1. Belangrijkste maatregelen per ministerie 1.1 Maatregelen Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Arbeidsmarkt De hervormingen in de zorg hebben gevolgen voor de arbeidsmarkt. Samen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft het ministerie van VWS een actieplan opgesteld om ontslagen in de zorg te beperken. Onderdeel hiervan is de introductie van de toelage huishoudelijke hulp. Met een bedrag van 75 miljoen euro kunnen tien- tot dertienduizend huishoudelijke hulpen langer hun baan behouden.
Daarnaast heeft het ministerie van VWS een Taskforce Transitie Langdurige Zorg ingesteld om gemeenten en zorgaanbieders bij elkaar te brengen en problemen rond de inkoop van zorg op te lossen. Om mensen van werk naar werk te begeleiden en om te scholen hebben werkgevers en werknemers in de langdurige zorg samen met het Rijk het Sectorplan Zorg opgesteld. Het plan kost 200 miljoen euro, waarvan de helft door het Rijk wordt betaald en de andere helft door de sector zelf.
Via het landelijke onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn houdt het ministerie de arbeidsmarkteffecten nauwlettend in de gaten. De veranderingen in de zorg, waarbij mensen zelfredzamer zullen worden en zorg dichterbij huis wordt georganiseerd, vragen van zorgverleners om anders te gaan werken en nieuwe vaardigheden op te doen. Er zullen nieuwe beroepen ontstaan. Sommige beroepen verdwijnen. In 2015 verschijnt een rapport van de Adviescommissie Innovatie Zorgberoepen en Opleidingen dat de basis moet leggen voor een nieuwe, toekomstgerichte beroepen- en opleidingsstructuur.
De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is in 2013 geëvalueerd. In 2015 wordt deze wet waar nodig aangepast. In het arbeidsmarktbeleid wil het ministerie ook aandacht besteden aan specifieke groepen patiënten. Het aspect werk moet een grotere rol gaan spelen in de zorg. Bijvoorbeeld om mensen met een chronische ziekte aan het werk te houden. Of bij de reintegratie van mensen die een burnout hebben (gehad). Komend jaar neemt het ministerie daartoe initiatieven.
De transformatie van de zorg kan niet zonder toepassing van vernieuwingen. Technologie speelt daarin een grote rol. Een verkenning van de mogelijkheden heeft het ministerie onlangs beschreven in de publicatie «De maatschappij verandert. Verandert de zorg mee?» E-health en slimme thuistechnologie (domotica) stellen mensen in staat zorg in te passen in hun dagelijks leven. Dat levert meer comfort op en sluit aan bij de wens van mensen om de regie te nemen over hun eigen leven en om bijvoorbeeld te werken met een chronische ziekte. Ook nemen e-health en domotica werk uit handen van zorgverleners, zodat meer tijd overblijft voor de menselijke kant van zorg.
1
Huishoudelijke hulptoelage Het kabinet stelt in zowel 2015 als 2016 €75 miljoen per jaar extra beschikbaar voor een huishoudelijke hulp toelage. Gemeenten krijgen hiermee de mogelijkheid om arbeidsplaatsen en huishoudelijke hulp te behouden. Deze middelen komen beschikbaar via een kasschuif van de middelen voor arbeidsmarkt intensivering die het kabinet beschikbaar heeft gesteld vanaf 2017. De middelen worden verstrekt via een decentralisatie uitkering. Hiermee kunnen tien- tot dertienduizend huishoudelijke hulpen hun baan behouden. Deze regeling is onderdeel van het actieplan in samenwerking met het Ministerie van SZW om de ontslagen in de zorg te beperken.
Innovatie en kosteneffectieve zorg worden belangrijker Over de impact van de ontwikkelingen op de zorg en de zorguitgaven vindt voortdurend discussie plaats. Het kabinet is van mening dat om kansen te creëren meer moet worden gedacht vanuit de mensen die gebruik maken van de zorg: de duurzaam inzetbare werknemers, de zelfredzame mensen die meer eigen regie willen en de minder zelfredzame mensen die vooral geholpen willen worden. Een ambitieuze agenda voor innovatie en vernieuwing in de zorg is nodig om de toegevoegde waarde van de zorg de vergroten. Dit betekent volgens het kabinet niet altijd meer, maar vooral beter. Nieuwe, slimme technologieën en innovatie maken het mogelijk om meer zorg te bieden met dezelfde mankracht tegen lagere kosten en meer toegespitst op de wensen en mogelijkheden van de zorgvrager. Het kabinet wil ook onnodige belemmeringen wegnemen, onder meer door in de bekostiging van de zorg meer ruimte te geven voor innovatie en deze te richten op het belonen van resultaten in plaats van het belonen van contactmomenten. De door het kabinet ingezette omslag is bedoeld om een basis te leggen waarmee in de toekomst kan worden ingespeeld op trends en ontwikkelingen in de zorg.
