Bijlage 1: Overzicht belangrijkste wijzigingen
Bestemmingsplan Leeuwarden – Huizum
Voorontwerp
Overzicht belangrijkste wijzigingen1 In dit overzicht zijn de belangrijkste wijzigingen met betrekking tot de nu nog geldende bestemmingsplannen en het voorontwerp bestemmingsplan opgesomd: Correctie bestemmingsplan nav Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP) In de RO‐wetgeving is bepaald dat bij het opstellen van bestemmingsplannen (regels en plankaart) de SVBP moet worden gehanteerd. In de SVBP zijn naast bindende bestemmingen (zoals Sport) ook functieaanduidingen (welke vervolgens weer aan een bindende bestemming zijn gekoppeld), opgenomen die de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader specificeren. Een functieaanduiding geeft aan dat ter plaatse alleen een bepaalde, met name genoemde functie is toegestaan. In de huidige bestemmingsplannen Huizum‐Oost en West zijn bestemmingen opgenomen welke volgens de nu geldende regels niet meer toegepast kunnen/mogen worden. Wij hebben de bestemmingen aangepast overeenkomstig de SVBP. Voor het overige is er niets gewijzigd en blijven de bebouwings‐ en gebruiksmogelijkheden gehandhaafd. Aanpassen steeg tussen Huizum Dorp 78 en 82, Leeuwarden De eigenaar van de steeg tussen de woningen Huizum Dorp 78 en 82 heeft ons gevraagd de bestemming te wijzigen naar ‘wonen’. De steeg tussen de woningen Huizum Dorp 78 en 82 heeft momenteel de bestemming ‘verkeers‐ en verblijfsdoeleinden’. De steeg is in particulier eigendom en ook als zodanig in gebruik. Wij hebben overeenkomstig het verzoek van de eigenaar de bestemming gewijzigd naar wonen. Actualisatie bestemmingen Bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan is geïnventariseerd of de bestemmingen zoals die zijn opgenomen in de huidige bestemmingsplannen Huizum‐Oost en West nog steeds van toepassing zijn. Het kan zijn dat in de loop van de afgelopen 10 jaar het gebruik is gewijzigd. Waar nodig is de bestemming aangepast aan het huidige gebruik. Gelijktrekken regeling maatvoering woonbebouwing In de huidige bestemmingsplannen werd nog de ‘oude’ systematiek toegepast. In de regels werd aangegeven wat bijvoorbeeld de maximale diepte van een hoofdgebouw, de goothoogte en minimale en maximale dakhelling mocht zijn. Binnen het bouwvlak moesten zowel de hoofdgebouwen als de aan‐, uit‐, en bijgebouwen worden gerealiseerd. De huidige toegepaste systematiek die we ook in dit plan toepassen is als volgt: hoofdgebouwen moeten binnen een bouwvlak gebouwd worden. Aan‐ en uitbouwen en bijgebouwen mogen binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd. De feitelijk aanwezige hoofdgebouwen zijn voorzien van een bouwvlak. De goot‐ en bouwhoogtes van de hoofdgebouwen zijn op de verbeelding (plankaart) aangegeven conform de werkelijke situatie. De regeling omtrent het aantal vierkante meters bijgebouwen en de maatvoering hiervan is gelijk gebleven. Vooruitlopen op de toekomstige omgevingswet worden bestemmingsplannen qua regelgeving zoveel mogelijk eenduidig gemaakt. Bij conserverende plannen (zoals onderliggend plan) wordt uitgegaan van de feitelijke hoogte. Voor kleine verbouwingen biedt de Wabo voldoende mogelijkheden om al dan niet met een lichte procedure van het bestemmingsplan af te wijken. 1
Zoals de titel al aangeeft betreft het hier een overzicht van de belangrijkste wijzigingen. De gemeente kan dan ook niet aansprakelijk worden gesteld als een bepaalde wijziging niet is opgesomd.
Het gaat hierbij om grondgebonden woningen als gestapelde woningen.
Opnemen algemene aanduidingsregels en zoneringen inzake vliegbasis Leeuwarden. Vanwege de Vliegbasis Leeuwarden dient rekening gehouden te worden met diverse milieu‐ en overige technische belemmeringen. Omwille van de veiligheid van het stijgen en landen van vliegverkeer zijn verschillende hoogtebeperkingen in het plangebied van toepassing. Deze restricties worden gevormd door: o obstakelbeheergebied; o radarverstoringsgebied van Wier en Vliegbasis Leeuwarden; Het opnemen van deze hoogtebeperkingen op de verbeelding is een wettelijke verplichting maar leiden niet tot beperkingen. Aanvulling regels in verband met cultuurhistorie Toegevoegd is de dubbelbestemming Waarde – cultuurhistorie. De van belang zijnde cultuurhistorische waarden die in de gemeentelijke inventarisatie naar cultuurhistorie zijn onderkend, zijn opgenomen. Dit betreft uitsluitend percelen die in het bezit zijn van de gemeente. Actualisatie karakteristieke panden Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden ten aanzien van de aanwezige karakteristieke panden in het plangebied. Dat zijn panden die weliswaar geen monument zijn maar waarvan het behoud wel wordt beschermd door aanvullende vergunningen bij ingrijpende verbouw of sloop. De geselecteerde panden zijn aangeduid door middel van de aanduiding ‘karakteristiek’. Aanvulling regels in verband met monumentale bomen Toegevoegd is de dubbelbestemming Waarde – Monumentale bomen. De hiermee samenhangende regeling is gericht op het behoud van belangrijke, monumentale bomen. Het betreft uitsluitend bomen op gemeentegrond. Verwerking verleende vrijstellingen, ontheffingen en afwijkingen Alle in de looptijd van de oude bestemmingsplannen verleende vrijstellingen, ontheffingen, afwijkingen etc. zijn verwerkt en worden hier niet nogmaals afzonderlijk benoemd.
Bijlage 2: Externe veiligheid / brandweer Fryslân
Bestemmingsplan Leeuwarden – Huizum
Voorontwerp
Advies Externe Veiligheid inzake plan ‘Huizum’ Algemeen toetsingskader Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door: - het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); - het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen); - het gebruik van luchthavens. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico (PR) Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Groepsrisico (GR) Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant: 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. 2. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) De circulaire is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen. 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR. 4. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
Verantwoordingsplicht In het Bevi, Bevb en de circulaire is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat, in bepaalde gevallen, een wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord voor het externe veiligheidsaspect door het bevoegd gezag.
Risicobronnen ten aanzien van het plan De ligging van het plangebied is in figuur 1 rood omkaderd weergegeven.
Figuur 1: begrenzing plangebied
Uit de professionele Risicokaart (figuur 2) blijkt dat binnen en in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen gelegen zijn waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied zijn gelegen binnen het plangebied. De relevante risicobronnen voor het plangebied zijn: - inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden; - transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor.
Figuur 2: risicobronnen in/nabij plangebied
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden Aan de Aldlansdyk 5 in Leeuwarden is LPG-tankstation Esso Aldlan gevestigd. De LPGdoorzet van het station is in de omgevingsvergunning onderdeel milieu vastgelegd op <1000 m³/j. De inrichting heeft een ondergrondse LPG-tank van 20 m³. PR De PR 10-6 contouren van het afleverpunt, het ondergrondse reservoir en het vulpunt van hte tankstation bedraagt in het kader van de ruimtelijke ordening respectievelijk 15 m, 25 m en 45 m. Het LPG-tankstation is buiten het plangebied gelegen. De PR 10-6 contouren van het afleverpunt, het ondergrondse reservoir en het vulpunt vallen niet over het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat het PR van het LPG-tankstation geen belemmering vormt voor het onderhavig plan. Invloedsgebied Voor het LPG-tankstation geldt dat het invloedsgebied 150 meter bedraagt vanaf het vulpunt en het ondergrondse reservoir. De invloedsgebieden vallen voor een klein gedeelte over het plangebied (zie figuur 3). Voor het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van het reservoir en het vulpunt valt is de bestemming “verkeersdoeleinden” en “groen”. Binnen deze zone zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Dit wordt met het vaststellen van het plan ook niet mogelijk gemaakt. GR Het GR van het LPG-tankstation aan de Aldlansdyk 5 is, in verband met het ontbreken van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied dat over het plangebied valt, niet relevant voor het plangebied en hoeft derhalve niet verder verantwoord te worden.
Figuur 3: invloedsgebieden (blauwe cirkels) LPG vulpunt en LPG reservoir
Transporten van gevaarlijke stoffen
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg Door de gemeente Leeuwarden is een route gevaarlijke stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen vastgelegd. Over de Drachtsterweg (N358) en de Julianalaan/Aldlansdyk (N357/N358 ) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Hoe het bevoegd gezag rekening moet houden met externe veiligheid bij bouwplannen langs infrastructuur is op dit moment opgenomen in de cRNVGS. Hierin staat beschreven dat voor het plaatsgebonden risico de 10-6 contour in acht moet worden
genomen voor kwetsbare objecten, er rekening gehouden moet worden met deze 10-6 contour bij beperkt kwetsbare objecten en dat voor het GR mogelijk/eventueel een verantwoording gemaakt moet worden. Toetsingskader bij beoordeling van risico’s van vervoer van gevaarlijke stoffen bij ruimtelijke ordeningsbesluiten is de cRNVGS. In de cRNVGS is aangegeven dat berekeningen uitgevoerd dienen te worden overeenkomstig de conceptversie van de Handleiding Risicoanalyse Transport (hierna: HART). In de HART staat uitvoerig beschreven op welke wijze de risicoberekening uitgevoerd moet worden. Daarbij wordt ook aangegeven welke gegevens (vervoer en populatie) daarbij ingevoerd moeten worden. In de cRNVGS is aangegeven dat in sommige gevallen de berekening van het PR en het GR achterwege kan blijven. Hiervoor zijn vuistregels in de vorm van drempelwaarden voor vervoersaantallen opgesteld die de gebruiker een indicatie geven wanneer een risicoberekening zinvol is. Met de vuistregels kan ingeschat worden of de vervoersaantallen, bebouwingsafstanden en/of aanwezigheidsdichtheden te klein zijn om tot een overschrijding van grenswaarde of richtwaarde voor het PR dan wel een overschrijding van de oriëntatiewaarde of 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het GR te kunnen leiden. PR Volgens de bijlage van de HART heeft een weg binnen de bebouwde kom geen 10-6 contour. GR In de cRNVGS is aangegeven dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR of toename van het GR verantwoording moet worden afgelegd. Uit eerdere studies/adviezen (Vervoer van gevaarlijke stoffen door Fryslân, definitief rapport 9w0317.01, 20 december 2010, diverse EV-adviezen t.b.v. bestemmingsplannen) is gebleken dat het GR van de N357 en de N358 beneden de oriëntatiewaarde ligt. Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan zal het GR niet toenemen. In het kader van het Basisnet zal in de toekomst het PR en GR wettelijk geregeld worden. Dit zal gebeuren via het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). Voornoemd besluit zal naar verwachting april 2015 in werking treden. Binnen het plangebied liggen geen transportroutes die zijn opgenomen in het landelijk of provinciaal Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Langs wegen zonder veiligheidszone of Plasbrand Aandachtsgebied (PAG), waar in onderhavige situatie sprake van is, gelden vanuit EV geen beperkingen. Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan wordt afgezien van een verantwoording van het GR ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de N357 en de N358 ter hoogte van het plangebied.
Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor Het spoor loopt op korte afstand ten noorden van het plangebied. Over de spoorlijn Leeuwarden-Groningen vindt in principe geen vervoer van gevaarlijke
stoffen plaats. Wel kan er zeer incidenteel transport plaatsvinden in geval er geen transporten van gevaarlijke stoffen kunnen plaatsvinden over het traject Groningen – Meppel. Er dient in het kader van rampenbestrijding rekening gehouden te worden met transport van gevaarlijke stoffen dat over het spoor zou kunnen plaatsvinden. Eén en ander heeft echter geen gevolgen voor de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor geen belemmering vormt voor het plan. Brandweer Fryslân Door Brandweer Fryslân is vooralsnog geen advies uitgebracht omtrent de externe veiligheid in relatie tot het plan. Conclusie Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico’s nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan. Het bevoegd gezag dient, met behulp van onderhavig externe veiligheid advies en het advies van Brandweer Fryslân, zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Voor wat betreft de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan. Advies Geadviseerd wordt: - in het bestemmingsplan te borgen dat geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de invloedsgebieden van de LPG-installatie onderdelen kunnen worden gerealiseerd.
Bijlage 3: Watertoets
Bestemmingsplan Leeuwarden – Huizum
Voorontwerp
/ / / ' ' W E T T E R S K I P F R Y S L A N gemeente Leeuwarden Obev. J/N Termijnkalender:
- 4 FEB 2815
Gemeente Leeuwarden De heer M. Kaspers
AfdeiiC',-; i
P o s t b u s 21000
.(Vv/O
t:'.:ar.
Datum
Kopie
8900 JA LEEUWARDEN
Leeuwarden, 3 februari 2015 Bijlage(n): i
Ons kenmerk: WFN1501605 Tel: 058-292 2612 / J.P. van der Kloet
Beleidsontwikkeling en realisatie Uw kenmerk:
Onderwerp: Wateradvies actualisatie bestemmingsplan Huizum-Oost en Huizum-West
Geachte heer Kaspers, Op 21 januari ontvingen wij uw e-mail waarin u vraagt om een wateradvies voor het bestemmingsplan Huizum-Oost en Huizum-West. Op dit plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Reden hiervoor is dat in het plangebied een hoofdwatergang ligt van Wetterskip Fryslan. Deze brief vormt het wateradvies voor het hierboven genoemde plan. Onderstaande figuur toont de begrenzing van het plangebied.
WETTERSKIP FRYSLAN Postbus 36 | 8900 AA Leeuwarden | telefoon 058-292 22 22 |
[email protected] | www.weUer5kipfryslan.nl
Het betreft een actualiserend plan waarbij wordt uitgegaan van de huidige situatie en huidige bestemmingen. Wij zijn er bij het opstellen van dit advies van uit gegaan dat er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. In dit advies geven wij aan welke wateraspecten van toepassing zijn in het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied kunt u hier rekening mee houden. Bij concrete ontwikkelingen en bij het gebruik maken van eventuele ontheffingsregels, afwijkingsregels of wijzigingsbevoegdheden moet opnieuw een wateradvies worden aangevraagd. Leidraad Watertoets In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee het nodig is om rekening te houden bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen. Daarnaast is in de Leidraad achtergrondinformatie opgenomen over de verschillende onderwerpen en informatie over hoe u het wateradvies kunt verwerken in het ruimtelijke plan. De Leidraad Watertoets is te raadplegen op onze website: www.wetterskipfryslan.nl/watertoets. Wateraspecten In de normale procedure stelt Wetterskip Fryslan een wateradvies op, waarbij we ingaan op de aspecten die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Veilig Het aspect Veilig is niet van toepassing op dit plan.
