Begriff des Maßes
Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
Wissenschaftskritik Dadurch: „dass die Wissenschaft durch die Forderung, dass die Historie Wissenschaft sein soll“ (...) habe sich die Konstellation von Leben und Historie von Grund auf verändert. (HS 127) • Historisierung = Theoretisierung = Neutralisierung • „Objektivität • Unbehaustsein des Menschen Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie
Kulturkritik Riß zwischen Innen und Außen: “Unsere Zeit ist gekennzeichnet durch den Merkwürdigen Gegensatz eines Inneren, dem kein Äußeres, eines äußeren, dem kein Inneres entspricht, einen Gegensatz, den die alten Völker nicht kennen“ • Außen = Verkleidung • Keine Tiefe mehr • Wir sind Schauspieler Apl. Prof. Dr. Renate Breuninger ⃒ Sommersemester 2011 ⃒ Nietzsche – Zwischen Idealismus und Existenzphilosophie: 2. Historie