Nieuwe zorgberoepen De veranderingen in de zorg, waarbij mensen zelfredzamer zullen worden en zorg dichterbij huis wordt georganiseerd, vragen van zorgverleners om anders te gaan werken en nieuwe vaardigheden op te doen. Er zullen nieuwe beroepen ontstaan. Sommige beroepen verdwijnen. In 2015 verschijnt een rapport van de Adviescommissie Innovatie Zorgberoepen en Opleidingen dat de basis moet leggen voor een nieuwe, toekomstgerichte beroepen- en opleidingsstructuur.
Mantelzorg en vrijwilligers De rol van mantelzorgers en vrijwilligers bij de ondersteuning van mensen in hun eigen omgeving wordt groter. De ondersteuning van mantelzorgers wordt in 2015 daarom verder versterkt. Per 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning en waardering van mantelzorgers. In de Begrotingsafspraken 2014 is hiervoor aanvullend structureel € 11 miljoen extra beschikbaar gesteld. Het bedrag dat structureel beschikbaar wordt gesteld voor de ondersteuning en waardering van de mantelzorgers wordt hierdoor € 100 miljoen. In 2015 zal een deel van dit bedrag nog worden
2
aangewend voor betalingen van mantelzorgcomplimenten over voorgaande jaren. Tweede Centraal uitgangspunt voor de besteding van de middelen is dat relevante partijen, zoals zorg- en welzijnsinstellingen en gemeenten een goede samenwerking met en een adequate ondersteuning van de informele zorgverleners tot stand brengen. Hierdoor kan de individuele mantelzorger beter worden ondersteund, zowel in extra- als intramurale setting. Naar de aard en omvang van de informele zorg wordt door het SCP in 2015 onderzoek gedaan.
Opleidingen beroepenstructuur en arbeidsmarkt De zorgvraag verandert de komende jaren als gevolg van demografische en technologische ontwikkelingen en politieke keuzes. Zowel in de langdurige zorg en ondersteuning als in de curatieve zorg is een omvangrijke transitie in gang gezet. Er moet in 2015 intensief aan de implementatie gewerkt worden. De veranderingen stellen andere eisen aan werken in de zorg. Dit betreft zowel kennis als vaardigheden. Om het zorgaanbod daarbij te waarborgen, zal de capaciteit van het zorgaanbod zowel kwalitatief als kwantitatief op niveau moeten liggen en aansluiten bij de behoeften van de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor het arbeidsmarktbeleid in de zorgsector ligt bij de zorginstellingen en sociale partners. De overheid heeft hierin een ondersteunende rol. Vanuit het Zorginstituut Nederland wordt door de commissie «Innovatie zorgberoepen en opleidingen» gewerkt aan een inventarisatie voor de toekomst. Welke professionals hebben we straks nodig en voldoen onze opleidingen daaraan? Deze inventarisatie wordt in 2015 opgeleverd.
Opleidingen, Beroepenstructuur en Arbeidsmarkt – Subsidies Kwaliteitsimpuls categorale en algemene ziekenhuizen Om algemene en categorale ziekenhuizen te stimuleren zo veel mogelijk de huidige medewerkers de mogelijkheid te bieden om op een hoger professioneel niveau te functioneren, kunnen zij vanaf 2014 hiervoor subsidie aanvragen. In 2015 is daar € 134,5 miljoen voor beschikbaar, oplopend tot € 151 miljoen in 2018. Stageplaatsen zorg/Stagefonds Om de instroom van voldoende gekwalificeerd personeel te waarborgen is de zorg voor opleidingen van belang. Het Stagefonds is één van de instrumenten die VWS inzet om de kwaliteit en toegankelijkheid van zorgopleidingen te verbeteren. In 2015 en verder wordt het Stagefonds voortgezet met een budget van € 110,4 miljoen. Regionaal arbeidsmarktbeleid Het arbeidsmarktbeleid in de zorg dient op het lokale en regionale niveau gestalte te krijgen. Het is van belang dat zorginstellingen hierin gezamenlijk optrekken om daarmee de arbeidsmarktpositie van de zorg in de regio te versterken. Via Regioplus, de koepel van regionale werkverbanden in zorg en welzijn, wordt in 2015 een subsidie van € 7,5 miljoen beschikbaar gesteld. Met deze subsidie wordt in elke regio gewerkt aan een vijftal programmalijnen, te weten strategisch arbeidsmarktbeleid, werven met beleid, duurzame inzetbaarheid, kwalificeren voor zorg en welzijn en @nders werken. Veilig werken in de zorg
3
Om instellingen te stimuleren beter beleid te voeren tegen de verschillende vormen van agressie worden tot en met 2015 via een subsidie middelen beschikbaar gesteld aan het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel, Ambulancezorg Nederland en de Stichting Sociaal Fonds voor de Huisartsenzorg (in 2015 € 3,2 miljoen).