Voldoende Hoofdwatergang Langs de noordoostkant van het plangebied ligt een hoofdwatergang van Wetterskip Fryslan, De Potmarge. Hoofdwatergangen hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze watergangen is aan beide zijden een beschermingszone van 5 meter vanaf de oever noodzakelijk. In dit gebied mogen geen obstakels zoals bijvoorbeeld bebouwing worden gerealiseerd. Duurzaam watersysteem Potmarge In het kader van Waterplan de Blauwe Diamant is voor de Potmarge een gezamenlijke visie opgesteld, Duurzaam watersysteem Potmarge. Het gaat er onder andere om dat de oevers zoveel mogelijk natuurlijk en openbaar worden gehouden, dat de bebouwing langs de Potmarge zoveel mogelijk wordt afgekoppeld en dat de opvaartjes waar mogelijk in ere worden hersteld. Wij gaan er vanuit dat het bestemmingsplan de realisatie van deze afspraken planologisch gezien mogelijk maakt. Realisatie van Water In delen van het plangebied is weinig oppervlaktewater in de wijken aanwezig, dit is met name het geval in het noordelijke deel van Huizum. Bij de bewoners leeft de wens om de spoorsloot die in het verleden langs de noordkant van Huizum liep te herstellen. Bij toekomstige plannen en herinrichtingen kan de mogelijkheid ontstaan om meer oppervlaktewater in de wijken te realiseren, bijvoorbeeld door de spoorsloot terug te brengen. De bestemmingen zoals die worden vastgelegd in het bestemmingsplan moeten de functie Water zoveel mogelijk toestaan, zodat toekomstige realisatie van oppervlaktewater niet door het bestemmingsplan wordt belemmerd.
Pagina 2 / 3
Schoon Afvalwater- en regenwatersysteem Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken is het zoveel mogelijk gescheiden afvoeren van regenwater en afvalwater een belangrijk uitgangspunt. Wanneer u onderhoudswerkzaamheden aan het rioolstelsel uit gaat voeren dan verzoeken wij u de kansen te benutten om daken van woningen en gebouwen en perceelsverharding af te koppelen van de riolering, waarbij de afstromende neerslag wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Daken van woningen en gebouwen beschouwen wij als schone tot licht verontreinigde oppervlakken. Hiervoor geldt dat u deze rechtstreeks op het oppervlaktewater kunt afkoppelen. Bij ondergrondse afkoppeling via een verzamelleiding dient u bemonsteringsvoorzieningen toe te passen om foutaansluitingen te kunnen voorkomen ofte kunnen detecteren. Ook parkeerterreinen/wegen kunt u afkoppelen wanneer hier geen extra vervuilende activiteiten plaatsvinden (markt e.d.). Ten aanzien van plannen voor het afkoppelen van hemelwater op het oppervlaktewater verzoeken wij u deze plannen af te stemmen met het waterschap. Hiervoor kunt u contact opnemen met mevrouw J. Bijleveld. Wijzigingen aan het rioolstelsel van het betreffende rioleringsgebied dient u door te geven aan Wetterskip Fryslan. Hiervoor kunt u contact opnemen met de heer H. J. Kiewiet.
Vervolg Procedure Wij gaan er van uit dat u de in deze watertoets vermelde adviezen opvolgt en meeneemt in de verdere planvorming. Wanneer u de vermelde adviezen opvolgt zien wij met betrekking tot het voorliggende plan geen waterhuishoudkundige bezwaren. Hierbij geven wij dan ook een positief wateradvies. De watertoetsprocedure is hiermee wat ons betreft afgerond. Als u vragen heeft over het wateradvies of verder wilt overleggen over het plan, dan kunt u contact opnemen met de gemeentelijke contactpersoon van Wetterskip Fryslan, Jeannet Bijleveld of de opsteller van dit wateradvies. Jelly van der Kloet. De in deze brief genoemde afdelingen en personen zijn telefonisch bereikbaar via het algemene telefoonnummer van Wetterskip Fryslan: 0 5 8 - 2 9 2 22 22.
Hoogachtend, namens het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslan,
Mevrouw drs. R. Smit, manager Cluster Plannen. Kopie aan: Jeannet Bijleveld
Pagina 3 / 3
Bijlage 4: Ecologisch onderzoek
Bestemmingsplan Leeuwarden – Huizum
Voorontwerp
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
1
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden Opdrachtgever Referentie
Gemeente Leeuwarden Biezenaar, P. 2015. Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden. A&W-notitie 2380. Altenburg & Wymenga bv, Feanwâlden.
Projectcode Status Datum Projectleider Autorisatie
2380hui.15 Definitief 9 april 2015 R. Strijkstra Goedgekeurd, R. Strijkstra
Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Inleiding Omschrijving bestemmingsplangebied Beschermde natuurwaarden Effectbepaling en beoordeling Conclusies Literatuur
Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv Suderwei 2 Postbus 32, 9269 ZR Feanwâlden tel. 0511 – 474764, fax 0511 – 472740 email:
[email protected] website: www.altwym.nl
2
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
3
1. Inleiding De gemeente Leeuwarden is voornemens om twee bestemmingsplannen samen te voegen tot één nieuw bestemmingsplan. De oorspronkelijke bestemmingsplannen zijn ‘Leeuwarden – Huizum-Oost en Leeuwarden - Huizum-West. Het nieuwe bestemmingsplan is conserverend van aard. Voor een nieuw bestemmingsplan is een ecologische beoordeling nodig, waarbij de activiteiten binnen de regels van dat bestemmingsplan zijn beoordeeld volgens de daarvoor geldende richtlijnen ten aanzien van natuur. Dit zijn de Natuurbeschermingswet, de Ecologische Hoofdstructuur, de Flora- en faunawet en eventuele andere vormen van regelgeving ten aanzien van natuurbescherming. De ecologische beoordeling is opgenomen in deze rapportage. Er is aangegeven of en welke knelpunten met ecologische wet- en regelgeving op kunnen treden bij activiteiten binnen de regels van het nieuwe bestemmingsplan. De basis van deze ecologische beoordeling is een beknopte beschrijving van de ecologische waarden binnen de grenzen van het nieuwe bestemmingsplan. Daarvoor is gebruik gemaakt van de informatie betreffende beschermde soorten volgens recente verspreidingsatlassen, websites en de Ecologische Basiskaart van de gemeente Leeuwarden (Miedema et al. 2011).
2. Omschrijving bestemmingsplangebied Het bestemmingsplangebied ligt binnen de bebouwde kom van Leeuwarden en direct ten zuiden van het stationsgebied. Richting oost ligt de grens over de Potmarge en een klein deel van de Tijnjedyk. De oostelijke grens ligt langs de Tjallingaweg. De zuidelijke grens ligt langs de Aldlansdyk (exclusief het terrein van het Medisch Centrum Leeuwarden), de Julianalaan en het Stephensonviaduct over de spoorbaan ten westen van het stationsgebied. Voor de exacte begrenzing van het bestemmingsplangebied wordt verwezen naar de kaart daarvoor in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplangebied bestaat voor het grootste deel uit bebouwing (vrijwel alle met woonbestemming) en infrastructuur. Daardoor zijn hier de mogelijkheden voor kritische planten- en diersoorten beperkt. In de tuinen en openbare groenvoorzieningen binnen het bestemmingsplangebied zijn meer mogelijkheden voor dergelijke soorten. Dat geldt ook voor de waterpartijen, namelijk de Potmarge langs de noordoostelijke grens en relatief kleine waterpartijen binnen het Abbingapark (in het zuidoosten) en het Julianapark (in het zuidwesten).
4
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
3. Beschermde natuurwaarden In bijlage 1 is een overzicht gegeven van de wet- en regelgeving ten aanzien van natuur. Daarin is onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden en beschermde soorten. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de wettelijk beschermde natuurwaarden (gebieden en soorten) die aanwezig (kunnen) zijn binnen en nabij het bestemmingsplangebied. 3.1 Beschermde gebieden Binnen Nederland zijn gebieden aangewezen die omwille van hun natuurwaarden zijn beschermd. Dit zijn Natura 2000-gebieden, gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur en gebieden die zijn aangewezen volgens overige vormen van regelgeving (zoals ganzenfoerageergebied, gebied voor weidevogels en gebied dat door de gemeente in een bestemmingsplan is aangewezen als natuur). Natura 2000-gebied Het bestemmingsplangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de ‘Groote Wielen’, dat op ongeveer 3 km afstand ten noordoosten van het bestemmingsplangebied ligt. Overige Natura 2000-gebieden liggen op aanzienlijk grotere afstanden en zijn daardoor niet relevant voor deze ecologische beoordeling. Natura 2000-gebieden worden beschermd volgens de Natuurbeschermingswet. Effecten van een ruimtelijke ingreep moeten worden getoetst volgens de Natuurbeschermingswet, waarbij de nadruk ligt op effecten ten aanzien van de natuurwaarden die voor het betreffende Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Het Natura 2000-gebied ‘Groote Wielen’ is aangewezen voor verscheidene natuurwaarden, waarvoor in het ontwerpbesluit instandhoudingsdoelen zijn gesteld. Dit betreft een aantal aangewezen Habitattypen (vegetatietypen) en de soorten Noordse woelmuis, Bittervoorn, Meervleermuis en enkele vogelsoorten (steltlopers, ganzen en eenden). Ecologische Hoofdstructuur Het bestemmingsplangebied maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS-gebieden liggen op relatief grote afstanden van het bestemmingsplangebied, zoals het EHS-gebied van de Groote Wielen. Daardoor zullen activiteiten binnen het bestemmingsplangebied niet leiden tot effecten ten aanzien van aangewezen EHS-gebied en zijn deze gebieden niet relevant voor deze ecologische beoordeling. De noordoostelijke grens van het bestemmingsplangebied ligt langs de Potmarge. Deze watergang en de oevers daarvan bieden mogelijkheden voor planten en dieren om zich daarlangs te verplaatsen (maar de Potmarge maakt geen deel uit van de EHS). Daardoor fungeert de Potmarge als een onderdeel van de ecologische infrastructuur en vormt een ecologische verbinding tussen het grachtensysteem rond het stadscentrum (vanaf het Zuiderplein) en het Van Harinxmakanaal ten zuiden van de stad. Volgens de Ecologische Basiskaart van Leeuwarden (Biezenaar et al. 2011) heeft het beheer langs de Potmarge een natuurdoel, dat onder andere wordt gerealiseerd door een aangepast maaibeheer.
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
5
Overige vormen van gebiedsbescherming Op het bestemmingsplangebied rust geen bescherming op grond van overige wet- en regelgeving ten aanzien van natuurgebieden (ganzenfoerageergebied, gebied van openheid en rust voor weidevogels, e.d.). Daardoor zijn deze vormen van gebiedsbescherming niet relevant voor de ecologische beoordeling van het nieuwe bestemmingsplan.
3.2 Beschermde soorten De bescherming van soorten is opgenomen in de Flora- en faunawet. Die wet maakt onderscheid in soorten met een lichte (tabel 1), middelzware (tabel 2) en zware bescherming (tabel 3). Bovendien beschermt deze wet vaste verblijfplaatsen van vogels. Volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet geldt voor alle soorten een zorgplicht, ongeacht hun beschermingsstatus. Daarnaast zijn soorten van belang die op de Rode Lijst van bedreigde soorten in Nederland staan. Dat kunnen soorten zijn die wel of niet zijn opgenomen in de soortenlijsten van de Flora- en faunawet. Gezien de grote oppervlakte binnen het plangebied die ingenomen wordt door bebouwing en verharding, kan hier slechts een klein aantal beschermde soorten mogelijk geschikt leefgebied vinden. Hieronder is per soortgroep besproken welke wettelijk beschermde soorten mogelijk van het bestemmingsplangebied gebruikmaken. Die gegevens zijn ontleend aan de Ecologische Basiskaart van de gemeente Leeuwarden (Miedema et al. 2011) en informatiebronnen over de verspreiding van soorten in Nederland. Betreffende ongewervelde diersoorten zijn dat De Bruyne 2004, Kalkman 2004, Peeters et al. 2004, Timmermans et al. 2004, Bos et al. 2006, EIS et al. 2007, Bouwman et al. 2008. Informatie over amfibieën en 1 reptielen staat in Van Delft et al. 2013 en de websites van RAVON. Melis 2012 geeft informatie 2 over vissen en Melis 2012 over zoogdieren. Planten Het grootste deel van de begroeiing binnen het bestemmingsplangebied is aangeplant en er is nauwelijks of geen gelegenheid voor natuurlijk gevormde vegetaties. Hierdoor en door het reguliere onderhoud van de groenvoorzieningen, kan worden aangenomen dat binnen het plangebied geen beschermde plantensoorten voorkomen. Het is mogelijk dat op enkele plaatsen in Leeuwarden bijzondere planten voorkomen. Binnen het bestemmingsplangebied gaat het dan om de Potmarge, waar de stinsenplanten Daslook, Blauwe anemoon en Gevlekte aronskelk voorkomen. Bovendien zijn daar Tongvaren, Muurvaren, Muurpeper en Muurleeuwenbek aangetoond. Deze soorten staan niet op de Rode Lijst van Bedreigde soorten in Nederland en alleen Daslook en Tongvaren zijn beschermd (tabel 2, dus middelzwaar beschermd). Ongewervelde diersoorten Gezien de verspreidingsgegevens en de ecologische randvoorwaarden die (veelal ‘kritische’) wettelijk beschermde ongewervelde diersoorten aan hun omgeving stellen, wordt verwacht dat binnen en nabij het bestemmingsplangebied geen biotopen aanwezig zijn die voldoen aan de habitateisen van dergelijke soorten. Om die reden kan worden aangenomen dat in het bestemmingsplangebied geen wettelijk beschermde ongewervelde diersoorten voorkomen.