Maatregelen dragen bij aan het beperken van de uitgavenstijging én het verhogen van de kwaliteit van de zorg. Het beleid op het terrein van geneesmiddelen, de akkoorden in de zorg en de verbeteringen in het zorgstelsel dragen fors bij aan het beperken van de uitgavenstijging in de zorg. Door maatregelen te nemen in overleg met betrokken partijen worden niet alleen de kosten beheerst, maar kan deze kabinetsperiode ook voluit worden ingezet op kwaliteit en het toekomstbestendiger maken van de zorg. De langdurige zorg en ondersteuning wordt hervormd om deze meer cliëntgericht te maken. Zorg en ondersteuning worden dichter bij mensen georganiseerd, zodat meer rekening wordt gehouden met wat mensen willen en kunnen. Deze overgang is ingrijpend, maar door de werkafspraken met alle betrokken partijen is er volgens het Kabinet vertrouwen dat dit kan. Om het curatieve zorgstelsel (Zorgverzekeringswet) verder te verbeteren en de groei van de collectieve zorguitgaven te beperken, zijn afspraken gemaakt met zorgverzekeraars en zorgaanbieders over kwaliteitsverbetering en uitgavenbeheersing. Deze akkoorden hebben volgens het Kabinet rust en vertrouwen in de sector gebracht.
4
1.2 Maatregelen Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Wet werk en zekerheid In 2014 is de Wet werk en zekerheid (Wwz) aangenomen. De wet bevat een aantal belangrijke en noodzakelijke hervormingen. De wijziging van het flexrecht herstelt de balans tussen de bescherming van flexibele en vaste contracten van werknemers en pakt tegelijkertijd oneigenlijke flexconstructies aan. Ook bevordert de wet de doorstroom van flexibele naar vaste contracten. De aanpassingen van het ontslagrecht maken het stelsel eerlijker, sneller en eenvoudiger. De introductie van de transitievergoeding maakt ontslag bovendien minder kostbaar voor werkgevers en richt de aandacht meer op het vinden van een nieuwe baan. De Wwz draagt bij aan het structureel op orde brengen van de overheidsfinanciën door de WW activerender te maken. In 2015 wordt een belangrijk deel van de maatregelen uit de Wwz van kracht. Op dit moment wordt de benodigde lagere regelgeving nader uitgewerkt. Nu de wet is aangenomen, is voorlichting aan de doelgroepen over de gevolgen van de wet van groot belang. Hiervoor werkt het Ministerie van SZW samen met sociale partners. De inzet van het kabinet en de sociale partners is om werkloosheid zo veel mogelijk te voorkomen en – als dat niet lukt – werklozen zo snel mogelijk weer aan de slag te laten gaan. De Wwz ondersteunt dit en sociale partners zullen zich hier ook meer voor gaan inspannen via aandacht voor duurzame inzetbaarheid en (intersectorale) van-werk-naar-werk trajecten.
Brug-WW Miljoenennota: Om werkloosheid te bestrijden en te voorkomen ondersteunt het kabinet mensen bij het vinden van een passende baan. De derde tranche van de sectorplannen gaat zich specifiek richten op het bevorderen van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk. Om van-werknaar-werk te bevorderen introduceert het kabinet in 2015 binnen de sectorplannen de brug-WW. Dit vergemakkelijkt baanwisselingen waarbij sprake is van substantiële omscholing in de richting van groeiberoepen en -sectoren. Deze extra ondersteuning vanuit de WW drukt de kosten voor de werkgever.
Begroting SZW: De brug-WW is een tijdelijke maatregel die in een sectorplan in het kader van de derde tranche van de sectorplannen toegepast kan worden om bemiddeling en scholing te bevorderen. De brug-WW is erop gericht om mensen echt van-werk-naar-werk te begeleiden. Mensen gaan direct aan de slag bij een nieuwe werkgever en hebben daarmee meer werkzekerheid doordat wordt voorkomen dat mensen eerst in de WW belanden voordat overgegaan wordt tot scholing en het zoeken naar een nieuwe werkgever. Bij een transitie van een krimpend beroep naar een groeiend beroep met noodzakelijke scholing, wordt gedurende de scholing een WW-uitkering verstrekt voor de uren van de scholing. Voor de uren dat men werkt, ontvangt men salaris. De brug-WW drukt daarmee de transitiekosten voor de nieuwe werkgever.
5
De middelen van co-financiering van sectorplannen worden in 2015 specifiek ingezet ter bevordering van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk. Aanvragen voor co-financiering van sectorplannen kunnen in de derde tranche worden ingediend voor initiatieven gericht op het aan het werk helpen van mensen die met werkloosheid worden bedreigd dan wel mensen die werkloos zijn geworden. Dit vindt plaats door bijvoorbeeld omscholings- of bijscholingstrajecten. Aanvullend op de derde tranche wordt ondersteuning vanuit de WW mogelijk gemaakt (brug-WW), om baanwisseling te bevorderen naar een ander beroep waarbij sprake is van substantiële omscholing. Voor het betalen van subsidie (cofinanciering) van de sectorplannen is in 2015 € 214 miljoen beschikbaar. In 2015 wordt de derde tranche open gesteld, die zich specifiek richt op het begeleiden van mensen van-werk-naar-werk (brug-WW) en van-werkloosheid-naar-werk. Verder is in 2014 de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek van kracht geworden; hiervoor is in 2015 € 4 miljoen beschikbaar.
Kinderopvang Miljoenennota: Voor meer werk is het wegnemen van belemmeringen van belang. Voor de kwaliteit van de samenleving is het volgens het kabinet van groot belang dat mensen de kans krijgen maximaal mee te doen. Mensen moeten hun werk kunnen combineren met de zorg voor kinderen en in toenemende mate ook de zorg voor anderen in de omgeving. Het is aan werknemers, sociale partners en maatschappelijke organisaties om dit mogelijk te maken. Het is – zeker als het op uren en het combineren van werk en zorgtaken aankomt – een keuze die door individuen en huishoudens zelf wordt gemaakt. Deze keuze is niet los te zien van instituties. Keuzes worden gemaakt gegeven de kosten van kinderopvang, de lastendruk op arbeid en andere factoren, zoals de «regeldruk» van het combineren van zorgtaken met arbeid. Wanneer bijvoorbeeld de opbrengst van meer uren werk stijgt of de kosten van kinderopvang afnemen kan dit resulteren in andere voorkeuren. Instituties zoals het wettelijk stelsel van verlofregelingen, toegankelijke kinderopvang, en school- en openingstijden dienen daarom zo weinig mogelijk arbeidsmarktbelemmeringen op te leggen. Kleine deeltijdbanen en niet werken zijn volgens het kabinet verspilling van talent.
Begroting SZW: Het kabinet verlengt de werkloosheidstermijn in de kinderopvangtoeslag van drie naar zes maanden. Dit betekent dat ouders in de eerste zes maanden van werkloosheid nog recht hebben op kinderopvangtoeslag. Dit geeft hen de ruimte om zich in deze periode volledig te richten op het vinden van een nieuwe baan, en draagt tegelijkertijd bij aan de stabiliteit en werkgelegenheid in de sector. De maatregel geldt in 2015 en 2016.
6
Participatiewet Met de invoering van de Participatiewet, per 1 januari 2015, worden bestaande regelingen (WWB, Wsw en een deel van de Wajong) ondergebracht in één regeling. In combinatie met de afspraak uit het sociaal akkoord om vanaf 2014 tot 2026 125.000 extra banen te scheppen voor mensen met een arbeidsbeperking, worden zo voor deze mensen meer kansen geschapen om te participeren op de arbeidsmarkt. Om deze afspraak te realiseren, ontwikkelt het kabinet samen met VNO-NCW en AWVN businesscases die laten zien hoe het economisch rendabel is om mensen uit deze doelgroep aan de slag te helpen. Het kabinet stimuleert verder dat bedrijven vacatures aanpassen aan het vermogen van mensen. Als de vrijwillige banenafspraak tussen werkgevers en werknemers niet wordt gehaald, is afgesproken dat na overleg met sociale partners en gemeenten een wettelijk quotum kan worden ingevoerd. De banenafspraak en het wettelijk quotum zijn uitgewerkt in het Wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, dat op 2 juli 2014 bij de Tweede Kamer is ingediend. De Participatiewet staat niet op zichzelf. In het sociaal domein vinden de komende jaren drie grote decentralisaties plaats op de terreinen van werk, jeugd en maatschappelijke ondersteuning. Om de samenhang tussen deze decentralisaties te benadrukken, werken de betrokken departementen (BZK, VWS, SZW en VenJ) al sinds de start van deze kabinetsperiode nauw samen. Onder coördinatie van de Minister van BZK zijn afspraken gemaakt over onder meer gezamenlijke monitoring, ontschotting van middelen en informatievoorziening. Ook in de communicatie naar gemeenten wordt eendrachtig opgetreden, onder meer door het organiseren van gezamenlijke bijeenkomsten waarop alle betrokken departementen de gemeenten voorlichten. De inspanningen zijn erop gericht om gemeenten in staat te stellen maatwerk te leveren voor burgers die dat nodig hebben. Het uitgangspunt bij hulp is dan ook één gezin, één plan, één regisseur. Gemeenten werken aan een nieuwe aanpak om op integrale wijze problemen te signaleren en aan te pakken, bijvoorbeeld door middel van sociale wijkteams. De 35 arbeidsmarktregio’s hebben een belangrijke rol om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. In elke arbeidsmarktregio wordt een regionaal Werkbedrijf ingericht. Deze regionale Werkbedrijven zijn wettelijk verankerd in de Participatiewet. Gemeenten hebben de lead bij de regionale Werkbedrijven. Werkgevers- en werknemersorganisaties nemen deel aan het bestuur. De Werkbedrijven spelen een belangrijke rol bij de werkgeversdienstverlening en het plaatsen van mensen op de extra banen uit de banenafspraak die de sociale partners met het kabinet hebben gemaakt. Bovendien betrekken gemeenten de regionale Werkbedrijven bij het organiseren van beschut werk. De Werkbedrijven «ontzorgen» werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen. In de Werkkamer, het overleg tussen de VNG en de Stichting van de Arbeid, werken gemeenten en sociale partners dit verder uit. Ook UWV en SZW nemen deel aan dit overleg.