6
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
Vissen In de omgeving van het bestemmingsplangebied zijn waarnemingen bekend van de middelzwaar beschermde Kleine modderkruiper en de zwaar beschermde Bittervoorn (Melis 1 2012 ). In het bestemmingsplangebied en hieraan grenzend is een aantal waterpartijen aanwezig, namelijk de Potmarge langs de noordoostelijke grens en de vijverpartijen die binnen parken liggen. Het is niet op voorhand uit te sluiten dat in deze waterpartijen Kleine modderkruiper en/of Bittervoorn aanwezig zijn. Andere beschermde vissoorten worden niet binnen het plangebied verwacht, omdat de betreffende waterpartijen niet voldoende overeenkomen met de habitateisen van deze soorten. Amfibieën In de directe omgeving van het bestemmingsplangebied komt alleen een aantal licht beschermde amfibieënsoorten voor, zoals Gewone pad, Bruine kikker, Meerkikker en Kleine watersalamander. De waterpartijen in het plangebied kunnen eventueel geschikt zijn voor deze soorten, waardoor deze ook binnen het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Er worden geen middelzwaar- of zwaar beschermde amfibieënsoorten in het plangebied verwacht. Het bestemmingsplangebied voldoet niet aan de habitateisen van deze soorten en de verspreidingsgegevens laten zien dat dergelijke soorten hier niet voorkomen. Reptielen Gezien de aard van de binnen het bestemmingsplangebied beschikbare biotopen is dit gebied ongeschikt als leefgebied voor reptielen. Mede in overeenstemming met de verspreidingsgegevens worden hier geen reptielen verwacht. Vogels In het bestemmingsplangebied is opgaande begroeiing van bomen en struiken aanwezig in tuinen en openbaar groen. Daardoor kunnen hier broedende vogels van stad en park voorkomen, zoals Merel, Vink, mezen, Heggenmus, Winterkoning en Roodborst. In dit stedelijk gebied kunnen ook soorten broeden in of aan huizen, zoals Huiszwaluw, Huismus en Gierzwaluw. Huiszwaluw bouwt nesten onder dakranden. Huismussen gebruiken nestplaatsen onder dakpannen, vaak de onderste rij daarvan. Gierzwaluwen gebruiken vaak nestplaatsen onder de pannen van relatief steile daken en onder dakranden. Op platte daken kunnen Scholekster en Visdiefje broeden. Zo is jaarlijks een kolonie Visdiefjes aanwezig op het platte dak van het Nordwingebouw (Jansoniusstraat 2). In hogere bomen kunnen kolonies van Roek aanwezig zijn, zoals aan weerszijden van het Stephensonsviaduct en in Sportpark Nylan (in het westen van het bestemmingsplangebied) en in bomen langs de Huizumerlaan. In de oevervegetatie van watergangen en vijvers kunnen soorten tot broeden komen als Wilde eend, Waterhoen, Meerkoet en Fuut. Voor alle vogelsoorten geldt een bescherming van in gebruik zijnde nestplaatsen en de functionele leefomgeving daarvan. Voor de meeste soorten geldt dit alleen gedurende het broedseizoen. Vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaatsen Voor een aantal soorten geldt een jaarronde bescherming van de nestplaats en de functionele leefomgeving daarvan. Van dergelijke soorten komen in het bestemmingsplangebied naar verwachting alleen Huismus, Gierzwaluw en Roek voor.
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
7
Vleermuizen Er zijn volgens de verspreidingsgegevens tien verschillende vleermuissoorten in de gemeente Leeuwarden waargenomen. Deze zijn Gewone baardvleermuis, Franjestaart, Watervleermuis, Meervleermuis, Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, Tweekleurige vleermuis, Rosse vleermuis en Gewone grootoorvleermuis. Een aantal van deze soorten kan het plangebied gebruiken als deel van hun leefgebied. Dat zijn Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, Meervleermuis en Watervleermuis. De kans dat overige vleermuissoorten in het bestemmingsplangebied voorkomen is aanzienlijk kleiner, omdat de omgeving niet aan de habitateisen van deze soorten voldoet. Voor vleermuizen zijn drie elementen van het leefgebied te onderscheiden die van groot belang zijn voor de functionaliteit ervan. Deze zijn verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden. Het bestemmingsplangebied kan ten aanzien van deze drie elementen van belang zijn voor bovengenoemde soorten. Omdat vleermuizen gevoelig zijn voor lichtverstoring, kunnen plaatselijke omstandigheden ten aanzien van kunstlicht (zoals van openbare verlichting) sterk van invloed zijn op de kwaliteit van het leefgebied binnen de bebouwde kom. Verblijfplaatsen In de zomerperiode hebben vleermuizen in Nederland hun verblijfplaatsen voornamelijk in gebouwen en (oude) bomen. Tijdens de winter verblijven zij onder andere in gebouwen, bomen, bunkers en kelders. De vleermuissoorten die meestal verblijfplaatsen in gebouwen gebruiken, zijn Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Gewone grootoorvleermuis en Meervleermuis. Soorten die verblijfplaatsen in boomholten gebruiken, zijn Watervleermuis en Rosse vleermuis. Ruige dwergvleermuis is een soort die zowel verblijfplaatsen heeft in gebouwen als in bomen. De meeste bomen in het bestemmingsplangebied zijn te jong, te dun of staan te geïsoleerd om verblijfplaatsen van vleermuizen te herbergen. Mogelijk bevatten enkele grotere bomen (zoals in de genoemde parken) holtes in de stam of achter schorsdelen. Dat zijn locaties voor potentiële verblijfplaatsen, zoals voor Ruige dwergvleermuis. Er zijn in gebouwen binnen en nabij het bestemmingsplangebied veel potentieel geschikte locaties voor vleermuisverblijfplaatsen aanwezig, zoals in spouwmuren en onder daken van woningen. Het kan dan gaan om verblijfplaatsen van kraam-, zomer-, paar- en winterverblijfplaatsen van Gewone en Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger, Meervleermuis en Gewone grootoorvleermuis. Foerageergebied De bovengenoemde vleermuissoorten foerageren in verschillende jachtbiotopen. Binnen het bestemmingsplangebied is vooral geschikt biotoop beschikbaar voor soorten die rond bebouwing foerageren, zoals Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Laatvlieger. Boven de waterpartijen in het bestemmingsplangebied kunnen Watervleermuis en Meervleermuis foerageren. Vliegroutes Bij verplaatsingen tussen verblijfplaatsen en foerageergebied maken de meeste vleermuizen om zich te oriënteren gebruik van vaste vliegroutes langs lijnvormige structuren, zoals lanen, boomsingels en (oevers van) sloten en andere waterpartijen. Meervleermuis en
8
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
Watervleermuis gebruiken vooral vliegroutes die boven (brede) wateren liggen. De overige soorten vliegen vooral langs bomenrijen en bosranden. De soorten daarvan die binnen de bebouwde kom voorkomen, kunnen vliegroutes gebruiken die binnen het stratenpatroon en/of door tuinen liggen. Binnen en in de omgeving van het bestemmingplangebied zijn lijnvormige doorgaande landschapselementen aanwezig, vooral dankzij het stratenpatroon, tuinen, openbaar groen en de Potmarge. Waar de (straat)verlichting dat toelaat, kunnen daardoor binnen het gebied (delen van) vliegroutes van vleermuizen aanwezig zijn van de soorten die binnen de gemeente Leeuwarden kunnen voorkomen. Voor Meervleermuis en Watervleermuis kan de Potmarge van belang zijn als deel van een vliegroute. Overige beschermde zoogdiersoorten In de omgeving komen naast vleermuizen ook andere zoogdiersoorten voor waarop verschillende wettelijke beschermingsregimes van toepassing zijn. Hieronder is per beschermingsregime besproken welke zoogdieren gebruik (kunnen) maken van het bestemmingsplangebied. Licht beschermde zoogdiersoorten Binnen het bestemmingsplangebied komen waarschijnlijk verscheidene licht beschermde 2 zoogdiersoorten voor, zoals Egel, Mol, en verschillende (spits)muizensoorten (Melis 2012 ). Het valt te verwachten dat enkele van deze soorten ook in het plangebied geschikt leefgebied hebben gevonden. Middelzwaar beschermde zoogdiersoorten In de omgeving van het bestemmingsplangebied komt de middelzwaar beschermde Steenmarter voor, die gedurende de laatste decennia een uitbreiding van het leefgebied laat zien, waarbij ook stedelijk gebied niet wordt geschuwd. Het is niet uitgesloten dat binnen het plangebied verblijfplaatsen van Steenmarter aanwezig zijn. Ook kan het plangebied deel uitmaken van het foerageergebied van deze soort. Overige middelzwaar beschermde zoogdieren worden hier niet verwacht. Zwaar beschermde zoogdiersoorten In de ruime omgeving van het bestemmingsplangebied komen (naast vleermuizen) de zwaar beschermde Waterspitsmuis, Noordse Woelmuis en Otter voor. Deze soorten worden echter niet binnen het plangebied verwacht door het ontbreken van geschikte biotopen en de grote mate van verstoring.
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
9
4. Effectbepaling en beoordeling Op basis van het overzicht van de beschermde natuurwaarden binnen en nabij het plangebied (hoofdstuk 3), zijn in hoofdstuk 4 de wettelijk beschermde gebieden en soorten besproken die mogelijk negatieve effecten ondervinden door ruimtelijke ontwikkelingen die uitvoerbaar zijn binnen het nieuwe bestemmingsplan. Er is aangegeven bij welke ingrepen mogelijk effecten optreden en hoe dient te worden gehandeld om een conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van natuur te voorkomen. Deze beoordeling is gebaseerd op de informatie die ten aanzien van de ecologische wet- en regelgeving is opgenomen in bijlage 1.
4.1 Natuurbeschermingswet: Voortoets De beoordeling volgens de Voortoets moet uitwijzen of een activiteit een significant negatief effect kan hebben op de aangewezen natuurwaarden van het Natura 2000-gebied. Volgens paragraag 3.1 gaat het hierbij alleen om het Natura 2000-gebied ‘Grootse Wielen’. Een activiteit die buiten een Natura 2000-gebied plaatsvindt, kan op twee manieren invloed hebben op de aangewezen natuurwaarden van het Natura 2000-gebied. Als eerste kan vanuit het plangebied verstoring optreden die tot binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied reikt (zoals geluidsverstoring en emissie van stoffen). De afstand tussen het bestemmingsplangebied en het Natura 2000-gebied ‘Groote Wielen’ is echter relatief groot en de tussenliggende oppervlakte wordt onder andere ingenomen door gebouwen en infrastructuur. Daardoor zullen ingrepen binnen het bestemmingsplangebied niet tot effecten leiden ten aanzien van de aangewezen natuurwaarden die zich alleen binnen de grenzen van dit Natura 2000-gebied bevinden. Ten tweede kunnen aangewezen soorten die mobiel zijn (zoals vogels, vleermuizen en vissen) ook buiten het Natura 2000-gebied voorkomen en daar door een activiteit worden verstoord. Wanneer die soorten ecologische relaties hebben met de populatie(s) binnen het Natura 2000-gebied, kan daardoor sprake zijn van een conflict met de Natuurbeschermingswet. Dit is hieronder nader beschreven. De meeste aangewezen natuurwaarden De meeste van de aangewezen natuurwaarden van het Natura 2000-gebied ‘Groote Wielen’ komen vooral of alleen binnen de begrenzing van dit natuurgebied voor en niet binnen de bebouwde kom van Leeuwarden en het bestemmingsplangebied. Dit komt doordat de biotopen binnen een bebouwde omgeving onvoldoende aansluiten aan de habitateisen van deze soorten. Om deze redenen is er geen kans dat de aangewezen habitattypen en de meeste aangewezen soorten van het Natura 2000-gebied ‘Groote Wielen’ kunnen worden beïnvloed door activiteiten binnen het bestemmingsplangebied. Daardoor zijn deze natuurwaarden niet relevant voor deze ecologische beoordeling volgens de Natuurbeschermingswet. De enige aangewezen soorten die wel binnen het plangebied zouden kunnen voorkomen, zijn Bittervoorn en Meervleermuis. Bittervoorn In de genoemde waterpartijen binnen het bestemmingsplangebied kan de aanwezigheid van Bittervoorn niet worden uitgesloten. Tussen het bestemmingsplangebied en de Groote Wielen
10
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
ligt echter een relatief grote afstand en de tussenliggende waterpartijen staan onvoldoende met elkaar in verbinding. Daardoor kan worden uitgesloten dat eventueel aanwezige Bittervoorns binnen het bestemmingsplangebied ecologische relaties hebben met de populatie(s) van deze soort binnen het Natura 2000-gebied ‘Groote Wielen’. Daardoor is Bittervoorn hier niet relevant voor de toetsing van het nieuwe bestemmingsplan volgens de Natuurbeschermingswet. Meervleermuis Meervleermuis foerageert in de Groote Wielen en gebruikt verblijfplaatsen in gebouwen in de omgeving daarvan, zoals in Leeuwarden. Daardoor is het niet op voorhand uit te sluiten dat in gebouwen in het bestemmingplangebied verblijfplaatsen van deze soort aanwezig zijn. Ook kunnen binnen dit gebied delen van vliegroutes van Meervleermuis liggen, zoals over de Potmarge. Effecten op deze soort binnen het bestemmingsplan kunnen dus van invloed zijn op de populatie(s) van Meervleermuis in het Natura 2000-gebied ‘Groote Wielen’. Meervleermuis komt mogelijk binnen het bestemmingsplangebied voor, maar dan alleen gedurende de maanden april t/m augustus. Het is mogelijk dat elk jaar opnieuw deze soort gebruikmaakt van verblijfplaatsen in gebouwen en vliegroutes boven de brede watergangen binnen en nabij het bestemmingsplangebied. Een verstoring van deze soort kan ontstaan door ingrijpende werkzaamheden aan gebouwen waarin verblijfplaatsen van Meervleermuis aanwezig zijn. Deze verblijfplaatsen kunnen dan verloren gaan. Andere verstoringen kunnen ontstaan door een toename van het gebruik van kunstlichtbronnen nabij verblijfplaatsen en vliegroutes van Meervleermuis. Er is aangetoond dat Meervleermuizen erg gevoelig zijn voor lichtverstoring. Er moet van uit worden gegaan dat bij activiteiten binnen de regels van het bestemmingsplan geen (significant) negatieve effecten op Meervleermuizen zullen optreden, omdat anders sprake is van een conflict met de Natuurbeschermingswet (en de Flora- en faunawet: zie paragraaf 4.2). Dit betekent dat in het bestemmingsplan waarborgen dienen te zijn ingebouwd die dit mogelijk maken. Deze maatregelen betreffen het uitvoeren van vleermuisonderzoek en het nemen van voldoende mitigerende en compenserende maatregelen indien er sprake is van aanwezigheid van Meervleermuizen. Vleermuisonderzoek Wanneer het nodig is om zekerheid te verkrijgen omtrent de aanwezigheid van vleermuizen in een gebied, is een zorgvuldige uitgevoerd vleermuisonderzoek nodig. Om de kwaliteit daarvan te borgen is het Vleermuisprotocol opgesteld. Dit protocol is het product van een samenwerkingsproject van het Netwerk Groene Bureaus, het ministerie van EZ en de Zoogdiervereniging. Het Vleermuisprotocol fungeert voor het ministerie als toetsingskader bij het doorlopen van Natuurbescherminswet- en Flora- en faunawetprocedures ten aanzien van vleermuizen. Het toepassen van het protocol heeft tot doel om een grote mate van zekerheid te verkrijgen, zodat het ministerie geen aanvullend inventarisatieonderzoek verlangt en dat een veldonderzoek stand houdt in een eventuele juridische procedure. Bij plannen en activiteiten dient van tevoren te worden bepaald of er sprake kan zijn van negatieve effecten ten aanzien van verblijfplaatsen en vliegroutes van Meervleermuis. Daarna kunnen reeds op voorhand voldoende mitigerende maatregelen (zie hieronder) worden toegepast om negatieve effecten te voorkomen. In dat geval is er geen vleermuisonderzoek
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
11
naar deze soort nodig. Wanneer ondanks mitigerende maatregelen toch negatieve effecten kunnen ontstaan, is vleermuisonderzoek nodig om te bepalen of Meervleermuizen gebruikmaken van het plangebied. Eventueel zijn daarna vervolgstappen nodig, zoals een vergunningsaanvraag volgens de Natuurbeschermingswet. Mitigerende maatregelen ten aanzien van vliegroutes Er kan worden voorkomen dat waterpartijen minder geschikt worden als vliegroute voor (eventueel aanwezige) Meervleermuizen. Een belangrijke maatregel is het vermijden van extra lichtverstoring, zoals door af te zien van plaatsing daarvan. Wanneer toch extra lampen worden geplaatst, moet worden voorkomen dat het licht daarvan over het wateroppervlak straalt. Meervleermuizen moeten het wateroppervlak vliegend kunnen blijven volgen, waardoor tevens voorkomen moet worden dat op het water extra constructies worden aangebracht en onderdoorgangen van bruggen geblokkeerd worden. Buiten de periode waarin Meervleermuis in Nederland is (dus buiten de maanden september t/m maart), zijn dergelijke maatregelen niet relevant. Mitigerende maatregelen ten aanzien van verblijfplaatsen De belangrijkste maatregel is het voorkomen dat verblijfplaatsen worden verstoord door werkzaamheden en/of door extra kunstlicht. Wanneer dat niet mogelijk is, moet worden onderzocht of de ingreep een significant negatief effect veroorzaakt ten aanzien van de populatie van Meervleermuis in het Natura 2000-gebied ‘Groote Wielen’. Eventueel is daarna een vergunningsaanvraag volgens de Natuiurbescharmingswet nodig. Conclusie van de Voortoets Er wordt van uitgegaan dat in het bestemmingsplan voorwaarden zijn opgenomen waardoor bij activiteiten binnen de regels van het bestemmingsplan geen (significant) negatieve effecten ten aanzien van Meervleermuis zullen optreden. De conclusies van de Voortoets zijn als volgt: Bij verstorende werkzaamheden aan gebouwen dient te worden onderzocht of daardoor verblijfplaatsen van Meervleermuizen worden aangetast en of daardoor vervolgstappen nodig zijn, zoals een vergunningsaanvraag volgens de Natuurbeschermingswet. Bij werkzaamheden en/of extra lichtbronnen nabij de Potmarge dient te worden voorkomen dat eventueel aanwezige vliegroutes van Meervleermuis worden aangetast. In deze paragraaf is beschreven welke maatregelen daarbij van belang zijn. Wanneer daar niet aan wordt voldaan, is veldonderzoek noodzakelijk naar de aanwezigheid van vliegroutes van deze soort. Daarna moet worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals een vergunningsaanvraag volgens de Natuurbeschermingswet. Het nieuwe bestemmingsplan veroorzaakt geen conflict met de Natuurbeschermingswet ten aanzien van de overige aangewezen natuurwaarden van het Natura 2000-gebied ‘Groote Wielen’.