7
Met de Participatiewet wordt het principe van één regeling ingevoerd voor iedereen die in staat is om te werken, ook de mensen met een arbeidsbeperking die daarvoor aangewezen zijn op ondersteuning. De doelstelling hierbij is om zoveel mogelijk mensen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. In dit kader wordt per 1 januari 2015 de Participatiewet ingevoerd. Dit heeft tot gevolg dat mensen met arbeidsvermogen die voorheen de Wajong zouden instromen, dan terecht kunnen bij gemeenten. De Wsw is afgesloten voor nieuwe instroom. Voor mensen die (nog) niet in een reguliere baan kunnen werken, krijgen gemeenten met de Participatiewet het nieuwe instrument «participatievoorziening beschut werk» ter beschikking. Gemeenten krijgen tevens het instrument loonkostensubsidie ter beschikking, dat zo nodig voor een langere periode kan worden ingezet en is gericht op mensen met een arbeidsbeperking die niet het wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen. Tot slot stellen sociale partners zich met de afspraken in het sociaal akkoord garant voor extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking.
De invoering van de Participatiewet heeft tot gevolg dat instroom in de Wajong vanaf 2015 alleen nog mogelijk is voor mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. Mensen met een arbeidsbeperking en arbeidsvermogen kunnen bij de gemeenten terecht voor arbeidsondersteuning en eventueel voor een uitkering in het kader van de Participatiewet of voor een studietoelage. Daarnaast worden in de komende jaren de huidige Wajongers ingedeeld op het wel of niet hebben van arbeidsvermogen. De uitkering van de Wajongers met arbeidsvermogen wordt verlaagd vanaf 2018. Door de regering is tevens besloten de activering van de oude Wajongers te intensiveren. Hiervoor krijgt het UWV in de periode 2015 tot en met 2019 een bedrag van cumulatief € 95 miljoen.
Aanpak Jeugdwerkloosheid Ook de werkloosheid onder jongeren is nog altijd hoog. Het is voor iedereen, maar vooral voor jongeren, een hard gelag om je baan te verliezen of om met je diploma op zak geen baan te kunnen vinden. Het blijft dan ook van belang dat er voldoende vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen voor jongeren beschikbaar komen. Daarom gaat het kabinet in 2015 door met de Aanpak Jeugdwerkloosheid. Dat doet het kabinet samen met gemeenten, sociale partners, onderwijsinstellingen en jongeren zelf. De ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid verricht nuttig werk door te bevorderen dat de regionale en sectorale aanpak van de jeugdwerkloosheid elkaar versterken. Vanaf april 2015, wanneer de opdracht van de ambassadeur afloopt, zijn partijen in de regio en de sectoren zelf aan zet om deze verbinding tot stand te brengen. Arbeidsmarktregio’s blijven voortvarend aan de slag met hun plannen om op regionaal niveau de jeugdwerkloosheid aan te pakken en sectoren geven uitvoering aan de sectorplannen waarin zij volop inzetten op leerwerkbanen en instroom van jonge medewerkers. Met de premie-kortingsregeling voor werkgevers krijgen jongeren met een uitkering meer kans op een baan. Daarnaast kunnen werkgevers in 2014 en 2015 specifiek vacatures aanbieden voor jongeren van 18–27 jaar.
8
Op langere termijn blijft het kabinet zich inzetten voor het verder verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het verder terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters tot maximaal 25.000 in 2016.
Ouderen De afgelopen decennia is volgens het Kabinet veel vooruitgang geboekt met het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen. Voor het zevende achtereenvolgende jaar is de gemiddelde leeftijd waarop mensen stoppen met werken gestegen, van 61 jaar in de periode van 2000 tot 2007 naar 63,9 jaar in 2013. De situatie is echter een stuk minder rooskleurig wanneer ouderen werkloos worden. Zij komen dan steeds moeilijker aan de slag. Langdurige werkloosheid komt onder ouderen relatief vaak voor en door de economische crisis is het risico op langdurige werkloosheid voor hen toegenomen. Het kabinet heeft hiervoor bijzondere aandacht en neemt concrete maatregelen om de arbeidsmarktpositie van deze mensen te versterken (zie ook beleidsartikel 5). Dit gebeurt onder meer via de mobiliteitsbonus, de no-risk polis voor WW-ers en proefplaatsingen bij werkgevers. Zo worden werkgevers gestimuleerd om oudere uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen. In 2013 heeft het kabinet meerjarig in totaal € 67 miljoen extra beschikbaar gesteld om WW-gerechtigden van 55 jaar en ouder via het UWV te ondersteunen bij het vinden van een baan. De uitbreiding van de doelgroep per 2014 naar 50-plussers wordt in de komende jaren voortgezet. Hiervoor trekt het kabinet tot en met 2017 € 34 miljoen extra uit.
Aansluiting vraag en aanbod op de arbeidsmarkt De komende jaren zal naar verwachting de werkgelegenheidsgroei zich vooral concentreren in een aantal specifieke sectoren en beroepen. Ook zijn er in deze tijd van hoge werkloosheid nog steeds bedrijven die aangeven te kampen met een gebrek aan voldoende en goed gekwalificeerd personeel. Het is noodzaak om de kansen die zich op de arbeidsmarkt voordoen beter te benutten. Baanwisselingen vinden nu vooral binnen de eigen sector of tussen soortgelijke beroepen plaats. Ook in internationaal opzicht is de Nederlandse intersectorale mobiliteit laag. In de Verenigde Staten vinden twee keer zoveel baanwisselingen tussen sectoren plaats als in Nederland. In het Verenigd Koninkrijk zelfs drie keer. Het kabinet wil dat de dynamiek op de arbeidsmarkt toeneemt en gaat daarom bewegingen van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk op de arbeidsmarkt stimuleren. Dit helpt werkgevers bij het vervullen van moeilijk vervulbare vacatures en voorkomt werkloosheid of beperkt de duur daarvan. Het kabinet neemt daarom de volgende additionele maatregelen om herstel van de werkgelegenheid op korte termijn te ondersteunen.
9
Gezond en veilig aan het werk Het stelsel van de bedrijfsgezondheidszorg in Nederland is onderwerp van discussie. Ook liggen er in de reguliere zorg kansen als het gaat om het onderkennen van de invloed van werkgerelateerde aandoeningen en het behandelen daarvan. Naar verwachting zal de SER eind september een advies over de bedrijfsgezondheidszorg uitbrengen. De onafhankelijkheid van de bedrijfsarts, vrije toegankelijkheid voor werknemers en de relatie met de reguliere gezondheidszorg zijn aandachtspunten. In het najaar van 2014 zal het kabinet aan de hand van dit advies maatregelen aankondigen. In 2015 start de implementatie van deze maatregelen.
Duurzame inzetbaarheid Het thema duurzame inzetbaarheid is de afgelopen jaren steeds meer ingeburgerd op de werkvloer. De verhoging van de AOW-leeftijd en de vergrijzing van de beroepsbevolking vergroten het belang van werkgevers en werknemers bij duurzame arbeidsdeelname: het voorkomen van uitval en het bevorderen van productiviteit. Naast het agenderen en stimuleren van werkgevers en werknemers om hiermee aan de slag te gaan, richt het programma Duurzame Inzetbaarheid zich de komende jaren met name op het sneller en beter toepassen van maatregelen op de werkvloer (zie ook beleidsartikel 1). Hierbij is extra aandacht voor het midden- en kleinbedrijf, waar dikwijls minder middelen beschikbaar zijn. Ook het thema psychosociale arbeidsbelasting (werkstress) is een belangrijk onderdeel van duurzame inzetbaarheid. Een derde van al het werkgerelateerde ziekteverzuim wordt veroorzaakt door werkstress. Hier wordt 1,5 miljoen extra voor beschikbaar gesteld.
Ondernemerschap of werknemerschap? De opkomst van andere arbeidsvormen is een ander voorbeeld van een ontwikkeling waarop de overheid moet anticiperen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Momenteel zijn er ongeveer 800.000 zzp’ers in Nederland, wat betekent dat 1 op de 10 werkenden zzp’er is. Eind jaren ’90 was dit nog 1 op de 17. In 2013 kwamen er 42.000 zzp’ers bij en naar verwachting zet deze trend in 2014 door. Bij ongewijzigd beleid zullen er naar verwachting binnen afzienbare tijd meer dan 1 miljoen zzp’ers zijn. Dit vraagt om reflectie vanuit de overheid. Deze toename van zzp’ers heeft invloed op de gehele samenleving. Naast de positieve kant van het zzpschap – ondernemerschap, participatie en flexbiliteit – zijn er negatieve aspecten zoals schijnzelfstandigheid waarbij mensen formeel als zelfstandige werken maar in feite gewoon in loondienst zijn. Daarnaast is er nog veel onbekend over de oorzaken en effecten van de groei van het aantal zzp’ers. Zo is het de vraag welke gevolgen die heeft voor de arbeidsmarkt, de huidige inrichting van het sociale zekerheidsstelsel en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Is het instrumentarium, gelet op onder meer de problematiek van schijnzelfstandigheid, thans goed ingericht? Om deze vragen te onderzoeken heeft het kabinet het Interdepartementaal Beleidsonderzoek zzp (IBO zzp) ingesteld. Het IBO streeft ernaar een analyse, een inventarisatie en beleidsopties op te stellen voor een publieke discussie over de inkomens- en vermogensposities van zzp’ers, hun positie op de arbeidsmarkt, de voor- en nadelen van hun fiscale behandeling, de
10
verhouding tot andere groepen werkenden en de aansluiting op het stelsel van sociale voorzieningen en verzekeringen. Het eindrapport wordt uiterlijk 1 december 2014 afgerond.