12
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
4.2 Flora- en faunawet: beschermde soorten De beoordeling van het nieuwe bestemmingsplan volgens de Flora- en faunawet is gericht op de soorten en soortgroepen die in paragraaf 3.2 zijn bepaald. Deze zijn:
Licht beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten Vissen Broedvogels Vleermuizen Steenmarter
Licht beschermde soorten In het plangebied komt een aantal licht beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten voor. Voor deze licht beschermde soorten geldt bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Eventuele toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de kaders van het nieuwe bestemmingsplan veroorzaken daarom geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van licht beschermde soorten amfibieën- en zoogdiersoorten. Vissen Indien ruimtelijke ingrepen in het plangebied plaatsvinden aan oppervlaktewater, ontstaan mogelijk negatieve effecten op het leefgebied van de middelzwaar beschermde Kleine modderkruiper en/of de zwaar beschermde Bittervoorn. In dat geval ontstaat een conflict met de Flora- en faunawet. Voorafgaand aan dergelijke ruimtelijke ingrepen dient daarom te worden vastgesteld of de genoemde vissoorten aanwezig zijn. In het geval dat Bittervoorn wordt aangetroffen, dient voor de ingreep een ontheffing ex artikel 75C van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Er wordt van uitgegaan dat een dergelijke ontheffing verleenbaar is. Bij aanwezigheid van Kleine modderkruiper kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een door het ministerie van EZ relevante en goedgekeurde gedragscode. In dat geval is ten aanzien van die soort geen ontheffingsaanvraag nodig. Vogels Hoewel het bestemmingsplangebied voor het merendeel uit bebouwing en verharding bestaat, vindt een aantal vogelsoorten hier toch broedgelegenheid, zoals dat in paragraaf 3.2 is beschreven. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied moet volgens de Flora- en faunawet rekening worden gehouden met het broedseizoen van alle (inheemse) vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat erom of er een broedgeval is dat verstoord kan worden. Verstoring van broedgevallen is niet toegestaan vanuit de Flora- en faunawet en hiervoor wordt in principe ook geen ontheffing verleend. Er zijn verschillende mogelijkheden om conflicten met de Flora- en faunawet ten aanzien van broedende vogels te voorkomen. De meest zekere optie is het plannen van de werkzaamheden buiten het broedseizoen. Er kan eventueel vooraf aan het broedseizoen worden gestart met de werkzaamheden, waardoor broedpogingen in het werkgebied achterwege zullen blijven door de verstoring die daarvan uitgaat. Ook kunnen vooraf aan het
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
13
broedseizoen eventueel geschikte broedplaatsen worden verwijderd en dienen broedgevallen verder te worden voorkomen door geen geschikte plaatsen voor nesten te laten ontstaan, door bijvoorbeeld zandhopen en kap- en snoeihout niet dagenlang te laten liggen. Mochten er toch vogels tot broeden komen die door de werkzaamheden kunnen worden verstoord, dan ontstaat er een conflict met de Flora- en faunawet en moeten de verstorende werkzaamheden gestaakt worden tot na de broedperiode van de betreffende soort(en). Jaarrond beschermde nestplaatsen Buiten het broedseizoen vallen de meeste nestplaatsen niet onder de bescherming van de Flora- en faunawet, maar een aantal vogelsoorten maakt gedurende het gehele jaar gebruik van de nestplaats of keert jaarlijks terug op dezelfde plaats. Hun nesten en de functionele leefomgeving daarvan worden daarom het gehele jaar beschermd. Vanaf 26 augustus 2009 geldt een aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten, die indicatief is en niet uitputtend. Van enkele soorten die op deze lijst staan, kunnen binnen en nabij het bestemmingsplangebied nestplaatsen aanwezig zijn, namelijk van Huismus, Gierzwaluw en Roek. Het is noodzakelijk om voorafgaand aan verstorende werkzaamheden te laten onderzoeken of er sprake kan zijn negatieve effecten ten aanzien van jaarrond beschermde nestplaatsen. Indien dergelijke nestplaatsen en/of de functionele leefomgeving daarvan door ruimtelijke ingrepen ongeschikt worden, ontstaat een conflict met de Flora- en faunawet en is een ontheffingsaanvraag nodig. Er moet tevens door een deskundige een ‘omgevingscheck’ worden uitgevoerd om te bepalen of er voldoende gelegenheid voor de soort is om zelfstandig een vervangende nestplaats te vinden in de omgeving. Indien dit niet het geval is, moet in voldoende mate worden gezorgd voor een vervangende nestgelegenheid. In de Soortenstandaards die het ministerie heeft vervaardigd (zoals voor Huismus, Gierzwaluw en Roek), is beschreven welke mitigerende en compenserende maatregelen van belang zijn. Het kan nodig zijn om alternatieve nestplaatsen reeds een jaar voorafgaand aan de ingrepen gereed te hebben, zoals voor Gierzwaluw. Samenvattend Ten aanzien van de meeste vogelsoorten veroorzaken activiteiten binnen de kaders van het nieuwe bestemmingsplan geen conflict met de Flora- en faunawet, mits verstoring van broedende vogels en hun nesten wordt voorkomen. Hierboven is beschreven hoe aan die voorwaarde kan worden voldaan. Wanneer ingrijpende werkzaamheden plaatsvinden, dient met veldonderzoek te worden bepaald of daardoor jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels worden verstoord (zoals van Huismus, Gierzwaluw en Roek). Bovendien is een omgevingscheck nodig om te bepalen of in de omgeving voldoende alternatieve nestplaatsen van die soort(en) aanwezig zijn. In veel gevallen is het nodig om een ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet in te dienen. Er dient rekening te worden gehouden met mitigerende maatregelen en tijdig uit te voeren compensatiemaatregelen, zoals dat is beschreven in de Soortenstandaard van de betreffende soorten. Vleermuizen Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten zijn zwaar beschermd door de Flora- en faunawet en zijn vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Voor alle Bijlage IV-soorten geldt sinds 26 augustus 2009, dat een ontheffing op basis van het wettelijke belang ‘ruimtelijke
14
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
ontwikkeling’ niet meer wordt verleend. Bij mogelijke conflicten met de Flora- en faunawet moeten daarom zoveel mogelijk maatregelen worden getroffen om negatieve effecten tegen te gaan. Om deze redenen wordt aan vleermuizen een aparte paragraaf besteed, de overige zoogdiersoorten komen in de volgende paragraaf aan bod. Vleermuizen komen op veel plaatsen voor, maar meestel is het niet bekend waar verblijfplaatsen en vliegroutes aanwezig zijn. Om te bepalen of een ingreep invloed heeft op vleermuizen, is daarom in veel gevallen vleermuisonderzoek nodig dat dient te worden uitgevoerd volgens de kwaliteitscriteria in het Vleermuisprotocol (zie paragraaf 4.1) Verblijfplaatsen Door de afbraak van gebouwen, de kap van bomen en/of door andere vormen van verstoring (zoals lichtverstoring) ontstaat een conflict met de Flora- en faunawet wanneer verblijfplaatsen van vleermuizen daardoor worden benadeeld. Binnen het plangebied zijn hoogstwaarschijnlijk verblijfplaatsen aanwezig. Het kan dan gaan om verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Meervleermuis, Laatvlieger en Gewone grootoorvleermuis. In de meeste gevallen is veldonderzoek nodig om te bepalen of hiervan sprake is. Het kan daarna nodig zijn om vervolgstappen te nemen, zoals een ontheffingsaanvraag volgens de Flora- en faunawet en het uitvoeren van voldoende mitigerende en compenserende maatregelen, zoals dat is beschreven in de Soortenstandaard van de betreffende soorten. Vliegroutes Binnen het bestemmingsplangebied kunnen vliegroutes van vleermuizen aanwezig zijn, zoals die van Meervleermuis (paragraaf 3.1) via de Potmarge en andere soorten (paragraaf 3.2). Ruimtelijke ingrepen binnen de regels van het nieuwe bestemmingsplan zullen geen conflict met de Flora- en faunawet veroorzaken ten aanzien van vliegroutes van vleermuizen, wanneer deze routes niet worden aangetast. In paragraaf 4.1 is beschreven hoe in het kader van de Natuurbeschermingswet dient te worden omgegaan met vliegroutes van Meervleermuis boven de watergangen binnen het bestemmingsplangebied. Deze aanpak geldt tevens bij toepassing van de Flora- en faunawet ten aanzien van deze soort. Watervleermuis maakt op een vergelijkbare wijze gebruik van deze vliegroutes, dus de genoemde aanpak geldt ook voor deze soort. Wanneer de mogelijk aanwezige vliegroutes van Meervleermuis en Watervleermuis boven de watergangen niet worden verstoord (zoals door onderbrekingen en/of extra kunstlicht), veroorzaakt het nieuwe bestemmingsplan geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van beide soorten. Wordt niet aan deze voorwaarde voldaan, dan is veldonderzoek nodig om te bepalen of er sprake is van negatieve effecten ten aanzien van deze soorten. Eventueel is daarna een ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet nodig. De mogelijk aanwezige vliegroutes van de overige vleermuissoorten binnen het bestemmingsplangebied volgen vooral het stratenpatroon. Binnen de regels van het bestemmingsplan is het niet te verwachten dat hierin belangrijke wijzigingen zullen optreden. Bovendien liggen binnen het gebied veel alternatieve vliegroutes. Daardoor veroorzaken activiteiten binnen de regels van het nieuwe bestemmingsplan naar verwachting geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van vliegroutes van deze soorten.