1.3 Maatregelen Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
In het Bestuursakkoord MBO is afgesproken dat naast de generieke maatregelen uit het actieplan Focus op Vakmanschap, er kwaliteitsafspraken met de mbo-instellingen gemaakt worden die gericht zijn op een integrale verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij wordt in kwaliteitsplannen per instelling onder meer aandacht besteed aan de professionalisering van het personeel. Naast deze kwalitatieve plannen worden resultaatsafhankelijke afspraken per instelling gemaakt over vsv (lopend arrangement), studiesucces (vanaf 2016) en de kwaliteit van de BPV (vanaf 2017). Met de kwaliteitsafspraken wil het kabinet ook investeren in het uitdagen van talentvolle studenten in het mbo, zoals aangekondigd in de Kamerbrief over toekomstgericht middelbaar beroepsonderwijs. In de Begrotingsafspraken 2014 is vanaf 2015 jaarlijks € 25 miljoen gereserveerd voor een excellentieprogramma in het mbo. Een onderdeel van het excellentieprogramma zal het ontwikkelen van een eigentijdse vorm van de meester-gezel-formule zijn. Om jongeren in staat te stellen een betere vakman of -vrouw te worden, wordt ook aandacht gegeven aan de ontwikkeling van doorlopende leerlijnen. Dit schooljaar (2014–2015) zijn de eerste experimenten met de vakmanschapsroute en de technologieroute gestart.
1.4 Maatregelen Ministerie van Economische Zaken
Verwacht herstel arbeidsmarkt: In 2014 zal de werkloosheid naar verwachting op 7 procent uitkomen. Verschillende indicatoren voor de arbeidsmarkt stemmen echter positief. Zo neemt het aantal uitzenduren al bijna een jaar toe en loopt het aantal vacatures al vier kwartalen op rij op. Dit duidt op een voorzichtig herstel van de arbeidsmarkt. Aansluiting onderwijs op arbeidsmarkt: Speciaal in de technieksector. “De overheid stimuleert scholieren, studenten en werknemers in alle geledingen van het onderwijs om te excelleren. Een daarmee samenhangende uitdaging is het versterken van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt voor de technieksector.”
Toekomstfonds: Om direct een impuls te geven aan innovatie stelt het kabinet een Toekomstfonds in. Er komt € 200 mln. beschikbaar voor revolverende financiering van innovatieve MKB-bedrijven. De rendementen van het fonds komen beschikbaar voor uitgaven aan fundamenteel en toegepast onderzoek.
11
1.5 Maatregelen Ministerie van Binnenlandse Zaken
Openbaar bestuur - Nieuwe taken naar gemeenten, decentralisaties sociaal domein Vanaf 1 januari 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdhulp, de langdurige zorg en de begeleiding naar werk. Bij de overdracht van taken naar gemeenten is het van belang dat gemeenten de nieuwe taken goed (kunnen) uitvoeren. De randvoorwaarden voor gemeenten moeten goed zijn. Gemeenten moeten daarom bestuurlijk, financieel en organisatorisch in staat zijn om de drie wetten in het sociaal domein goed uit te kunnen voeren. BZK en de andere betrokken ministeries ondersteunen samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de gemeenten bij de uitvoering van de gedecentraliseerde taken. Voorop staat dat mensen die het nodig hebben, kunnen blijven rekenen op zorg en ondersteuning door de overheid.–Gemeenten die dat nodig hebben kunnen op hun beurt rekenen op de ondersteuning van het Rijk. Gemeenten die achterblijven, krijgen extra bestuurlijke ondersteuning. De in 2014 ingestelde onafhankelijke transitiecommissie sociaal domein heeft als opdracht te signaleren of gemeenten de noodzakelijke bestuurlijke, organisatorische en financiële maatregelen hebben getroffen om in staat te zijn de decentralisaties in samenhang uit te voeren.– Voor de bekostiging van de gedecentraliseerde taken worden de middelen voor de uitvoering daarvan overgeheveld naar het Gemeentefonds en «ontschot» aan de gemeenten ter beschikking gesteld. Om te kunnen zien of het nieuwe stelsel in het sociaal domein goed functioneert, hebben het Rijk en de gemeenten een gezamenlijke informatievoorziening voor het sociaal domein ontwikkeld. Gemeenten en het Rijk gebruiken daarbij dezelfde informatie.
Geweld tegen werknemers met een publieke taak Veilige Publieke Taak. Werknemers met een publieke taak – zoals ambulancemedewerkers, brandweermensen, onderwijzers, medewerkers van de sociale dienst of het UWV, stadswachten en conducteurs – en politieke ambtsdragers moeten hun taak veilig en integer kunnen uitoefenen. Verbaal en fysiek geweld is onacceptabel. In 2015 zijn de speerpunten van het programma Veilige Publieke Taak:–De lokaal-bestuurlijke aanpak en het ondersteunen van werkgevers en werknemers. De zogenaamde VPT-regio’s worden voortgezet, het Expertisecentrum Veilige Publieke Taak functioneert goed en zelfstandig. Burgemeesters, wethouders en raadsleden krijgen opleiding en training.–Agressie en geweld worden (preventief) bestreden. Er wordt onderzoek gedaan naar frequent slachtofferschap en de rol van omstanders.–Daders worden aangepakt. Werkgevers maken daartoe afspraken met de plaatselijke politie en het Openbaar Ministerie voor een spoedige (strafrechtelijke) afhandeling van VPT-zaken. Voor dit programma 200 miljoen in 2015, in 2016 80 miljoen.