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
15
Foerageergebied Rond de bebouwing, de watergangen, in de tuinen en plantsoenen foerageren mogelijk Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Laatvlieger. In veel gevallen treedt bij ruimtelijke ontwikkeling geen substantiële aantasting van bestaand foerageergebied op, omdat de meeste vleermuizen die boven land foerageren een uitgebreid foerageergebied hebben en de oppervlakte van de locatie waar de ingreep plaatsvindt, in verhouding daarmee (zeer) klein is. Dit geldt ook ten aanzien van activiteiten binnen de regels van het nieuwe bestemmingsplan. De watergangen maken mogelijk deel uit van het foerageergebied van Meervleermuis en Watervleermuis. Bij aantasting van deze elementen (bijvoorbeeld door een toename van de lichtverstoring) verdwijnt mogelijk een deel van dit foerageergebied, waardoor de functionaliteit van de in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen ten aanzien van foerageergebied in het geding kan komen. Wanneer daar sprake van kan zijn, is veldonderzoek nodig om te kunnen bepalen of de betreffende ingreep een conflict veroorzaakt met de Flora- en faunawet ten aanzien van foerageergebied van deze soorten. Samenvattend Bij verstorende werkzaamheden aan gebouwen en/ of bomen dient te worden bepaald of daardoor verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetast. Het nieuwe bestemmingsplan veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van vliegroutes van vleermuizen, mits deze niet worden aangetast door een toename van lichtverstoring en/of het wijzigen van aanwezig lijnvormige elementen (bomenrijen, lanen, watergangen). Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, zal vleermuisonderzoek moeten worden uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van een conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van vliegroutes. Het nieuwe bestemmingsplan veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van foerageergebied van vleermuizen, mits de huidige functie van mogelijk aanwezig foerageergebied van Meervleermuis en Watervleermuis (boven de genoemde watergangen in en nabij het bestemmingsplangebied) gehandhaafd blijft. Overige zoogdiersoorten: Steenmarter Wanneer bij ruimtelijke ingrepen in het plangebied gebouwen worden gesloopt, kunnen (tijdelijke) verblijfplaatsen van de middelzwaar beschermde Steenmarter verloren gaan. Voorafgaand aan dergelijke ingrepen moet worden vastgesteld of er verblijfplaatsen van deze soort aanwezig zijn. Indien deze soort wordt aangetroffen, ontstaat mogelijk een conflict met de Flora- en faunawet. Een dergelijk conflict kan worden voorkomen, door de werkzaamheden uit te voeren volgens een door het ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode. Indien niet wordt gewerkt volgens een dergelijke gedragscode, dan dient voor de ingreep een ontheffing volgens de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
16
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
5. Conclusies Deze ecologische beoordeling van het nieuwe bestemmingsplan ‘Leeuwarden – Huizum’ leidt tot de volgende conclusies: Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet - Voortoets Er wordt van uitgegaan dat in het bestemmingsplan wordt geborgd dat bij activiteiten binnen de regels van het bestemmingsplan geen (significant) negatieve effecten op Meervleermuizen zullen optreden (zie paragraaf 4.1). De conclusies van de Voortoets zijn als volgt: Bij verstorende werkzaamheden aan gebouwen dient te worden onderzocht of daardoor verblijfplaatsen van Meervleermuizen worden aangetast en of daardoor vervolgstappen nodig zijn, zoals een vergunningsaanvraag volgens de Natuurbeschermingswet. Bij werkzaamheden en/of extra lichtbronnen nabij brede watergangen (de Potmarge) dient te worden voorkomen dat eventueel aanwezige vliegroutes en/of foerageergebied van Meervleermuis worden aangetast. In paragraaf 4.1 is beschreven welke maatregelen daarbij van belang zijn. Wanneer niet daaraan wordt voldaan, is veldonderzoek noodzakelijk naar de aanwezigheid van vliegroutes of foerageergebied van deze soort. Daarna moet worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals een vergunningsaanvraag volgens de Natuurbeschermingswet. Het nieuwe bestemmingsplan veroorzaakt geen conflict met de Natuurbeschermingswet ten aanzien van de overige aangewezen natuurwaarden van het Natura 2000-gebied ‘Groote Wielen’ en de overige Natura 2000-gebieden in de omgeving van Leeuwarden. Overige vormen van gebiedsbescherming Het nieuwe bestemmingsplan veroorzaakt geen conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van overige vormen van gebiedsbescherming (Ecologische Hoofdstructuur, aangewezen ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied). Soortbescherming Het nieuwe bestemmingsplan veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet, mits voorkomen wordt dat verstoring en aantasting van leefgebied optreden van de volgende soorten: Kleine modderkruiper Bittervoorn Broedvogels Jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels Vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied) Steenmarter In paragraaf 4.2 is beschreven hoe dient te worden gehandeld wanneer bovengenoemde (potentieel aanwezige) soorten door een initiatief kunnen worden verstoord en/of aantasting optreedt van het leefgebied.
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
17
6. Literatuur Biezenaar, P. & H. Miedema 2011. Ecologische Basiskaart gemeente Leeuwarden. A&Wrapport 1466. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden. Bos, F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhof, De Vlinderstichting, 2006. De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea. Papilionoidea. Nederlandse Fauna 7. Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey Nederland. Bouwman, J.H., V.J. Kalkman, G. Abbingh, E.P. de Boer, R.P.G. Geraeds, D. Groenendijk, R. Ketelaar, R. Manger & T. Termaat 2008. Een actualisatie van de verspreiding van de Nederlandse libellen. Brachytron, jaargang 11(2), augustus 2008. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, Heteren. Bruyne, R. de 2004. Nauwe korfslak Vertigo angustior Jeffreys 1830, gebaseerd op gegevens tot het jaar 2002. EIS Nederland, www.naturalis.nl/eis. Delft, J. van, A. de Bruin & P. Frigge 2013. Waarnemingenoverzicht 2012. RAVON 51, jaargang 15 nummer 5; 119-132. RAVON, Nijmegen. EIS-Nederland, De Vlinderstichting & Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2007. Waarnemingenverslag dagvlinders, libellen en sprinkhanen. EIS-Nederland, Leiden / De Vlinderstichting, Wageningen / Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, Assen. Kalkman, V.J. 2004. Zeggekorfslak Vertigo moulinsiana (Dupuy, 1849). – EIS - Nederland, www.naturalis.nl/eis Koelman, R. 2009. Vleermuistunnel, Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Monitoring van de effectiviteit van een compenserende vliegroute voor watervleermuizen. Zoogdiervereniging, Arnhem. 1 Melis, J. 2012 . Werkatlas Vissen in Fryslân. Maart 2012. Vissenatlas Fryslân 2 Melis, J. 2012 . Werkatlas Zoogdieren van Friesland. Januari 2012. Zoogdieratlas Friesland. Ministerie van EZ. Soortenstandaards voor beschermde soorten, zoals Bittervoorn, Huismus, Gierzwaluw, Roek, vleermuissoorten. Te downloaden vanaf de website van RVO. Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata. – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. Timmermans, G., R. Lipmann, M. Melchers & H. Holsteijn 2004. De Gewone rivierkreeft Astacus astacus (Linnaeus, 1758). – EIS - Nederland, www.naturalis.nl/eis. Geraadpleegde internetsites www.rijksoverheid.nl www.fryslan.nl www.leeuwarden.nl
18
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
Bijlage 1 Alle ruimtelijke ingrepen in Nederland dienen aan de ecologische wet- en regelgeving te worden getoetst. Deze is in dit hoofdstuk kort samengevat. Voor een precieze weergave van juridisch relevante teksten raadplege men de oorspronkelijke uitgaven van de wetteksten. De wettelijke bescherming van natuurwaarden valt in grote lijnen uiteen in twee delen: gebiedsbescherming (paragraaf 1) en soortbescherming (paragraaf 2). 1. GEBIEDSBESCHERMING Gebiedsbescherming in Nederland is geregeld via de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten) en via regelgeving omtrent de Ecologische Hoofdstructuur en ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen). 1.1
Natuurbeschermingswet en Natura 2000
Natura 2000 Natura 2000 is een netwerk van beschermde gebieden in de Europese Unie, dat wordt opgebouwd ter behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse Natura 2000-gebieden vormen een essentiële schakel in de internationale vliegroute van vele soorten trekvogels. Een aantal natuurgebieden is van bijzonder internationaal belang, zoals de Waddenzee, de duinen en de laagveenmoerassen. Voor een aantal planten- en diersoorten, die meer of minder onder druk staan, zoals de Noordse woelmuis, de Grote vuurvlinder en de Groenknolorchis heeft Nederland ook een grote internationale verantwoordelijkheid. Met de Nederlandse bijdrage aan Natura 2000 wordt voorkomen dat de natuur in Europa verder achteruitgaat. Om dit Natura 2000-netwerk in Nederland adequaat in stand te houden, te herstellen en te beschermen is het nodig om hieraan een wettelijk regime te verbinden: de Natuurbeschermingswet 1998. Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 in werking getreden. Daarmee verankerde Nederland de gebiedsbescherming van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving. De Natura 2000-gebieden die in het kader van deze richtlijnen zijn vastgesteld, worden ook wel Vogelrichtlijn- c.q. Habitatrichtlijngebieden of Speciale beschermingszones genoemd. Handelingen die deze gebieden schaden zijn verboden, tenzij de Provincie vergunning verleent. Habitatrichtlijngebieden zijn aangewezen vanwege bijzondere habitattypen en soorten. Vogelrichtlijngebieden zijn aangewezen ter bescherming van leefgebieden van bedreigde vogels en trekvogels. De soorten en habitattypen waarvoor een gebied is aangewezen, worden de ‘kwalificerende waarden’ genoemd. De Natuurbeschermingswet 1998 schrijft voor dat er voor ieder Natura 2000-gebied een aanwijzingsbesluit moet worden opgesteld waarin heldere instandhoudingsdoelen zijn vastgelegd. Op dit moment is nog bij veel Natura 2000-gebieden sprake van een ontwerpaanwijzingsbesluit. Op basis daarvan worden de komende jaren beheerplannen ontwikkeld. Daarin is vastgelegd hoe habitattypen en soorten in een Natura 2000-gebied beschermd worden en welke activiteiten in en om de Natura 2000gebieden zijn toegestaan. Voor een aantal Natura 2000-gebieden is het beheerplan gereed en is het ontwerpbesluit omgezet in een aanwijzingsbesluit.
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
19
Beschermde Natuurmonumenten Onder de huidige Natuurbeschermingswet is het onderscheid tussen Staatsnatuurmonumenten en Beschermde Natuurmonumenten vervallen. Beide vallen onder de noemer Beschermde Natuurmonumenten. Als Beschermde Natuurmonumenten binnen Natura 2000-gebieden liggen, worden de natuurwaarden en het natuurschoon waarvoor deze gebieden onder de oude wet zijn aangewezen, opgenomen in de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Het oude beschermingsregime treedt terug. Handelingen in of rondom Beschermde Natuurmonumenten die buiten de Natura 2000-gebieden liggen, zijn verboden als ze schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis of voor dieren en planten in dat gebied, of als ze het Beschermde Natuurmonument ontsieren. Dit geldt echter niet als het ministerie of de provincie een vergunning heeft verleend. Externe werking De kwaliteit van Natura 2000-gebieden is mede afhankelijk van de ruime omgeving. Als een activiteit die buiten een beschermd gebied plaats zal vinden, negatieve gevolgen kan hebben voor een Natura 2000gebied, moet deze beoordeeld worden. Locale en regionale overheden mogen in bestemmingsplannen geen ontwikkelingen mogelijk maken die in potentie een bedreiging voor Natura 2000-gebieden inhouden. Dit geldt voor nieuwe ontwikkelingen maar in beginsel ook voor bestaand gebruik. Activiteiten op korte afstand van een Natura 2000-gebied kunnen kwalificerende soorten in het Natura 2000-gebied verstoren of verontrusten. Ook activiteiten op grotere afstand van een Natura 2000-gebied kunnen gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden, zoals hydrologische effecten (bijvoorbeeld als gevolg van grote grondwateronttrekkingen) en een toename van vliegverkeer. Verstoring treedt ook op wanneer kwalificerende soorten vanuit het Natura 2000-gebied gebruikmaken van de omgeving en dat gebruik door ruimtelijke ontwikkelingen minder mogelijk wordt. Een dergelijke situatie kan zich voordoen bij een soort als de Wespendief, die binnen een straal van zeven kilometer rond zijn nest foerageergebieden bezoekt. Als een Natura 2000-gebied is aangewezen als broedgebied voor deze soort, zijn hiermee ook zijn foerageergebieden rond het Natura 2000-gebied beschermd. De bescherming van Natura 2000-gebieden is dus ook buiten de gebiedsgrenzen van kracht. Dit wordt aangeduid met de term externe werking. Toetsing volgens de Natuurbeschermingswet Als er nieuwe activiteiten in of nabij een Natura 2000-gebied plaatsvinden, moet oriënterend onderzoek uitwijzen of er een kans is dat deze significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden hebben. Deze oriëntatie is de Voortoets. Er zijn drie uitkomsten daarvan mogelijk (ministerie van EL&I 2005): 1 2
3
Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig is. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat een vergunning moet worden aangevraagd die vergezeld moet gaan van de zogenaamde Verslechterings- en verstoringstoets. Er is een kans op een significant negatief effect. Dan moet een vergunningsprocedure worden gevolgd die vergezeld moet gaan van een Passende beoordeling. Hiervoor is onderzoek nodig op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake. Als op grond hiervan wederom blijkt dat niet valt uit te sluiten dat het plan significante gevolgen heeft voor het gebied, kan de provincie slechts een vergunning verlenen als voldaan wordt aan de zogenaamde ‘ADC-criteria’. Dat wil zeggen dat er geen
20
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
alternatieven (A) voor het plan zijn, er een dwingende reden van groot openbaar belang (D) met het plan is gemoeid en vóór de ingreep compensatie van natuurwaarden (C) is gerealiseerd. In een korte natuurtoets of quickscan is meestal de Voortoets opgenomen in de teksten over gebiedsbescherming. Een Verslechterings- en verstoringstoets of een Passende beoordeling valt buiten de reikwijdte van een quickscan. 1.2 Overige vormen van gebiedsbescherming De Ecologische hoofdstructuur (EHS) is onderdeel van het rijksbeleid voor een netwerk van natuurgebieden door Nederland. De provincies zijn verantwoordelijk voor de invulling van de EHS in een provinciale EHS (PEHS). Waar de grenzen nog globaal zijn vastgesteld, moeten onomkeerbare ingrepen voorkomen worden. Na vaststelling van de exacte grenzen zijn ruimtelijke ingrepen binnen de EHS niet toegestaan, indien deze leiden tot aantasting van de wezenlijke waarden van het gebied. In uitzonderingsgevallen kan de provincie de natuurwaarden en functies van het EHS-gebied laten wijken voor andere functies van groot maatschappelijk belang. De initiatiefnemer dient deze belangen en mogelijke alternatieven uitgebreid te motiveren. Daarnaast dienen compenserende dan wel mitigerende maatregelen te worden uitgevoerd. Op provinciaal niveau kan regelgeving zijn ontwikkeld om in weidegebieden mogelijkheden te creëren voor een extra bescherming van foeragerende watervogels tijdens de winter en weidevogels. Zo kunnen gebieden zijn aangewezen als ganzenfoerageergebied en/of weidevogelgebied. De bescherming van de overige natuurgebieden is veelal geregeld in bestemmingsplannen die zijn opgesteld krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2. SOORTBESCHERMING 2.1 Flora- en faunawet In de Flora- en faunawet is de bescherming geregeld van soorten die in die wet zijn genoemd. Deze soorten zijn ingedeeld in beschermingscategorieën (Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten). Daarnaast geldt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving de ‘zorgplicht’. Vanaf 26 augustus 2009 geldt een gewijzigde aanpak betreffende de beoordeling van ontheffingsaanvragen. Zorgplicht De zorgplicht houdt in dat iedereen dient te voorkomen dat zijn handelen nadelige gevolgen voor flora en fauna heeft. Als dat niet mogelijk is, dienen die gevolgen zoveel mogelijk beperkt of ongedaan gemaakt te worden (artikel 2). De zorgplicht geldt altijd, zowel voor beschermde als onbeschermde soorten. Bij overtreding zijn er overigens geen sancties. Beschermde soorten In de Flora- en faunawet heeft de overheid van nature in Nederland voorkomende planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. Ook de beschermde soorten onder de Europese richtlijnen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn) zijn hierin opgenomen. De bescherming houdt in dat het verboden is om beschermde, inheemse planten te beschadigen (artikel 8). Het is ook verboden om beschermde, inheemse dieren te doden, verontrusten, dan wel hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren (artikelen 9 tot en met 12).
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
21
Zorgvuldig handelen ‘Zorgvuldig handelen’ (artikelen 2b, 2c, 2d en 16c AMvB) gaat verder dan het voldoen aan de zorgplicht. Dit begrip is gekoppeld aan de beschermde soorten waarvoor ontheffing kan worden aangevraagd. Nietzorgvuldig handelen is strafbaar. Zorgvuldig handelen vereist altijd een inspanning om te overzien wat de beoogde ingreep teweeg zal brengen. Een initiatiefnemer moet bijvoorbeeld altijd vooraf inventariseren welke beschermde, niet-vrijgestelde soorten aanwezig zijn in een gebied waar een ingreep is gepland. Ook moet hij in redelijkheid alles doen of laten om te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, dat de artikelen 8-12 van de Flora- en faunawet worden overtreden. De eerste stap daartoe is een goede planning, bijvoorbeeld om verstoring van dieren in de voortplantingstijd te voorkomen. Beschermingsregimes In 2005 is een aantal wijzigingen van Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) bij de Flora- en faunawet in werking getreden. Hierdoor is het beschermingsregime van inheemse beschermde planten en dieren vastgelegd. Er zijn vier beschermingscategorieën, namelijk voor de soorten in tabel 1, 2 en 3 en de vogels. De indeling van de soorten is bepaald door de zeldzaamheid of de mate van bedreiging van soorten in Nederland, waarbij ook de aangewezen onder de Habitatrichtlijn zijn ingepast. Het gaat om de volgende beschermingscategorieën en de beoordeling voor projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling: 1 2
3 4
Licht beschermde soorten van tabel 1. Voor deze soorten geldt een algehele vrijstelling. Middelzwaar beschermde soorten van tabel 2. Dit zijn soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling mogelijk is, mits aantoonbaar wordt gewerkt conform een door EL&I goedgekeurde gedragscode. Zwaar beschermde soorten van tabel 3. Bij verstoring daarvan kan een ontheffing nodig zijn. Vogels.
Een ontheffing is een toestemming om in een bepaald geval af te kunnen wijken van een of meer verbodsbepalingen, zoals deze zijn vastgelegd in de artikelen 8 t/m 13 van de Flora- en faunawet. 1. Tabel 1: licht beschermde soorten Deze tabel bevat licht beschermde, algemeen voorkomende planten- en diersoorten, zoals Zwanenbloem, Bruine kikker, Bosmuis, Bunzing en Egel. De wetgever gaat ervan uit dat verlening van vrijstelling voor deze soorten geen afbreuk doet aan hun huidige, gunstige staat van instandhouding. Bij ruimtelijke ontwikkeling hoeft voor de verstoring van deze soorten geen ontheffing te worden aangevraagd. Uiteraard geldt wél de zorgplicht (zie hiervoor). 2. Tabel 2: middelzwaar beschermde soorten De tweede categorie betreft middelzwaar beschermde soorten. Hieronder is beschreven hoe met verstoring van deze soorten moet worden omgegaan bij gebruik van een gedragscode en zonder het gebruik daarvan. Wanneer de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een gedragscode, hoeft voor de verstoring van soorten van tabel 2 geen ontheffing te worden aangevraagd. De gedragscode vermeldt hoe bij het uitvoeren van de werkzaamheden schade aan planten en dieren en hun verblijfplaatsen kan worden voorkomen of zoveel mogelijk wordt beperkt. De gedragscode die voor vrijstelling is vereist, moet goedgekeurd zijn door het ministerie van EZ en van toepassing zijn op de beoogde activiteit. Op de site van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van dat ministerie zijn alle goedgekeurde gedragscodes beschikbaar die door verscheidene brancheorganisaties zijn opgesteld. Er moet
22
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
aantoonbaar volgens de gedragscode worden gewerkt om te voldoen aan de bewijslast. Dit betekent dat de werkprocessen gedocumenteerd moeten worden. Als er geen gedragscode wordt gebruikt bij de uitvoering van de beoogde werkzaamheden, moet bij overtreding van de artikelen 8-12 een ontheffing worden aangevraagd. De toetsing die dan plaatsvindt, betreft een ‘lichte toets’. Hierbij wordt getoetst of de activiteiten de gunstige staat van instandhouding van een soort in gevaar brengen. Deze toets vereist dat er inzicht moet zijn in de betekenis van het plangebied als leefgebied voor de soort in relatie tot de omliggende populaties. Als dat inzicht niet bestaat, dient daar onderzoek naar plaats te vinden (omgevingscheck). Dat kan betekenen dat ook onderzoek buiten het plangebied nodig is. De aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria: In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door uw activiteiten? Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar? Indien kan worden aangetoond dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van een soort wordt gegarandeerd, hoeft er bij een ruimtelijke ontwikkeling geen ontheffing te worden aangevraagd ten aanzien van soorten uit tabel 2. Dat betekent vrijwel altijd dat, aantoonbaar opgenomen in de plannen, voldoende mitigerende en/of compenserende maatregelen worden uitgevoerd. Is die garantie niet te geven (bijvoorbeeld doordat de mitigerende maatregelen mogelijk niet afdoende zijn), dan moet alsnog via een ontheffingsaanvraag aan EL&I worden gevraagd om te bepalen of een ontheffing nodig is. 3. Tabel 3: zwaar beschermde soorten Dit betreft zwaar beschermde soorten. Deze tabel bevat de soorten die zijn vermeld in Bijlage 1 Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en de soorten die zijn vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Wanneer ten aanzien van een of meer soorten uit Bijlage 1 of Bijlage IV verbodsbepalingen worden overtreden door een ruimtelijke ontwikkeling, kan een ontheffingsaanvraag nodig zijn, die wordt getoetst aan de volgende criteria: In welke mate wordt de functionaliteit van de vaste voortplantings-, rust- en/of verblijfplaats aangetast door de activiteiten? Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar? Is er een wettelijk belang? Is er een andere bevredigende oplossing? Voor een ontheffing moet aan alle criteria zijn voldaan. Voor de Bijlage 1-soorten van tabel 3 kan ontheffing worden aangevraagd op grond van de belangen die in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten zijn genoemd. Bij een ruimtelijke ingreep kan het om de volgende belangen gaan: Bescherming van flora en fauna. Volksgezondheid of openbare veiligheid. Dwingende reden van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor milieu, wezenlijk gunstige effecten. Uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor de Bijlage IV-soorten van tabel 3 geldt dat er alleen vrijstelling mogelijk is op grond van de wettelijke belangen die in de Habitatrichtlijn zijn genoemd. Deze zijn: Bescherming van flora en fauna.
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
23
Volksgezondheid of openbare veiligheid. Dwingende reden van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor milieu, wezenlijk gunstige effecten. Het belang van een ruimtelijke ontwikkeling geldt voor deze soorten dus niet.
Indien kan worden aangetoond dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van een soort wordt gegarandeerd, hoeft er bij een ruimtelijke ontwikkeling geen ontheffing te worden aangevraagd ten aanzien van soorten uit tabel 3. Dat betekent vrijwel altijd dat, aantoonbaar opgenomen in de plannen, voldoende mitigerende en/of compenserende maatregelen worden uitgevoerd. Is die garantie niet te geven (bijvoorbeeld doordat de mitigerende maatregelen mogelijk niet afdoende zijn), dan moet alsnog via een ontheffingsaanvraag aan RVO worden gevraagd om te bepalen of een ontheffing nodig is. 4. Vogels Tijdens werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de broedperiode van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen, maar van veel vogelsoorten is bekend dat de broedperiode ligt tussen half maart en half juli. Het is voor de wet van belang of broedgevallen aanwezig zijn die door de werkzaamheden kunnen worden verstoord. De meeste soorten zijn elk broedseizoen in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik vallen alleen tijdens de broedperiode onder bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor verstorende werkzaamheden buiten de broedperiode is dus geen ontheffing nodig. Er is evenmin ontheffing nodig voor het nemen van maatregelen vooraf aan de broedperiode, die de vestiging van vogels voorkomen. Ontstaan er binnen of nabij het plangebied toch nesten die kunnen worden verstoord, dan dienen de werkzaamheden te worden gestaakt tot na de broedperiode. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het gehele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Er is in augustus 2009 door het ministerie van EZ een indicatieve lijst gepubliceerd van jaarrond beschermde vogelnesten, waarin vijf categorieën zijn te onderscheiden. Daarin zijn bijvoorbeeld Gierzwaluw, Kerkuil, Ransuil, Roek en Sperwer opgenomen. Eén van de categorieën betreft soorten die geen jaarrond beschermde verblijfplaats hebben, maar wel vaak terugkeren naar de locatie waar zij het vorige jaar gebroed hebben. Dat geldt bijvoorbeeld voor zwaluw- en spechtensoorten. Indien kan worden aangetoond dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van de vogelsoorten op bovengenoemde lijst wordt gegarandeerd, hoeft er bij een verstoring geen ontheffing te worden aangevraagd. Dat betekent vrijwel altijd dat er een omgevingscheck van belang is om te kunnen bepalen of nabij het plangebied voldoende leefruimte beschikbaar is. Een deskundige bepaalt dan of er voldoende gelegenheid is voor de soort om zelfstandig een vervangend nest te vinden in de omgeving. Is dit niet het geval, dan moet, voor zover mogelijk, een alternatief nest worden geboden. Is dat ook niet mogelijk, dan moet ontheffing worden aangevraagd. Voor vogels geldt dat alleen ontheffing kan worden verkregen op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Deze belangen zijn: Bescherming van flora en fauna. Veiligheid van het luchtverkeer. Volksgezondheid of openbare veiligheid. Het belang van een ruimtelijke ontwikkeling geldt voor deze soorten dus niet.
24
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
2.2 Rode Lijsten Nederland heeft voor een aantal bedreigde en kwetsbare planten- en diergroepen Rode Lijsten samengesteld. De doelstelling van de Rode Lijst is het bieden van duurzame bescherming aan een soort en zijn leefgebied. De Rode Lijst bestaat uit Nederlandse soorten die vanwege hun aantalsverloop of kwetsbaarheid speciale aandacht nodig hebben om hun voorkomen in ons land veilig te stellen. Hoewel de Rode Lijsten officieel door het ministerie zijn vastgesteld, hebben ze geen juridische status. Wel verwacht het ministerie van EL&I van de verschillende overheden en terreinbeherende organisaties dat zij bij beleid en beheer rekening houden met de Rode Lijsten. Een aantal Rode-Lijstsoorten is ondergebracht in de Flora- en faunawet. Op 26 augustus 2009 zijn wijzigingen uitgevoerd in de soortenlijsten van de Rode Lijst. 3. ECOLOGISCHE BEOORDELING Bij een ecologische beoordeling dient onderzocht te worden of de beoogde plannen een bedreiging vormen voor beschermde (natuur)gebieden in de regio en/of beschermde soorten. Gebiedsbescherming Ten aanzien van gebiedsbescherming komen de volgende vragen aan de orde: 1 Liggen er beschermde (natuur)gebieden in het plangebied of nabije omgeving? 2 Heeft de activiteit mogelijk (significant) negatieve gevolgen voor de beschermde gebieden? 3 Zijn die gevolgen te voorkomen? 4 Welke consequenties heeft dat voor de plannen (conclusies)? Binnen de Natuurbeschermingswet vormen de eerste drie vragen de zogenaamde ‘Voortoets’. Er wordt gebruik gemaakt van websites van EZ en de provincie om te bepalen waar de grenzen liggen van beschermde gebieden. Op de website van EZ zijn de gegevens beschikbaar van alle Natura 2000gebieden, zoals het (ontwerp)aanwijzingsbesluit met de instandhoudingsdoelen en begrenzingen. Soortbescherming Ten aanzien van soortbescherming komen de volgende vragen aan de orde: 1 Komen in het plangebied beschermde en kritische soorten en vegetaties voor? 2 Zo ja, worden deze bij realisatie van het plan geschaad en kan dat voorkomen worden? 3 Zijn er vanuit de wet- en regelgeving bezwaren tegen de plannen? Relevante soorten en vegetaties Voor de eerste stap zijn overzichtswerken, websites en andere bronnen geraadpleegd en is veldonderzoek uitgevoerd. Daarbij is vaak ook informatie van derden betrokken. Er is daarbij vooral gelet op soorten die in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet zijn beschermd, soorten die zijn opgenomen in de Rode Lijst en soorten die een indicatie geven van bepaalde ecologische kwaliteiten van het plangebied. Bronnen Voor de ecologische beoordeling wordt per soortgroep gebruik gemaakt van de meest recente informatiebronnen over de verspreiding van soorten in Nederland. Er wordt in een aantal overzichtswerken en op betrouwbare websites nagegaan welke bijzondere en beschermde planten- en diersoorten er in (de ruime omgeving van) het betreffende plangebied voorkomen.