12
2. Overzicht reacties relevante partijen Branches: ActiZ: De begroting van VWS laat voor de zorg geen verrassingen zien. De belangrijkste wijzigingen waren immers al afgesproken al bij het sluiten van het begrotingsakkoord in het voorjaar. De praktijk laat echter zien dat de vermindering van de bezuinigingen met € 360 miljoen in 2015, geen garantie is voor de beoogde ‘zachte landing’. De optimistische toon die het kabinet in de begroting aanslaat over de uitwerking van de hervormingen en bezuinigingen in de zorg is wat ActiZ betreft dan ook veel te voorbarig.
GGZ Nederland: Zorg voor GGZ patiënten in gevaar door overhaaste decentralisatie. De gepresenteerde miljoenennota voor 2015 verhult dat de overheid nog steeds geen duidelijkheid geeft over de hoeveelheid beschikbare geestelijke gezondheidszorg in 2015. Het enorme tempo van de transitie en decentralisatie van de jeugd- en langdurige zorg en de blijvende onduidelijkheid over de uitvoering en de inkoop bedreigen de continuïteit en kwaliteit van zorg.
NVZ: De Nederlandse zorg behoort tot de beste van Europa. De kwaliteit van onze zorg neemt hand over hand toe. Dat concludeert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in haar berichtgeving naar aanleiding van Prinsjesdag 2014. Ook zijn er grote stappen gezet om de patiëntveiligheid te verbeteren, zo is de vermijdbare sterfte in ziekenhuizen de laatste jaren met 50% gedaald.
VGN: In de Prinsjesdagstukken voor 2015 staan voor de gehandicaptensector geen nieuwe plannen. Wel wordt 2015 een heel belangrijk jaar want hoe gaan de plannen er straks daadwerkelijk uitzien? De VGN voorziet grote risico’s in dit ‘jaar van de waarheid’ door de hoge kortingen, onduidelijkheid over inkoop en de gevolgen hiervan voor het aantal banen in de gehandicaptensector. De recente afspraak van minister Plasterk met de VNG over het afschaffen van een apart sociaal deelfonds vergroot onze zorgen.
MOGroep: De MOgroep wijst op de groeiende groep mensen die niet aan haar lot mag worden overgelaten omdat ze zo nodig ‘eigen kracht en participatie’ moet laten zien. Zij moeten kunnen blijven rekenen op noodzakelijke zorg en ondersteuning. Daarom vraagt de MOgroep in het kader van de Algemene Politieke Beschouwingen aan de politiek om meer aandacht voor de ingrijpende hervorming van het sociaal domein.
13
Overige:
V&VN: Het kabinet krijgt als rapportcijfer voor zorg een 6 van V&VN. V&VN heeft de plannen van het kabinet langs de V&VN Zorgmeetlat gelegd. Het kabinet scoort op kwaliteitsverbetering en motivatie. Voor instroom en taakherschikking is minder geld beschikbaar. V&VN-voorzitter Henk Bakker: ‘Het kabinet werkt in 2015 veel al ingezet beleid uit. De concretiseringsslag daarvan naar onze beroepsgroep ontbreekt. Er is veel aandacht voor de nieuwe rol en positie van wijkverpleegkundigen, maar samenhang en verbinding met de andere verpleegkundigen en verzorgenden ontbreken.’
Skipr: Weinig politici besteedden in hun reacties op de troonrede aandacht aan de zorg. Alleen fractieleider Emile Roemer van de SP maakte een expliciete verwijzing. Volgens Roemer moet het kabinet "de zorgen om de zorg" serieus nemen: "Helaas hoorden we daar niks over in de troonrede."
Zorgvisie: De ingezette hervormingen zijn pas het begin. De basis is gelegd en bestuurders, zorgprofessionals, patiënten en verzekeraars zijn nu aan zet om de veranderingen echt succesvol te laten zijn. Dat stellen minister Schippers en Van Rijn in de VWS begroting 2015.
Binnenlands Bestuur: Het kabinet trekt nog eens 40 miljoen extra uit voor de decentralisatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dat blijkt uit de troonrede. Koning Willem Alexander zei daarin dat er 400 miljoen beschikbaar is voor de decentralisatie van taken. In april was nog sprake van 360 miljoen.
Zorg+Welzijn: Het kabinet heeft nog eens 40 miljoen extra uitgetrokken om de decentralisatie van taken naar gemeenten te ondersteunen. In totaal is er nu 400 miljoen extra ter beschikking om de invoeringsproblemen bij de transitie te verzachten.
Nieuwsberichten over Prinsjesdag op rijksoverheid.nl: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ministerie van Economische Zaken Ministerie van Binnenlandse Zaken
14