Ecologische beoordeling bestemmingsplan Huizum, Leeuwarden
25
Veldonderzoek De natuurwaarden worden eveneens onderzocht aan de hand van een veldbezoek. Hierbij wordt gelet op (sporen van) de aanwezigheid van beschermde en kwetsbare soorten in het plangebied. Daarnaast wordt beoordeeld voor welke beschermde soorten (die in de omgeving kunnen voorkomen) de ecologische randvoorwaarden in het plangebied aanwezig zijn. Het veldonderzoek is tevens van belang om een inschatting te kunnen maken van effecten die samenhangen met de beoogde activiteiten tijdens en na voltooiing van de werkzaamheden. Effecten en beoordeling Na de beschrijving van de relevante soorten die in en nabij het plangebied voorkomen, volgt een overzicht van de te verwachten effecten van de ingreep op de ecologische kwaliteiten van het plangebied. Deze verstoringen kunnen verder reiken dan de grenzen van het plangebied. We maken hier volgens de voorschriften van het ministerie in Werken aan Natura 2000 (ministerie van EL&I 2004) onderscheid in vijf soorten effecten, onder te verdelen in kwantitatieve effecten (winst of verlies van habitats), kwalitatieve effecten (chemische effecten, fysieke effecten en verstoring) en achteruitgang in ruimtelijke samenhang (versnippering). Het gaat in alle gevallen om effecten die een verstoring veroorzaken van de (beschermde) soorten en van de functionaliteit van hun leefgebied. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de natuurwetgeving (Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en Wet Ruimtelijke Ordening (i.c. Ecologische Hoofdstructuur). Bovendien kan een beoordeling nodig zijn ten aanzien van provinciale regelgeving, zoals betreffende ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied. Het kan nodig zijn dat de initiatiefnemer contact opneemt met de provincie wanneer effecten op kunnen treden ten aanzien van ganzenfoerageergebied en weidevogels. Indien negatieve effecten kunnen optreden ten aanzien van de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied of een Beschermd Natuurmonument, kan het nodig zijn om een vergunning volgens de Natuurbeschermingswet aan te vragen. Wanneer verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet kunnen worden overtreden, dienen mitigerende en/of compenserende maatregelen in de plannen te worden opgenomen. Wanneer door dergelijke maatregelen de functionaliteit van het leefgebied gegarandeerd is, is er geen ontheffing nodig (paragraaf 2.1).
Bijlage 5: Aanwijzing beschermd stadsgezicht
Bestemmingsplan Leeuwarden – Huizum
Voorontwerp
3 0 JUNI 2007
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Overwegende
dat het gebied Hollanderwijk van algemeen belang is vanwege zijn historischruimtelijke karakter; dat het historisch-ruimtelijk karakter van dit gebied nog voldoende gaaf en herkenbaar is; gelet op de artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; gehoord de raad van de gemeente Leeuwarden, gedeputeerde staten van de provincie Fryslan, de Raad voor Cultuur en de Rijksplanologische Commissie;
Nummer: ms-2001-3274
Besluiten dot het gebied Hollanderwijk in de gemeente Leeuwarden, zoals is aangegeven op de bij dit besluit behorende begrenzingskaart met als kenmerk MSP/06/03 en zoals is omschreven in de toelichting bij dit besluit, wordt aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988; dat het vigerende bestemmingsplan - Huizum-West (vastgesteld: 19-12-2005; goedgekeurd: 10-04-2006) voldoet aan het beschermingsvereiste; Dit besluit wordt bekendgemaakt door plaatsing in de Nederlandse Staatscourant. Van dit besluit wordt mededeling gedaan in de daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen en aan de raad van de gemeente Leeuwarden, gedeputeerde staten van de provincie Fryslan, de Raad voor Cultuur en de Rijksplanologische Commissie. Op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken daartegen binnen zes weken na de dag waarop het aangevallen besluit is bekendgemaakt, een bezwaarschrift indienen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Een dergelijk bezwaarschrift dient u te adresseren aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Cfi/FJZ t.a.v. de Commissie voor de bezwaarschriften, postbus 606, 2700 ML Zoetermeer. Het bezwaarschrift dient te worden ondertekend en behoort ten minste te bevatten de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het bezwaar.
De Minister van Onder \-r -.-, t
:a n
dr. Ronald H.A. Plasterk ,
,
-:"';c« ) c .cif • •!'• 1
ii-wj
•<<<.?:•
'16
De Minister Van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
queline Cramer
Nummer: ms-2001-3274
datum in procedure: datum aanwijzing: errata:
TOELICHTING bij het besluit tot aanwijzing van het beschermde stadsgezicht Leeuwarden, Hollanderwijk, gemeente Leeuwarden ex artikel 35 Monumentenwet 1988
Halbertsmastraat (foto Dick v.d. Heijdejr,
2000)
0 1 MEI 2002 3 0 JUNI2007
1
L E E U W A R D E N , HOLLANDERWIJK
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn bevoegd om gezamenlijk beschermde stads- en dorpsgezichten aan te wijzen. Het rechtsgevolg van de aanwijzing is dat de gemeenteraad ter bescherrning van een stads-of dorpsgezicht een bestemmingsplan, als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijk Ordening, vast moet stellen. In die zin kan de aanwijzing tevens een stimulans betekenen voor een te voeren ruimtelijk kwaliteitsbeleid. In totaal zijn er in Nederland meer dan 300 beschermde stads- en dorpsgezichten met een geschiedenis die teruggaat tot voor het jaar 1850. In het kader van het Monumenten Inventarisatie Project is ook de stedenbouw uit de periode 1850 - 1940 landelijk geinventariseerd. Het besluit tot aanwijzing van de Hollanderwijk te Leeuwarden als beschermd stadsgezicht vloeit voort uit deze inventarisatie.
2
Inleiding De Hollanderwijk is een uit 177 volkswoningen bestaande wijk die in 1915 in opdracht van Woningvereeniging Leeuwarden en naar ontwerp van Willem Cornelis de G r o o t tot stand is gekomen ten zuiden van het spoorwegemplacement. De wijk wordt aan de noordelijke zijde, de zijde van het spoor, begrensd door de Wijnhornsterstraat, aan de oostzijde door de Hollanderdijk, aan de zuidelijke voormalige gemeentegrens door de Nieuwe Hollanderdijk en aan de westelijke, kortste, zijde door de V a n Blomstraat. Hoewel de woningen in de vroege jaren 1980 ingrijpende vernieuwingen hebben ondergaan, wat onder meer geresulteerd heeft in uitbouwen voor keukens en bergingen aan de achterzijden, heeft dit de stedenbouwkundige kwaliteit van de wijk nauwelijks verstoord.
Ontwikkelingsschets Woningvereeniging Leeuwarden is ruim twee jaar na de inwerking treding van de Woningwet op 2 november 1904 opgericht. Het gemeentebestuur had daar duidelijk de hand in; de helft van de leden van het eerste bestuur waren leden van de gemeenteraad. Enkele jaren na de oprichting - gewenningsproblemen met de woningwet en finan-cieringsmodellen zorgden voor vertraging - was het eerste complex van 73 arbeiderswoningen (later nog met 7 woningen uitgebreid) voltooid: de Oud-Indische buurt nabij het Noordvliet. D e woningen werden geroemd als eerste voorbeelden van waardige huisvesting van de arbeidersstand. In 1909 konden de 107 woningen van een tweede buurt, de Saskiabuurt ten zuiden van het Vliet, worden aanbesteed. Stedenbouwkundig en architectonisch was deze nieuwe buurt al weer levendiger dan het vorige complex. De woningen raakten onmiddellijk verhuurd, er bleef een flinke wachtlijst van belangstellenden en het bestuur ging op zoek naar een volgende bouwlokatie. In 1912 slaagde het in de aankoop van twee stukken land, tezamen groot bijna 3 hectare, die geisoleerd lagen tussen het spoorwegemplacement en de gemeente-grens tussen Leeuwarden en Leeuwarderadeel. De keuze was niet bepaald door een samenhangende ontwikkelingsvisie op de stad - een van de secundaire doelen van de Woningwet - maar door de gunstige financiele voorwaarden van het geisoleerde, onbebouwde terrein.
Architect Willem Cornelis de Groot die korte tijd bestuurslid van de vereniging was geweest en ontwerper van de eerste twee buurten werd, kreeg ook nu weer de opdracht een ontwerp te leveren. In de zomer van 1913 leverde hij een plan in waarbij het terrein maximaal geexploi-teerd lijkt: 201 woningen zijn geplaatst in veertien uniforme noordzuid gerichte bouwstroken met smalle stoepen voor en plaatsjes achter. E e n rigide stedenbouwkundig patroon met een woningdichtheid van bijna 70 woningen per hectare. Het tweede plan van januari 1914 ademde een heel andere sfeer. De ingrijpende wijziging van een met woningen volgepropte wijk tot een aangenaam tuinstadje op kleine schaal is vrij zeker het gevolg van het overleg met het Staatstoezicht op de Volksgezonheid. De Inspecteur van de Volksgezondheid, J. Faber, de man die een jaar eerder met T h . van Welderen baron Rengers het gedreven boek Friesland en de Woningwet publiceerde, had in een brief van november 1913 aan de Commissaris der Koningin in Friesland forse kritiek op het starre plan. Faber toonde waardering voor het voornemen o m weer een aantal woningen te bouwen, maar schreef "dat de plannen zelf mij tot zekere hoogte eene teleurstelling zijn". H i j constateerde weliswaar een voordelige plaatsing van de woningen voor bezonning en ruime toetreding van lucht, "maar daarmee is m.i. ook alles gezegd wat ten voordele van die indeeling kan worden aangevoerd. Het bouwplan is verder stijf en het ontbreken van eenige afwisseling in de opeenvol-gende straten werkt deprimerend [...] niet alleen omdat het eentonig is, maar ook omdat er heel geen speelruimte voor kinderen is." E r zouden wat groepen woningen moeten vervallen ten gunste van speeltuintjes, maar dan blijft het plan nog stijf, "terwijl het in de jongste jaren steeds het streven is door losse groepering en afwisseling in het woningtype ook de arbeidersbuurten wat leven bij te zetten." Faber ging in de brief tevens in op de verschillende type woningen, waardeerde het feit dat ze geen bedsteden maar kleine slaapkamers hadden, maar keurde af dat een type geen keuken had, waardoor altijd, ook in het zomerseizoen in de woonkamer gekookt moest worden. Z o waren er nog wat bezwaren tegen de indeling. Het nieuwe plan is inderdaad aanzienlijk gewijzigd. Het bood plaats aan 177 woningen wat voor eengezinshuizen een nog steeds hoge woningdichtheid van 60 woningen per hectare opleverde. E e n licht dubbel buigend en diagonaal door de wijk lopende centrale ontsluitings-straat brengt al enige ruimtelijke dynamiek, ondersteund door de segmentvormige buiging van de
3
langste straat. Het zijn ruimtelijke verbijzonderingen die in die tijd bij tuinsteden gebruikelijk waren. Dankzij de keuze voor de centrale ontsluitingsstraat konden, net als bij de Saskiabuurt, de daar dwars op staande straten tot smalle, geplaveide paden worden teruggebracht, waardoor voor de huizen ruimte kwam voor tuinen. Z o is er een heldere hierarchie ontstaan van randwegen en hoofdontsluiting enerzijds en woonstraatjes anderzijds. Tevens heeft de architect de gelegenheid benut om ogenschijnlijk ondergeschikte variaties in stedenbouwkundige en architectonische maatvoering en detailleringen aan te brengen. De entree tot de wijk werd verwijd en even verder resulteerde de verbreding van de centrale straat in een pleintje. D o o r deze ruimtelijke variatie kwamen er ook meer mogelijk-heden voor variatie in de architectuur, die vooral benut zijn bij de eindwoningen aan weerszijden van de centrale ontsluitingsstraat. Stedenbouwkundig vertoont het stratenpatroon van de Hollanderwijk een opmerkelijke mengvorm van bochtige en rechte straten. Het bochtige beloop heeft in de Halbertsmastraat en het noordoostelijk gedeelte van de Hollanderstraat geleid tot gebogen bebouwingswanden. Kenmerkend is het verschil in dimensionering van de straten. De hoofdontsluiting: de Hollanderstraat, en de randstraten: Hollanderdijk, Nieuwe Hollanderdijk, Wijnhornsterstraat en V a n Blomstraat hebben een verhardingsbreedte van 5 meter en de woonerfachtige dwarsstraten: Winsemiusstraat, Waling Dijkstrastraat, V a n Harenstraat en Starterstraat hebben een breedte van 2Y2 meter. Uitzonderlijk is de lange en gebogen dwarsstraat, de Halbertsmastraat die ook een breedte van 5 meter kent. D e breedte van de Nieuwe Hollanderdijk kon lange jaren niet geheel worden benut. De gemeente-grens met Leeuwarderadeel lag in het midden van de straat en daar heeft een hoog opgaand hekwerk gestaan. Diverse pogingen van Leeuwarden om de andere strook te annexeren mislukten. Pas bij de herziening van de gemeentegrenzen in 1944 kwam aan de malle situatie een einde als het zuidelijk gebied van Leeuwarderadeel bij Leeuwarden wordt gevoegd.
Huidig ruimtelijk karakter en bebouwingsbeeld D e Hollanderwijk is een sterke stedenbouwkundige eenheid die naar buiten toe scherpe overgangen kent. A a n de noordzijde wordt zij begrensd door een
restgebied, voorzien van later aangebrachte parkeer-havens en een strook begroeid met bomen en struiken. D e westelijk gelegen Hollanderhof, ooit een volksbuurtje, is in de jaren tachtig van de 20ste eeuw gesaneerd en bebouwd met nieuwe blokken met etage-woningen. Dat is op enige afstand gebeurd met zowel de voor door-gaand verkeer afgesloten Van Blomstraat als de D'Hondercoeterstraat ertussen. D e Nieuwe Hollanderdijk is aan de zuidzijde bebouwd geraakt met een vrijwel aaneengesloten rij woningen die loodrecht op de bouw-richting van de Hollanderwijk staat. Het is een rij hoogst eenvoudige woningen die door renovatie aan het einde van de jaren 1990 een redelijk rustig beeld vertonen. Ten oosten van de Hollanderdijk zijn sterk verkrotte, individucle pandjes gesaneerd en bleef een weinig karakteristieke ruimte met parkeervoorzieningen en restgroen over. De Hollanderwijk wordt in grote lijnen gekenmerkt door twaalf noord-zuid gerichte bouwstroken met aan weerszijden tuinen en een smal stoepstraatje ertussen, doorsneden door een diagonaal lopende, licht gebogen ontsluitingsstraat die voor de tuinen aan weerszijden een klinkerstoep van ruim een meter breed met molsgoten bezit. De platte-grond lijkt eentonig. Een ruimtelijk verrassende plek is de entree van de wijk op het kruispunt van Hollanderstraat, Halbertsmastraat en Wijnhornsterstraat waar de scheve kruisingen hebben geleid tot een aaneenschakeling van kenmerkende hoekoplossingen en verrassende perspectieven. De strenge hoofdordening is vooral verlevendigd door het in wezen simpele middel van de contrasterende, diagonaal gerichte, twee maal buigende Hollanderstraat. Deze straat zorgt voor een aan-zienlijke afwisseling in de ruimtevorming. Het bochtige trace doorsnijdt de opeenvolgende besloten ruimtebeelden van de dwarserven en opent steeds wisselende perspectieven. Daarbij werken de achter elkaar gelegen kopbebouwingen doorzichtbegrenzend en schaalversterkend. Het centrale pleintje is daarbij een belangrijke variant, al is het in feite niet meer dan een uitstulping van de straat doordat enkele bouwstroken niet tot aan de straat zijn doorgetrokken. E e n verstorend transfomator-huis doet in sterke mate afbreuk aan het ruimtelijk effect en de huidige inrichting is verder rommelig. De aanwezige boombeplanting vormt een belangrijk element. Naast de gevarieerde Hollanderstraat is de segment-vormig gebogen lange Halbertsmastraat met alleen aan de westzijde een klinkerstoep met molsgoot, eveneens een boeiende ruimte in de hoofd-opzet van de wijk.
4
De strenge hoofdopzet heeft in de wijk voorts door een groot aantal ondergeschikt lijkende variaties een grote levendigheid opgeleverd. D e ogenschijnlijk gelijke afstanden tussen voorgevels blijken sterk te verschillen. Is die bij de Winsemiusstraat en de Waling Dijkstrastraat 14V2 meter, voor de V a n Harenstraat is die 13% en voor de Starterstaat IO /.. D e kromme Halbertsmastraat verloopt zelfs van 12'/2 tot 11V* meter. Doorgaande straten zijn in een later stadium ten koste van aangrenzende voortuinen van trottoirtjes voorzien, een wijziging in het dwarsprofiel die de verhouding tussen versteende en groene ruimte ongunstig heeft beinvloed. Het oorspronkelijke doorgaande profiel van de Hollanderstraat is door verkeersdrempels bij elke dwarstraat enigszins verzwakt. Het oorspronkelijke plantsoen bij de entree van Hollanderstraat en Halbertsmastraat is vervallen, waardoor het spannende perspectief van de entree is verzwakt. V a n groot belang voor het huidige beeld zijn de op de erfafscheidingen aanwezige heggen van voomamelijk liguster. D i t kenmerk wordt slechts op enkele plaatsen verstoord door heggen van doornstruiken en coniferen. Ze behoren niet tot het oorspronkelijke ontwerp, hebben nooit alle tuinen begrensd, maar zijn in de huidige situatie uiterst karakteristiek voor het straatbeeld. 1
V o o r een wijk met 177 arbeiderswoningen is de architectonische karakteristiek levendig. D e grote variatie aan architectonische vormen en detailleringen sluit aan op de ruimtelijke diversiteit. De 139 kleine woningen zijn als tussenwoningen door de hele wijk te vinden. Ze bestonden oorspronkelijk uit een kamer en een achterliggende alkoof met vaste bedden, een gang met steektrap, een kamer onder de kap en een plaatsje van 5 meter diep met een afdak en een privaat. De meestal op hoeklokaties en aan de Hollanderstraat staande 38 grotere woningen van vier typen zijn royaler; twee ervan zijn oorspronkelijk als winkel-huizen gebouwd. De grotere woningen hadden een slaapkamer of een keuken op de begane grond extra of zelfs beide en bij sommige zijn op de zolder twee kamertjes afgetimmerd. De architect is erin geslaagd om de stedenbouwkundige levendigheid met architectonische en decoratieve variaties te versterken. De meeste woningen zijn drie traveeen breed voor deur en twee vensters; sommige eind- en hoekwoningen hebben een venstervak meer. Zowel de breedte als de hoogte van deuren en vensters met bovenlichten verhouden zich evenwichtig met het
gevelvlak. Sommige vensters in kopwoningen hebben dubbelbrede of drielichtvensters; hier en daar is zo'n lichtschepping onder een doorlopend dakvlak zelfs tot kleine serre uitgebouwd. Bij enkele woningen is zo'n doorlopend dakvlak de toegangspartij gaan overluifelen. Afsnuitingen van enkele hoeken met uitkragend metselwerk tot een rechte hoek boven de begane grond is eveneens een architectonisch middel ter variatie van de vorm. Ook op en aan de kappen heeft de architect de variatie doorgezet. De bouwblokken hebben dakschilden die in veel gevallen worden beeindigd door een wolfseind, bekroond met een zinken piron, maar er zijn ook enkele beeindigingen met een volledige geveltop o f met een volledig dakschild; eveneens bekroond met een piron. D e contour van de daken werd oorspronkelijk verlevendigd door schoorstenen die uit de naald van de daken gemetseld zijn. Bij sommige hoekwoningen is een andere oplossing voor de schoorstenen gevonden. Bij de vernieuwing van de wijk in de jaren 1980 zijn echter de meeste schoorstenen verdwenen. D e dakschilden die in het zicht liggen zijn gedekt met blauw geglazuurde, Friese gegolfde pannen; de achterschilden met gesmoorde pannen van dit type. Alle zolders zijn verlicht door dakkapellen dan wel vensters in geveltoppen. Bij vooral de lange bouwstroken is een kennelijk gevreesde eentonigheid mede vermeden door een afwisseling van kapellen en geveltoppen. Bovendien zijn in de wijk vier in vorm onderscheiden kapellen en hebben de geveltoppen al dan niet een wolfseind. De afwisseling in architectonisch beeld is alleen in de Halbertsmastraat ingetogener, waarschijnlijk omdat in de flauw gebogen straat het metrum van allemaal dezelfde schoorstenen en lessenaarkapellen juist het effectiefst was. De huizen zijn gebouwd van grauwbruine baksteen en verlevendigd met allerlei sierlijkheden van rode strengperssteen. Speklagen ter hoogte van de onder- en bovendorpels van de vensters zijn bij alle woningen te vinden, ook in de geveltoppen. Laten de ontlastingsbogen boven de gevelopeningen al een diversiteit zien, de boogtrommels zijn met grote fantasie met steeds ander metselmozaiek gevuld. Elke straat heeft een eigen, kenmerkend mozaiekpatroon gekregen. D o o r de van 1980 tot 1983 uitgevoerde renovatie heeft het ruimtelijke, en op details ook het architectonische, beeld wel enigszins geleden, maar de vernieuwing heeft met respect voor de kwaliteiten van de wijk en de
5
woningen plaatsgevonden. V o o r zover dat al niet eerder was gebeurd, zijn de interieurs van de woningen aangepast o m te voldoen aan minimale eisen van modern wooncomfort. Ten behoeve van keukens en bergingen zijn de al niet ruime achtererven deels gevuld met aanbouwen die slechts hier en daar zichtbaar zijn, de al eerder genoemde heggen verzachten de rafeligheid in groeiende mate.
Nadere typering van de te beschermen waarden D e nagenoeg gaaf bewaarde Hollanderwijk drukt de kentering uit die zich spoedig na de eerste resultaten van Woningwet voltrekt. Zijn de eerste activiteiten als gevolg van de wet vooral gericht op de kwantitatieve aanpak van het volkshuisvestingsprobleem, het resultaat dat bij de Hollanderwijk is behaald, laat zien dat het ontwerp ook kwalitatief is gewogen. Dat is niet zozeer te merken aan plattegronden en woningindeling, stellig wel aan de stedenbouwkundige aanpak en de architectuur. Typerend zijn: - de compactheid van de wijk met een in wezen rigide patroon strokenbouw dat doorbroken wordt door een opvallende buiging van de langste straat en de tot twee maal toe licht buigende diagonale ontsluitingsstraat die zich in het midden verwijdt tot een pleintje. De lay-out van straten wordt door de bebouwing gevolgd en versterkt; - de hierarchie van redelijk brede ontsluitingsstaat met klinkerstoepen en molsgoten en stoeploze randstraten, met subtiele verwijdingen en afsnuitingen bij de ingangen, en de veel smallere, woonerfachtige straatjes met een ongedeeld stoepprofiel van de dwarsverbindingen; - de eenheidscheppende erfgrenzen met hagen van vooral liguster die de gevarieerde eenheid versterkt; - de eenheid in architectuur die op allerlei plaatsen wordt gevarieerd ter versterking van de stedenbouwkundige situatie, danwel ter verleven-diging van de langere bouwstroken; - de vormrijke variaties van allerlei architectonische onderdelen en materiele en kleurige detailleringen van de architectuur.
Waardering
D e Hollanderwijk is een hoogwaardige, autonome enclave; een compacte wijk van 177 arbeiderswoningen uit 1915. D e wijk is zonder veel verband met de toenmalige situatie ontwikkeld. D o o r latere ontwikkelingen zijn evenmin duidelijke stedenbouwkundige relaties verkregen. Thans is de wijk aan drie zijden door straten met parkeer-plaatsen en vage beplantingsstroken van struiken en bomen omzoomd en aan de vierde, zuidelijke zijde staat een strook van woningen die in de late jaren 1990 is gerenoveerd. Het sterke en autonome karakter van de wijk heeft onder deze ontwikkelingen niet geleden. D e wijk is een kenmerkend en historisch belangwekkend voorbeeld van een complex arbeiderswoningen op de kentering naar een zorgvuldiger stedenbouwkundige en architectonische aanpak waarbij naast kwanti-tatieve ook kwalitatieve uitgangspunten zijn gehanteerd. De invloed van de Inspectie van de Volksgezondheid op het ontwerp van architect W . C . de G r o o t is evident. Daardoor is qua gevarieerde architectuur en levendige stedenbouw een wijk ontstaan die van algemeen historisch, architectonisch en stedenbouwkundig belang is. Zonder dat de wijk in specifieke stijlkenmerken te vangen is, hebben zowel het stedenbouw-kundig plan als de architectonische invulling de levendige karakter-trekken van de Overgangsstijl. Tegelijkertijd vertoont de wijk, ondanks haar compactheid, in structuur en invullingen verwijzingen naar de Engelse tuinstadgedachte.
6
Begrenzing
Kaarten / afbeeldingen
D e wijk wordt aan de noordelijke zijde, de zijde van het spoor, begrensd door de Wijnhornsterstraat, aan de oostzijde door de Hollanderdijk, aan de zuidelijke, voormalige gemeentegrens door de Nieuwe Hollanderdijk en aan de westelijke, kortste zijde door de Van Blomstraat.
Foto omslag (Dick van der Heijde jr, Leeuwarden nr 2301/6)
De exacte begrenzing is aangegeven op bijgevoegde kaart M S P / 0 6 / 0 3 .
Rechtsgevolg Ter effectuering van de aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht moet ingevolge artikel 36 van de Monumentenwet 1988 een bestemmingsplan worden opgesteld. De toelichting op de aanwijzing kan daarbij voor wat het beschermingsbelang betreft als uitgangspunt dienen. D o e l van de aanwijzing is de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de toekomstige ontwikkelingen binnen het gebied. D e aanwijzing beoogt op die wijze een basis te bieden voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt. In het aanwijzingsbesluit is bepaald in welke mate de vigerende bestemmingsplannen aan het beschermingsvereiste voldoen.
1. Kaart 30a.I, de Hollanderwijk en de gemeentegrens van Leeuwarden en Leeuwarderadeel in 1915 (gemeente Leeuwarden) 2. Detail uit kaart 30a.I, de Hollanderwijk en de gemeentegrens in 1915 (gemeente Leeuwarden) 3. Kaart 30a.Ill, het stratenplan van de Hollanderwijk (gemeente Leeuwarden)
Colofon Uitgave: Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, Zeist 2007 Tekst: G . P . Karstkarel, de gemeente Leeuwarden en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
Productie R A C M / Drukkerij Kerckebosch bv, Zeist
7
Kaart 30a. I De Hollanderwijk en de gemeentegrens van Leeuwarden en J Jteuwarderadeel in 1915
Bijlage 6: Publicatietekst
Bestemmingsplan Leeuwarden – Huizum
Voorontwerp
Inspraak voorontwerp bestemmingsplan Leeuwarden - Huizum Van donderdag 17 december 2015 tot en met woensdag 27 januari 2016 ligt het voorontwerpbestemmingsplan Leeuwarden – Huizum met bijbehorende stukken ter inzage. Plangebied Dit bestemmingsplan biedt een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied waar voorheen twee bestemmingsplannen van toepassing waren te weten Leeuwarden - Huizum-Oost en Leeuwarden - Huizum-West. Het plangebied is gelegen ten zuiden van de binnenstad. De noordgrens wordt gevormd door het spoorwegemplacement bij het NS-station en de Potmarge. In het zuiden en (zuid) oosten door de Aldlânsdyk, de Oostergoweg, de Borniastraat, de Henri Dunantweg, de Aldlânsdyk en de Drachtsterweg. De (zuid)west grens wordt gevormd door de Julianalaan. Actualisatie verouderde plannen Het plan vervangt twee verouderde plannen die nu nog in dit gebied van kracht zijn. Die plannen zijn verouderd omdat de wetgeving gewijzigd is en er inmiddels gebouwen zijn toegevoegd. Het plan is voor het grootste deel conserverend. Dit betekent dat de nu geldende regels zoveel mogelijk blijven gehandhaafd. Ook is het bestaande gebruik vastgelegd. De belangrijkste wijzigingen, ten opzichte van de voorgaande in dit plangebied geldende bestemmingsplannen, treft u aan in bijlage 1 “Overzicht belangrijkste wijzigingen” van de toelichting van het bestemmingsplan. Inzage Het voorontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken kunt u inzien: in het Stadskantoor, Oldehoofsterkerkhof 2, Leeuwarden (op werkdagen tussen 8.30 uur tot 17.00 uur en op donderdag tot 19.30 uur). Hier kunt u ook vragen stellen over het plan en de procedure via de websites: o www.leeuwarden.nl/ruimtelijke-plannen o www.ruimtelijkeplannen.nl/webroo/roo/bestemmingsplannen?planidn=NL.IMRO.0080.05011BP00‐VO01 Inloopavond In het kader van de inspraak zal er op dinsdag 19 januari 2016 een inloopavond worden gehouden in zalen Tivoli aan de Huizumerlaan 59. De inloopavond vindt plaats van 19.00 – 20.30 uur. U kunt hier het voorontwerpbestemmingsplan inzien en eventuele vragen stellen. Reageren In de periode waarin het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt, kunnen ingezetenen en belanghebbenden reageren. Dit kan schriftelijk of mondeling. U geeft aan met welke punten u het wel of niet eens bent en waarom. Burgemeester en wethouders kunnen deze punten dan afwegen en meenemen bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan. schriftelijk: schrijf een brief aan burgemeester en wethouders van Leeuwarden, Postbus 21000, 8900 JA Leeuwarden. Vermeld in uw brief: o inspraak voorontwerpbestemmingsplan Bestemmingsplan Leeuwarden - Huizum o waarom u een reactie indient; o de datum; o uw naam en adres; o uw handtekening. mondeling: maak een afspraak via 14 058. (ma t/m do 08.00 – 17.00)